3-1987/2 | 3-1987/2 |
21 DECEMBER 2006
Nr. 1 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Art. 1
Dit artikel doen vervallen.
Verantwoording
Dit artikel hoort niet thuis in een programmawet, noch in een wet houdende diverse bepalingen (welke door de Raad van State met een programmawet wordt gelijkgesteld, cf. DOC 51-2760/002, blz. 565), doch dient het voorwerp uit te maken van een afzonderlijk wetsvoorstel.
De opname van dit artikel in huidig ontwerp is onaanvaardbaar en heeft voor gevolg dat de parlementaire behandeling ervan gebeurt op voorwaarden die noch met de letter, noch met de geest van de Grondwet overeenstemmen.
De Raad van State heeft reeds bij herhaling gesteld dat een programmawet enkel tot doel heeft alle economische, financiële en sociale maatregelen te groeperen die door de budgettaire toestand worden gevraagd, en dat de (beweerde) noodzaak om bepalingen over andere aangelegenheden snel te doen aannemen in principe niet kan worden aanvaard ter rechtvaardiging van het werken met programmawetten (zo inter alia K 93-94, 1551/8, N; S 94-95, 1218/1, N; K 95-96, 207/1 G, geciteerd door Velaers, J., De Grondwet en de Raad van State Afdeling Wetgeving, Maklu 1999; blz. 154, randnr. 4).
Sedert het laatse jaar heeft de regering de kritiek van de Raad van State dat de Programmawet enkel bedoeld is voor begrotingsbepalingen te kwader trouw trachten te ontduiken door de programmawet op te delen in een deel « programmawet » en een deel « diverse bepalingen ». Deze opdeling gebeurde evenwel louter formalistisch want het resultaat is hetzelfde : honderden artikelen die in de verste verte niets te maken hebben met begrotingsaangelegenheden, doch wel essentiële maatschappelijke kwesties regelen worden nu door het parlement gejaagd zonder dat enige ernstige parlementaire controle of debat mogelijk is.
De Raad van State stelt dan ook uitdrukkelijk de ontwerpen diverse bepalingen gelijk met programmawetten (cf. DOC-51-2760/002, blz. 565).
Hetzelfde geldt bij uitbreiding voor het werken met wetsontwerpen houdende diverse bepalingen, temeer wanneer zulks, zoals in deze, gebeurt met de bedoeling de hogervernoemde kritiek van de Raad van State te omzeilen.
Ook in haar adviezen met betrekking tot huidig ontwerp, herhaalt de Raad van State haar ondubbelzinnige kritiek op deze werkwijze en betreurt uitdrukkelijk dat haar over ontwerpen betreffende dermate gevoelige en complexe materies advies wordt gevraagd binnen een termijn van ten hoogste vijf dagen, waardoor elk grondig onderzoek van het ontwerp onmogelijk is, waar nog bijkomt dat de beoogde wijzigingen zijn opgenomen in een programmawet (de Raad van State noemt de ontwerpen houdende diverse bepalingen ook uitdrukkelijk zo) van meerdere honderden artikelen.
Daar komt bij dat het verzoek om spoedbehandeling van deze ontwerpen slechts zeer algemeen is opgesteld en een motivering ontbreekt die uitsluitend betrokken is op elk bijzonder aspect van de ontwerpen. Voor sommige aspecten ziet de Raad zelfs niet in waarom om spoedbehandeling zou worden verzocht.
Zoals is opgemerkt, is de Raad van State overeenkomstig artikel 84, § 3, eerste lid, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State verplicht zijn advies te beperken tot de meest essentiële punten. Sommige bepalingen van het voorontwerp hebben te maken met fundamentele rechten en vrijheden waarvan de naleving, krachtens de Grondwet, in het bijzonder door de wetgever dient te worden gewaarborgd, of bevatten soms verregaande innovaties. Zowel de ene als de andere zouden aan een grondig onderzoek moeten worden onderworpen, zowel door de wetgevende kamers als door de afdeling wetgeving en zouden bijgevolg niet in een programmawet mogen worden opgenomen. De snelheid waarmee wordt gewerkt heeft nadelige gevolgen voor de kwaliteit van de wetgeving, wat trouwens naderhand vaak reparatiewetgeving noodzakelijk maakt.
Bovendien is dergelijke wijze van wetgeving ongrondwettig.
Immers bepaalt artikel 36 G.W. dat de federale wetgevende macht gezamenlijk wordt uitgeoefend door de Koning, de Kamer en de Senaat.
Deze gelijkheid inzake het wetgevend initiatief en inzake de mogelijkheid tot onderzoek en amendering van een voorstel of ontwerp kent slechts één uitzondering die terug te vinden is in artikel 74 G.W. : de Senaat wordt van het gelijkheidsbeginsel inzake deelname aan het wetgevend proces uitgesloten voor het verlenen van naturalisatie, de wetten betreffende de burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid van de Koning en van de ministers, de begrotingen en de rekeningen van de Staat, onverminderd het recht van de Senaat jaarlijks haar eigen werkingsdotatie vast te stellen, en het legercontingent.
Voor het overige geldt inzake het uitoefenen van de wetgevende macht, daarin begrepen het onderzoek en het amenderingsrecht, de gelijkgerechtigdheid van zowel Kamer als Senaat die zich toont in twee vormen. Enerzijds voorziet de grondwet in een aantal aangelegenheden die verplicht bicameraal dienen te worden behandeld (artikel 77 G.W.), anderzijds beschikt de Senaat voor de andere aangelegenheden over een evocatierecht dat haar het recht geeft op gelijke wijze als de Kamer het op basis van artikel 78 G.W. overgezonden ontwerp te onderzoeken, wanneer minstens vijftien van zijn leden hierom verzoeken.
Door de techniek van de Programmawet, en de daarmee door de Raad van State gelijkgestelde techniek van de Wet Diverse Bepalingen te hanteren, beantwoordt de Koning als één der wetgevende machten wel formeel aan de verplichting vervat in artikel 75, alinea 2 van de Grondwet, doch deze techniek vergt meer dan een louter formalisme.
Door wetten die een optioneel bicamerale materie regelen in te dienen in de Kamer en daarna over te zenden aan de Senaat, vervult de Koning immers enkel zijn plicht, terwijl de Grondwet hem de keuze laat verplicht bicamerale ontwerpen ofwel in te dienen in de Kamer ofwel in de Senaat.
Evenwel veronderstelt deze praktijk dat het onderzoek in beide Kamers op gelijke wijze kan gevoerd worden, hetgeen niet het geval is : terwijl de Kamer enkele weken krijgt om de bij benadering 1 500 artikelen te onderzoeken, wordt aan de Senaat slechts 72 uur toegekend. Dit stelt de Senaat in de feitelijke onmogelijkheid de haar door artikel 36 G.W. opgedragen wetgevende taak ernstig uit te voeren, hetgeen neerkomt op een ongelijke behandeling die strijdig is met de bedoeling van de Grondwetgever.
Bovendien bevatten zowel de Programmawet als de Wet Diverse Bepalingen talrijke wijzigingen aan wetsartikelen die de grondrechten van de burgers regelen. Deze burgers dienen erop te kunnen rekenen dat de leden van de wetgevende Kamers, die de Natie vertegenwoordigen, in staat worden gesteld op een deugdelijke wijze hun grondrechten te beschermen bij het wetgevend werk.
Dit wordt in casu voor minstens één van beide kamers feitelijk onmogelijk gemaakt. De burger, die van de Wetgever een afdoende en kwalitatief voldoende bescherming van zijn grondrechten mag verwachten, wordt aldus in zijn grondrechten geschaad. Immers, wanneer massale en snelle wijzigingen, opeenvolgende verbeteringen en schrappingen van aangepaste rechtsregels zelfs al niet meer voor onderzoek toegankelijk zijn voor minstens één der wetgevende kamers, hoe kunnen deze regels dan voldoende voorzienbaar en toegankelijk zijn voor de individuele burger ?
Dergelijke zienswijze is bijgetreden door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, dat reeds een lange tijd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens enkele kwaliteitseisen incorporeert waaraan wetgeving moet voldoen. Het Hof spreekt in dat verband over de vereiste van voorzienbaarheid en toegankelijkheid van de wet. Die eisen vormen samen een onderdeel van het rechtszekerheidsbeginsel (Popelier, P., « Behoorlijke wetgeving in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens », T.V.W., 2003, 126).
Dit rechtzekerheidsbeginsel noemt het Hof inherent aan het Verdrag, waarbij het niet alleen gaat om het objectieve aspect, maar ook om de subjectieve invulling ervan, met name het vertrouwensbeginsel, dat de eerbiediging van legitieme verwachtingen vereist (Hof Mensenrechten, Ogis-Institut Stanislas, Ogec St. Pie X en Blanche de Castilles e.a. t. Frankrijk, 27 mei 2004; Hof Mensenrechten, Kjartan Assmundsson t. IJsland, 12 oktober 2004.)
Wanneer de Wetgever een regelgevend kader creëert dat zijn grondrechten regelt en desgevallend zelfs beperkt, mag de burger verwachten dat dit wetgevend werk het resultaat is van een zorgvuldig onderzoek en afweging van belangen. Het Hof bevestigt dat het vermag na te gaan of een ingrijpende maatregel in de grondrechten wel voldoende waarborgen inhoudt voor een afweging van belangen, die in de eerste plaats moet gebeuren in het kader van een wetgevend debat (Popelier, P., « Behoorlijke wetgeving in de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de Mens », T.V.W., 2004, 144).
Door de techniek van de programmawetten en de wetten diverse bepalingen wordt de burger evenwel gefrustreerd in deze nochtans rechtmatige verwachting : door de opgelegde tijdsdruk is er ternauwernood een ernstig debat mogelijk in de Kamer, terwijl de nochtans gelijkelijk bevoegde Senaat haar grondwettelijke onderzoeks- en controlefunctie helemaal niet kan uitoefenen.
De gevolgde « wetgevende » methode is derhalve strijdig niet alleen met de in de Grondwet vastgestelde regelen voor de uitoefening van de wetgevende macht, maar tevens met titel II van de Grondwet « Rechten en Vrijheden » door het aldaar vereiste « wetsbegrip » te schenden.
Nrs. 2 TOT 10 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Artt. 2 tot 10
Deze artikelen doen vervallen.
Verantwoording
Zelfde verantwoording als bij amendement nr. 1.
Nr. 11 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
Hoofdstuk 1 — Opschrift
Na de woorden « Bepalingen inzake gerechtskosten » toevoegen, de woorden « in strafzaken en daarmee gelijkgestelde zaken ».
Verantwoording
De memorie van toelichting en het opschrift van het hoofdstuk zijn verwarringstichtend.
De toelichting stelt dat de gerechtskosten niét enkel betrekking hebben op de strafrechtspleging maar ook op de burgerlijke rechtspleging. Ook het opschrift « Bepalingen inzake gerechtskosten » doet dit vermoeden.
Zoals de Raad van State opmerkt, zou men kunnen denken dat het ontwerp beoogt een gemeenrecht van de gerechtskosten tot stand te brengen, dat van toepassing is op de kosten gemaakt bij alle rechtsplegingen, ongeacht of het gaat om burgerlijke zaken, strafzaken, handelszaken of andere zaken.
Verder wordt er evenwel gesteld dat de bepalingen van toepassing zijn op de gerechtskosten in strafzaken en de daarmee gelijkgestelde zaken.
Het opschrift van dit hoofdstuk dient dan ook verduidelijkt te worden.
Nr. 12 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 4)
Art. 4
In artikel 4, § 1, tweede lid de woorden « Indien de minister of zijn afgevaardigde de vermindering van de onkostenstaat door de magistraat goedkeurt, betekent hij dit » vervangen door de woorden « Indien de magistraat de onkostenstaat overeenkomstig artikel 3, laatste lid vermindert, wordt deze beslissing door de griffie betekend ».
Verantwoording
De huidige tekst van het artikel doet uitschijnen dat de uiteindelijke beslissing aangaande het al dan niet verminderen van de onkostenstaat zou toekomen aan de minister of zijn afgevaardigde, welke de keuze zou hebben de vermindering van de onkostenstaat door de magistraat al dan niet goed te keuren.
Zulks lijkt niet in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever en druist tevens in tegen het gezag van gewijsde van de rechterlijke beslissing.
Nr. 13 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 5)
Art. 5
In artikel 5, § 2, het derde lid doen vervallen.
Verantwoording
Uit samenlezing van artikel 5 § 2, derde lid en 5 § 6 blijkt dat het lidmaatschap van de Commissie bezoldigd is en dat deze bezoldiging wordt vastgesteld door de Koning.
Het is de minister van Justitie die de magistraten in deze functie zou benoemen.
Zulks is strijdig met artikel 155 van de Grondwet dat stelt « Geen rechter mag van een regering bezoldigde ambten aanvaarden, tenzij hij die onbezoldigd uitoefent en behoudens de gevallen van onverenigbaarheid bij de wet bepaald. »
Nr. 14 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 5)
Art. 5
In artikel 2, § 2, derde lid de woorden « Hun mandaat kan hernieuwd worden » doen vervallen.
Verantwoording
Artikel 155 van de Grondwet verzet zich tegen het toekennen van bezoldigde mandaten aan leden van de rechterlijke macht door de regering.
Dit is des te meer zo indien het mandaten van onbepaalde duur betreft.
De in de ontwerptekst voorzien onbeperkte hernieuwing van mandaten dient dan ook geschrapt te worden.
Nr. 15 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 5)
Art. 5
Artikel 5, § 6, vervangen door de woorden « De leden oefenen hun mandaat onbezoldigd uit. ».
Verantwoording
Artikel 155 van de Grondwet verzet zich tegen het toekennen van bezoldigde mandaten aan leden van de rechterlijke macht door de regering.
Dit is des te meer zo indien het mandaten van onbepaalde duur betreft.
De in de ontwerptekst voorzien bezoldiging van deze mandaten dient dan ook geschrapt te worden.
Nr. 16 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 5)
Art. 5
Aan § 5 van dit artikel, een tweede lid toevoegen, luidende :
« De magistraten die tot de Commissie behoren, behoren elk tot een andere taalrol. »
Verantwoording
Deze toevoeging brengt het ontwerp in overeenstemming met de taalwetgeving.
Nr. 17 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 2)
Art. 2
In de Nederlandse tekst het woord « gerechtkosten » vervangen door het woord « gerechtskosten ».
Verantwoording
Het betreft een taalkundige correctie.
Nr. 18 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 3)
Art. 3
In de Franse tekst van het derde lid, na de woorden « l'exécution de la prestation », de woorden « par le prestataire de service », invoegen.
Verantwoording
Het betreft een technische correctie.
Nr. 19 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 4)
Art. 4
In het eerste lid van § 1 van de Franse tekst de woorden « états de frais de justice » vervangen door de woorden « états de frais ».
Verantwoording
Het betreft een technische correctie.
Nr. 20 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 5)
Art. 5
In het eerste lid van § 2 van de Franse tekst de woorden « prestataire de service » vervangen door het woord « expert ».
Verantwoording
Zoals aangehaald door de dienst Wetsevaluatie van de Senaat is de term « expert » hier duidelijker.
Nr. 21 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 5)
Art. 5
In de Nederlandse tekst van § 7 van dit artikel het woord « regelen » vervangen door het woord « regels ».
Verantwoording
Taalkundige correctie.
Nr. 22 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 6)
Art. 6
In het tweede lid van dit artikel in fine toevoegen, de woorden « bij gebreke waaraan deze koninklijke besluiten zullen ophouden uitwerking te hebben na het verstrijken van voormelde termijn ».
Verantwoording
Zoals aangehaald door de dienst wetsevaluatie van de Senaat is niet voorzien wat er met de koninklijke besluiten ter uitvoering gebeurt indien de besluiten niet of niet tijdig door een wet bekrachtigd worden.
Het is van belang voor de rechtszekerheid dat een uitdrukkelijke bepaling wordt opgenomen die het lot van de koninklijke besluiten regelt.
Nr. 23 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 6)
Art. 6
In het tweede lid van de Franse tekst van dit artikel de woorden « les arrêtés » vervangen door de woorden « l'arrêté » en de woorden « sont confirmés » door de woorden « est confirmé ».
Verantwoording
Zoals aangehaald door de dienst wetsevaluatie van de Senaat verwijst de tekst slechts naar één uitvoeringsbesluit (met name het algemeen reglement) en niet naar meerdere koninklijke besluiten.
Nr. 24 VAN DE HEER HUGO VANDENBERGHE
(Subsidiair amendement op amendement nr. 10)
Art. 10
In het voorgestelde artikel 17bis § 2 van de wet van 26 maart 2003 de woorden « De artikelen 17, § 4 eerste, derde en vierde lid, en § 5, 20, tweede lid, » vervangen door de woorden « De artikelen 17, § 3 eerste, derde en vierde lid, en § 4, 20, tweede lid, ».
Verantwoording
Zoals aangehaald door de dienst wetsevaluatie van de Senaat is de verwijzing in het huidig ontworpen artikel niet correct ingevolge de vernummering van artikel 17bis door artikel 22 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen II (3-1989).
Het amendement corrigeert deze fout.
Hugo VANDENBERGHE. |