4-1672/1 | 4-1672/1 |
24 FEBRUARI 2010
Dit wetsontwerp concretiseert het Verdrag dat op 1 december 2005 te Brussel werd ondertekend tussen de regeringen van het Koninkrijk België en de Republiek Malta, met betrekking tot de politiesamenwerking tussen beide landen.
1. INLEIDING
De effectieve bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde en andere ernstige criminaliteit en terrorisme vereist een intensieve en praktische samenwerking tussen politie- en douaneautoriteiten van de lidstaten in de Europese Unie maar ook onderling door een beter gebruik van de bestaande instrumenten op dit gebied.
De Europese Raad heeft hiervoor gemeenschappelijke beginselen van grensoverschrijdende politie- en douanesamenwerking ontwikkeld, onder meer door de verdere ontwikkeling van het Schengenacquis met betrekking tot de grensoverschrijdende operationele politiesamenwerking.
De politiesamenwerking tussen de lidstaten kan in een aantal gevallen efficiënter en effectiever worden door samenwerkingsverbanden tussen de betrokken lidstaten gericht op specifieke terreinen te bevorderen. In bepaalde gebieden kunnen criminaliteit en dreigingen voor de openbare en nationale veiligheid alleen worden aangepakt door intensieve samenwerking en betere coördinatie.
Verbetering van de politiesamenwerking vereist gerichte aandacht voor het versterken van wederzijds vertrouwen. In een uitgebreide Europese Unie moet welbewust gewerkt worden aan het verbeteren van het inzicht in de werking van de rechtsstelsels en -organisaties van de lidstaten.
De Europese Raad heeft op 12 december 2003 (1) de Europese veiligheidsstrategie aangenomen, waarin de wereldwijde uitdagingen, de belangrijkste dreigingen, de strategische doelstellingen en de beleidsimplicaties voor een veilig Europa en een betere wereld worden omschreven. Een essentiële aanvulling daarop vormt het bieden van interne veiligheid binnen de Europese Unie, vooral bij mogelijke grotere interne crises met grensoverschrijdende effecten die gevolgen hebben voor onze burgers, onze essentiële infrastructuur en onze openbare orde en veiligheid.
De operationele activiteiten van wetshandhavings- en andere instanties in alle segmenten van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht moeten worden gecoördineerd en toezicht op de door de Raad vastgestelde strategische prioriteiten moeten worden verzekerd.
Misdaadpreventie is een onmisbaar onderdeel van het scheppen van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht Aangezien preventie een zeer breed gebied bestrijkt, is het van groot belang de inspanningen toe te spitsen op maatregelen en prioriteiten die voor de lidstaten de meeste vruchten afwerpen. Het Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie dient de Raad en de Commissie zijn deskundigheid en kennis beschikbaar te stellen bij de ontwikkeling van daadwerkelijk beleid inzake misdaadpreventie.
De Europese Raad is dan ook verheugd over het initiatief om te komen tot Europese instrumenten voor het verzamelen, analyseren en vergelijken van informatie inzake misdaad, slachtofferschap en hun respectieve tendensen in de lidstaten, waarbij nationale statistieken en andere informatiebronnen als erkende indicatoren worden gebruikt. Het is van belang overheidsinstanties en particuliere bedrijven door middel van administratieve en andere maatregelen te beschermen tegen georganiseerde criminaliteit.
De Europese Raad juicht de ontwikkeling toe van een strategisch concept met betrekking tot de strijd tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit op het niveau van de Europese Unie en verzoekt de lidstaten dit concept verder te ontwikkelen en operationeel te maken, samen met andere partners als Europol, Eurojust, de Task Force van hoofden van politie, het Europees Netwerk inzake Criminaliteitspreventie en de Europese Politie Academie. Ook moeten zaken met betrekking tot corruptie en de verbanden tussen corruptie en de georganiseerde criminaliteit worden onderzocht.
De Europese Raad wijst met nadruk op het belang van het aanpakken van het drugsprobleem door middel van een alomvattende, evenwichtige en multidisciplinaire benadering van preventie, hulpverlening aan en reïntegratie van drugsverslaafden, bestrijding van illegale handel in drugs en precursoren en van het witwassen van geld, en versterking van de internationale samenwerking.
Malta is sedert 2004 een volwaardig lid van de Europese Unie. De uitvoering van dit verdrag zal niet alleen bijdragen tot een betere samenwerking tussen beide landen maar ook tot de verdere ontwikkeling van de internationale politiesamenwerking binnen de Europese Unie.
Daar de finaliteit van de politiesamenwerking — naast preventie — ligt in de bestrijding en de bestraffing van criminaliteit, is het essentieel dat er een zeker parallellisme bestaat tussen de ontwikkeling van de internationale politiesamenwerking enerzijds en de ontwikkeling van de gerechtelijke samenwerking in strafzaken anderzijds.
Malta is als lid van de Europese Unie partij bij alle verdragen inzake gerechtelijke samenwerking, onder meer :
— het Europees Verdrag aangaande de uitlevering van 13 december 1957 en de twee aanvullende protocollen;
— de Europese overeenkomst aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken van 20 april 1959 en de twee aanvullende protocollen;
— het Europees Verdrag ter bestrijding van terrorisme van 27 januari 1977 en het aanvullend protocol;
— het Europees Verdrag inzake witwaspraktijken, opsporing, beslag en verbeurdverklaring van de opbrengsten van criminaliteit van 16 mei 2005;
— het Verdrag van de Verenigde Naties tegen transnationale georganiseerde misdaad van 12 december 2000 en de aanvullende protocollen;
België heeft tot nu toe geen bilaterale verdragen met Malta op het vlak van politionele en justitiële samenwerking. Het voorliggend Verdrag heeft tot doel de samenwerking met de politieoverheden in Malta te institutionaliseren, rekening houdende met twee belangrijke overwegingen.
In de eerste plaats heeft een dergelijk verdrag tot doel de bilaterale samenwerking te centraliseren, door in elk land een overheid of een dienst aan te duiden, belast met het ontvangen van de verzoeken tot samenwerking en het doorsturen van de antwoorden.
In de tweede plaats kunnen, door aan de samenwerking een wettelijke basis te geven, de betrokken regeringen de risico's die verbonden zijn aan de rechtstreekse contacten tussen de verschillende partners, aanzienlijk verkleinen.
Het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van de Republiek Malta betreffende politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 1 december 2005, telt 19 artikelen.
Dit verdrag vertolkt de uitdrukkelijke wens van beide partners, de politiesamenwerking tussen de beide landen te bevorderen en het optreden tegen de georganiseerde misdaad te coördineren. Het verdrag preciseert de verschillende gebieden waarop kan worden samengewerkt, de middelen van samenwerking alsook de praktische formaliteiten die bij het behandelen van een vraag tot samenwerking moeten gerespecteerd worden. Het mag onderlijnd worden dat, over het algemeen, de meeste bepalingen van het verdrag geïnspireerd zijn door de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen (2) .
Om te besluiten kan gesteld worden dat, door dit Verdrag te ratificeren, en andere verdragen die met landen uit de regio van de Middellandse zee zullen worden geratificeerd, België ongetwijfeld over een noodzakelijk instrument in de strijd tegen de georganiseerde misdaad in de landen van Zuid-Europa zal kunnen beschikken.
