5-2303/1

5-2303/1

Belgische Senaat

ZITTING 2013-2014

19 NOVEMBER 2013


Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR

DE HEER SCHOUPPE


I. PROCEDURE/INLEIDING

Overeenkomstig artikel 26 van het Reglement van de Senaat (1) , richtte de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden van de Senaat in haar schoot een Werkgroep op met als titel « Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk ».

A. Samenstelling van de werkgroep

Voorzitter : de heer Peter Van Rompuy (2)

Leden : de heren Patrick De Groote, Ahmed Laaouej, Richard Miller, Rik Daems, Dimitri Fourny (later vervangen door de heer Bertin Mampaka Mankamba) en de dames Fauzaya Talhaoui, Anke Van dermeersch en Cécile Thibaut.

Lid met raadgevende stem : mevrouw Freya Piryns.

B. Situering van het thema :

Sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 klinkt de vraag steeds luider of de wijze waarop het bruto binnenlands product (BBP) tot dusver berekend werd al dan niet toe is aan een actualisering. Hiertoe werden in buiten- en binnenland reeds enkele belangwekkende rapporten opgesteld, niet in het minst vanuit de academische wereld. Beleidsmakers stellen alles in het werk om het land uit de crisis te loodsen. Het loont de moeite om de vraag te stellen of de naald van het kompas dat we hierbij hanteren wel nog voldoende accuraat de juiste richting aangeeft. Meten is weten !

Ten eerste, vormt deze economische crisis het gepaste moment om na te gaan of de berekeningswijze van het BBP — als indicator voor economische vooruitgang — al dan niet dient geactualiseerd te worden in lijn met nieuwe tendensen op het vlak van demografie, innovatie, energie, ...

Ten tweede, loont het de moeite om na te gaan of nieuwe indicatoren van maatschappelijke vooruitgang grondiger onderbouwd kunnen worden, zoals duurzame ontwikkeling, leefmilieu, levenskwaliteit en geluk.

Voor beide bovenstaande onderzoeksterreinen is het van belang dat ons land geen « cavalier seul » speelt en haar eigen indicatoren ontwikkelt, maar zich inschrijft in een internationale context. Hoe presteren we in vergelijking met andere landen ? Enkel als we die vraag kunnen beantwoorden, weten we ook beter of we ons daadwerkelijk op het pad der maatschappelijke vooruitgang bevinden.

Ook de federale beleidsnota « Economie » van 23 december 2011 maakt melding van dit thema : « De regering zal werkzaamheden ondersteunen om relevante indicatoren te ontwikkelen in aanvulling van het BBP. Deze nieuwe indicatoren zouden menselijke ontwikkeling in al haar aspecten beter moeten kunnen meten. » (stuk Kamer, nr. 53 1964/20, blz.5).

C. Doelstellingen

De werkgroep zal de reeds bestaande onderzoeken en initiatieven in deze materie in kaart brengen en onderzoeken, in nauwe samenwerking met alle betrokken actoren. De werkzaamheden van de werkgroep resulteren in een rapport aangaande resultaten van dit onderzoek, en een wetsvoorstel/resolutie tot oprichting van een commissie belast met het actualiseren en aanvullen van indicatoren voor economische en sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk.

D. Methode

Binnen de budgettaire marges die haar worden toebedeeld, zal de werkgroep de nodige interactiemomenten voorzien met alle betrokken actoren met het oog op het realiseren van een zo breed mogelijk maatschappelijk gedragen werking.

Op 13 maart 2013 besliste de Commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden om het wetsvoorstel nr. 5-1503/1 van mevrouw Thibaut c.s. voor advies door te verwijzen naar de werkgroep.

De werkgroep vergaderde op 1 en 28 maart 2012 (regeling werkzaamheden), op 22 mei 2012 (hoorzitting) en op 10 juli 2012 (voorbereiding wetenschappelijk symposium).

Tijdens de vergadering van 22 mei 2012 werd een hoorzitting georganiseerd met volgende experten :

— de heer Henri Bogaert, commissaris van het Plan, Federaal Planbureau;

— de heer Erik Schokkaert, professor, CES Economie en overheid, KULeuven;

— mevrouw Isabelle Cassiers, professor, departement Economische Wetenschappen, UCL;

— de heer Brent Bleys, Faculteit Handelswetenschappen en Bestuurskunde, Hogeschool Gent;

— de heer Etienne de Callataÿ, hoofdeconoom, Bank Degroof;

— de heer Ivan Vandecloot, hoofdeconoom, Itinera Institute.

Na deze hoorzitting besprak de werkgroep een door toenmalig voorzitter Van Rompuy voorgestelde conceptnota.

Dit leidde tot de organisatie van een Wetenschappelijk Symposium met als titel « Voorbij het BBP, wetenschappelijke inzichten en beleidsmogelijkheden in België », in samenwerking met het Center for economic studies (CES), KULeuven en het Center for operational research and econometrics (CORE), UCL op 26 november 2012.

Na dit symposium drongen de senatoren Thibaut, Piryns en De Groote er verscheidene malen op aan om de resultaten van het symposium grondig te bespreken in de Werkgroep. De overige leden gaven er eerder de voorkeur aan om een reflectieperiode in te bouwen en voorbereidend werk te verrichten met het oog op het indienen van een wetsvoorstel (zie wetsvoorstel nr. 5-2258/1 tot aanvulling van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen met een set aanvullende indicatoren voor het meten van levenskwaliteit, menselijke ontwikkeling, de sociale vooruitgang en de duurzaamheid van onze economie, ingediend door de heer Schouppe c.s.).

II. VERSLAG VAN DE VERGADERINGEN VAN DE WERKGROEP

A. Verslag van de hoorzitting van 22 mei 2013

1. Inleidende uiteenzettingen

A. De heer Henri Bogaert, Commissaris van het Plan, Federaal Planbureau

De heer Bogaert legt uit dat het BBP de totale geldwaarde meet van de productie van goederen en diensten van een economie, inclusief die van de informele sectoren en van de goederen en diensten die buiten de markt worden geproduceerd. De in de praktijk gebruikte conventies worden bij de Verenigde Naties en voor Europa bij de EU (Europees Systeem van nationale en regionale rekeningen — ESR 95) gestandaardiseerd en worden geofficialiseerd door een verordening van de Raad. Het ESR past op zijn beurt de wereldwijd vastgelegde beginselen toe (System of national accounts SNA93). Het ESR 95 voorziet in satellietrekeningen, die, naar gelang van het geval, facultatief of verplicht zijn.

In België werd het Instituut voor de nationale rekeningen (INR) in 1994 bij wet opgericht. Het is belast met de nationale boekhouding en dus met het BBP, alsook met de satellietrekeningen van de nationale boekhouding. Tevens is het belast met de vooruitzichten voor de economische begroting, dat wil zeggen met alle macro-economische aspecten en in het bijzonder met de groei van het BBP. Het INR werkt voor het opstellen van de nationale rekeningen in overeenstemming met Eurostat, dat zeer nauwgezet toezicht voert, vooral sinds de statistische problemen die door de Griekse casus aan het licht zijn gekomen. De FOD Economie is bij het INR aangesteld om de basisstatistieken te verzamelen, en bij het Prijzenobservatorium heeft de Nationale Bank als taak de nationale rekeningen en dus het BBP op te maken en het Federaal Planbureau is belast met de vooruitzichten en de verwachtingen.

De drie benaderingen van het BBP bieden een momentopname van de inkomsten, van de sectorale spreiding van de activiteit en van de economische bestemming van de geproduceerde waarde (wordt ze geconsumeerd ?, wordt ze geïnvesteerd ?, wordt ze geëxporteerd ?). De gelijkwaardigheid tussen geproduceerde waarde en inkomsten is uiteraard essentieel om de ontwikkeling van de inkomsten van de bevolking te begrijpen en te proberen te voorzien. De inkomstenbenadering en de bestedingsbenadering zijn uiteraard essentieel voor de analyse en de vooruitzichten van de verplichte heffingen en dus voor het opstellen, het bespreken, en tot slot het goedkeuren van de begrotingen. [De nationale rekeningen leveren meteen ook de samengevoegde rekening op van de economische sectoren : de huishoudens, de ondernemingen, de overheid en de rest van de wereld]. Het verdrag van Maastricht heeft de concepten van de nationale boekhouding werkelijk bekrachtigd, door voor de overheden de regel voorop te stellen van het maximumtekort van 3 % van het BBP.

Aangezien bovendien de schommelingen van het BBP en die van de werkgelegenheid sterk gerelateerd zijn, is de groei van het BBP bij constante prijzen (of de economische groei) een essentieel gegeven voor het monitoren van de werkgelegenheid en de werkloosheid. Het BBP is immers hetzij het gevolg, hetzij de oorzaak van vele macro-economische verschijnselen. Dat heeft als gevolg dat heel wat indicatoren zich ontwikkelen in een min of meer hoge correlatie met de ontwikkeling van het BBP. Om die reden heeft het BBP in het economisch, sociaal en milieubeleid zo'n belang gekregen.

Het concept van het BBP is helder en nauwkeurig, maar op de concrete en praktische bepaling ervan komt al jarenlang kritiek.

— Het is op geldtransacties gericht en er zijn dus heel wat problemen om de toegevoegde waarde waarvoor geen transactie heeft plaatsgevonden, in aanmerking te nemen, zoals bijvoorbeeld de toegevoegde waarde van de overheidssector.

