BELGISCHE SENAAT
________
Zitting 2011-2012
________
6 februari 2012
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-5519

de Anke Van dermeersch (Vlaams Belang)

aan de vice-eersteminister en minister van Economie, Consumenten en Noordzee
________
Algemene Directie Mededinging - Onderzoeksdaden - "Onderbroken" dossiers
________
Dienst voor de Mededinging
________
6/2/2012Verzending vraag
28/2/2012Antwoord
________
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-5520
Ook gesteld aan : schriftelijke vraag 5-5521
________
SENAAT Schriftelijke vraag nr. 5-5519 d.d. 6 februari 2012 : (Vraag gesteld in het Nederlands)

Ondanks de vastlegging van prioriteiten wordt de actieve behandeling van sommige dossiers door onderzoekers van de Algemene Directie Mededinging onderbroken terwijl de onderzoeksdaden al waren voltooid. Die onderbreking kan het gevolg zijn van het feit dat nieuwe prioritaire dossiers worden gekozen. Soms komt dat doordat de middelen ontbreken om alle prioritaire dossiers te behandelen. Soms volgt zo'n onderbreking uit het feit dat een onderzoeker niet meer beschikbaar is. Dat risico wordt natuurlijk nog groter als er slechts één onderzoeker op het betreffende dossier werkt.

De dossiers worden soms opnieuw opgenomen nadat ze waren opgeschort, met het risico dat de gegevens aan actualiteit of relevantie hebben ingeboet. De toestand van de onderzochte markten evolueert immers zeer snel.

1) In hoeveel procent van de gevallen wordt de actieve behandeling van een dossier bij de Algemene Directie Mededinging onderbroken terwijl al onderzoeksdaden zijn voltooid?

2) Hoeveel procent van de "onderbroken" dossiers wordt achteraf opnieuw opgenomen?

3) Was er de voorbije tien jaar een evolutie in het percentage "onderbroken" en heropgenomen dossiers? Zo ja, in welke zin en met hoeveel procent?

4)Welke maatregelen werden reeds genomen om het onderbreken van dossiers na de voltooiing van de onderzoeksdaden te vermijden?

Antwoord ontvangen op 28 februari 2012 :

1. In antwoord op deze vraag dient een onderscheid te worden gemaakt tussen de volgende twee hypothesen:

  1. het gevoerde onderzoek ten gronde heeft effectief voldoende bewijzen van een inbreuk opgeleverd;

  2. het onderzoek ten gronde heeft onvoldoende elementen van een inbreuk op de mededingingswet opgeleverd.

In de tweede hypothese zal de actieve behandeling van deze dossiers steeds worden opgeschort (100 %). Beleidsmatig wordt er immers voor geopteerd de absolute prioriteit te verlenen aan dossiers waarin de betrokken ondernemingen op basis van de beschikbare bewijzen worden vervolgd. Wanneer dus geen bewijs van een inbreuk wordt vastgesteld, wordt de behandeling opgeschort en wordt een nieuw dossier prioritair behandeld. De stopgezette dossiers worden dan in een later stadium geseponeerd.

In de eerste hypothese zal een dossier, waarvan het gevoerde onderzoek ten gronde effectief voldoende bewijzen van een inbreuk op de mededingingswet heeft opgeleverd, in principe gefinaliseerd worden door het neerleggen van een gemotiveerd verslag bij de Raad voor de Mededinging. Slechts zeer uitzonderlijk wordt een dossier in dit stadium nog opgeschort (minder dan 5 %). In de regel worden dossiers in een veel vroeger stadium (tijdens het onderzoek) onderbroken.

2. Dossiers kunnen slechts formeel worden afgesloten aan de hand van gemotiveerde beslissingen. In het geval van te seponeren dossiers, worden deze beslissingen genomen door het Auditoraat. Dit betekent dat de dossiers die werden opgeschort wegens het niet vaststellen van een inbreuk (hypothese 2), door het Auditoraat worden gereactiveerd en afgesloten door het nemen van een formele beslissing (dus opnieuw 100 %).

Of het Auditoraat een opgeschort dossier alsnog zal activeren (volgens hypothese 1), hangt af van de duurtijd van de schorsing en hieraan verbonden de graad van actualiteit en relevantie van de gegevens. Indien te veel onderzoeksdaden opnieuw moeten worden overgedaan, zal het Auditoraat de zaak niet opnieuw activeren maar overgaan naar een sepot (en terugvallen in hypothese 2).

3. Over een periode van 10 jaar bekeken, is er een duidelijke evolutie merkbaar betreffende het probleem van de onderbroken dossiers terwijl de onderzoeksdaden al voltooid zijn. Twee feiten zijn hierbij van belang. Ten eerste de wetswijziging in 2006 en ten tweede de uitbreiding van het Auditoraat in 2009.

De wetswijziging in 2006 heeft gezorgd voor een duidelijkere afbakening van de bevoegdheden van de verschillende organen die samen de mededingingsautoriteit vormen. Dossiers waarin ondernemingen niet vervolgd worden, kunnen nu door het Auditoraat (als vervolgingsorgaan) worden geseponeerd wat betekent dat niet langer de gehele procedure voor elk dossier moet worden doorlopen.

In 2009 werd het Auditoraat gevoelig uitgebreid (acht auditeurs in plaats van zes auditeurs). De uitbreiding van de capaciteit van het Auditoraat gecombineerd met een strikter prioriteitenbeleid (er worden geen nieuwe dossiers opgestart zolang de lopende zaken zelf niet eerst zijn afgehandeld), heeft er voor gezorgd dat dossiers waarvan het onderzoek is afgelopen niet langer meer worden opgeschort zoals dat in het verleden wel is gebeurd. M.a.w. een dossier waarvan het onderzoek is afgelopen en waaruit blijkt dat er voldoende bewijzen zijn van een inbreuk, zal ook effectief bij de Raad voor de Mededinging worden neergelegd door middel van een gemotiveerd verslag.

Deze evolutie is moeilijk statistisch uit te drukken, daar de statistieken die voorhanden zijn geen indicatie geven van het tijdstip waarop een lopend dossier al dan niet werd onderbroken. Op basis van een schatting van het Auditoraat kan de volgende evolutie geschetst worden: vóór 2006 tussen de 15 à 20 % dossiers opgeschort , na 2009 minder dan 5 %.

4. Beleidsmatig stelt het probleem van het opschorten van dossiers nadat de onderzoeksdaden al voltooid zijn zich niet langer. Het aandachtspunt blijft wel het opschorten van dossiers tijdens de onderzoeksfase en mede daardoor de te lange onderzoekstermijnen.