SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2008-2009 Zitting 2008-2009
________________
12 janvier 2009 12 januari 2009
________________
Question écrite n° 4-2329 Schriftelijke vraag nr. 4-2329

de Helga Stevens (Indépendant)

van Helga Stevens (Onafhankelijke)

à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique

aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid
________________
Trouble déficitaire de l'attention/hyperactivité (TDAH) - Rilatine - Augmentation de l'utilisation - Méthodes de traitement alternatives Attention-deficit hyperactivity disorder (ADHD) - Rilatine - Toename van het gebruik - Alternatieve behandelingsmethodes 
________________
médicament
assurance maladie
maladie du système nerveux
industrie pharmaceutique
thérapeutique
enfant
jeune
geneesmiddel
ziekteverzekering
ziekte van het zenuwstelsel
farmaceutische industrie
geneeswijze
kind
jongere
________ ________
12/1/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 12/2/2009)
15/7/2009Antwoord
12/1/2009Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 12/2/2009)
15/7/2009Antwoord
________ ________
Réintroduction de : question écrite 4-1915 Réintroduction de : question écrite 4-1915
________ ________
Question n° 4-2329 du 12 janvier 2009 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-2329 d.d. 12 januari 2009 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

À la mi-octobre 2008, divers médias ont signalé une augmentation alarmante de la consommation du médicament Rilatine qui est utilisé dans le traitement du trouble déficitaire de l'attention/hyperactivité (TDAH). Des chiffres récents de l'Institut national d'assurance maladie-invalidité (INAMI) montrent en effet que le nombre de doses quotidiennes a pratiquement doublé en quelques années, passant de 1,8 millions en 2005 à trois millions en 2007. Le nombre de patients utilisant ce médicament est passé au cours de la même période de 16.000 à 30.000.

Divers professeurs en médecine estiment que cette forte augmentation de la consommation de Rilatine s'explique par les liens entretenus par des spécialistes influents du TDAH avec les entreprises pharmaceutiques qui produisent des médicaments pour le traitement du TDAH. Ces liens prennent la forme de ce que l'on qualifie dans le monde scientifique de « conflits d'intérêts potentiels » : avis rétribués, présence rémunérée à des conférences et des fonds pour la recherche indépendante. Plus simplement, ces spécialistes du TDAH exagéreraient systématiquement l'intérêt de médicaments tels que la Rilatine et les recommanderaient à tort et à travers.

En Grande-Bretagne, le National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) a déjà réagi à la forte augmentation de l'utilisation de Rilatine et de médicaments analogues par de nouvelles recommandations qui déconseillent l'utilisation de tels médicaments pour le traitement du TDAH. Désormais, un traitement reposant en partie sur l'administration de médicaments tels que la Rilatine est encore uniquement conseillé pour les enfants et les jeunes adultes atteints d'une forme grave de TDAH. Pour traiter la très grande majorité de patients TDAH, on recommande des programmes éducatifs qui mettent l'accent sur la structure dans l'environnement familial et scolaire, sur l'entraînement à la concentration et sur une réaction mieux adaptée à un comportement non souhaité.

Pour reprendre les conclusions du NICE, il me semble que lorsqu'une affection peut parfaitement être traitée sans recourir à des médicaments, cela représente en tout état de cause la meilleure option pour le patient. C'est d'autant plus vrai lorsque, comme dans le cas du TDAH, l'utilisation des médicaments disponibles sur le marché n'est pas dépourvue de risques. Ainsi, la Food and Drugs Adminstration américaine (FDA) a encore attiré l'attention en février 2007 sur le fait que l'utilisation des médicaments pour le TDAH, parmi lesquels la Rilatine, peut impliquer des risques sérieux en matière d'affections cardiovasculaires et psychiques.

Je souhaite une réponse aux questions suivantes.

Que pense la ministre de l'explication donnée pour le quasi-doublement de la consommation de Rilatine en trois ans? Est-elle éventuellement disposée à consacrer une étude à la question? Peut-elle préciser un calendrier?

Quelle est sa réaction aux constatations de l'institut britannique NICE?

Quelles mesures est-elle disposée à prendre pour réduire le traitement du TDAH par des médicaments au bénéfice du traitement par des programmes éducatifs? Peut-elle préciser un calendrier?