— De kwaliteit van producten en diensten wordt vaak slecht bepaald en veroorzaakt onder- of overschatting, al naargelang het onderwerp (kwaliteitsafname van voedingsproducten, kwaliteit van de geneeskundige zorg, kracht van computers en telecommunicatie, enz.).

— De externe effecten (externe kosten zoals vervuiling, verkeersopstoppingen, ongevallen) worden niet in het BBP opgenomen, omdat er geen transacties voor plaatsvinden.

— De nationale rekeningen zijn rekeningen van kwartaal- of jaarontvangsten en -uitgaven, maar omvatten geen balansrekeningen, wel financiële rekeningen. Er worden dus geen materiële activa of passiva bijgehouden, tenzij wat het productieve kapitaal betreft. Tot dusver is de schommeling van de impliciete verplichtingen, zoals de toekomstige pensioenkosten, er niet in opgenomen. Het gebrek aan aandacht voor die activa en passiva is de belangrijkste kritiek die men momenteel kan uiten, wanneer men de crisis van privéschulden in 2008 en van overheidsschulden in 2011 bekijkt. Er is algemeen te weinig aandacht voor de duurzaamheid op lange termijn, zowel financieel als wat het milieu betreft, alsook voor de sociale duurzaamheid.

Er bestaan methoden om die kritiek op te vangen, maar ze vergen middelen en een internationale consensus die vandaag gedeeltelijk ontbreekt.

We kunnen besluiten dat het BBP en de nationale boekhouding onmisbare hulpmiddelen zijn voor het bestuderen en het begrijpen van de economische kringlopen, het beheer van de overheidsbegrotingen, het macro-economische stabiliseringsbeleid en de groeivooruitzichten op middellange en lange termijn, en essentiële hulpmiddelen voor de analyse van de duurzaamheid op het gebied van het milieu en op financieel en sociaal gebied. Toch is het werk om die nationale rekeningen te verbeteren niet af, zowel inzake de uitbreiding ervan tot vermogensrekeningen als inzake de opvatting over prijzen en kosten afhankelijk van de kwaliteit van goederen en diensten.

De heer Bogaert legt vervolgens uit dat de onmisbaarheid van het BBP en van de nationale boekhouding in het algemeen, als hulpmiddel voor het analyseren, het begrijpen en het managen van de economie één zaak is, en dat de vraag of en in hoeverre het BBP een goede indicator is voor welzijn of ontwikkeling (dus van sociale vooruitgang en van levenskwaliteit zoals vermeld in de titel van uw initiatief) er een andere is.

De beste BBP-specialisten zelf geven een ondubbelzinnig negatief antwoord op die vraag.

Overigens is het idee dat het BBP een overdreven « economistenindicator » is, historisch gezien onzin, omdat het in de jaren 30 ontwikkeld werd als een nuttig instrument voor het interventionisme van de overheden in de economie en wel door economisten die niet geloofden in de spontane zelfregulering van de economie door de markten.

Over het begrip welzijn en de omvang ervan bestaat overigens een vrij brede consensus : het kan worden voorgesteld als een tabel met de drie algemeen erkende componenten van het welzijn, de economische, de sociale en de milieucomponent, met voor elke component het element gemiddeld niveau en het element verdeling (binnen de generaties en tussen de generaties). Het begrip duurzame ontwikkeling kan overigens worden geïnterpreteerd als een ontwikkelingsproces van de maatschappijen waarbij rekening wordt gehouden met alle componenten van welzijn en de interactie tussen die componenten.

Het BBP per inwoner is uiteraard een gemiddelde indicator van de economische component van het welzijn, maar niet noodzakelijk de beste. De Stiglitz- commissie heeft op overtuigende wijze de per inwoner gecorrigeerde, werkelijke consumptie voorgesteld.

Men moet het BBP dus niet als een ideologisch instrument beschouwen; zowel het idee om er de belangrijkste indicator van welzijn van te maken, als de verwerping ervan als foutieve indicator van welzijn, komen de heer Bogaert voor als ideologische standpunten die niet op een objectieve analyse steunen.

Men is het er dus over eens dat het belangrijk is om indicatoren te ontwikkelen voor alle componenten en aspecten van het welzijn. Het nut van samengestelde indicatoren, zoals de IMO of de ecologische voetafdruk, vooral van het geluk, is echter betwistbaar wegens hun subjectiviteit.

... maar, moet men het geluk meten ?

Samengestelde indicatoren : de wegingen van verscheidene indicatoren voor verschillende componenten van het welzijn veronderstellen :

— een arbitrage die niet door de beslisser wordt uitgevoerd;

— waarde-oordelen : normatieve aanpak;

— ontkenning van de verplichtingen en de absolute prioriteiten (voorbeeld : uitroeiing van de armoede, vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, ...).

Meting van het geluk : cf. samengestelde indicatoren, plus :

— het risico dat men de samenleving een collectieve geluksnorm oplegt, terwijl geluk een individueel, subjectief begrip is.

Niet-samengestelde, samengevoegde indicatoren : minder normatieve aanpak, die de componenten van het welzijn meer beschrijven.

Men heeft bijgevolg het laatste decennium gezien dat er zich initiatieven ontwikkelden om :

1. de nationale boekhouding aan te vullen met milieu- en sociale rekeningen die erin zouden worden opgenomen.

2. een set van indicatoren vast te leggen, op basis van die rekeningen, die het beleid kan sturen.

Wat de uitbreiding van de nationale boekhouding en van de statistieken in het algemeen betreft, legt de heer Bogaert uit dat het algemene kader grotendeels bestaat. Er werden initiatieven genomen, bijvoorbeeld het Stiglitz-rapport, het « How's life : measuring well being »-project van de OESO, of het « GDP and beyond »-programma van Eurostat. Heel wat indicatoren zijn al beschikbaar, maar moeten worden verbeterd (gezondheid, onderwijs), of ontwikkeld (persoonlijke politieke en sociale betrokkenheid, welzijnsgevoel). Een aantal indicatoren worden ontwikkeld of zullen worden ontwikkeld gelet op de internationale verplichtingen (de Europese milieu-economische rekeningen bijvoorbeeld — cf. verordening nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad — moeten in 2013 aan Eurostat worden overgezonden voor de luchtemissies, de milieubelastingen en de materiaalstroomrekeningen) en een aantal indicatoren zijn reeds in algemene termen gedefinieerd, maar zijn nog niet aangemaakt (voorbeeld : de sociale boekhoudkundige matrices (SBM) die zelfs de band tussen de productie per sector en de samenstelling van het beschikbaar inkomen per inkomensklasse kunnen geven).

Die statistische omgevingen worden nu ontwikkeld bij het Federaal Planbureau. Belangrijkste hinderpalen : de kwaliteit van de statistische gegevens, de middelen en de factor tijd.

Sinds de Lissabon-strategie in 2000 werden heel wat indicatoren geconcipieerd en in verscheidene Europese of Belgische processen gebruikt. Kennelijk heeft de coördinatie van het economisch beleid in Europa geleidelijk aan een beperkte set van indicatoren gegenereerd en bepaald, die als basis dient voor het economisch beleid op korte, middellange en lange termijn. Het zijn dan ook die indicatoren die het beleid van de lidstaten structureren en die hun worden opgedrongen. Dat belet niet dat er kritiek kan bestaan op die indicatoren vanuit een conceptueel en democratisch standpunt.

Het gaat meer bepaald om de volgende processen :

— de EU2020-strategie : in het raam van die strategie werden 5 doelstellingen en daaraan gekoppelde indicatoren vastgelegd. Men kan ervan uitgaan dat het geheel ervan, hoewel beperkt, toch een aantal aspecten van het begrip welzijn dekt; het gaat meer bepaald om de werkgelegenheidsgraad, de uitgaven in O&O in procent van het BBP, de CO2-uitstoot en de ontwikkeling van duurzaamheid, het armoedecijfer en de onderwijsindicatoren;

— de hoofddoelstelling van het stabiliteits- en groeipact is het overheidstekort in procent van het BBP, maar ook de schuldgraad van de overheid. Het werd op macro-economisch niveau aangevuld met een proces voor bovenmatige verstoring van het macro-economische evenwicht, dat eveneens gebruik maakt van een hele reeks indicatoren;

— op specifieke gebieden werden Europese toezichtprocessen vastgesteld, alsook indicatoren om ze te monitoren, bijvoorbeeld  : op sociaal gebied (indicatoren van sociale inclusie, van degelijkheid van de pensioenen, indicatoren van sociale duurzaamheid, enz.).

Tot slot wijst spreker erop dat we op Belgisch niveau de sets van indicatoren van duurzame ontwikkeling hebben (IDO), die samen met de federale rapporten inzake duurzame ontwikkeling (FRDO) worden gepubliceerd. Men vindt ze op de volgende website : http://www.indicators.be/. Ze zijn gebaseerd op de deelname van het FPB aan internationale werkzaamheden (EU, OESO, VN) inzake de IDO's sinds 1992, alsook op de Federale rapporten inzake duurzame ontwikkeling die het FPB heeft gepubliceerd (1999, 2003, 2005, 2007, 2009, 2011) en worden toegelicht in talrijke presentaties en debatten met de actoren inzake duurzame ontwikkeling in het raam van de federale strategie.

In België is er bijvoorbeeld het gebruik van indicatoren bij de evaluatie van de toestand inzake duurzame ontwikkeling en het beleid ter zake.

