5-1958/1

5-1958/1

Belgische Senaat

ZITTING 2012-2013

4 FEBRUARI 2013


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens inzake het markeren van munitie

(Ingediend door de heer Patrick De Groote c.s.)


TOELICHTING


Inleiding : het vergeten belang van munitie in de illegale wapenhandel

Een gedachtewisseling over het verstrengen van het wapenbezit en het verhogen van de wapencontrole strandt meestal op de vraag of een grotere controle op de wapenhandel een meerwaarde kan opleveren, gezien het bewapeningsprobleem in onze maatschappij zich vooral situeert in de hoge aanwezigheid van illegale wapens en deze illegale wapenhandel zich per definitie niet laat controleren. In één adem wordt verder verwezen naar de buitenlandse oorspong van deze illegale vuurwapens, die voornamelijk in de surplusvoorraden van oude Sovjetstaten te vinden zijn, ons aangeleverd via smokkelroutes vanuit haalmarkten in oude oorlogszones, zoals ex-Joegoeslavië. Niet de Belgische interne markt zou aldus een veiligheidsprobleem vormen. Integendeel, vele tegenstanders van een strenge wapenwet argumenteren dat een strenge wapenwet hen het recht ontneemt om zich met gelijke wapens te kunnen verdedigen tegen de vele illegale wapens die in omloop zijn.

Afwezig in deze discussie blijft echter de vraag naar munitie. Het debat over de legale en illegale vuurwapens in onze maatschappij wordt op de dag van vandaag voornamelijk gefocust op de vuurwapens zelf en minder op de munitie. Voor elk vuurwapen is echter munitie nodig. Het gebruik van illegale vuurwapens vraagt een continue bevoorrading van munitie, legaal of illegaal.

De indiener van dit wetsvoorstel is ervan overtuigd dat globaal — er zijn natuurlijk elementen in de wapenwet of eerder in haar uitvoeringsbesluiten die voor verbetering vatbaar zijn — de strenge wapenwet met een gedegen centrale registratie van de aanwezige vuurwapens in onze maatschappij haar vruchten afwerpt. Het zal evenwel enige tijd vragen vooraleer de verdoken vuurwapens uit onze maatschappij zullen verdwenen zijn. De veiligheidsrisico's die van deze achtergebleven vuurwapens uitgaan zijn ook niet allemaal even zorgwekkend. Vele van deze wapens werden niet aangegeven om redenen van ontduiking van de administratieve en financiële lasten, maar liggen ergens ongebruikt stof te vergaren. Rust roest, terwijl de illegale haalmarkt in de Balkanlanden langzaamaan opdroogt (1) .

Munitie heeft evenzeer een beperkte levensduur met een vervaldatum die vooral afhankelijk is van de bewaaromstandigheden. Intussen is ook de controle op de verkoop van munitie ten dele gerealiseerd. De afstemming van de verkoop van munitie op het officieel wapenbezit door de verplichte voordracht van de nodige vergunningen van geregistreerde vuurwapens voor het aanschaffen van munitie is een belangrijk instrument, maar de wetgeving is nog niet helemaal sluitend. Eenmaal aangekocht en de munitie uit de doos gehaald, is de afkomst moeilijk tot niet meer traceerbaar. De indieners willen met het markeren van munitie het sluitstuk voor een veiligere samenleving creëren, door het anoniem gebruik -of eerder misbruik- van vuurwapens voor criminele activiteiten moeilijk zoniet onmogelijk te maken.

Het politiek en economisch belang van het markeren van munitie

Wanneer de wetgever in dit dossier wordt gevraagd een beslissing te nemen inzake de invoering van een doorgedreven registratie van munitie en het markeren van munitie, zullen ongetwijfeld lobby- en belangengroepen de wetgever economische en/of politieke argumenten voorhouden. Wij willen deze argumenten niet uit de weg gaan. Het politiek en economisch beleid dat een staat voert ten aanzien van vuurwapens kan nogal eens verschillen volgens het feit of deze wapens voor de interne markt dan wel voor de externe markt zijn bestemd. Staten kunnen uit veiligheidsoverwegingen een zeer streng gereglementeerde interne markt hebben, maar economisch zeer liberaal omspringen in de uitvoer van vuurwapens. Eigenbelang speelt hier een belangrijke rol. Dit leidt tot de schizofrene situatie dat een staatsbestuur zich voor de interne markt bewust is van de negatieve economische impact van een liberale wapenmarkt in de vorm van schietongelukken of de ontwrichting van de maatschappij door wapengeweld, terwijl voor de export vooral de positieve effecten op de werkgelegenheid en de handelsbalans gelden. De staat die in het nadeel van haar eigen export maatschappelijke motieven als mensenrechten of andere socio-economische prioriteiten van de vraagmarkten laat voorafgaan, benadeelt zichzelf economisch en politiek ten voordele van andere, minder scrupuleuze staatsbesturen die niet alleen economisch profiteren, maar deze wapenhandel kunnen uitspelen in een politiek bondgenootschap. Dit maakt dat de wapenhandel en de controle op de wapenhandel vooral een controversieel debat is tussen staten onderling. Het markeren van vuurwapens evenals van munitie biedt enorme mogelijkheden om de internationale regulering in de vorm « eindgebruikerscertificaten » scherper te controleren, waardoor staten zich nog meer rekenschap zullen moeten geven voor hun politiek en/of economisch beleid.

De technische aspecten van het markeren

Het markeren van munitie is geen nieuw fenomeen. Archeologische kogelhulsvondsten op de slagvelden van Wereldoorlog I zijn op basis van kleurcodes en bodemstempels perfect toe te schrijven aan een oorlogvoerende partij, aan een productiejaar, een munitiefabrikant en in vele gevallen zelfs aan een bepaald lotnummer. Nog steeds zijn deze bodemstempels op kogelhulzen voor militair en civiel gebruik gangbaar en vaak gereglementeerd. Zo heeft de NAVO standaardakkoorden (STANAGs; standardization agreements), waarbij de kogelhulzen op de bodem de volgende elementen bevatten : het NAVO-merk om de munitie te kwalificeren als NAVO-standaard, de initialen of letters om de identiteit van de producent (ID) weer te geven en de laatste twee cijfers om het productiejaar weer te geven. Lotnummers zijn echter niet verplicht in de STAGNAGs, maar zijn niet uitzonderlijk. Wat de munitiemarkt voor civiel gebruik betreft, heeft men op Europees niveau de CIP-reglementering (Permanent International Commission for Firearms Testing) en op het Amerikaans continent de CIFTA-reglementering (Convention against the Illicit Manufacturing of and Trafficking in Firearms, Ammunition, Explosives, and Other Related Materials).

Deze bodemstempels hebben echter één groot nadeel. Één lot kan zo'n 500 000 volledige kogels bevatten. Dergelijke hoeveelheden kogels laten bij de vondst van een kogelhuls niet toe om de gebruiker te traceren. Ideaal zou zijn dat elk lot munitie toe te schrijven is aan één eindbestemmeling. Militair gebruik wordt gekenmerkt door leveringen van grote hoeveelheden, maar het civiel gebruik van wapens en munitie wordt in het bijzonderheid gekenmerkt door een detailhandel in kleine hoeveelheden munitie. Een bijkomend probleem is dat de bodemstempel op de huls voorafgaat aan de assemblage van de verschillende kogelonderdelen (kogelhuls, slaghoedje, kruit en kogelpunt) die niet noodzakelijk door dezelfde fabrikant worden gemaakt. De bodemstempel vindt bij wijze van spreken helemaal in het begin van het productieproces plaats, terwijl de verpakking van de volledige kogels in verschillende munitie-eenheden op het einde van de productieketen gebeurt.

De vraag is of het mogelijk is met de huidige technologie om volledige kogels te produceren die voorzien zijn van een identificatienummer dat in overeenstemming is met het identificatienummer van de verpakking waarbij dan door een registratie van bij de producent via de detailhandel tot bij de consument de afkomst te traceren valt. De meerkost van dit registratiesysteem zou bovendien economisch te verantwoorden moeten zijn. In principe zou dit laatste in de Europese Unie geen probleem mogen zijn. Artikel 4, lid 2, derde alinea van richtlijn 91/477/EEG, ingevoegd bij richtlijn 2008/51/EG, verplicht dat elke kleinste verpakkingseenheid van volledige munitie wordt gemarkeerd. Dat deze markering bij elke handelstransactie van munitie wordt geregistreerd, mag geen problemen opleveren. De grootste uitdaging is het markeren van de kogelhuls aan een maatschappelijk aanvaardbare prijs.

Voor een economische innovatie

Economisch gezien is de wapenindustrie een industrie als een ander. Men zou dan ook de technologische innovatie moeten omarmen als een uitdading. Men mag deze dan ook niet beschouwen als een bedreiging. Het is echter vreemd dat in de huidige ontwikkeling van de technische innovatie vooral de aandacht uitgaat naar de effectiviteit van wapens, met name naar hun dodelijkheid en niet — of minder — naar andere kwaliteiten van wapens. Zo is België gekend voor de productie van klassieke vuurwapens met een hoog penetratievermogen van kogelwerende vesten. De producten van de wapenfabrikant FN Herstal (FN Five-Seven, FN P90 en FN Minimi met de bijhorende munitie) zijn voor deze reden gekend als « cop killers ». Innovatie kan blijkbaar voor de Belgische industrie. Als de vraag gaat naar de innovatie met betrekking tot de beheersbaarheid van de wapenhandel, blijkt dit opeens onmogelijk. Het graveren van munitie wordt immers door de wapenlobby en wapenliefhebbers aanzien als een bedreiging in een concurrentiële wereld, terwijl het graveren van munitie haar afnemers een enorme meerwaarde kan bieden inzake het veilig transporteren, classificeren, archiveren en controleren. Onze maatschappij evolueert hoopvol naar een toestand met een wereldwijd controlesysteem voor wapens. Er zal evenwel nog lang een economische behoefte bestaan al is het om militaire en politionele overheden in hun geweldsmonopolie te bevoorraden. Het lijkt dan ook logisch dat men proactief de reconversie voorbereidt die zal gepaard gaan met de evolutie van een massaproductie van munitie naar een gecontroleerde productie van munitie met een hogere meerwaarde (2) . Deze maatschappelijke meerwaarde kan bestaan in munitie waarvan een doorgedreven controle mogelijk is op het vlak van productie, handel en gebruik.

Een dergelijke economische operatie in het maken van een meer gecontroleerde markt in naam van de veiligheid is niet nieuw. Na de dioxinecrisis was België koploper en pleitbezorger voor het registreren van alle ingrediënten en totaalproducten doorheen de gehele voedselketen : van het veld tot op het bord. De veiligheid van de voedselketen werd belangrijker geacht dan de meerkost voor de registratie van de herkomst van de voedingsmiddelen doorheen het productieproces. Waarom zouden per definitie risicovolle producten als wapens en munitie niet in aanmerking kunnen komen voor een dergelijke meerkost als dit de veiligheid van de maatschappij absoluut ten goede komt ? Dit komt trouwens ook de afnemer van munitie ten goede, met name voor de kwaliteitsgarantie.

Voor een betere kwaliteitsgarantie

Een berucht geval van grootschalige fraude in munitiehandel is deze van een Albanese ontmantelingsfabriek van munitie in Gërdec, met medewerking van leden van de toenmalige Albanese regering. De fraude kwam aan het licht toen het bedrijf op zaterdag 15 maart 2008 in de lucht vloog met een zesentwintigtal doden en een driehonderdtal gewonden tot gevolg. De directeur van het plaatselijke verpakkingsbedrijf, Kosta Trebicka werd daarop klokkenluider en voorzag een journalist van de New York Times, Nick Wood, van de nodige bezwarende documenten. Vanaf de zomer van 2007 tot en met oktober 2007 ontmantelde de plaatselijke bevolking ongeveer 60 miljoen onjuist geëtiketteerde kogels. Deze werden verwijderd uit kratten die tientallen jaren oud waren, gewassen, opnieuw verpakt en in zesendertig partijen onder contract van de Verenigde Staten naar de Afghaanse veiligheidstroepen gestuurd. De kogels die naar Afghanistan werden gestuurd, waren aldus tot veertig jaar oud, deels vergaan en grotendeels onbruikbaar en voornamelijk van Chinese makelij, maar werden door vervalste documenten als van Albanese makelij geregistreerd. Er bestaan foto's die tonen hoe eenvoudig de markering « made in China » te verwijderen was (3) .

Gidsland Brazilië

Pionier in het markeren van munitie is de Braziliaanse wapenproducent Companhia Brasileira de Cartuchos (CBC) in antwoord op een nieuwe Braziliaanse wet. Deze wet verplichtte de munitieproducenten om tegen januari 2005 de technologie te introduceren die het mogelijk maakt de identiteit van de kopers van commerciële munitie in Brazilië te traceren. Het markeren van munitie in Brazilië gebeurt door het graveren door middel van laserstraling in de groef (« extractor groove ») net boven de kogelrand (« rimm ») van de kogelhulzen. Deze techniek behoeft aldus geen fysiek contact tussen het graveertoestel en de munitie. Het markeren is aldus perfect mogelijk na de samenstelling van de volledige kogel (huls, slaghoedje, kruit en kogelpunt). De gravure is diep genoeg om verwijdering te verhinderen. De nieuwe lasermachines kunnen tweehonderdveertig volledige kogels markeren per minuut doorheen de productielijn in loten van tien, die simultaan worden gemarkeerd (4) .

In een hoorzitting bij de bespreking van de Belgische wapenwet van 8 juni 2006 kwam het belang van de markering van munitie ter sprake en werd het voorbeeld van Brazilië reeds aangehaald door IIhan Berkol van de Groupe de recherche et d'information sur la paix et la sécurité (GRIP) : « Het zeer belangrijke vraagstuk van het merken en registreren van munitie wordt door de wetgever buiten beschouwing gelaten. Strenge controle op munitie is nochtans een doeltreffend middel in de strijd tegen de onwettige verspreiding van lichte wapens en klein-kaliberwapens, dat perfect kan worden aangewend, in navolging van wat in Brazilië gebeurt. In januari 2005 trad in Brazilië het decreet tot regeling van het merken van de munitie- en patroonverpakkingen in werking (5) (6) . » Overigens kwam de methode van laserstraling voor het graveren van munitiehulzen reeds eerder ter sprake in het wetsvoorstel van 2001 van Josy Dubié, met als mede-indieners Michiel Maertens, Paul Galand en Georges Dallemagne (7) . Nieuw is het dus niet !

Men kan bovendien onmogelijk beweren dat Brazilië een concurrentieel nadeel lijdt inzake haar productie en export van munitie. Het Vlaams Gewest schreef tussen 2005 en 2009 invoergunningen uit aan Brazilië ter waarde van 5 162 000,00 euro of 18 % van de economische waarde van de ingevoerde munitie in die periode (8) .

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel stelt de Belgische wetgeving in regel met artikel 4, lid 2, derde alinea, van de Europese richtlijn 91/477/EEG, ingevoegd bij richtlijn 2008/51/EG. In haar advies nr. 48.502/2/V inzake het koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 september 1991 tot uitvoering van de wapenwet en het koninklijk besluit van 8 augustus 1994 betreffende de Europese vuurwapenpassen van 10 oktober 2010, stelde de Raad van State immers vast dat het principe van markeren van munitie niet vervat zit in de huidige Belgische wetgeving waardoor er op dit moment nog geen volledige omzetting in de Belgische wetgeving is van de Europese richtlijn.

Artikel 3

Dit artikel voorziet voor de in België geproduceerde of ingevoerde kogelpatronen een verplichte markering van de kogelpatronen zelf die overeenkomt met de bestaande markeringen op de kleinste verpakkingseenheid, zoals dit laatste worden opgelegd door de Europese richtlijn 91/477/EEG, ingevoegd bij richtlijn 2008/51/EG, die door de wapenhandelaren worden geregistreerd, waardoor de latere identificatie van de eindconsument van een gebruikte of ongebruikte kogelhuls mogelijk wordt. Dit kan eventueel in combinatie met de bestaande bodemstempels. Artikel 27, § 1, van de wapenwet voorziet in haar uitvoering bij koninklijk besluit betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht van 26 juni 2002 in uitzonderingen op de wapenwet voor ordediensten, zoals onder meer defensie en politie. Indien de uitvoerende macht het markeren van munitiepatronen ook wenst te introduceren bij de verschillende ordediensten, dan kan zij dit bij koninklijk of decretaal besluit.

Tot slot legt dit artikel de verplichting op om de kogelpunt identificeerbaar te maken als zijnde afkomstig van een kogelpatroon, geproduceerd voor civiel dan wel voor militair gebruik. Door één van de twee categorieën te markeren is dit voldoende om de twee van elkaar te onderscheiden.

Artikel 4

Dit artikel wil een ontwijking van deze regelgeving door het oprichten van dochterbedrijven in het buitenland of door opdrachten te geven aan buitenlandse bedrijven onder licentie vermijden.

Artikel 5

Dit artikel stelt de overgangsperiode vast die de Belgische wapenindustrie voldoende mogelijkheid geeft om de technologische innovatie te ontwikkelen of in te kopen om zich in regel te stellen met de wetgeving. Er wordt tevens aan de Koning een mandaat gegeven om een regeling te treffen ten aanzien van de bestaande munitievoorraden.

Patrick DE GROOTE.
Rik TORFS.
Bert ANCIAUX.
Huub BROERS.
Karl VANLOUWE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 4 van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens worden de woorden « en munitie » ingevoegd tussen de woorden « gefabriceerde of ingevoerde vuurwapens » en de woorden « dienen ingeschreven te worden ».

Art. 3

In dezelfde wet wordt een artikel 4/1 ingevoegd, luidende :

« Art. 4/1. § 1. Alle in België gefabriceerde of ingevoerde munitie met een metalen kogelhuls moet voorzien zijn van een markering op de bodem of de huls van de kogelpatroon met de volgende informatie :

1º een merk dat het productiebedrijf identificeert;

2º de productie voor militair of civiel gebruik;

3º het jaartal van productie;

4º een lotnummer;

5º een identificatienummer van de verpakking van de kleinste verkoopseenheid.

De Koning legt de markeringstechnieken van munitie door middel van stempel-, giet- of gravureprocedés vast.

§ 2. Alle in België gefabriceerde of ingevoerde munitie moet voorzien zijn van een markering van de kogelpunt tot onderscheid van civiel of militair gebruik. »

Art. 4

In dezelfde wet wordt een artikel 4/2 ingevoegd, luidende :

« Art. 4/2. Artikel 4/1 is eveneens van toepassing op Belgische bedrijven in het buitenland of bedrijven die in het buitenland onder licentie munitie produceren. »

Art. 5

Deze wet treedt in werking op een door de Koning nader te bepalen datum en uiterlijk op 1 januari 2014. De Koning werkt een overgangsregeling uit voor het gebruik van de bestaande munitievoorraden in stock.

20 december 2012.

Patrick DE GROOTE.
Rik TORFS.
Bert ANCIAUX.
Huub BROERS.
Karl VANLOUWE.

(1) Wij baseren ons hiervoor op de economische wetmatigheid van vraag en aanbod. Wanneer enkele jaren geleden in Brussel of Parijs een AK47 op de zwarte markt 50 euro kostte, liggen de huidige prijzen tienmaal hoger. Zie onder meer de Franse televisiedocumentaire « Sarajevo-Paris, balade pour une kalachnikov » van de journaliste Amandine Chambelland van het persagentschap Ligne de Mire, voor het eerst uitgezonden op zondag 12 februari 2012 op de zender M6.

(2) Wereldwijd worden er jaarlijks zo'n 12 miljard kogels geproduceerd. P. Batchelor, « Workshops and Factories : Products and Producers ». In : Small Arms Survey 2003 : Development Denied, Oxford University Press, 2003, p. 13.

(3) A. Feinstein, Handelaren des doods. De internationale wapenhandel, 2011, blz. 422-432.

(4) G. Persi Paolo, Ammunition Marking. Current practices and future possibilities, Small Arms Survey, Issue brief nr. 3, December 2011, blz. 12.

(5) Wetsontwerp houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, stuk Kamer, nr. 51-2263/003, 18 mei 2006, blz. 68.

(6) Commentaar bij dat decreet tot regeling van het merken van de munitie- en patroonverpakkingen en bij de implicaties van decreet in Brazilië vindt men in de analysenota van H. Anders, Scope for international minimum standards on tracing illicit SALW ammunition, GRIP, Brussel, juni 2005.

(7) Wetsvoorstel betreffende de markering en de registratie van lichte en kleine wapens, munitie en explosieven, stuk Senaat, nr. 2-846/1, 9 juli 2001. Zie artikel 7.

(8) N. Duquet en M. Van Alstein, Vuurwapens. Handel, bezit en gebruik, Leuven, 2011, blz. 101-102.