BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2011-2012
________
29 juni 2012
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-6617

de Fabienne Winckel (PS)

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee
________
Onlineverkoopsites - Verkoop van namaakproducten - Aansprakelijkheid en risico's
________
internetsite
elektronische handel
namaak
intellectuele eigendom
cosmetisch product
gerechtelijke vervolging
tussenhandelaar
arrest van het Hof (EU)
aansprakelijkheid
________
29/6/2012Verzending vraag
24/7/2012Antwoord
________
Herindiening van : schriftelijke vraag 5-2912
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-6617 d.d. 29 juni 2012 : (Vraag gesteld in het Frans)

In 2007 heeft de groep L'Oréal in vijf landen (België, Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en Spanje) klacht wegens namaak ingediend tegen de veilingsite eBay, nadat was vastgesteld dat op de website valse parfums en cosmetica werden verkocht. De klacht van L'Oréal werd in België in eerste aanleg verworpen. Daarom had L'Oréal zich tot de Europese Justitie gericht opdat die een uitspraak zou doen in het geschil met eBay.

De advocaat-generaal van het Europees Gerechtshof was van oordeel dat als het misbruik van een merknaam aan eBay was betekend en dezelfde gebruiker die inbreuk voortzet of herhaalt, de website aansprakelijk is als hij niets heeft gedaan om de fraude te verhinderen.

In zijn arrest wijst het Europees Gerechtshof erop dat een onlinebedrijf aansprakelijk kan worden gesteld als namaakproducten op zijn site worden verkocht en als hij niet onverwijld optreedt om de betwiste gegevens van zijn site te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Die betekening geldt vanaf het ogenblik waarop de bedrijfsleiding kennis heeft van de feiten.

Een site als eBay kan vervolgens gelast worden maatregelen te nemen om de identificatie van zijn klanten-verkopers te vergemakkelijken zodat een einde kan worden gemaakt aan de schendingen van het intellectueel eigendomsrecht en ervoor wordt gezorgd dat die schendingen zich niet opnieuw voordoen. Dit is wellicht een opdracht voor de staten en de nationale rechtbanken.

Zal dat arrest van het Europees Gerechtshof een weerslag hebben op de manier waarop de onlineverkoop van namaakproducten wordt vervolgd? Welk risico lopen onlinezaakvoerders als ze nalaten de maatregelen te nemen die het Europees Gerechtshof voorstaat?

Antwoord ontvangen op 24 juli 2012 :

Ik deel het geachte lid mee dat het Gemeenschapsrecht dat van toepassing is inzake aansprakelijkheid van tussenpersonen bestaat uit de volgende instrumenten:

  • Richtlijn 2000/31 van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt;

  • Richtlijn 2001/29 van 22 mei 2001 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij;

  • Richtlijn 2004/48 van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten.

Artikel 8.3 van Richtlijn 2001/29 bepaalt het volgende: “De lidstaten zorgen ervoor dat de rechthebbenden kunnen verzoeken om een verbod ten aanzien van tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of naburige rechten.”

Bovendien stelt artikel 11 van Richtlijn 2004/48: “De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer bij rechterlijke uitspraak inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht is vastgesteld, de bevoegde rechterlijke instanties een bevel tot staking van de inbreuk tegen de inbreukmaker kunnen uitvaardigen. Indien het nationale recht erin voorziet, wordt bij niet-naleving van een bevel, indien passend, een dwangsom tot naleving van het verbod opgelegd. De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de rechthebbenden om een rechterlijk bevel kunnen verzoeken tegen tussenpersonen wier diensten door derden worden gebruikt om inbreuk op een intellectuele-eigendomsrecht te maken, onverminderd artikel 8, lid 3, van Richtlijn 2001/29/EG.”

Artikel 8.3 van de richtlijn over het auteursrecht in de informatiemaatschappij en artikel 11 van de richtlijn over de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten streven dus hetzelfde doel na: de rechthebbenden de mogelijkheid bieden om op te treden tegen de tussenpersonen van het internet om de inbreuken op hun rechten te doen stoppen.

