4-1430/1

4-1430/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

25 SEPTEMBER 2009


Wetsvoorstel tot wijziging van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn met het oog op de principiële afschaffing van de terugvorderingmogelijkheid door het OCMW van de kosten gemaakt voor maatschappelijke dienstverlening in het kader van de opname van ouderen in een rusthuis

(Ingediend door mevrouw Anke Van dermeersch c.s.)


TOELICHTING


Dit voorstel neemt, in aangepaste vorm, de tekst over van een voorstel dat reeds op 13 februari 2004 in de Senaat werd ingediend (stuk Senaat, nr. 3-517/1 - 2003/2004).

In onze samenleving doet het zich regelmatig voor dat een bejaarde in een rusthuis wordt opgenomen en niet in staat is om de kosten voor deze opname te vergoeden uit eigen pensioen en vermogen omdat de dagprijs voor een eenpersoonskamer in een rusthuis in Vlaanderen heden gemiddeld 38,85 euro bedraagt (1) (zonder supplementen). In dergelijke gevallen zal het OCMW een deel of het geheel van de kosten voor haar rekening nemen bij wijze van voorschot. Deze bijdrage in de kosten is evenwel voorwaardelijk en het OCMW kan, meer nog, moet de kosten in de bij en krachtens de wet bepaalde gevallen verhalen op de wettelijke onderhoudsplichtigen. De voorwaarde voor de terugvordering is dat de bejaarde de rusthuisfactuur zelf niet kan betalen uit eigen inkomsten en vermogen, maar eveneens dat de onderhoudsplichtige een belastbaar inkomen heeft dat hoger is dan 16 681,99 euro, verhoogd met 2 335,48 euro voor elke persoon ten laste.

Wij stellen de principiële algehele afschaffing voor van de terugvorderingverplichting van het OCMW ten laste van de wettelijke onderhoudsplichtigen met betrekking tot de kosten voor huisvesting met inbegrip van die welke gemaakt zijn in de inrichtingen van het centrum.

Wij zijn er ons terdege van bewust dat er enkele argumenten contra de volledige afschaffing van de onderhoudsplicht in deze bijzondere materie denkbaar zijn.

Zo wordt er wel eens opgeworpen dat de onderhoudsplichtigen die heden spontaan solidair zijn met familieleden, zonder OCMW-steun dus, gedemotiveerd zullen geraken. Het is immers niet louter denkbeeldig, volgens sommigen, dat zij niet langer bereid zullen worden gevonden om vrijwillig de kosten voor de opvang van een bejaard familielid in een rusthuis te dragen wanneer de terugvorderingsplicht van het OCMW vervalt. Dit argument lijkt volgens ons enigszins vergezocht of minstens in omvang te worden overschat. Immers, wie onder het huidige stelstel spontaan bereid is bejaarden bij te staan in bepaalde kosten om redenen van familiale solidariteit, is niet per definitie geneigd zijn sociaal vrijmoedig gedrag op de helling te zetten omwille van het verdwijnen van deze bijzondere onderhoudsplicht. Deze spontane familiale solidariteit is immers vaak een « houding » die los staat van de mogelijkheden waarin de wetgever via stelsels van sociale bijstand heeft voorzien.

Immers, wanneer we weten dat het huidige pensioenstelsel in de sociale zekerheid gebaseerd is op een systeem van repartitie en niet van kapitalisatie en dat de onderhoudsplichtigen vaak zelf heel wat sociale bijdragen betalen op de door hen gepresteerde arbeid, bijdragen die op hun beurt onmiddellijk worden aangewend voor de gepensioneerden van vandaag, onrechtstreeks hun eigen ouders of schoonouders, dan kan men zich terecht de vraag stellen of de onderhoudsplichtigen heden niet verplicht worden tot tweemaal toe te betalen. De eerste maal via de gewone sociale zekerheidsbijdragen en de tweede maal door de terugvordering van de door het OCMW toegekende voorschotten op de rusthuisfactuur.

Wij zijn van oordeel dat de sociale lasten op de arbeid meer dan voldoende hoog zijn in ons land en dat het als onbillijk voorkomt dat mensen die heel hun leven torenhoge bijdragen hebben betaald aan de overheid, door diezelfde overheid, middels de invorderingsplicht van de OCMW's in de huidige wetgeving, worden gedwongen bij te passen voor de kosten van rusthuisopname van bejaarde onderhoudsgerechtigden, nu de pensioenen van menige bejaarde vaak onrealistisch laag zijn.

Precies hier stelt zich het grootste probleem. Studies wijzen uit dat het gemiddelde pensioen van een bejaarde schommelt rond de 600 tot 900 euro, alwaar de rusthuisfactuur maandelijks schommelt rond 1 300 (+/- 1 100 euro dagprijs (2) + 200 euro supplementen) (3) . Wij menen dan ook dat er structureel naar een oplossing voor het sociale probleem van de onbetaalbare rusthuisfacturen moet worden gezocht en dat de principiële afschaffing van de onderhoudsplicht in dit bijzonder dossier een instrument, een hefboom is, om na te denken over een andere, betere of grotere financiering van de pensioenen, het drukken van de gemiddelde dagprijzen van de rusthuizen en de rol van de lokale overheid, middels het OCMW in deze materie. De afschaffing van de onderhoudsplicht brengt immers de problematiek ten gronde aan de orde, namelijk deze van de te lage pensioenen en de te hoge dagprijzen van rusthuizen.

Vervolgens stellen wij vast dat in de huidige stand van de wetgeving een vrijgesteld bedrag als netto belastbaar inkomen moet voorkomen dat het OCMW kan terugvorderen van de wettelijke onderhoudsplichtigen. Deze vrijstelling lijkt ons ogenschijnlijk rechtvaardig. Ogenschijnlijk, omdat door een dergelijke a priori vastgestelde vrijstelling de personen die er net « buiten » vallen het zwaarst worden ontgoocheld. Eenvoudig gesteld betekent een dergelijke regeling immers dat wie een euro meer als netto belastbaar inkomen heeft dan het vrijgestelde bedrag, wel een euro « rijker » is dan de wél « vrijgestelde » onderhoudsplichtigen, maar, daarom is zijn sociale en financiële situatie wezenlijk niet beter. De barema-vrijstellingsmaatregel is immers altijd kunstmatig en nét goed voor de een, doch nét niet goed genoeg voor de ander.

Er resten dan nog de volgende argumenten in te brengen tegen de terugvorderingmogelijkheden van het OCMW :

Allereerst de hoge terugvorderingkost voor de OCMW's zelf. Het is ons niet duidelijk in welke mate een zichzelf respecterende lokale overheid het verantwoord vindt meer geld uit te geven aan de recuperatie van de door het OCMW betaalde voorschotten, dan de waarde van de voorschotten zelf. Dergelijke politiek is manifest inefficiënt.

Vervolgens is deze OCMW-materie een uitgerekend lokale aangelegenheid en stelt zich ook hier het probleem van de billijkheid. Het beleid van een lokale overheid zal bepalen in welke mate voorschotten zullen worden teruggevorderd. De ene gemeente treedt aldus mogelijks « strenger » op dan de andere.

Ten slotte is er natuurlijk nog het probleem van de ongelijkheid tussen onderhoudsplichtigen onderling. In functie van het aantal onderhoudsplichtigen enerzijds en hun onderscheiden netto belastbare inkomens anderzijds, wordt door de OCMW's teruggevorderd. Dit laatste kan tot heuse familiale twisten aanleiding geven, twisten die op hun beurt de familiale solidariteit in het gedrang brengen.

Om al deze redenen vragen wij de principiële afschaffing van de onderhoudsplicht in zover zij betrekking heeft op het terugbetalen van de door het OCMW voorgeschoten bedragen als bedoeld in artikel 97, eerste lid, 4º. De onderhoudsplichtigen zijn wat dit deel van hun onderhoudsplicht betreft dan definitief bevrijd van aanstootgevende, onbillijke en voor de familiebanden schadelijke lokale beleidsmaatregelen.

Anke VAN DERMEERSCH
Nele JANSEGERS
Jurgen CEDER.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 98, § 2, tweede streepje, hoofdstuk VII, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn wordt de zin na het tweede streepje aangevuld met de woorden :

« met uitzondering van de kosten bepaald bij artikel 97, eerste lid, 4º, behoudens in die gevallen waarin de bejaarde zich bewust heeft onvermogend gemaakt ten bate van de onderhoudsplichtigen met het oogmerk om te kunnen genieten van de door openbare centra voor maatschappelijk welzijn betaalde kosten bedoeld in artikel 97, eerste lid, 4º. ».

Art. 3

Artikel 100bis, § 1, van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepalingen onder d), luidende :

« d) de gevallen waarin de openbare centra voor maatschappelijk welzijn mogen oordelen om op grond van artikel 98, § 2, de kosten bedoeld in artikel 97, eerste lid, 4º, te verhalen op de onderhoudsplichtigen indien mocht blijken dat de bejaarde zich bewust heeft onvermogend gemaakt ten bate van de onderhoudsplichtigen met het oogmerk om te kunnen genieten van de door openbare centra voor maatschappelijk welzijn betaalde kosten bedoeld in artikel 97, eerste lid, 4º. ».

Art. 4

De Koning neemt, in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nodige maatregelen ter uitvoering van deze wet.

Art. 5

Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

15 september 2009.

Anke VAN DERMEERSCH
Nele JANSEGERS
Jurgen CEDER.

(1) Zie : http://www.zorg-en-gezondheid.be/default.aspx ?id=1754.

(2) Voor een idee wat daaronder in elk geval moet worden begrepen : http://www.zorg-en-gezondheid.be/default.aspx ?id=1754.

(3) Bron : cijfers uit een studie van de Gezinsbond : « Actuele standpunten en dossiers. »