5-164/1 | 5-164/1 |
23 SEPTEMBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 14 april 2008 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-690/1 - 2007/2008).
Het tweede lid van artikel 82 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, zoals geformuleerd na de laatste wetswijzigingen, bepaalt dat de echtgenoot van een gefailleerde die verschoonbaar is verklaard, ingevolge de verschoonbaarheid zelf ook bevrijd wordt van de schulden van zijn echtgenoot.
Deze bepaling heeft terecht tot doel het voor de verschoonbaar verklaarde gefailleerde mogelijk te maken met een schone lei te herbeginnen, met andere woorden een nieuwe economische activiteit op te starten op een aangezuiverde financiėle basis. Men wil dus voorkomen dat door de indirecte impact van het beslag op de goederen van de echtgenoot, de gefailleerde er even erg aan toe zou zijn als wanneer hij niet verschoonbaar was verklaard.
De vraag van de eventuele discriminatie tussen de echtgenoot die het voordeel van de verschoonbaarheid geniet en de ex-echtgenoot die dat voordeel niet geniet werd voorgelegd aan het Grondwettelijk Hof. Het Hof beantwoordde deze vraag in een arrest van 7 maart 2007. Het is van oordeel dat er geen sprake is van discriminatie omdat de doelstelling van de verschoonbaarheid niet wordt ondergraven door het feit dat de ex-echtgenoot dat voordeel niet geniet.
Toch mag men zich afvragen of deze regeling billijk is. Immers, waarom zou een ex-echtgenoot, die het samenleven en de relatie met de gefailleerde heeft willen stopzetten, nog gehouden zijn de schulden van zijn ex-partner te betalen na de echtscheiding ? We kunnen begrijpen dat de echtgenoot verschoonbaar wordt verklaard, maar we begrijpen niet goed waarom de ex-echtgenoot, die zelf handelaar kan zijn, ertoe gehouden blijft de schulden van zijn ex-echtgenoot te betalen.
De onrechtstreekse gevolgen van dat arrest van het Hof zijn dat de echtgenoot van een handelaar voortaan niet meer mag scheiden indien hij niet wil opdraaien voor de schulden van zijn ex-echtgenoot.
Erger nog is dat het arrest van het Grondwettelijk Hof leidt tot een situatie die in strijd is met alle juridische beginselen die ons bekend zijn. In het gemeen recht is het immers zo dat de borg die in de plaats van de hoofdschuldenaar betaalt, een verhaalsrecht heeft tegen de hoofdschuldenaar.
Een ex-echtgenoot daarentegen, is verplicht een schuld te betalen die vaak de zijne niet is, zonder dat hij de mogelijkheid heeft om die te verhalen op de hoofdschuldenaar, vermits de gefailleerde ingevolge de verschoonbaarheid niet kan vervolgd worden.
We zien dan ook geen enkele objectieve reden waarom de ex-echtgenoot ertoe gehouden blijft de schulden van zijn ex-echtgenoot te betalen. De huidige regeling dient te worden gewijzigd met het oog op meer billijkheid.
Daarom stellen we voor dat de ex-echtgenoot, net als de echtgenoot, bevrijd wordt door de verschoonbaarheid van de gefailleerde.
VOORGESCHIEDENIS
De faillissementswet van 8 augustus 1997 is meer dan tien jaar oud. De wet werd in de loop van die tien jaar meermaals gewijzigd, met name in 2002 en in 2005. We zullen pogen om de opeenvolgende aanpassingen te schetsen die geleid hebben tot de huidige formulering van de wet (1) . Over het lot van de borg zijn er veel debatten gevoerd en is er veel onzekerheid geweest. Onderhavig wetsvoorstel spitst zich toe op het lot van de echtgenoot van de gefailleerde.
De wet van 8 augustus 1997
Aanvankelijk bepaalde artikel 82 van de wet niet duidelijk onder welke voorwaarden natuurlijke of rechtspersonen verschoonbaar konden worden verklaard. In de rechtsleer en de rechtspraak werden algemeen twee voorwaarden gehanteerd :
— het faillissement moest te wijten zijn aan omstandigheden buiten de wil van de gefailleerde;
— de gefailleerde moest een aantal waarborgen voor de toekomst kunnen voorleggen.
In die periode kon al wie strafrechtelijk veroordeeld werd voor een inbreuk zoals bedoeld in artikel 81 niet verschoonbaar worden verklaard. Het Grondwettelijk Hof heeft zich over deze problematiek uitgesproken in een arrest van 22 januari 2003 en oordeelde dat deze onbeperkte, absolute en automatische uitsluiting de doelstelling die de wetgever voor ogen had, te buiten ging.
Wat de borg betreft is de tekst duidelijk : aangezien de schuld niet verdwijnt, kan de borg worden aangesproken, vermits de borg staat of valt met de hoofdschuld. Volgens het Hof van Cassatie wordt de gefailleerde immers verschoonbaar geacht om redenen die eigen zijn aan zijn persoon. Als de schuldeisers de borg aanspraken, kon die borg dat niet verhalen op de verschoonbaar verklaarde gefailleerde. Dat was een bijzonder onrechtvaardig systeem en aanpassingen drongen zich op.
Situatie van de echtgenoot :
In de oorspronkelijke wet was er geen regeling voor de bevrijding van de echtgenoot. Twee hypotheses konden zich voordoen :
— indien de echtgenoot zich persoonlijk had verbonden, had de schuldeiser niet enkel een verhaalrecht op het eigen vermogen van de echtgenoot, maar ook op het gemeenschappelijk vermogen van het echtpaar;
— indien de echtgenoot zich niet had verbonden, kon de schuldeiser op grond van het gemeen recht zijn schuld toch nog verhalen op het gemeenschappelijk vermogen.
Dit onrechtstreeks gevolg (het feit dat men zich kon verhalen op het gemeenschappelijk vermogen van het echtpaar) werd in een arrest van 28 maart 2002 van het Grondwettelijk Hof als onaanvaardbaar beschouwd. De wet moest dus gewijzigd worden.
De wet van 4 september 2002
In de wet zelf staat er niets over de grondvoorwaarden voor de verschoonbaarheid, maar uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat een gefailleerde die geen geluk heeft gehad en te goeder trouw is, verschoonbaar kan worden verklaard. Het toekennen van verschoonbaarheid wordt de regel en de rechtbanken hebben een ruime beoordelingsvrijheid in dit verband.
Helemaal nieuw in deze wet is de regel dat een rechtspersoon nooit verschoonbaar kan worden verklaard.
Belangrijk is ook dat voortaan de schuld van de gefailleerde ophoudt te bestaan (terwijl de schuld vroeger bleef bestaan, maar enkel de vervolging van de verschoonbaar geachte gefailleerde onmogelijk werd gemaakt). Door het tenietgaan van de schuld van de gefailleerde, mocht men er redelijkerwijs van uitgaan dat de schuld ook ten aanzien van de borgen zou verdwijnen.
Er werd in de voorbereiding en in de rechtspraak evenwel een onderscheid gemaakt tussen de kosteloze borgen en de « bezoldigde » borgen : de kosteloze borg is bevrijd vanaf het tenietgaan van de schuld. « De kosteloze aard van de borg slaat op het ontbreken van enig voordeel, zowel rechtstreeks als indirect, dat de borg kan genieten dankzij de borgstelling » (2) . Bijgevolg leed het geen twijfel dat iedereen die zich tegen betaling had verbonden, zoals een bankier, niet kon worden bevrijd.
Situatie van de echtgenoot :
De wet bepaalt dat de echtgenoot die zich persoonlijk heeft verbonden tot terugbetaling van de schuld van de gefailleerde ingevolge de verschoonbaarheid van zijn verplichting wordt bevrijd.
Er was dus een probleem voor de schulden waarvoor de echtgenoot zich niet persoonlijk had verbonden, maar waarvoor hij van rechtswege aansprakelijk was (de belastingschuld, bijvoorbeeld) : de echtgenoot bleef ertoe gehouden die schulden te betalen ook al was zijn echtgenoot verschoonbaar verklaard.
In 2004 en 2005 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat er discriminatie bestond tussen de echtgenoot van de gefailleerde die zich persoonlijk had verbonden en die het voordeel kan genieten van de verschoonbaarheid en de echtgenoot van de gefailleerde die, zonder dat hij zich persoonlijk heeft verbonden, de verschoonbaarheid niet kan genieten en toch gehouden is sommige schulden te betalen, met name de fiscale schulden. De wet moest dus opnieuw gewijzigd worden.
De wet van 20 juli 2005
De wet van 20 juli 2005 brengt geen grote wijzigingen aan in vergelijking met de vorige toestand. Wat de gevolgen voor de gefailleerde betreft, wordt de oorspronkelijke regeling heringevoerd die in 2002 was gewijzigd : de verschoonbaar verklaarde gefailleerde kan niet worden vervolgd door zijn schuldeisers.
Deze wet bevestigt ook de uitsluiting van rechtspersonen uit het toepassingsgebied van de verschoonbaarheid.
Situatie van de echtgenoot :
Het nieuwe artikel 82 van de wet bepaalt voortaan dat de echtgenoot van de gefailleerde die persoonlijk aansprakelijk is voor de schuld van deze laatste, ingevolge de verschoonbaarheid bevrijd wordt van die verplichting.
Gelet op de nieuwe formulering van de wet had men kunnen betwijfelen of daarmee ook de echtgenoot bedoeld werd die zich borg had gesteld. Op een vraag tijdens de parlementaire voorbereiding antwoordde de minister : « De precieze bewoordingen van het ontwerp zijn : « De echtgenoot van de gefailleerde die persoonlijk aansprakelijk is ». In voorkomend geval is de manier waarop hij aansprakelijk werd minder belangrijk. » (3) .
Uit dit antwoord kan men afleiden dat de echtgenoot van de gefailleerde in elk geval bevrijd is door de verschoonbaarheid van de gefailleerde, ongeacht de aard van zijn verbintenis.
Nu het lot van de echtgenoot duidelijk blijkt, kunnen we nagaan wat het lot is van de ex-echtgenoot. Daarover wordt in de teksten met geen woord gerept. Als men zich uitsluitend op de tekst baseert, zou de ex-echtgenoot in tegenstelling tot de echtgenoot het voordeel van de verschoonbaarheid niet kunnen genieten.
In een arrest van 7 maart 2007 heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat er geen discriminatie was tussen de echtgenoot die bevrijd is door de verschoonbaarheid van de gefailleerde en de ex-echtgenoot die daardoor niet wordt bevrijd.
Christine DEFRAIGNE. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Artikel 82, tweede lid, van de faillissementswet van 8 augustus 1997, vervangen door de wet van 4 september 2002 en gewijzigd door de wetten van 2 februari 2005 en 18 juli 2007, wordt aangevuld als volgt :
« Dat geldt ook voor de ex-echtgenoot. »
20 juli 2010.
Christine DEFRAIGNE. |
(1) Met behulp van de Revue de droit commercial belge, april 2007.
(2) Grondwettelijk Hof 30 juni 2004, arrest nr. 114/2004.
(3) Stuk, o.c., blz. 8.