Richtlijn 2000/31 voert in haar artikelen 12 tot 15 een bijzonder aansprakelijkheidsregime in, dat van toepassing is op bepaalde dienstverleners van de informatiemaatschappij die als tussenpersoon optreden. Voor dat aansprakelijkheidsregime worden nadere regels bepaald in functie van het soort activiteiten dat door die tussenpersonen wordt uitgeoefend (enkel doorgifte, caching, hosting). Meer in het bijzonder in het geval van de elektronische marktplaatsen die een hostingactiviteit uitoefenen – met andere woorden: in het geval van tussenpersonen die inhouden hosten of opslaan die afkomstig zijn van derden, afnemers van de dienst, en die dat doen op hun verzoek –, bepaalt artikel 14 van de richtlijn dat de dienstverlener niet aansprakelijk is voor de op verzoek van de afnemer van de dienst opgeslagen informatie, op voorwaarde dat:

a) de dienstverlener niet daadwerkelijk kennis heeft van de onwettige activiteit of informatie of, wanneer het een schadevergoedingsvordering betreft, geen kennis heeft van feiten of omstandigheden waaruit het onwettige karakter van de activiteiten of informatie duidelijk blijkt;

b) de dienstverlener, zodra hij van het bovenbedoelde daadwerkelijk kennis heeft of besef krijgt, prompt handelt om de informatie te verwijderen of de toegang daartoe onmogelijk te maken.

Richtlijn 2000/31 biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten bovendien de mogelijkheid om van de dienstverlener te eisen dat hij een einde maakt aan een inbreuk of dat hij een inbreuk voorkomt, zoals is bepaald door de richtlijnen 2001/29 en 2004/48. De lidstaten kunnen tot slot procedures instellen die het verwijderen van de informatie regelen of die de acties bepalen om de toegang daartoe onmogelijk te maken.

In het algemene kader van de elektronische handel bereiden mijn diensten een ontwerp tot wijziging van de wetten van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij voor, om:

a. de rechtszekerheid te garanderen wat betreft de verplichtingen van de dienstverleners die als tussenpersoon optreden inzake samenwerking met de administratieve of gerechtelijke overheden;

b. de procedures voor het verwijderen van illegale informatie te vereenvoudigen door middel van een wettelijk kader dat is aangepast aan de gebruikte technologieën.

Het ontwerp zal doelen op alle soorten inbreuken op de Belgische reglementering, waaronder inbreuken op de intellectuele eigendom, en zal voorzien in verzoeken om concrete acties aan de technische dienstverleners naargelang van de aard van hun activiteit en de ernst van de inbreuken. Die verzoeken om acties kunnen meer bepaald slaan op het identificeren van hun klanten, het verwijderen van de illegale inhoud binnen een bepaalde termijn, het afsluiten van de accounts van hun klanten die werden gebruikt om inbreuken te maken, het treffen van technische voorzieningen om in België de toegang tot de illegale inhoud onmogelijk te maken voor internetgebruikers, die zullen worden doorgelinkt naar een website van de bevoegde overheid, waar ze zullen worden geïnformeerd over de reden waarom de inhoud niet meer toegankelijk is. Uiteraard zal niet aan de dienstverleners die als tussenpersoon optreden kunnen worden gevraagd om maatregelen te treffen die erop neerkomen dat hen een algemeen en actief toezicht op de activiteiten van hun klanten wordt opgelegd, of een algemene filtering, of een algemeen en permanent verbod op het gebruik van hun diensten door sommige klanten.

Specifiek op het vlak van de bescherming van de intellectuele-eigendomsrechten, werden artikel 8.3 van Richtlijn 2001/29 en artikel 11 van Richtlijn 2004/48 in België omgezet in verschillende wetten, meer bepaald in artikel 87, § 1 van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten en in artikel 53, § 1 van de wet van 28 maart 1984 op de uitvindingsoctrooien. Het Benelux-Verdrag inzake de intellectuele eigendom voorziet in dezelfde bepaling, respectievelijk inzake merken en inzake tekeningen en modellen, in artikel 2.22, lid 6, en in artikel 3.18, § 6.