De tels programmes éducatifs spécifiques destinés aux enfants atteints de TDAH et à leurs parents existent-ils déjà?

Quelle politique générale la ministre met-elle en œuvre au sujet des conflits d'intérêts existant entre les entreprises pharmaceutiques et les experts médicaux qui sont censés mener des recherches indépendantes et faire des recommandations objectives concernant les traitements médicaux?

 

Half oktober 2008 maakten diverse media melding van een alarmerende toename van het verbruik van het medicijn rilatine, dat aangewend wordt bij de behandeling van Attention-deficit hyperactivity disorder (ADHD). Recente cijfers van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) geven inderdaad aan dat het aantal dagdoses op enkele jaren tijd zo goed als verdubbeld is : van 1,8 miljoen dagdoses in 2005 naar drie miljoen dagdoses in 2007. Het aantal patiënten die dit medicijn gebruiken is in diezelfde periode gestegen van 16 000 naar 30 000.

Diverse professoren geneeskunde menen dat de verklaring voor de sterke toename van het rilatineverbruik ligt in het feit dat heel wat invloedrijke ADHD-experts banden hebben met de farmaceutische bedrijven die geneesmiddelen voor de behandeling van ADHD produceren. Deze banden nemen de vorm aan van wat in de wetenschappelijke wereld “ potentiële belangenconflicten “ genoemd worden : betaalde adviesfuncties, betaalde lezingen, betaalde aanwezigheid op conferenties en fondsen voor onafhankelijk onderzoek. Eenvoudig gesteld : de ADHD-experts in kwestie zouden het belang van geneesmiddelen zoals rilatine in de behandeling van ADHD systematisch overbeklemtonen en te pas en te onpas aanbevelen.

Het Britse National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) heeft op het sterk stijgende verbruik van rilatine en verwante geneesmiddelen al gereageerd met nieuwe aanbevelingen inzake de behandeling van ADHD die het gebruik van dergelijke geneesmiddelen afraden. Alleen voor de kinderen en jongvolwassenen met een zeer zware vorm van ADHD wordt nog een behandeling aangeraden die deels het gebruik van geneesmiddelen zoals rilatine omvat. Als behandelingswijze voor de overgrote meerderheid van ADHD-patiënten worden opvoedkundige programma’s aanbevolen die de nadruk leggen op het aanbieden van structuur in de thuis- en schoolomgeving, op het trainen van concentratie en op het beter inspelen op niet-wenselijk gedrag.

Het lijkt me, de conclusies van het NICE overnemend, dat wanneer een aandoening perfect te behandelen is zonder geneesmiddelen te gebruiken, dit voor de patiënt hoe dan ook de beste optie is. Dit is des te meer het geval wanneer, zoals in het geval van ADHD, het gebruik van de geneesmiddelen die op de markt zijn allesbehalve zonder risico is. Zo heeft de Amerikaanse Food and Drugs Administration (FDA) er in februari 2007 nog op gewezen dat het gebruik van ADHD-medicatie, waaronder rilatine, ernstige risico’s kan inhouden op het vlak van cardiovasculaire en psychische aandoeningen.

In deze context had ik graag volgende vragen gesteld :

Wat is in de visie van de geachte minister de verklaring voor de quasi verdubbeling van het rilatineverbruik op drie jaar tijd ? Is zij eventueel bereid hieraan een studie te wijden ? Kan zij een timing geven ?

Wat is haar reactie op de bevindingen van het Britse NICE ?

Welke maatregelen is zij bereid te nemen om de behandeling van ADHD via geneesmiddelen terug te dringen ten voordele van een behandeling via opvoedkundige programma’s ? Kan zij een timing geven ?

Bestaan er vandaag reeds dergelijke, specifieke opvoedkundige programma’s voor kinderen met ADHD en hun ouders ?

Welk algemeen beleid voert zij met betrekking tot de belangenconflicten die bestaan tussen farmaceutische bedrijven en medische experts die verondersteld worden onafhankelijk onderzoek te doen en objectieve aanbevelingen te doen op het vlak van medische behandelingen ?

 
Réponse reçue le 15 juillet 2009 : Antwoord ontvangen op 15 juli 2009 :

En réponse à votre question, je peux vous communiquer ce qui suit.

