BELGISCHE SENAAT | ||||
________ | ||||
Zitting 2014-2015 | ||||
________ | ||||
27 februari 2015 | ||||
________ | ||||
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-455 | ||||
de Bart Van Malderen (sp.a) |
||||
aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid |
||||
________ | ||||
Langdurig zieke werklozen - Extra uitkering van het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering (RIZIV) - Schrapping - Impact - Beleid van de Gewesten en de Gemeenschappen - Gevolgen | ||||
________ | ||||
Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering aanvullende uitkering werkloze ziekte arbeidsongeschiktheid |
||||
________ | ||||
|
||||
________ | ||||
________ | ||||
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 6-455 d.d. 27 februari 2015 : (Vraag gesteld in het Nederlands) | ||||
De federale regering kondigde aan dat vanaf 2015 langdurig zieke werklozen geen extra uitkering van het Rijksinstituut voor ziekte en invaliditeitsverzekering (RIZIV) meer krijgen naast hun werkloosheidsuitkering. Dat betekent dat ze tot 269 euro per maand kunnen verliezen. Dit alles heeft rechtstreeks gevolgen voor de Gewesten en de Gemeenschappen. Voor het gezondheidsbeleid van de Gemeenschappen kan dit extra kosten meebrengen. Ook zijn er tal van onderdelen van het arbeidsrecht en van de werkloosheidsreglementering overgeheveld naar de Gewesten. Deze maatregel zal gevolgen hebben, onder meer voor de werking van de Vlaamse Dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB). Wie op dit moment ziek uitvalt, heeft de eerste zes maanden recht op een werkloosheidsuitkering. Bij een langdurige, zware ziekte komt daar in de zevende tot de twaalfde maand nog een extra uitkering van het RIZIV bovenop. Die extra uitkering verdwijnt weldra. 1) Kan de minister toelichten vanaf welke datum de maatregel van kracht wordt ? 2) Kan de minister cijfers geven over het aantal personen die door deze maatregel de extra uitkering verliezen? Graag opgesplitst naar geslacht (mannen en vrouwen), regio (Vlaanderen, Wallonië, Brussel), en leeftijdscategorie (18 tot 30 jaar, 30 tot 50 jaar, 50 tot 65). 3) Werd er overleg georganiseerd met de Gewesten en de Gemeenschappen ? Zo ja, wanneer? Zo neen, is de minister zinnens hierover eerst een grondig overleg te organiseren? 4) Is de minister bereid deze maatregel te bespreken op het Overlegcomité ? |
||||
Antwoord ontvangen op 5 mei 2015 : | ||||
Het geachte lid vindt hieronder het antwoord op zijn vragen. 1) Voor de arbeidsongeschiktheden die vóór 1 januari 2015 zijn aangevat, voorzien artikel 87, derde lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en artikel 211, §2, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 – dat in uitvoering van artikel 87, derde lid, van de voormelde gecoördineerde wet is bepaald – dat voor de volledig gecontroleerde werkloze gerechtigde het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering gedurende de eerste zes maanden van arbeidsongeschiktheid steeds gelijk is aan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene aanspraak kon maken als hij niet arbeidsongeschikt was geweest. Het betreft met andere woorden een zuivere maatregel van alignering van het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering op het bedrag de werkloosheidsuitkering. Hoewel het bedrag van deze arbeidsongeschiktheidsuitkering gelijk is aan het bedrag van de werkloosheidsuitkering, wordt deze arbeidsongeschiktheidsuitkering wel degelijk betaald door het verzekeringsinstelling waarbij de betrokkene is aangesloten. De financiering gebeurt volledig door de begroting van de uitkeringsverzekering voor de werknemers en niet door de begroting van de werkloosheidsverzekering. Vanaf de zevende maand van arbeidsongeschiktheid wordt de uitkering berekend op het gederfde loon werkloosheid. Bovendien worden er vanaf dat ogenblik ook minimumuitkeringen gewaarborgd. Ik moet bijgevolg opmerken dat er dus vanaf de zevende tot en met de twaalfde maand van de arbeidsongeschiktheid geen welbepaalde bijkomende vergoeding bovenop de werkloosheidsuitkering wordt toegekend. Artikel 87, derde lid, van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 wordt door de programmawet van 19 december 2014 (Belgisch Staatsblad van 29 december 2014) gewijzigd. Een koninklijk besluit zal bovendien nog artikel 211, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 wijzigen. Deze wijziging houdt in dat voor de arbeidsongeschiktheden die vanaf 1 januari 2015 aanvatten, de volledig gecontroleerd werkloze gerechtigde gedurende de eerste zes maanden van arbeidsongeschiktheid recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarvan het bedrag gelijk is aan het bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de betrokkene aanspraak kon maken als hij niet werkloos was geweest, behalve als het bedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering lager is dan het bedrag van deze werkloosheidsuitkering (« beperkingsmaatregel »). 2) Aangezien deze « beperkingsmaatregel » – die tot doel heeft de nodige besparingen in de sector uitkeringen te realiseren – nog maar sinds 1 januari 2015 in werking is getreden, is het niet mogelijk om al concrete cijfergegevens te verstrekken inzake het aantal arbeidsongeschikte gerechtigden wier arbeidsongeschiktheidsuitkering lager is dan de werkloosheidsuitkering waarop zij aanspraak hadden kunnen maken als zij niet arbeidsongeschikt waren geweest. Ik kan wel meedelen dat deze maatregel hoofdzakelijk een impact zal hebben op de volgende werklozen : – de werklozen die zich bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid in de fase 11 van de eerste vergoedingsperiode bevinden (meer bepaald gedurende de eerste drie maanden van de werkloosheid). Hun werkloosheidsuitkering bedraagt namelijk 65 % van het gederfde loon, terwijl de arbeidsongeschiktheidsuitkering tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid 60 % van het gederfde loon is ; – in voorkomend geval de werklozen die een minimumuitkering ontvangen omdat de op het gederfde loon berekende werkloosheidsuitkering lager is dan de toepasselijke minimumuitkering (waarvan het precieze bedrag van de gezinssituatie afhangt). 3) en 4) Het is me niet bekend welke weerslag deze « beperkingsmaatregel » zou kunnen hebben op de bevoegdheden van de Gemeenschappen en Gewesten, in het bijzonder wat de werking van bijvoorbeeld de Vlaamse Dienst voor arbeidsbemiddeling en beroepsopleiding (VDAB) en de « Service public wallon de l'emploi et de la formation » (Forem) betreft. |