Het Belgische recht en het Beneluxrecht machtigen de rechter er dus toe om op verzoek van de rechthebbende een bevel tot staking uit te vaardigen tegen tussenpersonen van wie de diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op het intellectuele-eigendomsrecht in kwestie.

In de strijd tegen inbreuken op intellectuele-eigendomsrechten in de digitale omgeving kunnen de tussenpersonen van de informatiemaatschappij een belangrijke rol spelen, zoals ook Richtlijn 2001/29 aangeeft: “Die tussenpersonen zijn in veel gevallen het meest aangewezen om een eind te maken aan zulke inbreukmakende handelingen. Onverminderd de eventuele andere beschikbare sancties en rechtsmiddelen, moeten de rechthebbenden over de mogelijkheid beschikken om te verzoeken om een verbod ten aanzien van een tussenpersoon die een door een derde gepleegde inbreuk met betrekking tot een beschermd werk of ander materiaal in een netwerk steunt.” (considerans 59)

In elk geval is het aan de hoven en rechtbanken om de voornoemde artikelen 8.3 en 11 toe te passen rekening houdend met het bijzondere aansprakelijkheidsregime, ingesteld door Richtlijn 2000/31, en in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie, meer bepaald van zijn arresten van 23 maart 2010 (Google) en 12 juli 2011 (L’Oréal). Het feit dat een dienstverlener voldoet aan de voorwaarden om te worden vrijgesteld van aansprakelijkheid voor een gegeven activiteit, stelt hem niet vrij van aansprakelijkheid voor de andere activiteiten die hij bovendien kan presteren (enkel doorgifte, caching, hosting). De rechter moet dus elk geval apart in concreto beoordelen, rekening houdend met de geleverde dienst en de houding van de dienstverlener ten aanzien van de gehoste inhouden, desgevallend na notificatie door de rechthebbende over het onwettige karakter van de opgeslagen gegevens, of naar aanleiding van een rechterlijke beslissing die de inbreuk op het recht vaststelt.

Inzake hosting is het regime voor vrijstelling van aansprakelijkheid gegrond op het neutraliteitscriterium ten aanzien van de opgeslagen (kwestieuze) gegevens. Wanneer de dienstverlener overgaat tot een selectie of een oriëntatie van de opgeslagen inhoud, zal de rechter kunnen oordelen dat hij de vereiste neutraliteit heeft opgegeven om een actieve rol te spelen.

Tot slot herinner ik het geachte parlementslid eraan dat bij toepassing van Richtlijn 2000/31 betreffende de elektronische handel, omgezet in België door de wet van 11 maart 2003 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, de dienstverleners geen enkele algemene verplichting hebben om toe te zien op de informatie die zij doorgeven of opslaan, noch om actief te zoeken naar feiten of omstandigheden die op onwettige activiteiten duiden. Daarbij hebben de bevoegde gerechtelijke overheden evenwel het recht een tijdelijke toezichtverplichting op te leggen in een specifiek geval, indien de wet in die mogelijkheid voorziet. Daarbovenop komt de verplichting om een rechtvaardig evenwicht te verzekeren tussen verschillende fundamentele rechten: enerzijds het recht op bescherming van de intellectuele eigendom, en anderzijds het recht op privacy van de internetgebruikers, het recht op vrije meningsuiting en op informatievrijheid van zowel de internetgebruikers als van de economische actoren van het internet, alsook het recht op vrij ondernemerschap van de tussenpersonen van het internet. Die verschillende elementen werden bevestigd in de recente arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2011 en van 16 februari 2012.

Zo ziet het Europees en Belgisch wettelijk en jurisprudentieel kader eruit dat de elektronische marktplaatsen moeten respecteren bij de uitoefening van hun activiteiten als dienstverleners in de informatiemaatschappij. Wordt dat kader niet gerespecteerd, dan kunnen ze desgevallend burgerlijk of strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld.