5-234/1 | 5-234/1 |
6 OKTOBER 2010
Dit wetsvoorstel neemt de tekst over van een voorstel dat reeds op 29 november 2007 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 4-429/1 - 2007/2008).
Dit wetsvoorstel heeft tot doel de aanwezigheid van vrouwen in de bestuursorganen van de instellingen van openbaar nut en de federale wetenschappelijke instellingen wettelijk te waarborgen. De raden van bestuur en/of de beheerscomités van deze instellingen kunnen in de toekomst niet voor meer dan twee derde bestaan uit leden van hetzelfde geslacht.
Deze tekst ligt in de lijn van de wet van 20 juli 1990 ter bevordering van de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in organen met adviserende bevoegdheid alsook van het wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 maart 1991 betreffende de hervorming van sommige economische overheidsbedrijven en tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen, teneinde te garanderen dat vrouwen zitting hebben in de beslissingsorganen van de autonome overheidsbedrijven en de genoteerde vennootschappen (1) .
Hoewel de gendergelijkheid in het beroepsleven thans is bekrachtigd in tal van zowel nationale als internationale wetteksten, blijkt in de realiteit dat het beroepsleven van veel vrouwen nog steeds wordt overschaduwd door uiteenlopende vormen van ongelijkheid. De beroepsactieve vrouw is nog steeds dagelijks het slachtoffer van directe en indirecte discriminatie op het vlak van de bezoldiging, de bevorderingsmogelijkheden, de indienstneming van jonge vrouwen met kinderwens, enzovoort.
Eén van die — overigens al lang bestaande — flagrante ongelijkheden is de aanzienlijke ondervertegenwoordiging van vrouwen in bepaalde bestuursorganen van de instellingen van openbaar nut en de federale wetenschappelijke instellingen.
Hoe valt het te verklaren dat de aanwezigheid van vrouwelijke politici, zelfs op regeringsniveau, vandaag niemand nog verbaast (ook al moeten er nog aanzienlijke inspanningen worden geleverd om de pariteit te bereiken), terwijl in het bedrijfsleven vrouwen schitteren door hun afwezigheid ?
Uiteraard zijn er in verband met de arbeidssituatie van vrouwen veranderingen opgetreden. Steeds meer vrouwen werken, zij zijn doorgaans hoger opgeleid dan hun mannelijke collega's (53 % van de studenten in het hoger onderwijs zijn vrouwen). De legitimiteit van hun aanwezigheid in het arbeidscircuit zou dus niet meer in het gedrang mogen komen, maar toch blijven zij het slachtoffer van professionele segregatie. Het is een feit dat vrouwen maar moeilijk toegang krijgen tot beslissingsfuncties.
Slechts uiterst zelden slagen zij erin daadwerkelijk door het zogenaamde « glazen plafond » heen te breken. Die uitdrukking wordt gebruikt om aan te geven hoe moeilijk het voor vrouwen is om door te dringen tot functies met beslissingsbevoegdheid. In een persmededeling omschrijft het Internationaal Arbeidsbureau (IAB) het « glazen plafond » als volgt : « les barrières invisibles artificielles, créées par des préjugés comportementaux et organisationnels, qui empêchent les femmes d'accéder aux plus hautes responsabilités. (...) Le terme de plafond de verre illustre bien le constat que, lorsqu'il n'existe aucune raison objective pour que les femmes ne s'élèvent pas, comme le font les hommes, jusqu'aux plus hautes fonctions, c'est une discrimination inhérente aux structures et aux dispositifs organisationnels des entreprises ainsi qu'à la société » (2) .
In middenkaderfuncties zijn vrouwen haast even goed vertegenwoordigd als mannen, maar zij blijven ondervertegenwoordigd naarmate men opklimt in de hiërarchie. Zowel in de privé- als in de overheidssector krijgen vrouwelijke kaderleden maar heel zelden toegang tot de directiefuncties. Zo zijn er in de privésector amper vrouwen te vinden aan de top van de ondernemingen.
De overheidsinstellingen geven jammer genoeg niet het goede voorbeeld inzake gendergelijkheid. Ook binnen hun bestuursorganen heerst dus dezelfde ongelijkheid : zo zijn er bijvoorbeeld van de dertien leden van de raad van bestuur van de Koninklijke Muntschouwburg slechts drie vrouwen en zijn er van de twintig leden van de raad van bestuur van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg slechts twee vrouwen. De raad van bestuur van het Zilverfonds telt van de tien leden dan weer slechts een enkele vrouw ...