2. BESPREKING VAN DE INHOUD
2.1. Definities (artikel 1)
Artikel 1 definieert een aantal begrippen uit de criminele sfeer die in de politiesamenwerking een belangrijke rol zullen spelen. Het gaat hierbij om : « internationale mensenhandel », « seksuele uitbuiting van kinderen », « criminaliteit in verband met nucleair en radioactief materiaal », « witwassen van geld », « verdovende middelen », « psychotrope stoffen » en « sluikhandel in verdovende middelen of psychotrope stoffen « en « georganiseerde criminaliteit « .
De invulling van deze begrippen is vaak gesteund op bestaande definities die worden teruggevonden in andere internationale verdragen.
2.2. De gebieden waarop wordt samengewerkt (artikel 2, 3 en 4)
Artikel 2
Artikel 2 van het Verdrag bevat een princiepovereenkomst om aan elkaar de meest ruime samenwerking te bieden op het vlak van politiesamenwerking, met betrekking tot de voorkoming, de bestrijding en de vervolging van zware misdrijven. Het is de uitdrukkelijke wens van de regering om het toepassingsgebied van dit Verdrag te beperken tot de meest ernstige misdrijven als gevolg van bepaalde vormen van georganiseerde criminaliteit.
Het Verdrag heeft immers tot doel de georganiseerde criminaliteit te bestrijden en niet zozeer de zogenoemde « kleine delinquentie » of de delinquentie die niet tot het toepassingsgebied van de georganiseerde misdaad behoort. Voor deze categorieën van misdrijven bestaan geëigende kanalen (bijvoorbeeld Interpol) die nog altijd de meest efficiënte weg zijn om te bewandelen.
Het tweede punt van artikel 2 voorziet een niet beperkende lijst van misdrijven waarop het Verdrag in het bijzonder van toepassing zal zijn en die bijgevolg als prioriteiten kunnen aanzien worden. Het gaat meer bepaald over de zware misdrijven tegen het leven, de gezondheid en de fysieke integriteit van personen; illegale immigratie; drugshandel; mensenhandel en seksueel misbruik van kinderen; misdrijven in verband met financiële criminaliteit en allerlei vormen van illegale handel in kunstvoorwerpen, voertuigen, wapens en andere gevaarlijke stoffen.
Wat betreft andere vormen van georganiseerde criminaliteit die niet tot de vermelde opsomming behoren, deze moeten door de bevoegde overheden beoordeeld worden volgens het nationale recht.
Artikel 3
Onverminderd de strijd en de vervolging van een aantal zware misdrijven uit de sfeer van de georganiseerde criminaliteit, beoogt deze samenwerking ook de opsporing van verdwenen personen, de identificatie van niet-geïdentificeerde lijken en de opsporing van gestolen, verdwenen, verduisterde of verloren voorwerpen op het grondgebied van de andere Partij.
Artikel 4
De in dit Verdrag beoogde samenwerking zal worden geconcretiseerd op de volgende wijze : door het uitwisselen van gegevens (operationele samenwerking) met betrekking tot de bevoegdheidssfeer van de politie -en immigratieoverheden. Deze samenwerkingsvorm, verder ontwikkeld in de artikelen 5 tot 12 van voorliggend Verdrag, mag als het meest belangrijke deel van het Verdrag beschouwd worden.
De andere vormen van samenwerking (uitwisseling van materieel, technische en wetenschappelijke ondersteuning, expertises en gespecialiseerd technisch materiaal, uitwisseling van ervaringen, uitwisseling op het vlak van de beroepsopleiding en de hulp bij de voorbereiding ter uitvoering van verzoeken tot rechtshulp in strafzaken) zullen eerder dossier per dossier behandeld worden. De praktische uitvoeringsmodaliteiten zullen tussen de bevoegde ministers overeengekomen worden, zoals voorzien in artikel 15 van het Verdrag. In de praktijk kan deze bevoegdheid in België ook worden uitgeoefend door de Commissaris-generaal van de federale politie.
2.3. Informatie-uitwisseling (artikel 5 tot 10)
Artikel 5
Het voorliggend Verdrag voorziet de uitwisseling van pertinente en belangrijke gegevens in de vorm van een nauwe en permanente samenwerking die kan georganiseerd worden door permanente contacten via verbindingsofficieren.
Door de nadruk te leggen op de begrippen « pertinent en belangrijk » onderstrepen de Partijen de wens om de uitwisseling van gegevens zo efficiënt en effectief mogelijk te organiseren. De bevoegde diensten moeten vermijden elkaar met nutteloze en onbelangrijke informatie te belasten en de uitwisseling te beperken tot die informatie die daadwerkelijk kan bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag.
De samenwerking via verbindingsofficieren wordt verduidelijkt in de toelichting bij artikel 10.
Artikel 6
In de eerste paragraaf van artikel 6 verbinden de Partijen er zich toe om hun politiediensten wederzijdse bijstand te laten verlenen ter voorkoming en opsporing van de misdrijven, bedoeld in artikel 2 van het Verdrag, voor zover de uitvoering ervan niet onderworpen is aan de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden. Deze bepaling is geïnspireerd door het artikel 39 van de Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen (3) en heeft tot doel de rechtstreekse (en autonome) bijstand tussen de politiediensten zonder tussenkomst van de gerechtelijke overheden, af te bakenen.
In de tweede paragraaf van artikel 6 wordt de mogelijkheid voorzien om, zonder een daartoe strekkend verzoek, in bepaalde gevallen en ter voorkoming of bestrijding van de misdrijven bedoeld in artikel 2 van het Verdrag of ter afwending van een gevaar voor de openbare orde en veiligheid en met in acht name van het nationale recht, een uitwisseling van gegevens autonoom te laten gebeuren. Dit wil zeggen, voor zover de uitwisseling niet onderworpen is aan de bevoegdheid van de gerechtelijke overheden. Bij twijfel of de informatie al dan niet tot de bevoegdheid van de gerechtelijke overheid behoort zal het advies van de overheid in kwestie ingewonnen worden.
In België wordt deze materie geregeld door de omzendbrief COL 2/2000 van 14 februari 2000 van het College van procureurs-generaal. Enkel de gegevens opgenomen in de bijlage A van deze omzendbrief kunnen autonoom en rechtsreeks worden uitgewisseld.
Andere gegevens mogen enkel uitgewisseld worden met toelating van de gerechtelijke overheden of in het kader van een verzoek tot rechtshulp. In elk geval mag voor de rechtstreekse en autonome uitwisseling van gegevens nooit enig dwangmiddel gebruikt worden.
Artikel 7
Deze bepaling werd eveneens geïnspireerd door het artikel 39 van de Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen (4) . De uitwisseling van gegevens op basis van de bepalingen van het voorgaande artikel betekent niet automatisch dat deze gegevens kunnen gebruikt worden als bewijs. Wanneer de verzoekende Partij de informatie die zij heeft verkregen wenst te gebruiken als bewijsmiddel in een, krachtens het nationale recht voorziene procedure, dan kan dat alleen maar indien de informatie werd verkregen in het kader van een verzoek om rechtshulp.
Dit betekent dat informatie die voorafgaandelijk is verzameld — in de pro-actieve fase — niet meer strafrechtelijk kan gebruikt worden vanuit het oogpunt van de strafprocedure, ondanks een latere vraag tot informatie. De gegevens verkregen in de pro-actieve fase moeten herbevestigd worden in de loop van het gerechtelijk onderzoek (5) .
Dit artikel beklemtoont het belang van de gerechtelijke samenwerking en de noodzaak om op het vlak van de ratificatie van de Europese verdragen een zeker evenwicht te bereiken. Malta is als lid van de Europese Unie partij bij alle belangrijke verdragen terzake.
