SÉNAT DE BELGIQUE BELGISCHE SENAAT
________________
Session 2007-2008 Zitting 2007-2008
________________
6 juin 2008 6 juni 2008
________________
Question écrite n° 4-1058 Schriftelijke vraag nr. 4-1058

de Martine Taelman (Open Vld)

van Martine Taelman (Open Vld)

au vice-premier ministre et ministre de l'Intérieur

aan de vice-eersteminister en minister van Binnenlandse Zaken
________________
Comité P - Plaintes non fondées - Mesures Comité P - Ongegronde klachten - Maatregelen 
________________
Comités permanents de contrôle des services de police et de renseignements
police
rapport d'activité
Vaste Comités van Toezicht op de politie- en inlichtingendiensten
politie
verslag over de werkzaamheden
________ ________
6/6/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 10/7/2008)
17/7/2008Rappel
28/7/2008Antwoord
6/6/2008Verzending vraag
(Einde van de antwoordtermijn: 10/7/2008)
17/7/2008Rappel
28/7/2008Antwoord
________ ________
Question n° 4-1058 du 6 juin 2008 : (Question posée en néerlandais) Vraag nr. 4-1058 d.d. 6 juni 2008 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Le rapport annuel 2006-2007 du Comité P mentionne qu’en 2006, 4.979 plaintes ont été enregistrées au total. En 2005, on dénombrait 5.404 plaintes. On ne peut cependant affirmer que le nombre de plaintes ait diminué de manière spectaculaire. Le rapport signale en effet sous le chapitre « Monitoring global et intégré des services de police, Plaintes et dénonciations – Données chiffrées 2006 » que les doublons ont été davantage éliminés que par le passé.

Le 10 décembre 2005, le tribunal correctionnel de Bruges a condamné deux auteurs pour dénonciation calomnieuse auprès de l’autorité (en vertu de l’article 445 du Code pénal). Le 7 juin 2006, le tribunal de Charleroi a rendu un jugement similaire. Le rapport annuel est très explicite en sa page 97 : « Le Comité P ne peut que se réjouir de tels jugements, qui sont le signe pour le citoyen qu’il ne peut impunément alléguer tout et n’importe quoi dans ses plaintes. Tous les ans, comme nous l’avons déjà signalé, le Comité est immuablement confronté à des plaintes non fondées qui donnent lieu – à juste titre – à des critiques de la part du monde policier, qui a le sentiment que le citoyen peut tout se permettre sans devoir en supporter les conséquences. Sont particulièrement stigmatisés, d’une part, l’énergie et les moyens humains et matériels qui doivent être mobilisés pour ce genre de plaintes et, d’autre part, la facilité avec laquelle on peut traîner dans la boue le nom et la réputation d’une personne. »

Cette situation est confirmée par les chiffres du rapport annuel 2006 (Comité P, Rapport annuel (Synthèse) 2006-2007, Éditions Politeia S.A., Bruxelles, 2008, pages 37-41, et tableau 8, page 71) : dans 21,94% des plaintes, aucune faute n’a pu être constatée ; dans 23,34% des cas, aucun dysfonctionnement n’a pu être constaté ; 6,43% des plaintes étaient non fondées ; 8,48% n’avançaient pas de preuves suffisantes et, dans 2,18% des cas, il n’y avait pas d’éléments concrets. En d’autres termes, pour la moitié des plaintes, l’intervention de la police a été correcte.

Je souhaite une réponse aux questions suivantes.

1. Le ministre est-il d’accord avec l’idée que le dépôt injustifié de plaintes constitue un problème pour le fonctionnement de la police et plus particulièrement pour l’agent qui est confronté à une plainte non fondée ?

2. Le ministre estime-t-il qu’il faut agir afin de dissuader les citoyens de déposer une plainte contre la police, sans aucune raison ? Dans l’affirmative, quelles sont les possibilités ?

3. Le ministre pourrait-il par exemple étudier l’opportunité de réclamer aux citoyens une caution avant de pouvoir déposer une plainte, afin de réduire la charge de travail qu’entraînent ces plaintes ?

 

Het jaarverslag 2006-2007 van het Comité P meldt dat er in 2006 in totaal 4 979 klachten werden geregistreerd. In 2005 telde men 5 404 klachten. Toch kan niet gesteld worden dat het aantal klachten er spectaculair op achteruit zou zijn gegaan. Het verslag meldt namelijk onder het hoofdstuk “Globale en Geïntegreerde monitoring van de politiediensten, Klachten en aangiften -cijfergegevens 2006”, dat dubbeltellingen meer dan vroeger werden weggewerkt.

Op 10 december 2005 veroordeelde de correctionele rechtbank te Brugge twee daders wegens lasterlijke aangifte bij de overheid (volgens artikel 445 van het Strafwetboek). Op 7 juni 2006 deed de rechtbank in Charleroi een gelijkaardige uitspraak. Het jaarverslag is dan ook duidelijk op bladzijde 95: “Het Comité is omtrent deze vonnissen bijzonder verheugd omdat ze aantonen dat burgers niet straffeloos eender wat kunnen en mogen beweren in de klachten die zij neerleggen. Jaar na jaar, en zoals eerder gesteld, stelt ook het Comité vast dat heel wat onterechte klachten worden neergelegd en komt er vanuit politiemiddens de terechte kritiek dat men dat allemaal zomaar straffeloos kan blijven doen. Men hekelt enerzijds de mensen en middelen die voor dit soort klachten moeten worden gemobiliseerd en anderzijds het gemak waarmee men iemands naam en faam kan besmeuren.”