Het FPB is verantwoordelijk voor die evaluaties, zoals bepaald in de wet van 1997 betreffende de « coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling » en zijn herziene versie van 2010. Die evaluaties steunen op een zich ontwikkelende set van indicatoren die worden bekendgemaakt in de federale rapporten inzake duurzame ontwikkeling alsook op een openbare webstek. Het FPB was een pionier in het gebruik van de indicatoren van duurzame ontwikkeling.

Men ziet dat de ideeën over de ontwikkeling en het gebruik van indicatoren inzake vooruitgang en duurzaamheid van het welzijn de jongste tien jaar veranderd zijn. Het BBP is lang niet de enige indicator waarmee rekening moet worden gehouden en is er nog heel wat werk aan de winkel om de boekhoudkundige omgeving van het begrip BBP te verbeteren. Er ontstaat klaarblijkelijk een consensus rond het idee om het BBP en de nationale boekhouding aan te vullen met andere indicatoren van welzijn, vooral op sociaal en milieugebied. Het denkwerk van de internationale instellingen is ver gevorderd en men begint nieuwe statistische regelingen in te stellen. Dat proces verloopt echter vrij traag, omdat het de inzameling vergt van nieuwe data op individueel niveau, met grotere steekproeven en met meer regelmaat. De overzichten die tot dusver zijn gemaakt, hangen natuurlijk van de beschikbare statistieken af en zullen met die statistieken veranderen.

Spreker rondt af met een oproep om voor de ontwikkeling van dergelijk informatiesysteem in voldoende middelen te voorzien, anders is elke verdere ontwikkeling onmogelijk. Wat het INR en het Federaal Planbureau in het bijzonder betreft, zijn de middelen beperkt, is het werk omvangrijk en ondankbaar en doet het Planbureau al het mogelijke om de statistieken die door Europa worden opgelegd, te implementeren.

B. De heer Erik Schokkaert, professor, CES — Economie en overheid, KULeuven

De heer Erik Schokkaert stelt dat de meeste mensen consumptie belangrijk vinden, maar dat iedereen het erover eens is dat de kwaliteit van het leven niet enkel bepaald wordt door materiële consumptie.

Mensen zijn ook geïnteresseerd in gezondheid, arbeidsomstandigheden, levensomgeving en milieu, onderwijs en cultuur. We hebben ook een gezondheids-, een arbeids-, een milieu-, een onderwijs- en een cultuurbeleid. Er is dus geweten dat al deze elementen belangrijk zijn.

Daarom is de echte vraag : op welke wijze wegen we die andere dimensies op een evenwichtige wijze af tegen « economische groei » bij het vaststellen/evalueren van het globale beleid ? Hoe kunnen we die afwegen tegenover economische groei.

Spreker verduidelijkt dat zijn uiteenzetting kan worden ingedeeld in vier elementen :

— vele indicatoren bestaan reeds,

— een « ideale » oplossing : levenskwaliteit op individueel niveau,

— slechte benaderingen : correctie BBP, maximeren « geluk » of bewegingen in de slechte richting,

— en tot slot een pragmatisch voorstel.

Zoals reeds gezegd, bestaan er lijsten van indicatoren. Zo heeft, wat België betreft, het Federaal Planbureau tachtig indicatoren van duurzame ontwikkeling op het niveau van de globale samenleving (regelmatige evaluatierapporten) opgesteld. Een kritiek op deze lijst zou kunnen zijn dat er een vermenging van indicatoren van « fundamentele » behoeften (vb. levensverwachting in goede gezondheid) en van « intermediaire » (of instrumentele) indicatoren (bijvoorbeeld aantal gemeenten met een overeenkomst met hun gewest om aan duurzame ontwikkeling te werken) gebeurt.

Zo gebruikt ook de EU bepaalde indicatoren zoals de open method of coordination of zoals het gegeven dat alle belangrijke commissievoorstellen worden onderworpen aan een « impact assessment ».

Gezien deze elementen bestaat er reeds een corpus van ervaring dat kan dienen als basis voor een coherente en globale aanpak. Hiervoor is het antwoord op twee vragen zeer belangrijk :

1. Welke dimensies moeten er opgenomen worden (naast materiële consumptie) ?

2. Kunnen we tot één index komen met name op welke wijze moeten die verschillende dimensies geaggregeerd worden ?

In verband met deze coherente aanpak is, op een eerste niveau, het onderscheid tussen « fundamentele » en « instrumentele » indicatoren belangrijk en wordt er best eerst een « referentielijst » van fundamentele behoeften opgesteld. Enkele voorbeelden van fundamentele behoeften : materiële consumptie, gezondheid, integratie in het economisch leven, arbeidsomstandigheden, onderwijs, huisvesting, milieu, sociale cohesie en participatie, veiligheid, cultuur, basisrechten : vrijheid van meningsuiting en van godsdienst, afwezigheid van discriminatie. In een tweede niveau worden dan best voor elk van die grote behoeften concrete indicatoren bepaald waarover er maatstaven bestaan. Bij de indicator gezondheid kan dit zijn : levensverwachting, levensverwachting in goede gezondheid, subjectieve gezondheid, QALY's (Quality Adjusted Life Years), objectieve indicatoren, beschikbaarheid gezondheidsinformatie en toegankelijkheid systeem gezondheidszorg. Bij de indicator sociale cohesie en participatie zou men kunnen weerhouden : kwaliteit sociale netwerken, perceptie van rechtvaardigheid, burgerparticipatie (inclusief vrijwilligerswerk). Spreker merkt op dat bepaalde fundamentele behoeften reeds via verschillende concrete indicatoren kunnen worden gemeten terwijl andere nog moeten worden ingevuld.

Als men nu over een reeks van indicatoren beschikt, rijst de vraag hoe deze het best kunnen worden geaggregeerd. Immers, aggregatie tot één index houdt in dat impliciet het relatieve belang van de verschillende dimensies moet worden vastgelegd. Sommige « populaire » indicatoren zijn wel zeer simplistisch — bijvoorbeeld Human Development Index.

In principe zou aggregatie moeten rekening houden met wat de mensen zelf belangrijk vinden. Aangezien deze werkwijze in de praktijk niet mogelijk is, stelt de spreker daarom de tussenoplossing voor van niet te aggregeren, maar ruimte te laten voor maatschappelijk politiek debat, waarin verschillende opvattingen tot uiting kunnen komen. Hiermee samen hangt dan de vraag naar de verdeling ? Verdeling kan geen doelstelling zijn « naast de andere ». Er kan in een eerste benadering een « gemiddelde consumptie », gemiddeld gezondheidsniveau, gemiddeld niveau van huisvesting, enz., worden berekend waarna de gemiddelden worden geaggregeerd. In dit geval echter moet verdeling allicht als aparte indicator worden opgenomen, maar : verdeling waarvan ?

In een betere tweede benadering wordt de « levenskwaliteit » van verschillende mensen (groepen) berekend, rekening houdend met wat ze zelf belangrijk vinden, waarna de maatstaven van individuele levenskwaliteit worden geaggregeerd. In dit geval kan de verdeling op een natuurlijke wijze opgenomen worden !

Rekening houdend met bovenvermeld theoretisch kader vraagt de spreker naar de concrete uitwerking van dergelijke indicatoren. Kan een gecorrigeerd BBP hiertoe bijvoorbeeld dienstig zijn ? Om vele redenen (wel bekend) is het BBP echter een slechte indicator van levenskwaliteit. Zo slecht dat « verbeteringen » niet echt veel kunnen helpen (bijvoorbeeld verdeling, evaluatie niet-marktactiviteiten). Een « gecorrigeerd » BBP geeft geen indicatie meer van omvang marktactiviteit en is evenmin een goede indicator van levenskwaliteit. Spreker is daarom voorstander van het behoud van BBP als indicator van marktactiviteit. Hij stelt voor om een volledig andere benadering uit te werken voor de meting van levenskwaliteit. De discussie « voor of tegen economische groei » is niet echt interessant : de vraag is niet « of » we groeien, maar « hoe » we groeien : Aard van groei is zelfs belangrijk wanneer we enkel kijken naar de marktgerichte component van de levenskwaliteit. Aard van groei is zeker belangrijk omwille van het effect op de andere dimensies.

Kan de subjectieve levensvoldoening eventueel een rol als indicator spelen ? « Life satisfaction » (geluk) is in de mode. Daarbij toont onderzoek overtuigend aan dat naast materiële consumptie ook andere dimensies van belang zijn. Echter, mensen passen hun verwachtingen snel aan (en niet enkel aan materiële consumptiegroei, ook bijvoorbeeld aan achteruitgang in gezondheid). Sociale vergelijkingsprocessen en wijzigende aspiraties spelen een rol, net als persoonlijke factoren : privacy en verantwoordelijkheid. Zo is er ook een sterke genetische component : sommige mensen zijn gewoon « gelukkiger » dan andere. « Geestelijke gezondheid » kan één dimensie zijn naast de andere, maar is onbruikbaar als globale index.

Tot besluit verklaart de heer Schokkaert dat het, idealiter, belangrijk is om individuele indicatoren van levenskwaliteit uit te werken (voor een representatieve steekproef van de bevolking) en om de evolutie daarvan te monitoren. In de praktijk echter is het aangewezen om een beperkt aantal fundamentele indicatoren vast te leggen waarover een brede consensus bestaat. Hierover informatie te verzamelen op regelmatige basis. Het beleid te evalueren in termen van die indicatoren, zonder ze op een primitieve wijze te aggregeren.