1.+2. Rilatine® est le nom de marque du métyl-phénidate, un modulateur d'activité cérébrale dont le remboursement est prévu sous des conditions strictes. Ces modalités de remboursement font référence aux directives internationales dont les recommandations de National Institute for Clinical Evaluation – UK (NICE )

Pour être remboursé, une autorisation préalable du médecin-conseil de l’organisme assureur est nécessaire.

L’Institut national d’assurance maladie-invalidité (INAMI) a constaté que d’après les données Pharmanet dont il dispose, le volume exprimé en Defined Daily Dose (DDD) a augmenté de 30 % et le coût de 35 % entre 2006 et 2007.

Le métylphénidate est également commercialisé sous le nom de Concerta® qui, lui, n'est pas remboursable.

Le nombre de patients s’élevait en 2004 à 5 949 et en 2007 à 20 063.

Il faut en outre préciser que le remboursement n'a été autorisé qu'à partir de 2004.

La comparaison avec les données IMS montre également que la part remboursable de Rilatine® représente 53 % de la consommation totale.

La délivrance de Rilatine nécessite une prescription par un médecin

En ce qui concerne les données, l' INAMI ne dispose pas des informations qui peuvent confirmer que de plus en plus d'enfants utilisent la Rilatine® de manière peu judicieuse et sans diagnostic formellement établi d' Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Toutefois, comme vous, je suis interpellée par ce phénomène. Dans ce contexte, une campagne visant à rectifier l'utilisation du métylphénidate me semble nécessaire, en particulier si ce médicament devrait être prescrit en dehors des indications enregistrées, en rappelant au médecin, au patient et à la famille, les risques du métylphénidate, tels que mentionnés dans la notice.

3. + 4. Des conventions de rééducation fonctionnelle conclues entre des centres de rééducation fonctionnelle ambulatoire et le Comité d’assurance du Service des soins de santé de l’INAMI permettent d’ores et déjà de prévoir, outre le traitement médicamenteux, une approche non médicamenteuse, plus « pédagogique », de l’ADHD et des problèmes annexes qui en résultent. L’INAMI met actuellement en chantier une reconversion de ces centres, entre autres sur base des recommandations d’une récente étude du KCE qui, elle aussi, traite explicitement de l’evidence existant au sujet du groupe cible ADHD. (Il s’agit de l’étude 97, intitulée « Centres de réadaptation ORL/PSY: groupes cibles, preuves scientifiques et organisation des soins » et achevée fin 2008).

Dans ce cadre, il sera créé davantage de possibilités permettant de former également les parents et les enseignants d’enfants présentant un ADHD et de les intéresser à l’approche de ce trouble, ce qui doit permettre d’accroître l’efficacité des programmes d’approche du ADHD dans ces centres. Actuellement, au sein du Collège des médecins-directeurs, qui est compétent pour proposer des adaptations des conventions concernées, un groupe de travail s’occupe de la question de manière intensive.

Dans les mois à venir, les effets des propositions liées à cette reconversion devront normalement déjà se faire sentir sur le terrain.

5. En ce qui concerne l’indépendance et les conflits d’intérêts éventuels des experts et des membres de la Commission de Remboursement des Médicaments (CRM) qui doit évaluer les dossiers de demande pour les nouveaux médicaments, je dois vous rappeler que des dispositions très claires sont reprises dans le règlement d’ordre intérieur de cette commission. Ce règlement d’ordre intérieur a été publié au Moniteur belge le 18 juin 2008. Chacun des membres de cette Commission, (tant les experts internes de l’INAMI que les gestionnaires des dossiers), renouvellent annuellement une déclaration d’intérêts et, avant chaque réunion, des conflits d’intérêts éventuels spécifiques sont à nouveau communiqués. Le bureau de la CRM, en ce compris le président, contrôle ceci rigoureusement. Je ne peux que vous confirmer mon entière confiance dans l’intégrité et le fonctionnement correct de l’administration, des experts et des membres de la commission.

Als antwoord op uw vraag, kan ik het volgende meedelen.

