5-1989/2

5-1989/2

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

21 MAART 2013


Voorstel van bijzondere wet tot wijziging van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de gewesten en de gemeenschappen, tengevolge van de hervorming van de Senaat


ADVIEZEN VAN DE RAAD VAN STATE NRS. 52.986/VR, 52.987/VR EN 52.988/VR VAN 14 MAART 2013


Op 1 maart 2013 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de voorzitter van de Senaat verzocht binnen een termijn van vijf werkdagen, verlengd tot acht werkdagen (1) , een advies te verstrekken over :

— een voorstel van bijzondere wet « tot wijziging van de bijzondere wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en tot aanvulling van de kieswetgeving met betrekking tot de gewesten en de gemeenschappen, tengevolge van de hervorming van de Senaat » (Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1989/1) (52.986/VR);

— een wetsvoorstel « tot wijziging van diverse wetten tengevolge van de hervorming van de Senaat en houdende verscheidene wijzigingen inzake verkiezingen » (Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1990/1) (52.987/VR);

— een wetsvoorstel « tot wijziging van diverse wetten tengevolge van de hervorming van de Senaat » (Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5-1991/1) (52.988/VR).

Het ontwerp is door de verenigde kamers onderzocht op 12 maart 2013. De verenigde kamers waren samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, voorzitter, Yves Kreins, kamervoorzitter, Pierre Vandernoot, Martine Baguet, Wilfried Van Vaerenbergh en Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraden, Bernadette Vigneron en Wim Geurts, griffiers.Het verslag is uitgebracht door Benoît Jadot, eerste auditeur-afdelingshoofd en Wouter Pas, eerste auditeur.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Jeroen Van Nieuwenhove, staatsraad.

Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 14 maart 2013.


1. Volgens artikel 84, § 1, eerste lid, 2º, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, moeten in de adviesaanvraag de redenen worden opgegeven tot staving van het spoedeisende karakter ervan.

In het onderhavige geval wordt het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd als volgt :

« Het verzoek om spoedbehandeling is gemotiveerd door het zeer nauw verband dat deze teksten vertonen met de voorstellen die werden ingediend op 19 juli 2012 (stukken Senaat 2011-2012, 5-1720/1 tot en met 5-1748/1) en waarover de Raad van State reeds advies uitbracht.

In uw adviezen nrs. 52.268/AV tot 52.272/AV van 20 november 2012 wees uw instelling op het feit dat de hervorming van de Senaat bijkomende wetswijzigingen vereiste. Deze wetswijzigingen worden nu ingediend in het Parlement zodat tijdens het parlementaire debat alle wets- en grondwetswijzigingen betreffende de hervorming van de Senaat te samen kunnen worden behandeld.

Zoals de Raad van State zelf heeft onderstreept, zijn de wijzigingen die deze voorstellen omvatten « noodzakelijk », onder meer om de « coherentie van het Kieswetboek » te garanderen. In een zo fundamentele aangelegenheid als de functionering van de democratische instellingen, is het inderdaad noodzakelijk dat de wetgeving permanent coherent zou zijn zodat de wijzigingen aan de wetgeving gelijktijdig met de reeds ingediende voorstellen moeten worden behandeld. »

2. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich moeten beperken tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond (2) , alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan.


STREKKING VAN DE VOORSTELLEN

3. Met de drie voorstellen van (bijzondere) wet wordt de aanpassing beoogd van enkele bijzondere wetten en van een aantal wetten, enerzijds naar aanleiding van de voorgenomen hervorming van de Senaat, zoals die haar beslag krijgt in reeds eerder in de Senaat ingediende voorstellen tot herziening van de Grondwet, alsook met eveneens reeds eerder ingediende voorstellen van (bijzondere) wet waarover de Raad van State advies 52.268/AV tot 52.272/AV van 20 november 2012 heeft gegeven (3) , en anderzijds naar aanleiding van de nieuwe regeling met betrekking tot de kieskringen Brussel-Hoofdstad en Vlaams-Brabant (4) .

Aldus worden aanpassingen doorgevoerd om de verwijzing naar de rechtstreekse verkiezing van de Senaat te schrappen. Dit gebeurt met name in het Kieswetboek en in andere kieswetgeving.

Tevens worden verscheidene wetten aangepast waarin bepaalde bevoegdheden van de Senaat aan bod komen waarover de Senaat in de toekomst niet meer zal beschikken. Daarbij horen ook een aantal wetten die betrekking hebben op voordrachten, benoemingen, afvaardigingen en controletaken van de Senaat.

ALGEMENE OPMERKINGEN

A. Normatief kader voor de beoordeling van de voorstellen

4. Wat betreft het in aanmerking te nemen normatief kader voor de beoordeling van de voor advies voorgelegde voorstellen van (bijzondere) wet, dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat deze voorstellen samenhangen met reeds eerder in de Senaat ingediende voorstellen tot herziening van de Grondwet, alsook met eveneens reeds eerder ingediende voorstellen van (bijzondere) wet waarover de Raad van State advies 52.268/AV tot 52.272/AV van 20 november 2012 heeft gegeven. In dat advies heeft de Raad van State het volgende opgemerkt :

« In beginsel onderzoekt de Raad van State een aan hem voorgelegd wetsvoorstel in het licht van onder meer de Grondwet en de internationale verdragen die ter zake relevant zijn.