Ook zou er op regelmatige basis (jaarlijks ?) een maatschappelijk, politiek debat over de vraag of we « vooruit gegaan zijn » moeten worden georganiseerd. In dat debat zullen verschillende wegingsschema's « automatisch » geëxpliciteerd worden.

C. Mevrouw Isabelle Cassiers, hoogleraar, département des Sciences économiques, UCL

Mevrouw Cassiers legt uit dat men weet dat de berekening van het BBP als indicator voor economische vooruitgang geactualiseerd moet worden en dat het mogelijk is de indicatoren voor sociale vooruitgang met nuances, commentaar en suggesties beter in te vullen.

Eerst en vooral legt spreekster uit dat het BBP wel degelijk een indicator voor economische vooruitgang is en geenszins een indicator voor welzijn. Vervolgens schetst spreekster de context waarin het BBP tot stand komt en legt ze de twee belangrijkste redenen uit waarom het BBP geen indicator voor welzijn is namelijk de milieuverplichtingen en het feit dat geen rekening wordt gehouden met streefdoelen als sociale gezondheid, billijkheid en levensvoldoening. Het BBP is dus niet aangepast aan de behoeften van de 21e eeuw. We maken een historische verschuiving van de plaats van het BBP mee. We kunnen het niet volledig afschaffen, maar tegelijk is het noodzakelijk de berekening van het BBP beter aan te passen. Dat wil zeggen dat er een ander waardeconcept moet worden ingesteld om de berekening van het BBP beter aan te passen aan de context van de schaarse hulpbronnen en aan de uitputting van de voorraad van ons natuurlijk erfgoed. Tegelijk moet men het BBP ook zijn plaats geven tussen andere indicatoren die representatief kunnen zijn voor de fysieke beperkingen en de maatschappelijke doelstellingen.

Spreekster stelt voor de berekening van het BBP volgens volgende principes te actualiseren :

— principe van afschrijving van het natuurlijk kapitaal

in zoverre dat mogelijk is,

maar die oefening heeft haar grenzen, want er is het probleem van de monetaire waardebepaling (prijs van de biodiversiteit ?),

bevrijdt dus niet van de berekening van fysieke indicatoren;

— zich aan een economische logica houden en niet alles op een hoop gooien : geen rekening houden met begrippen als

vrijwilligerswerk, vrije tijd, enz.

welzijn, geluk, zie indicatoren van streefdoelen.

Vervolgens stelt men de vraag of de actualisering van het BBP gekoppeld moet worden aan problemen van demografie, innovatie, energie en mevrouw Cassiers is de volgende mening toegedaan :

— energie valt onder het principe van afschrijvingen;

— demografie ziet niet in het BBP;

— innovatie is een nuttige denkoefening over de afspiegeling van de (huidige, toekomstige) waarden door het stelsel van de marktprijzen.

Eigenlijk is het belangrijk dat er wordt nagedacht over « wat is rijkdom », « hoe meten we waarde ».

Ten tweede probeert spreekster de indicatoren van sociale vooruitgang beter te motiveren. Het zou beter zijn begrippen zoals duurzame ontwikkeling te verduidelijken en de volgende principes te volgen :

— de verplichtingen te expliciteren en ze in fysieke termen te meten (bijvoorbeeld EE, EC);

— tot een consensus komen over de doelstellingen in termen van resultaat (en niet in geldeenheden) bijvoorbeeld iss, Gini, levensvoldoening;

— ervoor zorgen dat niet alles op een hoop wordt gegooid of dat er tussen de dimensies gecompenseerd wordt, geen heterogene dimensies samenbrengen;

— maar de complexiteit van overvolle cijfertabellen voorkomen;

— voor transparantie en communicatie zorgen met eenvoudige indicatoren.

Tot slot stelt mevrouw Cassiers voor werkelijk akte te nemen van de historische verandering met de komst van het tijdperk na het BBP. Ze denkt dat men het economisch gezond verstand moet gebruiken en het principe van de afschrijving in het BBP moet opnemen, de uitputting van ons natuurlijk erfgoed moet in aanmerking worden genomen. Men moet ook rekening houden met het voorzorgsbeginsel en indicatoren gebruiken voor de fysieke beperkingen. Ook het respect voor de democratie is ten slotte heel belangrijk. Het is belangrijk dat er een consensus wordt gevonden over de doelstellingen. Daartoe moet men raadplegingen organiseren om indicatoren voor de doelstellingen tot stand te brengen.

D. M. Brent Bleys, Faculty of Business administration and Public administration, Hogeschool Gent

De heer Bleys van Welfare+ en de Hogeschool Gent stelt dat hij in eerste instantie een aantal concepten van het « beyond GDP »-debat wil toelichten. Er is sinds de Beyond GDP-conferentie in het Europees Parlement in 2007 en het Fitoussi-rapport van 2009 een toegenomen impuls om te zoeken naar alternatieven om de vooruitgang te meten. Momenteel zijn de problemen met het BBP reeds langer gekend en spreker wenst de belangrijkste kritieken erop te herhalen : « a means, not an end », « good growth, bad growth », fysieke beperkingen aan de groei. In dit licht kan dus de zoektocht naar alternatieve indicatoren worden gezien waarbij er een sterke focus is op individuele indicatoren. Belangrijk hierbij is dat de afweging moet gemaakt worden dat de theorie wel in de praktijk kan worden omgezet.

Wat nu de alternatieven, de focus op individuele indicatoren betreft, kan worden opgemerkt dat er zeer weinig classificaties van deze indicatoren bestaan. Er zijn weinig papers die alle indicatoren ten opzichte van elkaar plaatsen en die een duidelijk onderscheid trachten te maken tussen de verschillende indicatoren. Wel bestaan er momenteel twee belangrijke classificaties, maar gezien de problemen en onvolkomenheden waarmee deze worden geconfronteerd doet de spreker een voorstel tot een nieuw classificatieschema. De focus ligt hier op de onderliggende concepten en het vindt aansluiting bij de kritieken op het BBP.

Drie belangrijke concepten moeten worden onderscheiden van elkaar. Zij vinden aansluiting op de drie belangrijke kritieken op het BBP :

— welzijn, uitgebreide analyse van de levenssituatie van een groep personen (multidimensioneel);

— welvaart, bijdrage van de economie van een land tot het algemeen welzijn van haar inwoners. Welvaart is dus één dimensie van het aspect welzijn;

— duurzaamheid, nagaan of de huidige niveaus van welzijn en welvaart behouden kunnen worden in de toekomst.

Spreker stelt vervolgens dat het de bedoeling is om drie soorten indicatoren van elkaar te onderscheiden en om deze drie verschillende concepten te meten. Voor elk van deze concepten bestaan er verschillende benaderingsmethodes, verschillende theoretische invullingen van de concepten. Wanneer de indicatorenset voor maatschappelijke vooruitgang wordt bepaald, moet deze aandacht hebben voor elk van de bovenvermelde basisconcepten. Er zal dus moeten gekozen worden voor bepaalde theorieën en welke theorieën verkozen worden om de indicatoren op te bouwen. Voor het concept welzijn bijvoorbeeld zijn er reeds zeer veel benaderingen en invullingen. Elke invulling leidt tot andere indicatoren en die indicatoren staan dan naast elkaar. Daarbij is het belangrijk om het verschil in onderliggende theorie in te zien bij de verschillende indicatoren.

Als men een set van alternatieve indicatoren tracht te ontwikkelen dan moet er eigenlijk uit elk van de drie basisconcepten één of meer vertegenwoordigende indicatoren worden geselecteerd. Vandaar dus het belang van een raamwerk en vandaar ook het belang van de theoretische invulling van de concepten.

In tweede instantie hoopt de heer Bleys het publiek ervan te overtuigen dat de Index voor Duurzame Economische Welvaart (ISEW) een alternatief voor het BBP kan vormen om economische vooruitgang te meten. Daartoe wenst hij een aantal troeven ervan toe te lichten.

Deze Index werd ontwikkeld door Herman Daly en John Cobb in 1989. Hij bouwt verder op eerdere pogingen om te komen tot een « aangepast BBP » en het is de empirische vertaling van de verschillende kritieken op het BBP. De ISEW is daarbij een maatstaf voor welvaart = de bijdrage van de economie in een land aan het welzijn van haar inwoners. Het is geen indicator voor welzijn, noch voor duurzaamheid, wel weegt hij, als sterk punt, de kosten en baten van economische activiteiten ten opzichte van elkaar af op een monetaire manier. In die zin worden dus volgende categorieën geaggregeerd : private uitgaven voor consumptie (+), welvaartsverliezen door ongelijkheden (-), waarde van huishoudelijke arbeid (+), niet-defensieve overheidsuitgaven (+), defensieve private uitgaven (-), kapitaalaanpassingen (+/-), kosten van milieudegradatie (-), depreciatie van natuurlijk kapitaal (-).

Nog over de Index verduidelijkt de spreker dat het aantal items binnen de ISEW varieert tussen twintig en vijfentwintig. Deze items worden monetair geaggregeerd (bijvoorbeeld waarde van huishoudelijke arbeid). Een vergelijking van het BBP versus ISEW geeft aan dat kosten-baten aanpak binnen de ISEW aantrekkelijk, intuïtief en communiceerbaar is maar dat ISEW een aantal problemen op methodologisch niveau kent. Hier wordt aan gewerkt (bijvoorbeeld nieuwe waarderingsmethodes).