1.+2. Rilatine® is de merknaam van methylfenidaat, een modulator van hersenactiviteit waarvoor de vergoedbaarheid voorzien is onder strikte voorwaarden. Die vergoedingsvoorwaarden beantwoorden aan de internationale richtlijnen, waaronder de aanbevelingen van National Institute for Clinical Evaluation – UK (NICE)

Om vergoed te worden is een voorafgaande goedkeuring van de geneesheer-adviseur van de verzekeringsinstelling noodzakelijk.

Het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering (RIZIV) heeft vastgesteld dat volgens de gegevens van Farmanet waarover zij beschikt, het volume uitgedrukt in Defined Daily Dose (DDD) met 30 % en de kost met 35 % gestegen zijn tussen 2006 en 2007.

Methylfenidaat wordt eveneens in de handel gebracht onder de naam Concerta® die niet vergoedbaar is.

Het aantal patiënten bedroeg 5 949 in 2004, in 2007 waren er 20 063 patiënten.

Bovendien moet verduidelijkt worden dat de vergoedbaarheid slechts toegestaan werd sinds 2004.

De vergelijking met de gegevens van IMS toont eveneens aan dat het vergoedbaar aandeel van Rilatine® 53 % van het totaal verbruik vertegenwoordigt.

Het afleveren van Rilatine moet door een arts worden voorgrschreven.

Wat de gegevens betreft, beschikt het RIZIV niet over de inlichtingen die kunnen bevestigen dat steeds meer kinderen Rilatine® op een weinig verantwoorde manier en zonder formeel opgestelde diagnose van Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD) gebruiken. Desalniettemin voel ik me, zoals u, aangesproken door dit fenomeen. In dit verband lijkt me een campagne die ertoe strekt om het gebruik van methylfenidaat af te raden of bij te sturen noodzakelijk, vooral als dat geneesmiddel voorgeschreven zou worden buiten de erkende indicaties, door de geneesheer, de patiënt en de familie te wijzen op de risico’s van methylfenidaat, zoals deze vermeld zijn in de bijsluiter.

3. + 4. Vandaag bestaat al binnen het kader van revalidatieovereenkomsten die centra voor ambulante revalidatie afsloten onder elkaar en met het Verzekeringscomité van de dienst geneeskundige verzorging van het RIZIV de mogelijkheid om naast de medicamenteuze behandeling te voorzien in een parallelle niet medicamenteuze, « opvoedkundige », aanpak van ADHD en de bijhorende problemen die er het gevolg van zijn. Binnen het RIZIV is momenteel een reconversie binnen deze centra op touw gezet, onder meer op basis van de aanbevelingen van een recente KCE-studie die ook expliciet de bestaande evidence betreffende de doelgroep ADHD behandelt (het gaat om de studie 97 “NOK/PSY revalidatiecentra: doelgroepen, wetenschappelijke evidentie en zorgorganisatie” afgerond eind 2008).

In dat kader zullen onder andere méér mogelijkheden geschapen worden om ook ouders en leerkrachten van kinderen met ADHD op te leiden en te betrekken in hun aanpak, wat moet leiden tot een grotere effectiviteit van de programma’s voor aanpak van ADHD in deze centra. Binnen het College van geneesheren-directeurs, bevoegd om voorstellen van aanpassing van de betrokken overeenkomsten te doen, is op dit ogenblik een werkgroep met de betrokken centra intensief aan het werk.

In de komende maanden al zullen normaliter de gevolgen van de voorstellen in het kader van deze reconversie zich op het terrein moeten laten gevoelen.

5. Voor wat betreft de onafhankelijkheid en mogelijke belangenconflicten van de deskundigen en de leden van de Commissie Tegemoetkoming Geneesmiddelen (CTG) die de aanvraagdossiers voor nieuwe geneesmiddelen evalueren, moet ik u eraan herinneren dat duidelijke bepalingen zijn opgenomen in het huishoudelijk reglement van deze commissie. Dit huishoudelijk reglement is in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd op 18 juni 2008. Elk van de leden van deze Commissie, (zowel de interne deskundigen van het RIZIV als de dossierbeheerders), hernieuwen jaarlijks een belangenverklaring en voor elke zitting worden specifieke mogelijke belangenconflicten opnieuw gemeld. Het bureau van de CTG, met de voorzitter, houdt hierop nauwlettend toezicht. Ik kan u enkel mijn volste vertrouwen bevestigen in de integriteit en de correcte werking van de administratie, de deskundigen en de leden van de commissie.