Wat betreft het in aanmerking te nemen grondwettelijk kader, dient rekening te worden gehouden met de wijze waarop de voorzitter van de Senaat haar adviesaanvraag formuleert. Zij verzoekt de Raad van State om « te adviseren over de overeenstemming en de bestaanbaarheid van de voorgelegde wetsvoorstellen en voorstellen van bijzondere wet met de Grondwet zoals deze van kracht zal zijn wanneer de hiervoor vermelde voorstellen tot herziening door de grondwetgever zullen zijn aangenomen ».

In het verleden is de Raad van State reeds ingegaan op verzoeken om advies te geven over een ontwerp of voorstel van wet in het licht van een herziening van de Grondwet die nog niet helemaal haar beslag heeft gekregen (5) . De Raad van State zal ook de voorliggende voorstellen onderzoeken in het licht van de voorgestelde artikelen 68 en 69 van de Grondwet, zoals die zullen luiden na goedkeuring van de voorstellen tot herziening van de Grondwet.

Uiteraard wordt het voorliggende advies gegeven onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de teksten van de nieuwe artikelen van de Grondwet, zoals die per hypothese uiteindelijk zullen worden aangenomen, in overeenstemming zullen zijn met de thans voorliggende voorstellen tot herziening van de Grondwet, of dat die uiteindelijke teksten in elk geval, mochten in de voorgestelde teksten nog wijzigingen worden aangebracht, ten aanzien van de thans voorliggende voorstellen van (bijzondere) wet dezelfde rechtsgevolgen zullen hebben als de thans voorgestelde herziening van de Grondwet (6) . » (7)

Die opmerking en dat voorbehoud gelden eveneens voor de thans voor advies voorgelegde voorstellen van (bijzondere) wet. Dit neemt uiteraard niet weg dat de beoordeling van de toepasselijke procedure voor de totstandkoming van deze voorstellen en de daarvoor geldende bevoegdheidsverdeling tussen de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat daarentegen wel in het licht van de huidige grondwetsbepalingen dient te gebeuren (zie daarover ook opmerkingen 7 tot 10).

B. Volledigheid van de wettelijke aanpassingen met betrekking tot de hervorming van de Senaat

5. Blijkens de toelichting wordt met de voor advies voorgelegde voorstellen beoogd tegemoet te komen aan een opmerking in het voormelde advies 52.268/AV tot 52.272/AV over noodzakelijke bijkomende wetswijzigingen.

In dat advies had de Raad van State gewezen op de noodzaak om wijzigingen aan te brengen in titel IX van het Kieswetboek, alsook in andere bepalingen van dat wetboek. Tevens werd de aandacht gevestigd op aanpassingen die moeten gebeuren in de wet van 4 juli 1989 « betreffende de beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven voor de verkiezingen van de federale kamers, de financiering en de open boekhouding van de politieke partijen », in de wet van 26 juli 2004 « tot uitvoering en aanvulling van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen », in de wet van 23 maart 1989 « betreffende de verkiezing van het Europees Parlement », in de wet van 16 juli 1993 « tot vervollediging van de federale staatsstructuur », in de wet van 12 januari 1989 « tot regeling van de wijze waarop het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en de Brusselse leden van het Vlaams Parlement verkozen worden » en in de wet van 6 juli 1990 « tot regeling van de wijze waarop het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen » (8) .

Met de voor advies voorgelegde voorstellen van (bijzondere) wet wordt hieraan gevolg gegeven (9) . Wel moet worden opgemerkt dat de voorstellen vooralsnog geen wijzigingen van de voormelde wet van 4 juli 1989 bevatten (10) . De gemachtigde stelde dat deze wijzigingen hun beslag nog moeten krijgen. De Raad van State wenst dienaangaande wel te wijzen op de noodzaak om ook die niet onbelangrijke wijzigingen nog tijdig (11) vóór de verkiezingen van 2014 in werking te laten treden.

C. Bijzonderemeerderheidsvereiste

6.1. Artikel 63, § 4, van de Grondwet, zoals aangevuld bij de grondwetsbepaling van 19 juli 2012 (12) luidt als volgt :

« § 4. De wet bepaalt de kieskringen; zij bepaalt eveneens de voorwaarden waaraan men moet voldoen om kiezer te zijn, alsmede het verloop van de kiesverrichtingen.

Teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren, voorziet de wet echter in bijzondere modaliteiten.

Aan de regels die deze bijzondere modaliteiten vaststellen, kan geen wijziging worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid, bepaalde meerderheid. »

Artikel 168bis van de Grondwet, zoals ingevoegd bij de grondwetsbepaling van 19 juli 2012 (13) luidt als volgt :

« Art. 168bis. Voor de verkiezingen van het Europese Parlement voorziet de wet in bijzondere modaliteiten teneinde de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren.