E. De heer Etienne de Callataÿ, chief economist, Bank Degroof

De heer de Callataÿ stelt dat een belangrijk aantal elementen reeds werden aangehaald door de vorige sprekers.

Vervolgens vat spreker een kort pleidooi pro domo aan en citeert hij de heer Richard Layard, Le prix du bonheur, Armand Colin, 2007 : « (...) qu'est-ce qui représente un véritable progrès pour notre société ? (...) Ma réponse à cette question serait bien entendu la suivante : une augmentation du bonheur total, avec une priorité donnée à la diminution du malheur.

Je suis économiste : j'aime cette discipline et elle me le rend bien. Mais l'économie assimile malheureusement l'évolution du bonheur dans une société à celle, grosso modo, du pouvoir d'achat. J'ai toujours refusé cette perspective que l'histoire des cinquante dernières années a d'ailleurs largement contredite. »

De heer de Callataÿ waarschuwt ons in die context dat er niets zo simplistisch is als de Key Performance Indicators. Men moet daarom meer dan een indicator bekijken en dus niet alleen het BBP.

Tegelijk geeft het BBP nuttige informatie :

— BBP = meetinstrument van de macro-economische boekhouding, BBP = EEN beeld van de werkelijkheid, EEN bepaald boekhoudkundig referentiesysteem;

— voordeel van coherentie (in tijd en ruimte);

— BBP ≠ meting van geluk;

— BBP ≠ prioritaire doelstelling van het economisch beleid.

Hoewel het BBP de meest vermelde samengestelde economische indicator is, heeft het gebreken (cf. Isabelle Cassiers, commissie Stiglitz-Sen, ...).

Vervolgens legt de heer de Callataÿ uit dat er een relatie bestaat tussen BBP en geluk ... maar ze is degressief (internationale vergelijking).

Om aan te tonen dat het BBP achterhaald is als indicator om het geluk te meten, toont spreker een grafiek die de ongelijkheid in de tijd illustreert, naar gelang van het opleidingsniveau, de levensverwachting.

Spreker herhaalt in die zin dat het BBP als indicator bepaalde gevaren en beperkingen inhoudt. Het kan dus niet de bedoeling zijn dat politici zich tot doel stellen om het BBP te maximaliseren en om de groei steeds te stimuleren. Daarbij kunnen volgende bedenkingen over de relatie koopkracht en geluk worden meegegeven :

Stijgende koopkracht en stagnerend geluk :

— boven een bepaald peil is de koopkracht irrelevant; wat telt zijn de menselijke relaties, die zich gestabiliseerd hebben;

— door de stijging van de koopkracht kon de verslechtering van de menselijke relaties worden gecompenseerd;

— de stijging van de koopkracht heeft de verslechtering van de menselijke relaties veroorzaakt, zodat het geluk stagneerde;

— de stijging van de koopkracht had geen verslechtering van de menselijke relaties kunnen veroorzaken en het geluk had kunnen toenemen.

Met welke elementen moeten de politici dus rekening houden bij het bepalen van het beleid ?

— onderwijs, om het consumentisme in te ruilen voor een alternatief hedonisme;

— fiscaliteit, « sociale BTW » : arbitrage van de financiering van de sociale zekerheid tussen (laaggeschoolde) arbeid en consumptie ... maar « cadeau » in de beschutte sectoren, accijnzen op de externe effecten (transport, verwarming, ...) ... maar met neutralisering voor de lage inkomens, Accijnzen op luxeconsumptie;

— responsabilisering  :

• Responsabilisering van de werkgevers met een hoge turn-over zonder heropname in het arbeidsproces (cf. experience rating in de Verenigde Staten) wegens latere gezondheidsproblemen van hun medewerkers;

• Responsabilisering van de sociaal verzekerden, Beoefenen van gevaarlijke sporten, Begrip passende betrekking.

— Reglementering :

• duurzaamheid en recycling van producten (bijvoorbeeld : « geprogrammeerde dood »);

• milieunormen;

• lonen;

• invoer uit landen die bepaalde normen niet in acht nemen;

• reclame;

• financiële sector;

• consumptief krediet;

• consumentenbescherming;

— Arbitrage tussen fiscaliteit en reglementering :

Bijvoorbeeld : oudere wagens verbieden of hoger belasten ? (rekening houdend met het anti-herverdelingsaspect ...);

— Budgettair beleid Arbitrage tussen actuele noodsituaties en risico op daling van de koopkracht voor de toekomstige generaties;

— Macro-economische boekhouding, te hervormen;

— Welzijnsindicatoren, te ontwikkelen;

— Ongelijkheid :

• inkomen;

• sociaal-culturele « bagage »;

• man/vrouw;

• noord/zuid;

• allochtonen/autochtonen;

• statutairen/contractuelen;

• grote ondernemingen/KMO's;

• « insiders »/« outsiders »;

— armoede;

— arbeidsmarkt.

Arbitrage tussen minder werkloosheid en betere werkgelegenheid (stabiliteit, loon, ...).

Tot slot geeft de spreker mee dat hij net als zijn voorgangers ervan overtuigd is dat de macro-economische boekhouding moet worden hervormd en dat er indicatoren van welzijn moeten worden ontwikkeld.

F. De heer Ivan Vandecloot, hoofdeconoom, Itinera Institute

De heer Vandecloot verklaart dat indicatoren ontwikkelen 1 ding is. Belangrijk is ook dat ermee wordt rekening gehouden in de praktijk van het beleid. In die zin is het schrijnend om te moeten vaststellen dat er voor het Oosterweelproject investeringen van 2 miljard euro zijn gepland maar dat er tevoren geen maatschappelijke kosten batenanalyse wordt uitgevoerd, dat er geen inschatting door experten gebeurt tussen de schade en de baten van het project.

Na een beschouwing over de historiek en de ontwikkeling van het BBP naar een welvaartsindicator, verklaart de heer Vandecloot dat het adagium « meten is weten » ook hier geldt. Daarbij is het belangrijk om voorzichtig te zijn met correlaties : inkomen is bijvoorbeeld sterk gecorreleerd met gezondheid maar dit betekent niet dat een beleid gericht op hoger inkomen altijd het beste is om gezondheid te verbeteren. Cijfers zijn niet voldoende maar kunnen instrumenteel zijn. Zo is de discussie over de klimaatopwarming pas ernstig genomen toen werd becijferd dat door de klimaatopwarming er een risico bestaat op 5 % lager BBP en niet door waarschuwingen over bedreiging van de menselijke soort.

Spreker onderschrijft de opmerkingen die rond het BBP werden gemaakt en die ook de economische wetenschap reeds jaren kent. Hij geeft vervolgens aan dat ook in de huidige omstandigheden en, met behulp van de huidige indicatoren, de werkpunten van België zijn gekend. Daarbij is het mogelijk om composite-indicators op te stellen. Echter, spreker geeft aan de voorkeur te geven aan een beperkt aantal omvattende indicatoren met de sociale, ecologische en andere dimensies afzonderlijk beschouwd. In die zin geeft de dominante stroming momenteel er de voorkeur aan om het BBP te laten bestaan zoals het is. Tegelijkertijd is het de bedoeling dat er een andere boordtabel wordt opgesteld. Deze geeft dan de maatschappelijke dimensies weer waarvan de politiek moet weten hoe de evolutie ervan is. Belangrijk daarbij is te vermelden dat de realiteit multi-dimensioneel is, dat er reeds heel wat initiatieven van indicatoren bestaan, dat de inwoners van de « rijkere » landen niet per se gelukkiger zijn, dat er hoogstwaarschijnlijk een culturele invloed is inzake geluk, ...

Wat nu de indicatoren zelf betreft, zegt de spreker dat volgende criteria belangrijk zijn voor het samenstellen van een indicator :

1. relevant voor alle inwoners;

2. begrijpbaar;

3. betrouwbaar;

4. politiek unbiased;

5. tijdig beschikbaar;

6. vergelijkbaar;

7. objectief — subjectief;

8. één synthesecijfer of multidimensionaal;

9. verkregen door een transparant en consultatief proces;

10. coherent;

11. comprehensief;

12.  ...

Wat de samenstellende indicator zelf betreft, deze moet worden opgesteld na een maatschappelijk debat dat het belang van elke indicator afweegt.

2. Gedachtewisseling

De voorzitter dankt in naam van de commissieleden de verschillende sprekers.

De heer De Groote wenst een aantal bedenkingen te formuleren :

— Welke resultaten zouden er uit de werkgroep moeten voortkomen ? Een hervorming van economische indicatoren laat zich immers niet zomaar leiden door een aantal wetswijzigingen ?

— Kan het BBP een welzijnsbarameter worden ? Of moet er een totaal nieuwe indicator worden ontwikkeld ?

— Voor elk individu wordt geluk anders ingevuld. Een waardeschaal is puur individueel en politici kunnen deze niet opdringen. Moet er dus niet met meer subjectieve metingen worden tewerk gegaan ?

De heer Van Rompuy stelt dat het de bedoeling is concrete maatregelen te kunnen bepalen die ervoor zorgen dat men resultaten kan bereiken op basis van bestaande indicatoren. Wat is immers een indicator zonder een doelstelling ? Het is ook de bedoeling om de problemen te definiëren en om te kijken hoe het thema hoger op de maatschappelijke agenda kan worden geplaatst.

Verder verwijst de voorzitter naar de toelichting van de heer Van de Cloot waarin werd voorgesteld dat er bij grote investeringsprojecten steeds een maatschappelijke kosten batenanalyse zou gebeuren. Hoe ziet de spreker dat in de praktijk ?

De heer Vandecloot verklaart dat verschillende Belgische professoren zich hiermee bezighouden. Echter, tot nu toe werden deze niet gehoord wanneer er moet beslist worden over grote projecten. Blijkbaar is deze werkwijze uit de hiërarchie van de prioriteiten verdwenen. Kan deze bepaling niet in wetteksten worden ingeschreven ?

Mevrouw Thibault vraagt dat de resultaten van de werkgroep meer concreet zouden zijn dan enkel een resolutie of een wetsvoorstel.

Spreekster vat vervolgens samen dat het BBP zijn nut heeft als economische indicator maar dat alternatieve meetbare indicatoren tegelijkertijd hun plaats verdienen. Hulp van de burger is daarbij welkom.

De heer Miller wenst eveneens concrete resultaten te bereiken. Ook het Europese en wereldniveau zijn hierbij belangrijk. Tegelijkertijd verklaart hij dat het zeer moeilijk is en dat hij zijn bedenkingen heeft bij het meten van het geluk van de bevolking.

Mevrouw Talhaoui vindt het zeer belangrijk om te onderzoeken hoe het geluk kan worden gemeten. Professor Schockaert heeft in die richting een belangrijke aanzet gegeven in welke richting kan worden verder gewerkt om op een meer concrete wijze inhoud te geven aan deze werkgroep. Kunnen er daarom meetinstrumenten worden bepaald ?

De voorzitter verklaart dat de VN onlangs het World Hapiness Report hebben gelanceerd. Wat is de analyse van de heer Schockaert hierover ?

De heer Schockaert stelt dat de meeste metingen van geluk momenteel gebaseerd zijn op het antwoord op de vraag hoe tevreden men is met het leven. Deze vraag is ondertussen in heel veel landen gedurende heel veel jaren gesteld en veel materiaal is daarover beschikbaar. Hieruit blijkt dat naast materiële consumptie nog andere factoren heel belangrijk zijn. Echter, bij de subjectieve ervaring van geluk blijkt dat mensen zich aan ongelooflijk veel situaties kunnen aanpassen. Gezien deze aanpassingsmechanismen zou het meten van enkel de subjectieve gelukservaring tot heel eigenaardige conclusies kunnen leiden. Het is dus belangrijk om een indicator te ontwikkelen die rekening houdt met de verschillende dimensies waaruit het geluk bestaat en die aan deze verschillende dimensies een weging toekent. Eventueel kan er hiervoor een soort van equivalent inkomen worden ontwikkeld. Dit moet dan zeker worden gecorrigeerd voor aanpassingen.

De voorzitter verklaart dat in een volgende vergadering de werkgroep de onderwerpen en elementen zal bepalen waarop zal worden verder gewerkt.

B. Verslag van de vergadering van 10 juli 2012

1. Voorstel van de voorzitter van de werkgroep

Roadmap

Context : internationale tendens

Er ontstaat een groeiende kloof tussen enerzijds de standaard wijze van berekening van de groei van het BBP, en anderzijds de perceptie van de burgers van wat vooruitgang en welzijn inhoudt. In reactie op deze vaststelling werden heel wat initiatieven gelanceerd op internationaal en nationaal vlak om te komen tot een meer accurate meting van maatschappelijke vooruitgang. Sinds de kredietcrisis kwam de ontwikkeling van nieuwe indicatoren in een stroomversnelling.

Op internationaal vlak publiceert de VN reeds enige tijd haar Human Development Index. En recenter ontwikkelde de OESO de Better life Index.

Ook de buurlanden zitten niet stil. Op 14 september 2009 werd in Frankrijk het Stiglitz-Sen-Fitoussi Report gepubliceerd over de « Measurement of Economic Performance and Social Progress ». Soortgelijke initiatieven werden genomen door het Verenigd Koninkrijk, Italië en Duitsland.

Maar belangrijker voor België zijn de ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie. « Duurzame ontwikkeling » is als fundamentele doelstelling van de EU opgenomen in artikel 2 van het Verdrag van de Europese Unie. In 2001 nam de Europese Raad de EU Sustainable Development Strategy (EU SDS) aan. Op basis hiervan ontwikkelde de EU de Sustainable Development Indicators (SDI), waarover elke twee jaar een verslag wordt overgemaakt aan de Europese Raad tijdens de Europese Top van December (reeds gebeurd in 2005, 2007, 2009 en 2011). Zo maakt de EU SDS deel uit van het Europees Semester. Op 20 augustus 2009 publiceerde de Europese Commissie een mededeling betreffende GDP and beyond — measuring progress in a changing world. De EU SDS speelde ook een belangrijke rol bij de opmaak in maart 2010 van de Europa 2020 strategie vastgelegd die doelstellingen bepaalt voor een slimme, inclusieve en duurzame groei. De ontwikkelingen van nieuwe indicatoren is een ongoing process waarbij ook de lidstaten nauw betrokken zullen blijven in de nabije toekomst.

Op nationaal vlak werd in 2010 de wet van 1997 over duurzame ontwikkeling gewijzigd. Daardoor werd het begrip « beleidsvisie op lange termijn inzake duurzame ontwikkeling » in de wet ingeschreven. Die langetermijnvisie moet langetermijndoelstellingen omvatten en ook indicatoren die tonen of de doelstellingen gerealiseerd worden. In de context hiervan publiceerde de Task Force Duurzame Ontwikkeling in november 2011 haar rapport « Twintig jaar engagement voor duurzame ontwikkeling ? ». Daarnaast zijn er nog andere belangwekkende nationale en regionale initiatieven, die hier niet allen opgesomd kunnen worden. Voor de zomer 2012 wordt door het parlement nog een resolutie goedgekeurd dat een kader schept voor de lange termijn visie op duurzame ontwikkeling en een oproep bevat tot ontwikkeling van een alternatieve indicator voor het BBP.

Een Eurobarometer peiling van 2008 toonde aan dat meer dan twee derde van de EU burgers menen dat economische, sociale en ecologische indicatoren gelijk moeten gewaardeerd worden bij de beoordeling van vooruitgang. Minder dan een zesde van de respondenten gaf aan dat vooruitgang vooral gemeten moet worden in economische termen. Andere peilingen uit 2007 geven soortgelijke resultaten (3) .

Doelstelling werkgroep

— De parlementaire werkgroep Nieuwe Indicatoren wil het kader scheppen om België in te schrijven in de voortschrijdende internationale tendens tot de ontwikkeling van een meer evenwichtig meetinstrument voor duurzame maatschappelijke vooruitgang in al haar facetten, zoals onder meer economie, sociale zekerheid, levenskwaliteit en geluk.

— De werkgroep vertrekt vanuit de reeds ontwikkelde meetinstrumenten en expertise op nationaal en internationaal vlak.

— De werkgroep zelf geeft geen inhoudelijke beoordeling van de huidige status van duurzame ontwikkeling in België, dat is de taak van daartoe aangeduide onafhankelijke administraties en instellingen. De werkgroep focust zich daarentegen wel op het uittekenen van het kader voor de verdere verbetering van het procedurele aspect, met name de verdere ontwikkeling van de meetinstrumenten voor de bepaling van nieuwe indicatoren.

Regeling werkzaamheden — timing

— Ter versterking van de expertise en verbreding van het maatschappelijk draagvlak wordt in samenspraak met de academische wereld een conferentie georganiseerd in het najaar van 2012, bij voorkeur in Brussel.

— Het eindresultaat van de werkzaamheden van de werkgroep is een wetsvoorstel die het (politiek) kader schept voor het bepalen van de richting van de verdere ontwikkeling van nieuwe indicatoren voor maatschappelijke vooruitgang. De onderstaande roadmap somt de elementen op die politieke besluitvorming vereisen. Het wetsvoorstel wordt medio 2013 naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden van de Senaat gezonden.

— Het wetsvoorstel zal het kader bevatten op basis waarvan aan de administratie gevraagd zal worden een uitgewerkt rapport op te stellen. De administratie is immers de enige instelling die over de erg specifieke expertise beschikt met betrekking tot bijvoorbeeld de diversiteit aan reeds bestaande indicatoren.

Selectie indicatoren (WHAT)

— Één van de zwaktes van de reeds bestaande rapporten over indicatoren voor de duurzame ontwikkelingen is de onoverzichtelijkheid, in het bijzonder door het hoge aantal beschikbare indicatoren. Daarom bepaalt de werkgroep een kader waarin indicatoren overzichtelijker gemaakt worden.

— De werkgroep kan besluiten om de opdracht te geven tot ontwikkeling/berekening van

- Één enkele indicator voor duurzame ontwikkeling;

- De indicatoren in te delen in een beperkt aantal domeinen (4)  :

1) economisch/financieel;

2) social;

3) ecologisch;

4) quality of Life (menselijke ontwikkeling);

5) (aan de administratie zal dan gevraagd worden om in hun rapport een voorstel te doen tot verdeling van de bestaande set aan indicatoren over de verschillende domeinen);

- Ongelijkheid als een aparte « horizontale » indicator te beschouwen.

— Daarenboven bepaalt de werkgroep voor elk domein welk type indicator gehanteerd zal worden als representatief voor het hele domein :

- samengestelde indicator (« composite indicator ») : alle indicatoren binnen een bepaalde domein krijgen een score; die score wordt gewogen ten aanzien van de andere indicatoren; de gewogen scores worden opgeteld en leiden zo tot een samengestelde indicator;

- representatieve indicator (« headline indicator ») : een welbepaalde indicator uit de set aan indicatoren binnen een bepaald domein wordt beschouwd als representatief voor het geheel (« pars pro toto »).

