4-634/2 | 4-634/2 |
21 SEPTEMBER 2009
Nr. 1 VAN DE HEER VAN HAUTHEM
Opschrift
Het opschrift vervangen door wat volgt : « Voorstel van bijzondere wet houdende regeling van het taalgebruik inzake verkiezingspropaganda in de gemeenten of groepen van gemeenten palend aan een ander taalgebied en waar de wet het gebruik van een andere taal dan die van het gebied waarin zij gelegen zijn voorschrijft of toelaat ».
Verantwoording
Zie de verantwoording bij amendement nr. 2.
Nr. 2 VAN DE HEER VAN HAUTHEM
Art. 2
In het voorgestelde artikel 2 de volgende wijzigingen aanbrengen :
1º de inleidende zin doen vervallen;
2º in het eerste lid de woorden « uitsluitend het Nederlands in het Nederlandse taalgebied en het Frans in het Franse taalgebied. » vervangen door de woorden « met uitsluiting van iedere andere taal, enkel de landstalen, waaronder ten minste de taal van het taalgebied waar deze verkiezingspropaganda wordt verspreid. ».
Verantwoording
In een advies heeft de afdeling wetgeving van de Raad van State geoordeeld dat het voorstel in zijn huidige formulering ongrondwettig is (1) . De Raad is immers van oordeel dat verkiezingspropaganda niet valt onder het begrip « kiesverrichtingen », zoals in het voorstel werd betoogd. Hieruit volgt dat verkiezingspropaganda niet onder het begrip « bestuurszaken » kan worden begrepen, maar moet worden beschouwd als een aangelegenheid waarbij particulieren zich richten tot andere particulieren of tot het publiek in het algemeen. Dientengevolge kan de wetgever, overeenkomstig de artikelen 30 en 129 van de Grondwet, wat de landstalen betreft, geen talen verbieden maar geldt de taalvrijheid.
Zoals in het voorstel echter werd aangehaald is de Grondwettelijk gewaarborgde taalvrijheid volgens de rechtspraak van de Raad van State en volgens de rechtsleer enkel van toepassing op de in België gesproken talen, met andere woorden op het Nederlands, het Frans en het Duits.
Tevens heeft de Raad van State in het verleden gesteld dat de taalvrijheid zoals vervat in artikel 30 van de Grondwet weliswaar verbiedt dat de wetgever het gebruik van de landstalen verbiedt in de betrekkingen tussen particulieren, maar dat de taalvrijheid niet uitsluit dat de wetgever oplegt dat in het taalgebruik ten minste ook de taal of de talen van het taalgebied worden gebruikt (2) .
Nu de Raad van State in haar advies over dit voorstel geoordeeld heeft dat verkiezingspropaganda niet behoort tot de kiesverrichtingen, volgt hieruit dat deze regeling niet meer thuishoort in de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, maar in een afzonderlijke (bijzondere) wet moet worden ondergebracht, waartoe ons amendement nr. 1 en 2 a) strekt.
Het huidig amendement past het voorstel dan verder aan in de zin dat andere talen dan de landstalen worden verboden bij verkiezingspropaganda en dat daarbij in het Nederlandse en Franse taalgebied ten minste ook de taal van het taalgebied wordt gebruikt.
Joris VAN HAUTHEM. |
(1) Zie Parl. St., Kamer, 2008/2009, nr. 52-1703/002.
(2) Raad van State, afdeling wetgeving, advies van 12 juli 1990 over een wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken, Parl. St., Kamer, 1989/1990, nr. 1086/2. Zie ook Raad van State, afd. wetg., advies van 27 april 1990 over een wetsvoorstel tot aanvulling van de wet van 14 juli 1971 betreffende de handelspraktijken, Parl. St., Kamer, 1989/1990, nr. 1086/2. Deze adviezen hebben betrekking op het taalgebruik inzake handelspubliciteit, maar het is logisch dat het beginsel dat eraan ten grondslag ligt — de wetgever kan geen talen verbieden, maar er wel opleggen — kan worden doorgetrokken naar andere gebieden.