Aan de regels die deze bijzondere modaliteiten vaststellen, kan geen wijziging worden aangebracht dan bij een wet aangenomen met de in artikel 4, laatste lid bepaalde meerderheid. »

Onder « bijzondere modaliteiten » moet blijkens de toelichting bij de voorstellen die tot de aangehaalde grondwetsbepalingen hebben geleid, de regeling worden begrepen waarbij aan « de kiezers van de zes gemeenten bedoeld in artikel 7 van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, toe[gelaten wordt] bij de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers, hun stem uit te brengen hetzij voor de kandidatenlijsten die zijn ingediend in de kieskring Vlaams-Brabant, hetzij voor de kandidatenlijsten die zijn ingediend in de kieskring Brussel-Hoofdstad » (14) .

6.2. De artikelen 83 (voorgesteld artikel 180septies, § 5, vierde lid), 147, 2º, 148, 2º, 156, 10º (voorgesteld artikel 47, § 4, veertiende lid) en 157, 9º (voorgesteld artikel 48, § 6, elfde lid) van het voorstel 52.987/VR brengen een wijziging aan in de regeling inzake de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en voor het Europees Parlement, wat betreft het bijzonder kanton Sint-Genesius-Rode dat gevormd wordt door de zes randgemeenten.

Op het eerste gezicht lijkt een formele wijziging van deze regeling te impliceren dat de betrokken voorgestelde bepalingen moeten worden aangenomen met een bijzondere meerderheid, hetgeen zou vereisen dat ze worden overgeheveld van het voorstel 52.987/VR naar het voorstel 52.986/VR.

De Raad van State meent evenwel dat de voorkeur moet worden gegeven aan een meer functionele interpretatie van de aangehaalde grondwetsbepalingen.

Enerzijds is niet enkel een bijzondere meerderheid vereist voor de enige thans bestaande bijzondere modaliteit betreffende het stemrecht van kiezers van de zes randgemeenten voor lijsten van de kieskring Vlaams-Brabant en voor lijsten van de kieskring Brussel-Hoofdstad. Het is immers denkbaar dat in de toekomst zou kunnen worden voorzien in nieuwe bijzondere modaliteiten die betrekking hebben op andere aspecten van het kiesstelsel voor de Kamer van volksvertegenwoordigers en voor het Europees Parlement in de vroegere provincie Brabant. Ook voor dergelijke nieuwe bijzondere modaliteiten is een tweederdemeerderheid vereist (15) .

Anderzijds is niet voor elke formele wijziging van een bepaling die betrekking heeft op bestaande bijzondere modaliteiten een bijzondere meerderheid vereist. De Raad van State heeft er reeds in eerdere adviezen op gewezen dat het vereiste van een bijzondere meerderheid « tot doel [heeft] de waarborg te bieden van een ruime instemming met institutionele regelingen die beogen het evenwicht en de verstandhouding tussen de gemeenschappen en de gewesten alsmede hun dynamisch samenleven binnen het staatsverband te bevorderen », maar dat het vereiste ook beperkt moet blijven tot regelingen van die aard. De gewone meerderheid blijft de regel in het democratisch bestel dat de Grondwet inricht, de bijzondere of versterkte meerderheid de uitzondering. Zo beantwoorden technische en detailmatige bepalingen inzake het kiesstelsel niet aan het voormelde doel (16) . In navolging van dit standpunt kan ook in dit geval worden aangenomen dat de strekking van de voorgestelde bepalingen beperkt is tot een verdere technische uitwerking en aanpassing van een reeds ingevoerde (17) bijzondere modaliteit, rekening houdend met de gevolgen van de hervorming van de Senaat. De voorgestelde bepalingen raken in geen enkel opzicht aan de doelstelling van de bestaande bijzondere modaliteit om « de gewettigde belangen van de Nederlandstaligen en de Franstaligen in de vroegere provincie Brabant te vrijwaren » (18) .

De conclusie is dan ook dat, gelet op de zo-even geschetste technische aard van de aangehaalde voorgestelde bepalingen, geen bijzondere meerderheid vereist is voor de aanneming ervan.

D. Te volgen parlementaire procedure

7. Een aantal voorgestelde wijzigingen van de wet van 3 mei 1880 « op het parlementair onderzoek » zijn opgenomen als de artikelen 2 tot 5 van het voorstel 52.987/VR, dat naar luid van artikel 1 een aangelegenheid regelt als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet en dat bijgevolg volgens de volledig bicamerale procedure behandeld zou moeten worden.

In advies 44.613/2 van 11 juni 2008 heeft de Raad van State dienaangaande het volgende opgemerkt :

« De volgende wetten vallen niet binnen het raam van de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet :

— de wet van 3 mei 1880 op het parlementair onderzoek;

— de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de wetgevende kamers;

— de wet van 25 april 2007 tot oprichting van een Parlementair Comité belast met de wetsevaluatie.

De wijzigingen bedoeld in de hoofdstukken II, III en XI moeten bijgevolg worden aangenomen volgens de procedure bepaald in artikel 78 van de Grondwet (19)

. »

De kamercommissie die van dat advies kennis heeft genomen, heeft het advies ingewonnen van de juridische dienst van de Kamer van volksvertegenwoordigers, waarin het volgende wordt gesteld :

« Het standpunt van de Raad van State steunt op de tekst van artikel 77 van de Grondwet, dat de aangelegenheden en wetten opsomt waarvoor Kamer en Senaat gelijkelijk bevoegd zijn. Daarin zijn de aangelegenheden die in de drie opgesomde wetten worden geregeld inderdaad niet uitdrukkelijk opgenomen.

De Raad van State motiveert zijn standpunt niet uitdrukkelijk, maar verwijst, althans wat de wet op het parlementair onderzoek betreft, in voetnoot nr. 1 van zijn advies, naar een bijdrage in de rechtsleer waarin betoogd wordt dat artikel 56 van de Grondwet (betreffende het recht van onderzoek van de Wetgevende Kamers) bij de invoeging van artikel 77 van de Grondwet wellicht over het hoofd werd gezien, « ofschoon de verplicht bicamerale aard van de organieke wet op het parlementair onderzoek daar [in artikel 77, eerste lid, 3º] best kon worden ondergebracht. » (20) .

We moeten echter constateren dat de Kamer om pragmatische redenen meestal aanvaard heeft dat wetten die (mede) betrekking hebben op de wijze waarop de Senaat zijn bevoegdheden uitoefent, of op het statuut van de senatoren, als verplicht bicameraal worden gekwalificeerd. (21)  »

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft vervolgens beslist de volledig bicamerale kwalificatie voor de wijziging van de wet van 3 mei 1880 te handhaven.

Het staat aan de Wetgevende Kamers om in het licht van deze gegevens te oordelen of de thans voorgestelde wijzigingen van de wet van 3 mei 1880 volgens de volledig bicamerale procedure, dan wel volgens de optioneel bicamerale procedure moeten worden behandeld.

8. De wet van 11 april 1994 « tot organisatie van de geautomatiseerde stemming » wordt zowel bij de artikelen 145 tot 150 van het voorstel 52.987/VR als bij artikel 18 van het voorstel 52.988/VR gewijzigd.

Artikel 18 van het voorstel 52.988/VR overlapt niet alleen met artikel 145 van het voorstel 52.987/VR, maar bovendien is de laatstgenoemde bepaling vollediger, zodat artikel 18 uit het voorstel 52.988/VR kan worden weggelaten.

Aangezien de artikelen 145 tot 150 van het voorstel 52.987/VR betrekking hebben op de verkiezing van de Senaat, namelijk op de opheffing van de bepalingen van de wet van 11 april 1994 in zoverre die betrekking hebben op de rechtstreekse verkiezing van de Senaat, betreffen ze een volledig bicamerale aangelegenheid en zijn ze terecht opgenomen in dat voorstel.

9. De wet van 26 juni 2004 « tot uitvoering en aanvulling van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen alsmede een vermogenaangifte in te dienen », wordt zowel bij artikel 6 van het voorstel 52.987/VR als bij artikel 26 van het voorstel 52.988/VR gewijzigd.

De twee voorgestelde bepalingen hebben dezelfde inhoudelijke strekking, maar zijn op een verschillende manier geformuleerd. Één van de beide bepalingen moet dan ook worden weggelaten.

In advies 24.972/2 van 20 mei 1996 heeft de Raad van State dienaangaande het volgende opgemerkt :

« De indiener van het voorstel van gewone wet deelt de ontworpen tekst in bij de categorie van normen waarop de procedure van het volledige bicamerisme van toepassing is. Volgens geen enkele bepaling van artikel 77 van de Grondwet kan het onderzochte voorstel echter met die procedure in samenhang worden gebracht. Het voorstel van gewone wet ressorteert bijgevolg onder artikel 78 van de Grondwet. (22)  »

Deze kwalificatie is evenwel door de wetgever niet gevolgd. In dat verband wordt in het verslag van de kamercommissie het volgende gesteld :

« Een van de auteurs merkt op dat de Raad van State in zijn advies bij artikel 1 van het voorstel van gewone wet uitdrukkelijk stelt dat dit voorstel ten onrechte als verplicht bicameraal is gekwalificeerd (stuk Kamer nr. 457/2, blz. 2). In tegenstelling tot het voorstel van bijzondere wet zou het voorstel van gewone wet eigenlijk volgens de optioneel bicamerale procedure (artikel 78 van de Grondwet) moeten worden behandeld.

De voorzitter antwoordt dat het uit het oogpunt van de bevoegdheidsverdeling tussen Kamer en Senaat inderdaad niet de minste twijfel lijdt dat het voorstel van gewone wet onder de optioneel bicamerale procedure ressorteert. Het is echter zeer de vraag of het zin heeft om de huidige kwalificatie te wijzigen.

Ten eerste dreigt men aldus aanleiding te geven tot lange discussies in de parlementaire overlegcommissie en dus tot tijdverlies, wat nauwelijks nog te verantwoorden is in deze aangelegenheid.

Ten tweede zijn beide wetsvoorstellen inhoudelijk quasi-identiek en is het logischer ze parallel te bespreken. Indien de Kamer voor het ene voorstel het laatste woord zou hebben en voor het andere niet, dreigt het parallellisme tussen beide verloren te gaan.

Ten derde mag men niet vergeten dat het voorstel van gewone wet ook het politieke statuut regelt van de senatoren. Zou het niet enigszins vreemd aandoen mocht de Senaat enerzijds op voet van gelijkheid met de Kamer de aangifteplicht kunnen regelen van de leden van de gewest- en gemeenschapsassemblees, maar niet het laatste woord hebben wanneer het om de aangifteplicht van zijn eigen leden gaat ?

De commissie beslist de kwalificatie van artikel 1 van het voorstel van gewone wet niet te wijzigen, ook al is het duidelijk dat de Raad van State uit een zuiver juridisch oogpunt gelijk heeft te stellen dat het om een optioneel in plaats van een verplicht bicameraal voorstel gaat.

Zij acht het niet zinvol in deze aangelegenheid tijd te verliezen met lange discussies over de kwalificatie en vindt het niet meer dan hoffelijk dat de Senaat voor het voorstel van gewone wet dezelfde bevoegdheid zou gegund worden als voor het voorstel van bijzondere wet.

Zij stelt echter uitdrukkelijk dat het hier gaat om een gebaar van « goodwill » waaraan geen enkele precedentswaarde mag worden gehecht en waaruit zeker niet mag worden afgeleid dat aangelegenheden met betrekking tot het statuut van de senatoren per definitie verplicht bicameraal zouden zijn. (23)  »

Later werd de wet van 26 juni 2004 nog tweemaal gewijzigd (24) . Voor die wijzigingen, die resulteerden uit een parlementair initiatief waarover de Raad van State niet om advies werd gevraagd, werd telkens de volledig bicamerale procedure gevolgd.

Het staat aan de Wetgevende Kamers om in het licht van deze gegevens te oordelen of de thans voorgestelde wijziging van de wet van 26 juni 2004 volgens de volledig bicamerale procedure, dan wel volgens de optioneel bicamerale procedure moet worden behandeld. Wat ook de keuze is die de Kamers dienaangaande maken, lijkt het wenselijk om, indien artikel 26 van het voorstel 52.988/VR wordt gehandhaafd ten nadele van artikel 6 van het voorstel 52.987/VR, toch de formulering van de laatstgenoemde bepaling te hanteren.

10. Een aantal bepalingen van het voorstel 52.987/VR, die betrekking hebben op de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers en van het Europees Parlement, moeten behandeld worden volgens de optioneel bicamerale procedure en dienen bijgevolg te worden overgeheveld naar het voorstel 52.988/VR. Het betreft de artikelen 147, 2º, 148, 2º, 156, 10º en 157, 9º, van het voorstel 52.987/VR.

ONTWERP 52.986/VR

Artikel 3

11. Bij artikel 3, 2º, van het voorstel worden in artikel 4, tweede lid, van de bijzondere wet van 16 juli 1993 de woorden « overeenkomstig de bedragen die (...) voor de verkiezing van de Kamer van volksvertegenwoordigers » vervangen door de woorden « door koninklijk besluit ». Het verdient evenwel aanbeveling om, naar analogie van de artikelen 2 en 3 van dezelfde bijzondere wet, te schrijven « door de Koning » in plaats van « door koninklijk besluit ».

ONTWERP 52.987/VR

Artikelen 2 tot 5

12. In de artikelen 2 tot 5 van het voorstel moet worden verwezen naar de nog geldende wijzigingen van de erin aangehaalde wetsbepalingen.

In de artikelen 4 en 5 moet bovendien worden verwezen naar het lid van het artikel waarin de wijziging wordt aangebracht.

Artikel 7

13. Artikel 7 van het voorstel moet worden herschreven, rekening houdende met het gegeven dat het slechts één wijziging omvat.

Artikel 9

14. In artikel 9, c), van het voorstel schrijve men in de beoogde nieuwe zinsnede « artikel 78, § 2, tweede lid, van de Grondwet » in plaats van « artikel 78, tweede lid, van de Grondwet ».

Artikel 10

15. De wijziging beoogd in artikel 10, a), van het voorstel moet ook worden aangebracht in artikel 10, § 1, 1º, van de wet van 6 april 1995 en niet alleen in artikel 10, § 1, 2º tot 6º.

Artikel 36

16. Aangezien artikel 118 van het Kieswetboek nog recent is gewijzigd bij de wet van 19 juli 2012, verdient het aanbeveling om het op te heffen vierde en vijfde lid ervan duidelijker te identificeren door telkens de eerste woorden ervan te vermelden in artikel 36, 1º, van het voorstel.

Artikel 87

17. In de Franse tekst van artikel 87 van het voorstel schrijve men « chaque fois » met het oog op de overeenstemming ervan met de Nederlandse tekst.

Artikel 92

18. In de Franse tekst van artikel 92, c), van het voorstel schrijve men « l'article 104, alinéa premier », zoals het geval is voor de Nederlandse tekst.

Artikel 114

19. In artikel 114, 2º, van het voorstel moeten de woorden « , zoals dat gewijzigd wordt bij artikel 24 van deze wet, » worden weggelaten. Bij artikel 115, 1º, van het voorstel wordt immers precies de aanpassing opgeheven van artikel 119 van het Kieswetboek waaraan wordt gerefereerd in artikel 114, 2º, van het voorstel.

Artikel 143

20. In artikel 41sexies, § 1, vijfde lid, van de wet van 16 juli 1993, dat wordt gewijzigd bij artikel 143, 4º, van het voorstel, moeten de woorden « de federale Wetgevende Kamers » worden vervangen door de woorden « de Kamer van volksvertegenwoordigers ». Artikel 143, 4º, van het voorstel dient in die zin te worden aangevuld.

Artikel 155

21. In artikel 155, 1º, van het voorstel moet worden gepreciseerd in welke leden de erin beoogde wijziging wordt aangebracht.

22. Artikel 155, 4º, van het voorstel moet worden weggelaten, aangezien de erin beoogde wijziging reeds wordt bewerkstelligd bij artikel 155, 1º.

Dit is ook het geval voor artikel 155, 3º, van het voorstel, maar dan enkel wat betreft de Nederlandse tekst, zodat in die bepaling moet worden gepreciseerd dat zij enkel betrekking heeft op de Franse tekst van artikel 46, tweede lid, van de wet van 18 december 1998.

Artikel 157

23. In artikel 157, 6º tot 8º, van het voorstel, moet worden verwezen naar het « vierde/vijfde/zevende lid, dat het derde/vierde/zesde lid wordt », gelet op de opheffing van een eraan voorafgaand lid bij artikel 157, 5º, van het voorstel.

Artikel 160

24. In artikel 160, 1º, van het voorstel moet worden gepreciseerd in welke leden de erin beoogde wijziging wordt aangebracht.

ONTWERP 52.988/VR

Algemene opmerkingen

25. In verscheidene wetten wordt bij dit voorstel de erin geregelde rol van de Senaat geschrapt. Er blijken in sommige van deze wetten echter ook bepalingen voor te komen waarin nog steeds melding wordt gemaakt van de Senaat, namelijk voor gevallen waarin een bepaalde instantie een verslag dient te bezorgen, onder meer aan de Senaat (25) . Het staat aan de Wetgevende Kamers om te oordelen of het behoud van dergelijke bepalingen opportuun is, gelet op de aanzienlijke inperking van de wetgevende bevoegdheden van de Senaat waarin de voormelde hervorming voorziet.

26. In verscheidene artikelen van het voorstel moet worden verwezen naar de nog geldende wijzigingen van de erin aangehaalde wetsbepalingen.

Artikel 16

27. Artikel 16 van het voorstel moet worden opgenomen in een afzonderlijk hoofdstuk met als opschrift « Wijziging van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst » en de erop volgende hoofdstukken dienen te worden vernummerd.

Artikel 24

28. In artikel 24 van het voorstel schrijve men « Artikel 31bis, derde lid, van de wet van 30 juli 1938 betreffende het gebruik der talen bij het leger, ingevoegd bij de wet van 30 juli 1955 en gewijzigd bij de wet van 16 juli 2005, wordt vervangen als volgt : (...) ».

Artikel 27

29. Het eerste onderdeel van artikel 27 van het voorstel moet worden aangeduid met « 1º » in plaats van met « a) ».

In artikel 27, 2º, van het voorstel moet de vermelding « a) » worden weggelaten, aangezien artikel 22, tweede lid, 2º, van de wet van 23 maart 1989 sinds de wijziging ervan bij de wet van 26 juni 2000 niet meer is ingedeeld in twee onderdelen a) en b).

Artikel 28

30. Om te vermijden dat de woorden « bepaald/vastgelegd (...) door de Koning » nodeloos herhaald worden, redigere men artikel 28 van het voorstel als volgt :

« In artikel 27, eerste lid, van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 16 juli 1993, worden de tweede en de derde zin vervangen als volgt : « De stembiljetten worden gedrukt op papier waarvan de Koning de kleur en de afmetingen bepaalt. » »

De griffier, De voorzitter,
Wim GEURTS. Marnix VAN DAMME.

(1) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State waarin wordt bepaald dat de termijn van vijf werkdagen verlengd wordt tot acht werkdagen in het geval waarin het advies gegeven wordt door de verenigde kamers met toepassing van artikel 85bis.

(2) Aangezien het om voorstellen van (bijzondere) wet gaat, wordt onder « rechtsgrond » de overeenstemming met de hogere rechtsnormen verstaan.

(3) Advies 52.268/AV tot 52.272/AV van 20 november 2012 over vijf wetsvoorstellen en bijzondere wetsvoorstellen « tot wijziging van het Kieswetboek, de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap en de wet van 6 augustus 1931 houdende vaststelling van de onverenigbaarheden en ontzeggingen betreffende de ministers, gewezen ministers en ministers van Staat, alsmede de leden en gewezen leden van de Wetgevende kamers, ten gevolge van de hervorming van de Senaat », Parl.St. Senaat, 2012-13, nr. 5-1744/2.

(4) Zie de wet van 19 juli 2012 « houdende verscheidene wijzigingen van het Kieswetboek, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap en van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement ».

(5) Voetnoot 4 van het aangehaalde advies : zie wat dat betreft adv.RvS 51.214/AV van 2 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 2012 « houdende verscheidene wijzigingen van het Kieswetboek, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap en van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement » (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 5-1560/2), adv.RvS 51.215/AV van 2 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 2012 « tot wijziging van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973 wat de behandeling van de geschillen betreft door de algemene vergadering van de afdeling bestuursrechtspraak, op vraag van personen gevestigd in de randgemeenten » (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 5-1563/2) en adv.RvS 51.216/AV van 2 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de bijzondere wet van 19 juli 2012 « houdende wijziging van de wet van 9 augustus 1988 tot wijziging van de gemeentewet, de gemeentekieswet, de organieke wet betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de provinciewet, het Kieswetboek, de wet tot regeling van de provincieraadsverkiezingen en de wet tot regeling van de gelijktijdige parlements- en provincieraadsverkiezingen (de zogenaamde « pacificatiewet ») en van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, wat de benoeming van de burgemeesters van de randgemeenten betreft » (Parl.St. Senaat 2011-12, nr. 5-1565/2, 8) waarin wordt verwezen naar adv.RvS 13.334/1/2 van 31 mei en 6 juni 1979 over een ontwerp van « bijzondere gewest- en gemeenschapswet » (Parl.St. Senaat 1979, nr. 261/1, bijlage I, 4), naar adv.RvS 21.727/AV van 16 september 1992 over een voorstel van bijzondere wet « betreffende de internationale betrekkingen van de gemeenschappen en de gewesten » (Parl.St. Senaat 1991-92, nr. 457/2, 5), naar adv.RvS 21.990/VR van 18 december 1992 over een voorstel van bijzondere wet « tot vervollediging van de federale staatsstructuur » (Parl.St. Senaat 1992-93, nr. 558/2, 2) en naar adv.RvS 27.145/4 van 1 december 1997 over een wetsvoorstel dat geleid heeft tot de wet van 25 juni 1998 « tot regeling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van ministers » (Parl.St. Kamer 1997-98, nr. 1274/6, 2).

(6) Voetnoot 5 van het aangehaalde advies : zie in die zin onder meer adv.RvS 30.289/2 van 2 augustus 2000 over een ontwerp dat geleid heeft tot de wet van 18 juli 2002 « tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten van de kandidaturen voor de verkiezingen van de federale Wetgevende Kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap » (Parl.St. Senaat 2000-01, nr. 2-1023/1, 12); adv.RvS 51.195/AV van 3 mei 2012 over een voorstel dat geleid heeft tot de wet van 19 juli 2012 « betreffende de hervorming van het gerechtelijk arrondissement Brussel » (Parl.St. Kamer 2011-12, nr. 53-2140/2) en voormelde adviezen 51.214/AV, 52.215/AV en 52.216/AV.

(7) Advies 52.268/AV tot 52.272/AV van 20 november 2012, Parl.St. Senaat, 2012-13, nr. 5-1744/2, blz. 4-5 (opmerking 3).

(8) Advies 52.268/AV tot 52.272/AV, l.c., 7-9 (opmerking 5).

(9) De Raad van State herinnert wel aan opmerking 5.2.2 in het voormelde advies, waarin hij wees op de noodzaak van een wettelijke regeling die een correcte tenuitvoerlegging van het voorgestelde artikel 67, § 3, van de Grondwet te waarborgen of op zijn minst te bevorderen. Aangezien de thans voor advies voorgelegde voorstellen geen dergelijke regeling bevatten, neemt de Raad van State aan dat aan die opmerking tegemoet zal gekomen worden middels amendering van het wetsvoorstel waarover hij het voormelde advies heeft gegeven (Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1744/1), desgevallend na amendering van het voorgestelde artikel 67, § 3, van de Grondwet (Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1724/1) om te voorzien in een uitdrukkelijke rechtsgrond voor een dergelijke wettelijke regeling.

(10) Overigens bevat artikel 25, 2°, van het voorstel 52.987/VR een aanpassing van een verwijzing naar het opschrift van de wet van 4 juli 1989, terwijl de voorstellen geen wijziging van dat opschrift zelf bevatten.

(11) Zie in dat verband overigens het voorstel tot invoeging van een artikel 39bis in titel III van de Grondwet, dat voorziet in de inwerkingtreding van een wet, een decreet of een in artikel 134 bedoelde regel die de verkiezingen voor de Kamer van volksvertegenwoordigers of voor een Gemeenschaps- of Gewestparlement regelt, ten minste één jaar vóór het einde van de zittingsperiode (Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1749/1). Deze voorgestelde grondwetsbepaling treedt weliswaar eerst in werking op de dag van de eerste verkiezingen voor het Europees Parlement die volgen op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.

(12) Belgisch Staatsblad, 22 augustus 2012.

(13) Belgisch Staatsblad, 22 augustus 2012.

(14) Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1561/1, 3. Zie ook Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1562/1, 2.

(15) In die zin de verklaring van de staatssecretaris bevoegd voor staatshervorming in het verslag van de senaatscommissie, Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1560/4, 70 en 74.

(16) Adv.RvS 30.168/2 van 28 juni 2000 over een ontwerp dat heeft geleid tot de bijzondere wet van 22 januari 2002 « tot wijziging van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen en de bijzondere wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse instellingen, tot beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffing van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad », Parl.St. Kamer, 2000-01, nr. 50-1050/1, 16. Zie ook Adv.RvS 18.757/VR van 23 november 1988 over een ontwerp dat heeft geleid tot de bijzondere wet van 12 januari 1989 « met betrekking tot de Brusselse instellingen », Parl. St. Senaat, 1988-89, nr. 514-1, 61-63.

(17) Bij de wet van 19 juli 2012 « houdende verscheidene wijzigingen van het Kieswetboek, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, van de wet van 3 juli 1971 tot indeling van de leden van de Wetgevende Kamers in taalgroepen en houdende diverse bepalingen betreffende de cultuurraden voor de Nederlandse cultuurgemeenschap en voor de Franse cultuurgemeenschap en van de wet van 23 maart 1989 betreffende de verkiezing van het Europese Parlement ». Die wet, die overeenkomstig artikel 39 in werking is getreden op 22 augustus 2012, is nog met een gewone meerderheid tot stand gekomen omdat de twee voormelde grondwetsbepalingen pas in werking zijn getreden op dezelfde datum.

(18) Zie de toelichting bij de voorstellen die tot de aangehaalde grondwetsbepalingen hebben geleid, Parl.St. Senaat, 2011-12, nr. 5-1561/1, 3, alsook GwH, nr. 73/2003, 26 mei 2003, B.9.7.

(19) Adv.RvS 44.613/2 van 11 juni 2008 over een ontwerp dat heeft geleid tot de wet van 21 februari 2010 « tot aanpassing van verschillende wetten die een aangelegenheid regelen als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, aan de benaming « Grondwettelijk Hof » », Parl.St. Kamer, 2007-08, nr. 52-1112/2, 4.

(20) Voetnoot 1 van de aangehaalde nota : de auteur van de bijdrage, Frank Meersschaut, suggereerde daarom destijds, met toepassing van artikel 77, tweede lid, van de Grondwet, bij bijzondere meerderheidswet de wet van 3 mei 1880 aan te stippen als een wet waarvoor Kamer en Senaat gelijkelijk bevoegd zijn (F. Meersschaut, « Het Parlementair onderzoeksrecht van de federale wetgevende Kamers na de wet van 30 juni 1996 », in F. Meersschaut, M. Van der Hulst en S. Van der Jeught, Parlementair Onderzoeksrecht, theorie en praktijk, Gent, Mys & Breesch, 1998, 17).

(21) Verslag kamercommissie, Parl.St. Kamer, 2009-10, nr. 52-1112/6, 6-7.

(22) Adv.RvS 24.972/2 van 20 mei 1996 over een voorstel dat heeft geleid tot de voormelde wet van 26 juni 2004, Parl.St. Kamer 1995-96, nr. 457/2, 2.

(23) Verslag kamercommissie, Parl.St. Kamer 1995-96, nr. 457/6, 8-9.

(24) Wet van 3 juni 2007 « tot wijziging van de wetgeving inzake de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, wat betreft de gemeentelijke en provinciale mandatarissen », alsook de wet van 12 maart 2009 « tot wijziging van de wetgeving inzake de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen, wat betreft de indiening van de vermogensaangifte ».

(25) Het betreft artikel 32 van de wet van 30 juli 1938 « betreffende het gebruik der talen bij het leger » (naast artikel 31bis, dat bij artikel 24 van het voorstel wordt gewijzigd), artikel 1, § 3, eerste lid, van de wet van 13 augustus 1990 « houdende oprichting van een commissie voor de evaluatie van de wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het Strafwetboek en tot opheffing van artikel 353 van hetzelfde Wetboek » (naast artikel 1, § 2, derde lid, dat bij artikel 22 van het voorstel wordt gewijzigd), artikel 9, eerste lid, van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie (naast artikel 6 van deze wet, dat bij artikel 20 van het voorstel wordt gewijzigd) en artikel 10, § 4, van de wet van 11 mei 2003 « betreffende het onderzoek op embryo's in vitro » (naast artikel 9 van deze wet, dat bij artikel 17 van het voorstel wordt gewijzigd).