Artikel 8
Vanuit de bezorgdheid de uitwisseling van gegevens te centraliseren, moeten de vragen en antwoorden van beide Partijen passeren langs de centrale organen in België en Malta, die daarvoor door de respectievelijke Staten, zijn aangeduid. Op deze wijze is het duidelijk van wie en naar wie de verzoeken om bijstand en de antwoorden daarop worden verzonden en is het mogelijk eventuele alternatieve kanalen snel op te sporen.
Er zullen echter wel situaties ontstaan waarin aan de voorwaarde van de te volgen kanalen niet kan worden voldaan. In dit geval, ten uitzonderlijken titel en dan nog alleen in geval van hoog dringendheid, kan informatie rechtstreeks tussen de ene bevoegde overheid en de andere worden uitgewisseld. De verzoekende partij moet evenwel, het centrale orgaan belast met de internationale samenwerking van de aangezochte Partij, zo snel mogelijk in kennis stellen van het rechtstreeks verzoek en de motivering om van de gebruikelijke procedure af te wijken.
Het begrip « hoog dringendheid » moet gezien worden als een situatie waarin, door gebruik te maken van de voorgeschreven procedure bij de centrale organen, de preventieve — of de opsporingsactie dreigt gehinderd of geschaad te worden.
De aanduiding van de centrale organen en de modaliteiten van de wederzijdse bijstand is een zaak voor de bevoegde ministers van beide Partijen. Wat België betreft valt alles wat strategie en beleid inzake internationale politiesamenwerking betreft onder de bevoegdheid van de Commissaris-generaal van de federale politie, directie van het beleid inzake internationale politiesamenwerking. De operationele aspecten daarentegen, en dus het centraal orgaan bedoeld in artikel 8 van dit Verdrag, valt onder de bevoegdheid van de algemene directie voor de operationele ondersteuning.
Het centrale orgaan betreft dus :
« Federale politie — Algemene directie voor de Operationele Ondersteuning — Directie voor de Operationele Politiesamenwerking ».
Het centraliseren van de aanspreekpunten en de uitwisseling van gegevens zou de efficiëntie moeten verhogen en een versnippering van vooral horizontale contacten vermijden. Meer in het bijzonder de gegevensbescherming heeft nood aan een overkoepelende structuur om de risico's tot een minimum te herleiden. Het is echter niet de bedoeling dat de directie voor Operationele politiesamenwerking al de gegevens ook daadwerkelijk gaat behandelen; de dienst zal hoofdzakelijk fungeren als doorgeefluik in beide richtingen en de behandeling zal, behoudens uitzonderingen, door de betrokken diensten zelf gebeuren.
Voor Malta is het centrale orgaan « The Special Branch of the Malta Police Force » die instaat voor de coördinatie van de internationale politiesamenwerking.
Voor het geval de uitwisseling van informatie zou geregeld worden via de verbindingsofficieren (artikel 5 & 10) zullen de gegevens eerst via hen passeren alvorens naar het betrokken centraal orgaan te worden doorgestuurd.
De bepalingen van artikel 8 zijn gebaseerd op de principes van artikel 39 van de Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen (6) .
Artikel 9
Het artikel 9 bepaalt de graad van vertrouwelijkheid van de informatie die de Partijen elkaar moeten waarborgen. De daarbij gebruikte veiligheidsgraden, dit wil zeggen de mate waarin de informatie beveiligd wordt, moeten deze zijn die gebruikt worden door Interpol.
Artikel 10
Het artikel 10 van het Verdrag voorziet in de mogelijkheid, voor elk van de verdragsluitende Partijen, verbindingsofficieren te detacheren naar de andere Partij en dit voor een bepaalde of onbepaalde duur.
Het concept van de Belgische verbindingsofficieren in het buitenland is uitgewerkt op grond van een beslissing van de Ministerraad van 19 juni 1992. Het statuut en de werkingsregels die van toepassing zijn op deze verbindingsofficieren werden opgenomen in de ministeriële omzendbrief van 12 maart 2003 en het Addendum bij de omzendbrief van 1 juli 2005 (7) . Bovendien versterkt een Besluit van de Raad van de Europese Unie (8) , betreffende het gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren die door de lidstaten gedetacheerd zijn in derde landen, de tendens tot samenwerking en overleg tussen deze verbindingsofficieren, hen taken van gemeenschappelijk belang te doen uitvoeren en om toe te laten dat een verbindingsofficier in een derde land taken uitvoert ten voordele van een Lidstaat die geen verbindingsofficier ter beschikking heeft in dat land of voor dat land geaccrediteerd is. Het zou goed zijn zich door deze bepalingen te laten inspireren en de mogelijkheid voor een dergelijke samenwerking te voorzien, met verbindingsofficieren die door niet Lidstaten van de Europese Unie zijn gedetacheerd in de lidstaten of niet Lidstaten van de Europese Unie.
Het gemeenschappelijk gebruik van verbindingsofficieren door de Contracterende Partijen is voorzien door het artikel 10.4º; deze bepaling spreekt van een verbindingsofficier die moet begrepen worden als zijnde de vertegenwoordiger van de Belgische politie in het buitenland. De verbindingsofficier kan, naar luid van artikel 1.1 van de Omzendbrief van 12 maart 2003 ook een politieattaché zijn (9) .
De verbindingsofficieren hebben als belangrijkste doelstelling de politiële en gerechtelijke samenwerking te bevorderen en te versnellen en dit door medewerking te verlenen aan de activiteiten die in het artikel 10 worden opgesomd. Zij zijn niet bevoegd om zelf acties te ondernemen, zij beschikken niet over uitvoeringsbevoegdheden. Zij beperken er zich toe hun raadgevende, informatie -en bijstandsopdracht te vervullen bij de bevoegde centrale organen zoals die in het Verdrag zijn opgenomen. Het functioneel statuut van de verbindingsofficier is afhankelijk van het land van affectatie; dit is hetzij een diplomatiek statuut, hetzij een statuut dat dezelfde rechten en plichten, voorrechten en immuniteiten verleent als de leden van het diplomatiek korps.
Wat België betreft worden de kontakten met Malta waargenomen door de verbindingsofficier in Rome (IT).
2.4. De bescherming van persoonsgegevens (artikel 11 en 12)
Artikel 11
De bepalingen van artikel 11 met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens zijn in grote lijnen geïnspireerd door de artikelen 126 tot 129 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen (10) .
De Partijen waarborgen, ieder voor wat hen betreft, dat de gegevens die door de andere Partij worden verstrekt, beschermd worden, voor zover die gegevens in het licht van de eigen wetgeving, bescherming behoeven.
Wat België betreft gelden in de eerste plaats de bepalingen inzake het beroepsgeheim (11) en het geheim van het onderzoek (12) . Daarnaast zijn er de bepalingen van het Dataprotectieverdrag (13) en de Aanbeveling van het Comité van ministers van de Raad van Europa met betrekking tot het gebruik van persoonsgegevens in de politiesector (14) .
Sedert kort dient de uitwisseling van persoonsgegevens eveneens in overeenstemming te zijn met artikel 22 van de Grondwet.
Ten slotte kent België zijn eigen wet op de bescherming van persoonsgegevens (15) en zijn de politiediensten reeds enige tijd vertrouwd met de Schengenregeling en het gebruik van de veiligheidsgraden die van toepassing zijn voor Interpol.
Malta wordt als lid van de Europese Unie automatisch beschouwd als een land dat persoonsgegevens mag uitwisselen met andere lidstaten. De wet op de bescherming van persoonsgegevens, « Data Protection Act Cap. 440 » voorziet alle noodzakelijke garanties en de onafhankelijke controle-instantie, de « Office of the Data Protection Commissioner », die over de toepassing van de wet op de bescherming van persoonsgegevens moet waken, is via deze wet gerealiseerd.
Het artikel 11 is vrij gedetailleerd uitgewerkt om maximale waarborgen van bescherming en rechtszekerheid te bieden.
Artikel 11.3.a herneemt het principe van de finaliteit terwijl 11.3.b verwijst naar de artikelen 2 en 3 van dit Verdrag. De uitwisseling van persoonsgegevens heeft aldus tot doel bij te dragen aan het voorkomen en bestrijden van een aantal nader genoemde misdrijven en ter voorkoming van andere bedreigingen van de openbare orde en openbare veiligheid.
Alhoewel de begrippen « openbare orde en veiligheid » in dit Verdrag, noch elders worden gedefinieerd, wordt het legaliteitsprincipe toch gewaarborgd door de referentie naar het nationale recht en het aanwijzen van een controleautoriteit die op onafhankelijke wijze de verwerking en behandeling van persoonsgegevens zal nagaan (16) . Ook de Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen voorziet het uitwisselen van informatie ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid (17) .
Het gelijkvormigheidbeginsel wordt gerespecteerd door de bepalingen van artikel 11.3.a en g, die voorzien dat de gegevens enkel mogen gebruikt worden voor de doeleinden door het Verdrag bepaald en voor de specifieke doeleinden door de Partijen bepaald onder de voorwaarden opgelegd.
Het evenredigheidsprincipe wordt gerespecteerd, zowel door de bepalingen van artikel 5 als door de bepalingen van artikel 11.3.c. De tekst onderstreept de verantwoordelijkheid van beide partijen in het geval van onjuiste, -niet relevante of niet noodzakelijke informatie die toch zou uitgewisseld zijn. De verstrekkende Partij wordt verantwoordelijk om de ontvangende Partij op de hoogte te brengen van het probleem, terwijl deze laatste, eens op de hoogte gebracht, verantwoordelijk wordt aan het probleem te verhelpen door hetzij de informatie te corrigeren, hetzij de informatie te vernietigen (18) .
Artikel 11.3.d gaat verder in op het probleem van de onjuiste informatie. Het gebruik van onjuiste informatie ontslaat de verdragsluitende Partij niet van haar verantwoordelijkheid ten opzichte van de betrokken personen; met andere woorden het ontvangen van onjuiste informatie is geen reden om zich tegenover de betrokken personen van zijn verantwoordelijkheid te ontdoen.
Artikel 11.3.e verwijst naar de klassieke principes inzake de registratie van gegevensverwerking (ontvangst, uitwisseling, bewerking, uitwissing, vernietiging). Ook hier melden de Partijen elkaar welke overheden en diensten gemachtigd zijn om de registratie te raadplegen (19) .
Artikel 11.3.f behandelt het recht op individuele toegang tot de gegevens en voorziet voor de individuele betrokkene het recht zich te richten tot de Partij van zijn keuze. Het recht op toegang wordt evenwel gekoppeld aan de instemming van de andere Partij (20) . Deze bepaling is ingegeven door de praktische situatie waarin een Partij de rechtstreekse toegang in het nationale recht zou hebben voorzien. Het is niet denkbeeldig dat bepaalde individuen van dit recht zouden misbruik maken om kennis te krijgen van gegevens over hun al dan niet illegale praktijken en op die manier de bestrijding van georganiseerde criminaliteit zouden schaden. Wat België betreft is de rechtstreekse toegang tot dit soort gegevens niet mogelijk. De bepaling betekent echter ook niet dat Malta de toegang tot bepaalde gegevens, die via de Commissie tot bescherming van de privacy zouden kunnen worden geconsulteerd, zou kunnen beletten. De verwerking van persoonsgegevens is immers onderworpen aan het nationale recht en het Verdrag kan niet geïnterpreteerd worden op een wijze die het nationale recht niet toelaat. Het recht op individuele toegang wordt trouwens ook afgeleid uit de bepalingen van artikel 11.3.c en d.
De beperkte verspreiding van de gegevens wordt voorzien in de artikelen 8 en in artikel 11.4.a, dat moet gelezen worden in samenhang met de bepalingen van artikel 11.3.b. De mededeling van gegevens aan andere diensten is slechts mogelijk voor zover deze diensten opdrachten vervullen die beantwoorden aan de doelstellingen van dit Verdrag. Het Verdrag voorziet de overbrenging van gegevens aan politie -en immigratieoverheden.
Artikel 11.5 voorziet de aanwijzing van een controleautoriteit, die overeenkomstig het nationale recht, op het grondgebied van de eigen Staat controle uitoefent op de verwerking van persoonsgegevens, de rechten van de betrokken personen te vrijwaren en de problemen inzake de toepassing en de uitlegging van het Verdrag te onderzoeken wat de verwerking van persoonsgegevens betreft. Onverminderd de bevoegdheden van de wettelijke toezichtorganen (21) op het functioneren van de politiediensten op nationaal vlak, zal in België deze controle uitgeoefend worden door de Commissie tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer, ingesteld door de Wet van 8 december 1992.
Voor Malta is de controleautoriteit voorzien in de wetgeving op de bescherming van de privacy.
Artikel 12
Artikel 12 wil vermijden dat er misverstanden zouden ontstaan tussen de uitwisseling van gegevens door de genoemde overheden en diensten enerzijds en de uitwisseling van persoonsgegevens via een verbindingsofficier. In dit laatste geval gelden ook, zowel voor de verstrekkende als voor de ontvangende Partij, alle in dit Verdrag voorziene voorschriften. De rol van de verbindingsofficier in de uitwisseling van gegevens kan op generlei wijze de verantwoordelijkheid van de Partijen aantasten.
2.5. De uitzonderingen (artikel 13)
Artikel 13
Het artikel 13 voorziet twee uitzonderingen op de in artikel 2 en 3 opgenomen principes van bijstand.
De eerste uitzondering heeft een dwingend karakter en betreft de politieke of militaire misdrijven of indien zou blijken dat de bijstand strijdig is met, de op het grondgebied van de aangezochte staat, vigerende wettelijke bepalingen. De bepaling is zeker niet nieuw en komt vrijwel in alle uitleveringsverdragen en verdragen met betrekking tot rechtshulp voor.
De tweede uitzondering is facultatief en betreft de met politieke of militaire misdrijven samenhangende misdrijven, of wanneer de bijstand de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen in gevaar kan brengen. Een situatie waarin een eventuele weigering geval per geval zal moeten bekeken worden.
2.6. Andere domeinen van samenwerking (artikel 14)
Artikel 14
Het artikel 14 voorziet een zekere uitbreiding van de samenwerking door het leveren van wederzijdse bijstand op het vlak van de beroepsopleiding en technische bijstand. Deze bijstand is niet strikt gebonden aan hetgeen in de artikelen 2 en 3 is bepaald maar beperkt zich wel tot de diensten die belast zijn met de toepassing van het Verdrag. De technische bijstand waarvan sprake moet hoofdzakelijk begrepen worden als logistieke steun aan de politiediensten belast met de uitvoering van het Verdrag.
De Partijen engageren zich hun praktische ervaringen uit te wisselen met betrekking tot de in het Verdrag opgenomen materie. De Partijen kunnen elkaar inlichten over strafrechtelijke procedures, de organisatie van de politie en het gerechtelijk systeem, de resultaten van wetenschappelijk onderzoek en seminaries.