Kwaliteit indicatoren (HOW)

— De kwaliteit van de indicatoren wordt bepaald door de kwaliteit van de beschikbare data. De werkgroep gaat na hoe de kwaliteit van de gegevensverzameling kan verbeterd worden, zowel qua kwantiteit, kwaliteit als snelheid van beschikbaarheid.

— De werkgroep bepaalt welke administraties/instellingen gevraagd worden samen een rapport op te stellen in uitvoering van het kader dat de werkgroep zal bepalen in haar wetsvoorstel/resolutie.

Verhoging maatschappelijke impact

Het aantal beschikbare indicatoren is omgekeerd evenredig met de maatschappelijke en politieke impact ervan. De werkgroep bepaalt methodes om de politieke impact te verhogen en het maatschappelijk draagvlak te verbreden. Hierbij kan gedacht worden aan het aanpassen van de timing van de publicatie, de koppeling aan bestaande publicaties (bijvoorbeeld Europe 2020), koppeling aan strategische doelstellingen, ...

2. Bespreking van de nota van de voorzitter van de Werkgroep

Internationale context

De heer Miller vraagt zich af of het wel correct is om (eerste zin) te verwijzen naar de « perceptie » van de burgers. Zijns inziens zou het een sterker signaal zijn om te spreken over de reële vooruitgang voor de burgers. Of wordt het woord « perceptie » gebruikt met een specifieke reden ?

De heer Laaouej begrijpt dat het voor de heer Miller belangrijk is om de discussie zo objectief mogelijk te houden.

De heer Van Rompuy legt uit dat de discussie hierover nog zal gevoerd worden wanneer de verschillende indicatoren aan bod komen.

De heer Miller benadrukt dat als het specifiek de bedoeling van de werkgroep is om na te gaan wat het gevoel van de burgers is, het woord « perceptie » moet blijven staan.

Mevrouw Talhaoui denkt dat het weinig zin heeft om voor dit soort nota elk woord te gaan bespreken, het is de bedoeling om samen een werkwijze af te spreken.

De heer Laaouej is het daarmee eens en denkt dat de zin, zoals ze geschreven staat, toch wel zin heeft, aangezien er twee niveaus aan bod komen. Enerzijds is er de ontevredenheid bij de burgers over het feit dat vooruitgang enkel aan de hand van het BBP wordt gemeten en anderzijds is er sprake van een meer objectieve aanpak die zal proberen nieuwe instrumenten op te zetten.

De heer Van Rompuy stelt voor om de zin aan te passen en te stellen dat de werkgroep wil gaan naar een verbreding en verdieping van de indicatoren die vooruitgang meten.

Doelstelling van de werkgroep

Mevrouw Talhaoui vraagt zich af of het mogelijk is om, naast de algemene internationale context, na te gaan waar de Scandinavische landen staan op dit vlak.

Mevrouw Thibaut vindt dat de tweede doelstelling (vertrekken vanuit reeds ontwikkelde meetinstrumenten en expertise) te star geformuleerd is. Indicatoren moeten opgesteld worden op basis van de noden en kunnen niet beperkt blijven tot de bestaande instrumenten.

Wat de derde doelstelling betreft, vindt spreekster het ook verrassend dat de inhoudelijke beoordeling enkel door de administraties zal geschieden. Het is aan de werkgroep om politieke oriëntaties aan de administraties te geven.

De heer Laaouej stelt voor om het tweede punt als volgt aan te passen :

« De werkgroep vertrekt vanuit de reeds ontwikkelde meetinstrumenten en expertise op nationaal en internationaal vlak, rekening houdend met nieuwe ontwikkelingen. »

De heer Van Rompuy legt uit dat hij het eens is met de visie van mevrouw Thibaut over de derde doelstelling en dat dit punt uitgebreider aan bod komt verder in de nota.

Regeling van de werkzaamheden — timing

De heer Laaouej is van oordeel dat het niet ideaal is om enkel te spreken over een wetsvoorstel. Op die manier zijn de mogelijkheden beperkt en het zou misschien beter zijn om ook een voorstel van resolutie te voorzien als einddoel van de werkzaamheden van de werkgroep.

Mevrouw Talhaoui verwijst naar de werkzaamheden rond het recht op duurzame ontwikkeling in de voorbije legislaturen. Daar werd ook steeds over resoluties gesproken, maar uiteindelijk is het toch gelukt om dit recht in te schrijven in de Grondwet (5) . Spreekster pleit er dan ook voor om te proberen tot een wetsvoorstel te komen omdat een wet de mogelijkheid biedt om transversaal, over alle ministeries heen, te zorgen dat dit thema in het beleid wordt opgenomen. Een resolutie zal nooit hetzelfde effect hebben en spreekster vraagt zich af of het zin heeft om voor een resolutie een werkgroep op te zetten.

De heer De Groote sluit zich daarbij aan. De verwachtingen worden van bij aanvang laag gelegd als er sprake is van een resolutie.

De heer Van Rompuy denkt dat het haalbaar moet zijn om te komen tot een wetsvoorstel en dat dat een natuurlijke ambitie moet zijn van een parlement.

De heer Laaouej wijst op het feit dat tussen het schrijven van een wetsvoorstel en het aannemen van een wetsvoorstel een belangrijke politieke onderhandelingsfase bestaat. Spreker denkt dat het goed is om de ambitie te hebben om te komen tot een wetsvoorstel, maar dat het veilig zou zijn om de mogelijkheid van een resolutie te voorzien. Een resolutie kan ook een belangrijke politieke impact hebben.

De heer Van Rompuy stelt voor om in de nota op te nemen dat het « de ambitie is van de werkgroep om te komen tot een wetsvoorstel ».

Mevrouw Thibaut zou het fantastisch vinden indien het zou lukken om tot een wetsvoorstel te komen, maar ze denkt dat het ook belangrijk is om te beseffen dat de politieke krachten zeer uiteenlopend zijn. Er zal in ieder geval nood zijn aan een consensus en niemand zal volledig tevreden zijn. Het is belangrijk om te trachten tot een wetsvoorstel te komen, maar indien dat niet zou lukken zou een resolutie misschien een mogelijkheid tot consensus bieden.

De heer Van Rompuy is van oordeel dat met zijn tekstaanpassing de lat voldoende hoog wordt gelegd, maar een resolutie niet wordt uitgesloten.

Roadmap

De heer De Groote meent dat het interessant zou zijn om bij de indeling van de indicatoren ook het cultureel patrimonium op te nemen. Cultuurbeleving heeft veel impact op de mensen en het maakt weinig uit of het nu roerend of onroerend patrimonium betreft.

De heer Miller vraagt zich af of de culturele dimensie, waar zeker ook onderwijs aan moet worden toegevoegd, al niet inbegrepen is in het punt menselijke ontwikkeling (punt 4). Indien dit niet het geval is, zal dit zeker moeten worden toegevoegd. Er bestaan bijvoorbeeld bij de Franse Gemeenschap interessante cijfers daaromtrent en spreker veronderstelt dat deze bij de andere gemeenschappen eveneens zullen bestaan.

Mevrouw Talhaoui is het eens met het feit dat cultuur een belangrijk punt is, maar ze vraagt zich af wat er juist kan opgelegd worden vanuit het federale niveau. Het betreft grotendeels gemeenschapsbevoegdheden, maar deze mogen natuurlijk niet vergeten worden. Daarnaast is spreekster het eens met het feit dat dit een onderdeel zou kunnen zijn van het punt 4, menselijke ontwikkeling.

De heer Laaouej meent dat het belangrijk is om een duidelijk onderscheid te maken tussen culturele activiteiten en patrimonium. Spreker is akkoord dat deelnemen aan culturele activiteiten kan bijdragen tot de menselijke ontwikkeling, maar hij stelt zich wel vragen bij het patrimonium.

De heer Miller is van oordeel dat het vastleggen van dit soort indicatoren moet kunnen gelden voor het hele grondgebied. De gemeenschappen hebben al indicatoren en cijfers. Voor spreker is de mate waarin aan culturele activiteiten wordt deelgenomen een indicator van menselijk welzijn. Het zou dus interessant zijn om daar rekening mee te houden. Wat het patrimonium betreft, is het moeilijker om dit in de indicatoren mee te nemen.

De heer Van Rompuy meent dat het mogelijk moet zijn om te zeggen dat het cultureel aspect belangrijk is. Er zal dan in de toekomstige besprekingen moeten beslist worden of dat wordt opgenomen in het punt « menselijke ontwikkeling » of dat dit eerder een apart punt wordt. Het kan ook perfect om aan de administraties op te leggen de indicatoren van de bevoegde instanties te gebruiken.

De heer Laaouej vraagt zich af wat bedoeld wordt met de woorden « verbreden van het maatschappelijk draagvlak » bij het punt verhoging van de maatschappelijke impact.

De heer Van Rompuy legt uit dat er momenteel veel verschillende rapporten bestaan over alternatieve indicatoren voor vooruitgang op het vlak van duurzame ontwikkeling. Tot nog toe is men er echter niet in geslaagd een jaarlijks wederkerend debat te lanceren en het is de bedoeling om na te denken over de manier waarop de werkzaamheden van de werkgroep wel meer gehoor kunnen vinden en meer politiek en maatschappelijk debat kunnen generen.

III. WETENSCHAPPELIJK SYMPOSIUM VAN 26 NOVEMBER 2013 « VOORBIJ HET BBP, WETENSCHAPPELIJKE INZICHTEN EN BELEIDSMOGELIJKHEDEN IN BELGIË »

Op 26 november 2012 organiseerde de Parlementaire Werkgroep « Nieuwe indicatoren voor economische prestaties, sociale vooruitgang, levenskwaliteit en geluk » dit wetenschappelijk symposium in samenwerking met het Centrum voor Economische Studies (CES- KULeuven) en het Center for operations research and econometrics (CORE-UCL).

A. Concept

De laatste jaren groeit de overtuiging dat het Bruto Binnenlands Product een onvolmaakte indicator is van de vooruitgang van een land. Bij de burgers leeft ook de bekommernis dat de economische groei niet noodzakelijk ten goede komt aan de zwaksten in de samenleving en ten koste dreigt te gaan van het milieu.

Deze zorg van de bevolking heeft zijn weerslag gehad op beleidskringen. Bovendien is er ook in het economische onderzoek meer aandacht gekomen voor de vraag op welke wijze er een breed concept van welzijn kan geformuleerd worden. Er worden methoden voorgesteld om het BBP te corrigeren.

Met dit symposium beoogt men het maatschappelijk debat rond deze vragen verrijken en stimuleren. Ook wil men bijdragen tot de ontwikkeling van een operationeel denkkader dat het mogelijk maakt om op een evenwichtige en democratische wijze een al te eng denken rond economische groei te overstijgen.

B. Programma van het symposium

Achtereenvolgens kwamen volgende experten aan het woord :

— Peter Van Rompuy (Voorzitter van de Parlementaire Werkgroep) : Welkom;

— Didier Blanchet (INSEE, Parijs) : De ervaring van de Stiglitz-Sen-Fitoussi commissie;

— Isabelle Cassiers (UC Louvain) : Voorbij het BBP : ecologische en sociale uitdagingen verzoenen;

— Koen Decancq (Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck, Universiteit Antwerpen) en François Maniquet (CORE, UC Louvain) : Voorbij het BBP : welzijn, ongelijkheid en armoede;

— Erik Schokkaert (CES, KU Leuven) : Nieuwe indicatoren van sociale vooruitgang : hoe dichten we de kloof tussen theorie en praktijk ?;

— Marleen De Smedt (Adviseur van de Directeur-Generaal van Eurostat, Europese Commissie) : BBP en verder : het meten van de vooruitgang in de Europese Unie;

— Romina Boarini (OESO, Sectiehoofd « Meten van welzijn en vooruitgang » : directie statistiek OESO) : Welzijn meten in het initiatief « Beter Leven » van de OESO;

— Nadine Gouzée en Johan Pauwels (Federaal Planbureau) : Het BBP en verder : satellietrekeningen en indicatoren van duurzame ontwikkeling.

De bijdragen van de sprekers gaan als elektronische bijlage bij dit verslag (zie stuk Senaat, nr. 5-2303/2, raadpleegbaar op de website van de Senaat : www.senate.be).

Na de toelichtingen door deze experten werd een panelgesprek georganiseerd, met als moderator de heer Frank Vandenbroecke, minister van Staat, (CES, KU Leuven en Universiteit Antwerpen).

Volgende vragen dienden als leidraad bij dit panelgesprek :

1. Uitgangspunt voor het debat tussen de politici

Als uitgangspunt voor het debat werd vertrokken van drie initiatieven die door overheden (of samenwerkingsverbanden van overheden) ontwikkeld zijn met betrekking tot het meten van welzijn :

1. De Belgische indicatoren voor duurzame ontwikkeling, gepresenteerd door het Planbureau;

2. De OESO « Better Life Index »;

3. De werkzaamheden van Eurostat.

Het Planbureau presenteert op www.indicators.be een set van indicatoren over de vooruitgang van de Belgische samenleving naar een duurzame ontwikkeling. De set bevat achtenzeventig indicatoren die informeren over diverse sociale, milieu- en economische problemen.

De OESO meet welzijn op basis van elf synthetische indicatoren, die te vinden zijn op http://www.oecdbetterlifeindex.org/. Bijzonder aan het initiatief van de OESO is dat de individuele burger zelf, via de site, alternatieve wegingen kan toekennen aan deze elf indicatoren met het oog op het vormen van één samengestelde indicator van « welzijn ».

Eurostat ontwikkelt op dit ogenblik een eigen meetsysteem (zie http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page/portal/pgp_ess/about_ess/measuring_progress). De doelstelling is om « 8+1 » synthetische indicatoren te ontwikkelen; in tegenstelling tot de OESO wordt niet gewerkt met een samengestelde indicator (en zal aan individuele burgers dus ook niet de mogelijkheid gegeven worden om zelf alternatieve samengestelde indicatoren, op basis van alternatieve wegingen, te creëren).

Sommige landen zijn al vrij ver gevorderd met nationale projecten, die min of meer passen in het kader dat Eurostat voor ogen heeft.

2. Kernvragen

1. Vindt u dat de benadering van zowel Eurostat als de OESO, waarbij een grote reeks indicatoren herleid worden tot een beperkt aantal « sleutelindicatoren » (elf bij de OESO, « 8+1 » bij Eurostat), interessant is ? Met andere woorden, vindt u het nuttig om een Belgische overheidsinstelling ter zake een officiële opdracht te geven ?

2. Vindt u dat België op dit vlak mee een voortrekkersrol moet spelen in het kader van het Europese initiatief ? Met andere woorden, is het belangrijk dat een Belgisch initiatief maximaal wordt afgestemd op het Europese initiatief (ook met het oog op beïnvloeding daarvan) ?

3. Additionele vragen

3. Vindt u het nuttig om wat de OESO doet, nl. een web-instrument dat toelaat om zelf verschillende gewichten te geven aan deze indicatoren, vervolgens ook in België te ontwikkelen ?

4. Denkt u dat deze werkzaamheden in een latere fase de inspiratie kunnen vormen om één alternatieve indicator voor het BBP uit te werken, of vindt u dat geen zinvolle doelstelling ?

4. Antwoorden

Bij de deelnemers aan het panelgesprek tekende zich een consensus af rond de volgende uitgangspunten :

— er moet, in aanvulling op het BBP, een set van aanvullende indicatoren worden ingesteld,

— het moet gaan om een beperkte set van indicatoren die internationaal vergelijkbaar moeten zijn en die zullen worden gebruikt in het politieke debat,

— België moet een voortrekkersrol spelen in het opstellen van alternatieve indicatoren : de opdracht wordt uitgevoerd door een Belgische instelling.

Voorts benadrukten de panelleden nog de volgende specifieke aandachtspunten :

— er moet vertrokken worden van de volgende bepaling van het Federale Regeerakkoord van 1 december 2011, blz.115 : « De regering zal werkzaamheden ondersteunen om relevante indicatoren te ontwikkelen in aanvulling op het BBP. Deze nieuwe indicatoren zouden menselijk ontwikkeling in al haar aspecten beter moeten kunnen meten. »

— er wordt aanbevolen te leren uit de ervaring van de andere EU-lidstaten die ter zake reeds verder staan.

— naar het voorbeeld van Eurostat wordt voorgesteld om een beperkt aantal indicatoren te ontwikkelen, in aanvulling op het BBP : de uit te werken Belgische wetgeving moet zich uitdrukkelijk verankeren binnen het Europese proces van de Europese 2020-Strategie.

— er wordt door sommige panelleden uitdrukkelijk voor gepleit om alle lagen van de bevolking bij dit proces te betrekken : zowel het middelveld als de individuele burger; het mag geen exclusief middenklasseproject zijn. Andere panelleden geven veeleer de voorkeur aan duidelijk meetbare, objectief en wetenschappelijk onderbouwde criteria.

— sommige panelleden wensen uitdrukkelijk dat de nieuwe indicatoren op dezelfde voet worden behandeld als de indicator BBP; anderen zien de nieuwe indicatoren eerder als een aanvulling op de indicator BBP.

IV. STEMMING

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 12 aanwezige leden.

De rapporteur, De voorzitster,
Etienne SCHOUPPE. Fauzaya TALHAOUI.

(1) Art. 26. De commissies kunnen, na overleg met de voorzitter van de Senaat, uit hun midden subcommissies en werkgroepen vormen, waarvan zij de samenstelling en de bevoegdheden bepalen. De subcommissies en werkgroepen brengen verslag uit aan de commissies waartoe zij behoren binnen de termijn welke die commissies bepalen. De werkgroepen vergaderen met gesloten deuren. De werkzaamheden van de subcommissies en werkgroepen kunnen slechts openbaar gemaakt worden nadat het in het tweede lid van dit artikel bedoelde verslag is uitgebracht en nadat de betrokken commissie of commissies daartoe besloten hebben.

(2) Werd later vervangen door de heer Etienne Schouppe nadat de heer Van Rompuy de Senaat had verlaten.

(3) Special Barometer 295/March 2008.

(4) « The Commission intends to complement GDP with environmental and social indicators, including quality of life and well-being », Communication from the commission to the council and the European Parliament COM(2009) 433 final.

(5) Art. 7bis van de Grondwet : « Bij de uitoefening van hun respectieve bevoegdheden streven de federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten de doelstellingen na van een duurzame ontwikkeling in haar sociale, economische en milieugebonden aspecten, rekening houdend met de solidariteit tussen de generaties. »