In het jaarverslag 2006 (Comité P, Jaarverslag (Synthese) 2006-2007, Uitgeverij Politeia nv, Brussel, 2008, p. 37-41, en tabel 8, blz. 71) wordt dit met cijfers bevestigd: bij 21,94% van de klachten kon geen fout worden vastgesteld, in 23,34% van de gevallen was er geen disfunctie vaststelbaar, 6,43% van de klachten waren ongegrond, 8,48% bevatte onvoldoende bewijzen, en bij 2,18% waren er geen concrete elementen. Met andere woorden, bij de helft van de klachten heeft de politie correct opgetreden.

Vandaar mijn vragen aan de geachte minister:

1. Gaat de geachte minister ermee akkoord dat het gratuit neerleggen van klachten een probleem vormt voor het functioneren van de politie en meer bepaald voor de agent die wordt geconfronteerd met een dergelijke ongegronde klacht?

2. Meent hij dat er actie moet worden genomen om burgers te ontmoedigen om zomaar een klacht neer te leggen tegen de politie? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er?

3. Kan hij bijvoorbeeld onderzoeken of het opportuun is om aan burgers een borgsom te vragen alvorens men een klacht kan indienen, dit om de werkdruk die klachten met zich meedragen in te perken?

 
Réponse reçue le 28 juillet 2008 : Antwoord ontvangen op 28 juli 2008 :

L'honorable membre trouvera ci-après la réponse à ses questions.

1. Effectivement, cette situation constitue un problème pour le bon fonctionnement des services concernés.

Non seulement pour l'enquêteur en charge de la plainte, mais aussi pour le membre du personnel concerné.

Outre la perte de de temps que de telles enquêtes provoquent, il faut constater que ces plaintes infondées ont un effet très démoralisant.

D'une part, le membre du personnel doit à chaque fois se justifier, même pour une intervention correcte, ce qui peut être stressant.

D'autre part, en cas de plaintes répétitives, et même si l'enquête interne ne confirme pas les faits ou ne peut les prouver, il reste toujours vis-à-vis du membre du personnel concerné une présomption de comportement non conforme avec la déontologie.

L'éventuel écho de ces faits dans les médias aggrave encore cette situation.

2 et 3. Les plaintes non-fondées représentent, quant à elles, 6,43 % de l'ensemble des plaintes. Même si, dans ces cas-ci, ces plaintes sont clairement la manifestation d'un manque de civisme ne pouvant être toléré, la proportion qu'elles représentent n'est cependant pas suffisamment élevée pour remettre en cause les modalités de dépôt de la plainte, comme le suggère l'honorable membre, avec l'introduction d'un système de cautionnement par exemple.

Par contre, une réflexion plus large sur les moyens pouvant être mis à la disposition du membre du personnel pour assurer sa protection individuelle en cas de plaintes récurrentes et non-fondées doit être incontestablement menée. Dans le cadre de la révision générale du statut des membres du personnel des services de police, négociée avec les organisations syndicales, est envisagée à cette fin une modification de l'article 52 de la loi sur la fonction de police octroyant l'assistance en justice aux membres du personnel. Dans certains cas précis, l'assistance en justice pourrait être ainsi octroyée au membre du personnel faisant systématiquement l'objet de plaintes non-fondées.

Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen.

1. Uiteraard vormt deze toestand een probleem voor het goed functioneren van de betrokken diensten.

Niet alleen voor de onderzoeker van de klacht, maar ook voor het betrokken personeelslid.

Naast het tijdverlies dat een dergelijk onderzoek veroorzaakt dient ook gesteld dat ongegronde klachten zeer demoraliserend werken.

Enerzijds moet het personeelslid zich telkens rechtvaardigen, zelfs bij een correct optreden, wat stress kan veroorzaken.

Anderzijds, bij herhaalde klachten, en zelfs als het intern onderzoek de klacht niet bewijst of kan bewijzen, blijft er rond betrokken personeelslid toch nog steeds een vermoeden van niet deontologisch gedrag hangen.

De eventuele weerklank in de media van de feiten versterkt nog deze toestand.

2 en 3. De ongegronde klachten vertegenwoordigen 6,43 % van het totaal aantal klachten. Hoewel deze klachten in dit geval duidelijk blijk geven van een gebrek aan burgerzin dat niet getolereerd mag worden, is het aandeel dat zij vertegenwoordigen evenwel niet voldoende hoog om de modaliteiten voor het indienen van een klacht opnieuw ter discussie te stellen, zoals het geachte lid voorstelt, bijvoorbeeld door een borgregeling in te voeren.

Daarentegen moet zeker en vast een ruimere denkoefening worden gehouden over de middelen die ter beschikking van het personeelslid kunnen worden gesteld om zijn individuele bescherming te verzekeren in geval van herhaaldelijke ongegronde klachten. In het kader van de algemene herziening van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten, dewelke met de vakbondsorganisaties werd onderhandeld, wordt voorzien in een wijziging van artikel 52 van de wet op het politieambt die rechtsbijstand aan de personeelsleden verleent. In welbepaalde gevallen kan alzo rechtsbijstand worden verleend aan het personeelslid dat systematisch het voorwerp uitmaakt van ongegronde klachten.