In punt 3 van artikel 14 verbinden de Partijen er zich toe de modaliteiten van de wederzijdse bijstand te regelen via overeenkomsten die door de respectievelijke regeringen worden afgesloten.
2.7. Overleg (artikel 15)
Artikel 15
Met het oog op het goed verloop, de bevordering en de eventuele verbetering van de samenwerking kunnen de ministers van de Verdragsluitende Partijen voorzien in de oprichting van permanente of tijdelijke werkgroepen. Wat betreft de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van dit Verdrag, voorziet artikel 14 dat elk van de Partijen zijn kosten draagt, behoudens er door de bevoegde organen anders wordt over beslist.
Een evaluatiegroep wordt opgericht die om de drie jaar een rapport zal voorleggen aan de bevoegde ministers.
2.8. Regeling van geschillen (artikel 16)
Artikel 16
Wanneer er een geschil tussen de Staten zou ontstaan, met betrekking tot de interpretatie van het Verdrag of bepalingen van het Verdrag, of over de toepassing van het Verdrag, moet dit geschil worden voorgelegd aan een gemengde adviescommissie. Met geschillen wordt hier bedoeld, meningsverschillen over de algemene uitlegging van het Verdrag en zijn artikelen, en niet over de concrete inhoud van individuele dossiers.
De standpunten van de gemengde commissie kunnen geen afbreuk doen aan de bepalingen van het internationale en nationale recht, noch aan de beslissingen van bevoegde gerechtelijke overheden die zich over een of ander feit hebben uitgesproken.
Slotbepalingen (artikel 17, 18 en 19)
Artikel 17
Artikel 17 bevestigt het principe dat de bepalingen, de toepassing en het toezicht op de uitvoering van het Verdrag ondergeschikt zijn aan rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het nationaal recht.
Artikel 18
Het Verdrag tussen het Koninkrijk België en de Republiek Malta zal in werking treden na het vervullen van de juridische formaliteiten vereist voor de inwerkingtreding. In de praktijk betekent dat de instemming van het Parlement. Het voorliggend verdrag voorziet in een internationale politiesamenwerking die gebaseerd is op de bestaande nationale en internationale wetgeving en bevat geen bepalingen die daarvan afwijken. Toch is een overeenkomst die verband houdt met politierecht en met strafprocedure, het best zo formeel mogelijk geregeld, inclusief de instemming van het Parlement. Het is immers niet uitgesloten dat bepaalde onderzoeksdaden die in het kader van dit Verdrag worden gesteld, later worden aangevochten voor een vonnisgerecht, waarbij de vraag naar de juridische basis van de overeenkomst centraal zal staan.
De Partijen zijn gehouden elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg in te lichten over het vervullen van deze formaliteiten. Het Verdrag treedt dan in werking 60 dagen na de datum waarop de laatste kennisgeving wordt ontvangen.
Ten slotte voorziet artikel 18 nog in een aantal bepalingen inzake de duur van het Verdrag — in principe onbepaald, de opzegging via een bepaalde termijn van zes maanden en de voorwaarden tot wijziging van het Verdrag in onderling overleg.
Artikel 19
Wijzigingen aan het Verdrag kunnen door elk van de Partijen worden voorgesteld en worden in onderling overleg geregeld. Zoals de goedkeuring van het Verdrag, zal ook de opzegging en de wijziging aan het Parlement moeten worden voorgelegd.
De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken,
Steven VANACKERE.
De minister van Justitie,
Stefaan DE CLERCK.
De minister van Binnenlandse Zaken,
Annemie TURTELBOOM.
ALBERT II,
Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
Onze Groet.
Op de voordracht van Onze vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, van Onze minister van Justitie en van Onze minister van Binnenlandse Zaken,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Onze vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken, Onze minister van Justitie en Onze minister van Binnenlandse Zaken zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Malta betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 1 december 2005, zal volkomen gevolg hebben.
Gegeven te Brussel, 21 februari 2010.
ALBERT
Van Koningswege :
De vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken,
Steven VANACKERE.
De minister van Justitie,
Stefaan DE CLERCK.
De minister van Binnenlandse Zaken,
Annemie TURTELBOOM.
tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Malta betreffende de politiesamenwerking.
DE REGERING VAN HET KONINKRIJK BELGIË
en
DE REGERING VAN MALTA
Hierna genoemd de Verdragsluitende Partijen,
BEZORGD om de bevordering van de vriendschapsbanden en de samenwerking tussen de twee Staten en in het bijzonder de politiesamenwerking;
DE WENS UITENDE de politiesamenwerking te versterken in het kader van de internationale overeenkomsten die ondertekend zijn door de twee Staten inzake het respect voor de fundamentele rechten en vrijheden, namelijk het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, alsook het Verdrag nr. 108 van de Raad van Europa van 28 januari 1981 inzake de bescherming van personen op het vlak van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens;
OVERWEGENDE dat de internationaal georganiseerde criminaliteit een bedreiging vormt voor de sociaal-economische ontwikkeling van de Verdragsluitende Staten, dat de recente ontwikkelingen binnen de internationaal georganiseerde misdaad het functioneren van de respectievelijke Staten in gevaar brengen;
OVERWEGENDE dat de strijd tegen de mensenhandel, de bestrijding van het illegaal reizen naar en vanuit het nationaal grondgebied en de illegale migratie, alsook de eliminatie van de georganiseerde netwerken deel uitmaken van de taken van de respectievelijke Regeringen en Parlementen van de Verdragsluitende Staten;
OVERWEGENDE dat de productie van en de illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen een bedreiging betekenen voor de gezondheid en de veiligheid van onze medeburgers;
OVERWEGENDE dat het eenvoudig overeenstemmen van de betreffende wetgevingen onvoldoende blijkt om het fenomeen van de illegale immigratie voldoende efficiënt te bestrijden;
OVERWEGENDE dat het noodzakelijk is om een efficiënte, internationale politiesamenwerking uit te bouwen op het vlak van georganiseerde criminaliteit en illegale migratie door middel van uitwisseling en verwerking van gegevens, dit ter bestrijding en preventie van deze criminele activiteiten;
OVERWEGENDE dat dit gegeven een reeks maatregelen noodzaken en een nauwe samenwerking vereisen tussen de verdragsluitende partijen;
HEBBEN besloten onderhavig Verdrag te sluiten :
DEFINITIES
Artikel 1
Naar de zin van het huidig Verdrag verstaat men onder :
Internationale mensenhandel :
Elk opzettelijk gedrag, zoals hier beschreven :
a) het betreden van het grondgebied van de Verdragsluitende Staat vereenvoudigen, de doorreis, verblijf op of het verlaten van dit grondgebied indien er gebruik gemaakt is van dwang, meer bepaald geweld of bedreiging, of wanneer er gebruik gemaakt wordt van bedrog, misbruik van gezag of andere vormen van onder druk zetten, in die mate dat de persoon geen andere reële of aanvaardbare keuze heeft dan zich te onderwerpen aan die druk;
b) het uitbuiten op eender welke wijze van een persoon, wetende dat die het grondgebied van de Verdragsluitende Staat is binnengekomen, er doorreist of er verblijft (in omstandigheden vermeld onder punt a).
Sexuele uitbuiting van kinderen :
Inbreuken die opgenomen zijn in artikel 34 van het Verdrag van de Verenigde Naties over de Rechten van het Kind van 20 november 1989, zijnde productie, verkoop, verdeling of andere vormen van handel in pornografisch materiaal waarbij kinderen betrokken zijn, en het bezitten van dat materiaal ten persoonlijken titel.
Technische ondersteuning :
De hulp, onder de vorm van logistieke steun, die gegeven wordt aan politie- en immigratiediensten.
Criminaliteit in verband met nucleair en radioactief materiaal :
Inbreuken, opgesomd in artikel 7§ 1 van het Verdrag inzake de fysieke bescherming van nucleair materiaal, ondertekend te Wenen en New York op 3 maart 1980.
Witwassen van geld :
Inbreuken, opgesomd in artikel 6§ 1 tot 3, van het Verdrag van de Europese Raad inzake witwassen, opsporen, inbeslagnemen en confisceren van de voorwerpen die voortkomen uit de misdaad, ondertekend in Straatsburg op 8 november 1990.
Georganiseerde criminaliteit :
Alle inbreuken, gepleegd door een « criminele organisatie » waaronder wordt verstaan een gestructureerde vereniging, bestaande uit minstens twee personen die samenwerken voor een welbepaalde tijd, met het oog op het plegen van strafbare feiten, die vrijheidsberoving, een gevangenisstraf van ten minste vier jaar of een zwaardere straf tot gevolg hebben. De inbreuken vormen een doel op zich of zijn een middel om materiële voordelen te verkrijgen en om desnoods de werking van de overheid overdreven te beïnvloeden.
Persoonsgegevens :
Alle informatie betreffende een geïdentificeerde of te identificeren fysieke persoon (betrokken persoon); te identificeren betekent dat de persoon direct of indirect te identificeren is, meer bepaald met als referentie een identificatienummer of één of meerdere specifieke kenmerken die eigen zijn aan diens fysische, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.
Verwerking van persoonsgegevens :
Elke verwerking of reeks van verwerkingen die uitgevoerd wordt, al dan niet met behulp van geautomatiseerde procédés, zoals het verzamelen, opslaan, organiseren, behouden, aanpassen en wijzigen, verwijderen, consulteren, gebruiken, communiceren door transmissie, verdelen of andere vormen van het terbeschikkingstellen, bijeenbrengen, verbinden, alsook het beschermen, het uitwissen of vernietigen.
Verdovende middelen :
Omvat elke substantie, zowel plantaardige als synthetische, die voorkomen in Tabel I of Tabel II van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen dat op 30 maart 1961 in New York werd ondertekend.
Psychotrope substantie :
Omvat elke substantie, plantaardig of synthetisch, of elk natuurlijk product, vermeld in Tabel I, II, III, of IV van het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen.
Illegale handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen :
De teelt, de vervaardiging en/of handel in verdovende middelen of psychotrope stoffen, die strijdig zijn met de doelstellingen van het Verdrag van 30 maart 1961 inzake verdovende middelen, het Verdrag van 21 februari 1971 inzake psychotrope stoffen of het Verdrag van de Verenigde Naties van 19 december 1988 tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Dringend verzoek :
Een verzoek is dringend indien, met inachtneming van de formele administratieve procedure bij de centrale organen, de preventie- of opsporingsactie dreigt gehinderd of geschaad te worden.
DOMEINEN VAN SAMENWERKING
Artikel 2
1. De Verdragsluitende Partijen verbinden er zich toe de meest volledige samenwerking te bieden op het vlak van politiesamenwerking, met inachtneming van de regels en voorwaarden, vastgelegd in dit Verdrag.
2. De Verdragsluitende Partijen zullen samenwerken op het vlak van preventie, repressie en vervolging van misdrijven die onder de noemer georganiseerde criminaliteit vallen, met name :
— misdrijven tegen het leven, de gezondheid en de fysieke integriteit van personen;
— misdrijven in verband met productie en illegale handel van drugs, psychotrope stoffen en precursoren;
— illegale immigratie;
— proxenetisme, mensenhandel en seksueel misbruik van kinderen;
— afpersing;
— diefstal, trafiek en illegale handel in wapens, munitie, explosieven, radioactieve substanties, nucleaire stoffen en andere gevaarlijke stoffen;
— vervalsingen (vervaardiging, namaak, verandering en verdeling) van betaalmiddelen, cheques en waardepapieren;
— criminaliteit op het vlak van handels- en financieel verkeer;
— misdrijven tegen goederen, onder meer diefstal, trafiek in kunstwerken en historische voorwerpen;
— diefstal, illegale handel en trafiek in motorvoertuigen en vervalsing en gebruik van vervalste documenten voor voertuigen;
— witwassen van geld.
3. De zware misdrijven in het kader van de georganiseerde criminaliteit die niet worden bepaald in artikel 1, worden door de bevoegde nationale overheden beoordeeld volgens de nationale wetgeving van de Staten waartoe zij behoren.
Artikel 3
De Samenwerking tussen de Partijen zal eveneens betrekking hebben op :
— de opsporing van verdwenen personen en hulp bij identificatie van niet-geïdentificeerde lijken;
— de opsporing op het grondgebied van een Partij van gestolen, verdwenen, verduisterde of verloren voorwerpen op het grondgebied van de andere Partij.
Artikel 4
De Partijen zullen samenwerken op de onder artikelen 2 en 3 vermelde domeinen via :
— uitwisseling van informatie over materies die onder de bevoegdheid vallen van de politie- en immigratiediensten;
— uitwisseling van materiaal;
— technische en wetenschappelijke ondersteuning, expertises en levering van gespecialiseerd technisch materiaal;
— uitwisseling van ervaringen;
— samenwerking op het vlak van de beroepsopleiding;
— hulp bij de voorbereiding ter uitvoering van verzoeken tot rechtshulp in strafzaken;
volgens de hieronder vermelde bepalingen.
INFORMATIEUITWISSELING
Artikel 5
De Verdragsluitende Partijen bieden elkaar bijstand en staan in voor een nauwe en permanente samenwerking. Zij zullen onder meer alle pertinente en belangrijke gegevens uitwisselen. Deze samenwerking kan de vorm aannemen van een permanent contact via de te benoemen verbindingsofficieren.
Artikel 6
1. De Verdragsluitende Partijen verbinden zich tot het verlenen van bijstand tussen hun politiediensten met inachtneming van het nationaal recht en binnen de grenzen van hun bevoegdheden, met het oog op de preventie en opsporing van strafbare feiten, op voorwaarde dat het nationaal recht van de aangezochte Verdragsluitende Partij het verzoek of de uitvoering ervan niet voorbehoudt aan de gerechtelijke overheden.
2. In specifieke gevallen heeft iedere Verdragsluitende Partij het recht om op eigen initiatief en overeenkomstig de nationale wetgeving informatie te verstrekken aan de betrokken Verdragsluitende Partij die belangrijk kan zijn met het oog op het verlenen van bijstand voor de preventie en repressie van inbreuken of om bedreigingen van de openbare orde en veiligheid te voorkomen.
Artikel 7
Elke informatie die door de aangezochte Verdragsluitende Partij wordt verstrekt, kan door de verzoekende Verdragsluitende Partij slechts als bewijsmiddel voor de ten laste gelegde feiten worden gebruikt, na een verzoek om rechtshulp krachtens het toepasbare internationale recht.
Artikel 8
1. Vragen om bijstand en antwoorden op die vragen moeten worden uitgewisseld tussen de centrale organen die door iedere Verdragsluitende Partij worden belast met de internationale politiesamenwerking en immigratie.
Indien het onmogelijk is om de vraag via de voornoemde weg tijdig te stellen, kan, bij uitzondering en hoogdringendheid, de bevoegde overheid van de verzoekende Partij de vraag rechtstreeks aan de bevoegde overheid van de aangezochte Partij stellen, deze laatste kan dan onmiddellijk antwoorden. In die uitzonderlijke gevallen dient de verzoekende Partij zo vlug mogelijk het centraal orgaan belast met de internationale samenwerking in de aangezochte Verdragsluitende Partij op de hoogte te brengen van de rechtstreekse vraag waarbij het dringend karakter moet worden gemotiveerd.
2. De aanstelling van de centrale organen die met de internationale samenwerking zijn belast en de modaliteiten van de wederzijdse bijstand worden geregeld tussen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen.
Artikel 9
De verzoekende bevoegde overheid moet de graad van vertrouwelijkheid waarborgen die de aangezochte bevoegde overheid van de andere Partij aan de informatie heeft toegekend. De graad van veiligheid die gewaarborgd wordt is deze van Interpol.
Artikel 10
1. De Verdragsluitende Partijen kunnen verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij voor bepaalde of onbepaalde tijd bij de andere Verdragsluitende Partij detacheren.
2. De detachering van verbindingsofficieren voor bepaalde of onbepaalde tijd is erop gericht de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te bevorderen en te versnellen. In het bijzonder dienen er afspraken gemaakt te worden omtrent de ondersteuning
a. in de vorm van informatieuitwisseling met het oog op preventieve en repressieve bestrijding van de criminaliteit;
b. op het vlak van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp in strafzaken;
c. bij de opdrachten van de overheden die belast zijn met het toezicht op de buitengrenzen en de immigratie;
d. bij de opdrachten van de overheden die belast zijn met de preventie van de inbreuken op de openbare orde.
3. De taak van de verbindingsofficieren bestaat erin advies en ondersteuning te verlenen. Zij zijn niet bevoegd om politiemaatregelen autonoom uit te voeren. Ze verstrekken informatie en voeren hun taken uit binnen het geheel van instructies die hun werden gegeven door de Verdragsluitende Partij waarvan ze afkomstig zijn en door de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn. Ze brengen regelmatig verslag uit bij het centraal orgaan dat belast is met de politiesamenwerking van de Verdragsluitende Partij waarbij ze gedetacheerd zijn.
4. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen overeenkomen dat de verbindingsofficieren van de ene Verdragsluitende Partij die gedetacheerd zijn bij derde landen, eveneens de belangen van de andere Verdragsluitende Partij vertegenwoordigen.
BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS
Artikel 11
1. De verwerking van persoonsgegevens is onderworpen aan de respectieve nationale wetgevingen van elke Verdragsluitende Partij.
2. Wat de overbrenging van persoonsgegevens betreft, verbinden de Verdragsluitende Partijen er zich toe de persoonsgegevens te beschermen volgens de beginselen van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 ter bescherming van persoonsgegevens en van de Aanbeveling A (87) 15 van 17 september 1987 van het Comité van ministers van de Raad van Europa die het gebruik van persoonsgegevens voor politiedoeleinden regelt.
3. Wat de verwerking van de overgebrachte persoonsgegevens in toepassing van dit Verdrag betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
a. de Verdragsluitende Partij waarvoor de persoonsgegevens bestemd zijn, mag de gegevens alleen gebruiken voor de doeleinden waarvoor dit Verdrag de overbrenging van dergelijke gegevens voorziet;
b. de gegevens mogen alleen gebruikt worden door gerechtelijke overheden, diensten en instanties die een taak of functie uitvoeren binnen het geheel van de doeleinden die zijn voorzien in dit Verdrag, meer bepaald in artikel 2 en 3. De Partijen moeten de lijst van de gebruikers uitwisselen;
c. de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt, dient erop toe te zien dat ze juist en volledig zijn en dat ze niet langer bewaard worden dan nodig is; indien zij op eigen initiatief of als gevolg van een vraag van de betrokken persoon vaststelt dat de verstrekte gegevens onjuist zijn of niet overgebracht dienden te worden, moet de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, daarvan onmiddellijk op de hoogte gebracht worden; die Verdragsluitende Partij moet de gegevens corrigeren of vernietigen;
d. een Verdragsluitende Partij mag zich niet beroepen op het feit dat een andere Verdragsluitende Partij onjuiste gegevens zou hebben overgebracht om zich te ontdoen van haar in haar nationale wetgeving vastgestelde verantwoordelijkheid ten aanzien van een benadeeld persoon;
e. de overbrenging en ontvangst van persoonsgegevens dienen geregistreerd te worden. De Verdragsluitende Partijen dienen de lijst uit te wisselen waarin de overheden of diensten opgenomen zijn die de toestemming hebben om de registraties te raadplegen;
f. de toegang tot de gegevens wordt geregeld door de nationale wetgeving van de Verdragsluitende Partij waaraan de betrokken persoon zijn vraag richt. De gegevens worden slechts verstrekt na toestemming van de Verdragsluitende Partij waarvan de gegevens afkomstig zijn;
g. de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, mag ze alleen gebruiken voor de doeleinden die werden bepaald door de Verdragsluitende Partij die de gegevens verstrekt en met inachtneming van de voorwaarden die die Verdragsluitende Partij oplegt.
4. Wat de overbrenging van persoonsgegevens betreft, zijn de volgende bepalingen van toepassing :
a. de gegevens mogen alleen overgebracht worden aan politie- en immigratiediensten; de gegevens mogen slechts aan andere diensten worden meegedeeld na voorafgaande toestemming van de Verdragsluitende Partij die de persoonsgegevens verstrekt;
b. de Verdragsluitende Partij waarvoor de gegevens bestemd zijn, deelt desgewenst mee aan de Verdragsluitende Partij die de gegevens overbrengt waarvoor de gegevens werden gebruikt en welke resultaten de overgebrachte gegevens opleverden.
5. Elke Verdragsluitende Partij duidt een controle-autoriteit aan die, in navolging van het nationaal recht, belast is met de uitoefening, op haar grondgebied, van een onafhankelijke controle op de verwerking van persoonsgegevens, die wordt uitgevoerd op basis van onderhavig Verdrag. Ze moet nagaan of de bovengenoemde verwerking de rechten van de betrokken persoon al dan niet schendt. De controle-autoriteiten zijn eveneens bevoegd om de problemen te analyseren omtrent de toepassing en interpretatie van onderhavig Verdrag in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Deze controle-autoriteiten kunnen overeenkomen samen te werken in het kader van de opdrachten die hen door onderhavig Verdrag worden toegekend.
Artikel 12
Wanneer persoonsgegevens worden overgebracht via een verbindingsofficier, zoals voorzien in artikel 10, worden de bepalingen van onderhavig Verdrag eveneens toegepast.
UITZONDERING
Artikel 13
Elk van de Partijen weigert bijstand wanneer het gaat om politieke of militaire misdrijven of wanneer die bijstand strijdig blijkt te zijn met de wettelijke bepalingen die van kracht zijn op haar grondgebied.
Elk van de Partijen kan bijstand weigeren of hem aan voorwaarden onderwerpen wanneer het gaat om misdrijven die in verband staan met de politieke of militaire misdrijven of wanneer de bijstandsverlening de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere essentiële belangen van de Staat zou kunnen bedreigen.
De Partij die de bijstand weigert, moet de andere Partij daarvan binnen de 30 dagen op de hoogte brengen en de redenen van die weigering toelichten.
ANDERE VORMEN VAN SAMENWERKING
Artikel 14
1. De Verdragsluitende Partijen maken afspraken om elkaar wederzijds bijstand te verlenen op het vlak van beroepsopleiding en technische bijstand aangaande de problemen betreffende de werking van de politie.
2. De Verdragsluitende Partijen maken afspraken om hun praktische ervaringen uit te wisselen omtrent alle bovenbedoelde gebieden van onderhavig Verdrag.
3. De modaliteiten van wederzijdse bijstand worden vastgelegd in overeenkomsten, die worden gesloten tussen de bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen.
UITVOERING VAN HET VERDRAG
Artikel 15
1. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen kunnen permanente of tijdelijke werkgroepen oprichten die belast zijn met het onderzoek van de gemeenschappelijke problemen omtrent repressie en preventie van de criminaliteit zoals voorzien in artikel 2 en de samenwerking zoals voorzien in artikel 3 en, eventueel, met de uitwerking van voorstellen om, indien nodig, de praktische en technische aspecten van de samenwerking tussen de Verdragsluitende Partijen te verbeteren.
2. De onkosten die worden gemaakt in het kader van de samenwerking, zullen respectievelijk door elke Partij worden gedragen, behalve wanneer de gerechtigde vertegenwoordigers van de Partijen daar anders over beslissen.
3. De bevoegde ministers van de Verdragsluitende Partijen richten een evaluatiegroep op die om de drie jaar een rapport zal voorleggen aan de ministers.
GESCHILLENREGELING
Artikel 16
Alle geschillen betreffende de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag zullen worden beslecht door een gemengde adviescommissie.
Er wordt een gemengde adviescommissie opgericht, samengesteld uit vertegenwoordigers van Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Justitie, die periodiek zal samenkomen op verzoek van de ene of de andere Staat, om de regeling van de problemen, die zullen opduiken bij de interpretatie of de toepassing van onderhavig Verdrag, te vergemakkelijken.
SLOTBEPALINGEN
Artikel 17
De bepalingen van onderhavig Verdrag kunnen enkel worden toegepast wanneer ze verenigbaar zijn met het nationaal recht.
Het toezicht op de uitvoering van onderhavig Verdrag wordt gerealiseerd overeenkomstig het nationaal recht van elke Verdragsluitende Partij.
Artikel 18
De Verdragsluitende Partijen informeren elkaar schriftelijk en langs diplomatieke weg over de afhandeling van de grondwettelijke formaliteiten, vereist voor de inwerkingtreding van onderhavig Verdrag.
Het Verdrag zal in werking treden 60 dagen na de datum waarop de laatste bekendmaking wordt ontvangen.
Onderhavig Verdrag wordt gesloten voor onbeperkte tijd. Elke Partij kan het Verdrag opzeggen door de andere Partij langs diplomatieke weg aan te schrijven. Het Verdrag wordt verbroken na zes maanden volgend op de datum van het aanschrijven.
Artikel 19
Elke Partij kan aan de andere Partij voorstellen doen toekomen die een wijziging van onderhavig Verdrag beogen. De wijzigingen aan onderhavig Verdrag worden door de Partijen in onderlinge overeenstemming besloten.
Ter staving hebben de ondergetekenden, die hieromtrent bevoegd zijn, hun handtekening onder onderhavig Verdrag geplaatst.
OPGESTELD te Brussel, op 1 december 2005, in twee originele exemplaren, in de Engelse, Franse en Nederlandse taal. De drie teksten zijn in gelijke mate rechtsgeldig.
Voorontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Malta betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 1 december 2005.
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2
Het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk België en de Regering van Malta betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 1 december 2005, zal volkomen gevolg hebben.
De RAAD VAN STATE, afdeling Wetgeving, tweede kamer, op 18 november 2009 door de minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van dertig dagen, van advies te dienen over een voorontwerp van wet « houdende instemming met het Verdrag tussen de regering van het Koninkrijk België en de regering van Malta betreffende de politiesamenwerking, ondertekend te Brussel op 1 december 2005 », heeft het volgende advies gegeven :
Aangezien de adviesaanvraag ingediend is op basis van artikel 84, § 1, eerste lid, 1º, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, zoals het is vervangen bij de wet van 2 april 2003, beperkt de afdeling Wetgeving overeenkomstig artikel 84, § 3, van de voornoemde gecoördineerde wetten, haar onderzoek tot de rechtsgrond van het voorontwerp, de bevoegdheid van de steller van de handeling en de te vervullen voorafgaande vormvereisten.
Op die drie punten behoeft over het voorontwerp geen enkele opmerking te worden gemaakt.
De kamer was samengesteld uit
De heer Y. KREINS, kamervoorzitter,
De heer P. VANDERNOOT en mevrouw M. BAGUET, staatsraden,
Mevrouw B. VIGNERON, griffier.
Het verslag werd uitgebracht door de heer R. WIMMER, auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer P. VANDERNOOT.
De griffier, | De voorzitter, |
B. VIGNERON. | Y. KREINS. |
(1) Europese Raad van Brussel, 12 en 13 december 2003, 5381/04, POLGEN 2 van 5 februari 2004.
(2) De Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen, Titel III — Politie en Veiligheid, Hoofdstuk 1 — Politiële samenwerking, artikel 39, 46 en 47; Titel VI — Bescherming van persoonsgegevens, artikel 126 — 130.
(3) Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen, Titel III — Politie en Veiligheid, Hoofdstuk 1 — Politiële samenwerking, artikel 39.
(4) Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen, Titel III — Politie en Veiligheid, Hoofdstuk 1 — Politiële samenwerking, artikel 39.
(5) Gedr. St. Senaat, 1996-1997, nr. 1-686/1, 19.
(6) Overeenkomst ter uitvoering van het akkoord van Schengen, o.c.
(7) Ministeriële omzendbrief van 12 maart 2003 betreffende de Belgische politievertegenwoordigers van de geïntegreerde politie in het buitenland (niet gepubliceerd); Addendum bij de ministeriële omzendbrief van 12 maart 2003 betreffende het gemeenschappelijk gebruik van verbindingsofficieren.
(8) Raad van de Europese Unie, besluit 2003/170/JBZ van 27 februari 2003 betreffende het gezamenlijk gebruik van verbindingsofficieren die gedetacheerd zijn door de rechtshandhavende autoriteiten van de Lidstaten.
(9) Ministeriële omzendbrief van 12 maart 2003, o.c.
(10) Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen, o.c., Titel VI — Bescherming van persoonsgegevens.
(11) Strafwetboek, artikel 458.
(12) Wetboek van strafvordering, artikel 28quinquies.
(13) Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van het individu in verband met de geautomatiseerde registratie van persoonsgegevens.
(14) Aanbeveling R (87) 15 van het Comité van ministers van de Raad van Europa tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politieel gebied.
(15) Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (gecoördineerde versie 1998).
(16) Commissie tot bescherming van de private levenssfeer, Advies nr. 21/97, blz. 5.
(17) Overeenkomst ter uitvoering van het Verdrag van Schengen, o.c., artikel 46.
(18) Advies nr. 21/97, o.c., blz. 5.
(19) Deze lijst is tot op heden niet opgesteld.
(20) Advies nr. 21/97, o.c., blz. 6.
(21) Het Vast Comité van toezicht op de politiediensten, de algemene Inspectie van de federale en de lokale politie en het toezichtorgaan voorzien door artikel 44/7 van de wet op het politieambt.