Hoewel het opleggen van quota geen ideale en eeuwig aan te houden oplossing vormt, zijn de indiensters van dit wetsvoorstel die maatregel genegen. Zij zijn immers het wachten beu en vinden dat het niet opgaat dat vrouwen momenteel alleen maar kunnen hópen dat directiefuncties ooit eens vervrouwelijken. De voorgestelde aanpak bestaat er dus in gelijkheid eindelijk inhoud te verlenen, want het spreekt voor zich dat de afkondiging van dat recht niet volstaat indien het niet concreet vorm krijgt in het dagelijks leven van de Belgische werkneemsters.
De indiensters willen die maatregel bijgevolg doen gelden voor de overheidsinstellingen, die gelet op hun hoedanigheid zoveel mogelijk de samenstelling van onze samenleving moeten weergeven. Het is van cruciaal belang de overheidssector om te vormen tot een echte proeftuin voor gendergelijkheid.
Er wordt op federaal niveau dan ook voorgesteld dat de instellingen van openbaar nut en de wetenschappelijke instellingen, die worden geleid door een bestuursorgaan, in casu een raad van bestuur en/of een beheerscomité, dusdanig samengesteld zouden zijn dat hoogstens twee derde van de gewone leden van dit bestuursorgaan van hetzelfde geslacht zou zijn.
Olga ZRIHEN. Fabienne WINCKEL. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
Men verstaat onder « instellingen » :
1º de instellingen van openbaar nut die onder het gezag, de controle of het toezicht van de federale Staat staan, bedoeld in artikel 1, B, van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut alsook in artikel 1, 3º, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
2º de federale wetenschappelijke instellingen bedoeld in artikel 1 van het koninklijk besluit van 30 oktober 1996 tot aanwijzing van de federale wetenschappelijke instellingen.
Art. 3
Hoogstens twee derde van de leden van het bestuursorgaan van de instellingen bedoeld in artikel 2 is van hetzelfde geslacht.
Art. 4
Wanneer de voorwaarde in artikel 3 niet vervuld is, kan het bestuursorgaan geen geldige beslissingen nemen.
Art. 5
Telkens in een bestuursorgaan één of meerdere mandaten ten gevolge van een voordrachtprocedure te begeven zijn, dient, per mandaat, door elke voordragende instantie, de kandidatuur van minstens één man en één vrouw te worden voorgedragen.
Art. 6
Wanneer de voorwaarden in artikel 5 niet vervuld zijn, stuurt de minister onder wiens bevoegdheid de instelling ressorteert, de kandidaturen terug naar de voordragende instantie. Zolang de gestelde voorwaarden niet zijn vervuld, blijft het toe te wijzen mandaat vacant.
Art. 7
Om de twee jaar bevat het verslag aan de Federale Kamers uitgebracht ter uitvoering van artikel 5 van de wet van 12 januari 2007 strekkende tot controle op de toepassing van de resoluties van de Wereldvrouwenconferentie die in september 1995 in Peking heeft plaatsgehad en tot integratie van de genderdimensie in het geheel van de federale beleidslijnen, een toelichting over de uitvoering van deze wet.
Art. 8
De federale kamers gaan, naar aanleiding van het in artikel 7 bedoelde verslag, over tot een evaluatie van de invloed van deze wet op de evenwichtige aanwezigheid van mannen en vrouwen in het bestuursorgaan van de instellingen van openbaar nut en de federale wetenschappelijke instellingen.
Art. 9
Deze wet treedt in werking op de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Voor de instellingen van openbaar nut en de federale wetenschappelijke instellingen waarvan het bestuursorgaan opgericht en samengesteld is vóór de inwerkingtreding van deze wet, wordt de verplichting bedoeld in artikel 3 echter slechts van toepassing geacht bij de volgende integrale vernieuwing van de mandaten van bestuursleden binnen de raad van bestuur.
20 juli 2010.
Olga ZRIHEN. Fabienne WINCKEL. |
(1) Zie stuk Senaat, nr. 4-430/1.
(2) Persmededeling van het Internationaal Arbeidsbureau (IAB), 11 december 1997.