3-366/1

3-366/1

Belgische Senaat

ZITTING 2004-2005

9 MAART 2005


De problematiek van de doping in de sport


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEREN GERMEAUX EN WILMOTS


INHOUD


  1. INLEIDING
  2. BESCHRIJVING VAN WERKZAAMHEDEN EN OVERZICHTEN
    1. Beschrijving van de werkzaamheden
    2. Overzicht van verboden middelen
    3. Overzicht van aanbodzijde en verstrekking van verboden middelen
      1. Illegale circuits
      2. Het grijze circuit
      3. Legale circuits
    4. Overzicht wetgeving en bevoegdheden
  3. HOORZITTINGEN
    1. Hoorzitting van 3 december 2003
    2. Hoorzitting van 14 januari 2004
    3. Hoorzitting van 4 februari 2004
    4. Hoorzitting van 18 februari 2004
    5. Hoorzitting van 31 maart 2004
    6. Hoorzitting van 28 april 2004
  4. ONTWERP VAN VASTSTELLINGEN EN AANBEVELINGEN
    1. Bevoegdheid
    2. Vaststellingen
    3. Aanbevelingen
  5. STEMMINGEN
    BIJLAGE

I. INLEIDING

Het gebruik van doping wordt onlosmakelijk geassocieerd met topsport. Met de voortdurende affaires in bijvoorbeeld de atletiek of het wielrennen ontstaat de indruk dat het probleem zich enkel daar manifesteert. Niets is minder waar. Dopinggebruik is terug te vinden op alle niveaus, en niet enkel in de sport. Het is een life-style gebeuren geworden dat parallellen met het druggebruik vertoont. Toch worden dopingproducten veelal als haast onschuldige « extraatjes » ervaren, terwijl het in wezen vaak verslavende en ongezonde substanties betreft die — buiten de sportvelden — als soft- of harddrugs van de hand gaan.

De commissie is daarbij het ethische debat niet uit de weg gegaan. Moet een overheid zich mengen in een aangelegenheid die volgens sommigen behoort tot de individuele verantwoordelijkheid van de gebruiker ? Het initiatief om het dopingdossier aan te pakken spruit voort enerzijds uit de bezorgdheid voor de volksgezondheid en anderzijds omwille van de toekomst van de (top)sport.

Dopinggebruik uitroeien is wellicht utopisch, wijzen op de gevaren en een meer sluitende wetgeving creëren is dat niet. Verschillende bevoegdheidsniveaus (gemeenschappen, federaal, Europees, internationaal) zijn betrokken bij de strijd tegen dopinggebruik. Zij treden niet altijd complementair op. Soms zijn hun acties zelfs tegenstrijdig. Daarom moet de samenwerking tussen alle betrokken diensten of actoren op het terrein worden geoptimaliseerd. Misbruikers moeten opgespoord, bestraft of gesensibiliseerd worden. Ook de ethische vraagstukken zijn hierbij niet geschuwd.

De commissie voor de Sociale Aangelegenheden heeft de dopingproblematiek in al haar aspecten onderzocht. In dit verslag bundelt zij haar voornaamste vaststellingen en doet ze een reeks aanbevelingen over maatregelen en acties die een betere bestrijding van dopingmisbruik moeten mogelijk maken en een betere bescherming van de gezondheid kunnen garanderen.

II. BESCHRIJVING VAN DE WERKZAAMHEDEN EN OVERZICHTEN

1. Beschrijving van de werkzaamheden

1.1. Openbare hoorzitting van 3 december 2003 met :

— Prof. dr. M. Bogaert, farmacoloog aan de Universiteit Gent;

— De heer G. Goetghebuer, hoofdredacteur « Sport et Vie ».

1.2. Openbare hoorzitting van 14 januari 2004 met :

— De heer D. Struys, e.a. inspecteur a.i., dienst Inspectie en Opsporingen, Douane en Accijnzen Brussel;

— De heren J. Van den Boeijnants en B. Govaert, leden van de cel Hormonen van de Federale Politie, en de heer M. Willekens, hoofdinspecteur Lokale Politie van de politiezone KENO;

— De heer R. Vancauwenberghe, apothekerinspecteur, Directoraat-generaal Geneesmiddelen, federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en het Leefmilieu.

1.3. Werkbezoek van 28 januari 2004 aan het Dopingcontrole laboratorium van de Universiteit Gent — Prof. Delbeke.

1.4. Openbare hoorzitting van 4 februari 2004 met :

— De heer F. Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep Gent;

— De heer J. Sabbe, substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep Gent;

— De heer L. Misson, advocaat;

— Mevrouw D. Gavage, advocaat.

1.5. Openbare hoorzitting van 18 februari 2004 met :

— Em. Prof. E. Vermeersch, Universiteit Gent;

— De heer P. Vantemsche, gedelegeerd bestuurder FAVV.

1.6. Openbare hoorzitting van 31 maart 2004 met :

— De heer K. Van der Auwera, directeur-generaal van de Administratie Gezondheidszorg van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

— De heer O. Marneffe, adjunct-directeur van het ADEPS;

— Mevrouw B. Bertrand, attachée bij het kabinet van mevrouw N. Maréchal, gemeenschapsminister van Jeugdbijstand en Gezondheid van de Franse Gemeenschap.

1.7. Openbare hoorzitting van 28 april 2004 met :

— Mevrouw K. Van Kets, Vlaamse Sportfederatie;

— De heer P. Housiaux, co-voorzitter van de Koninklijke Belgische Atletiekbond, voorzitter van de Ligue belge francophone d'atléthisme;

— De heer C. Coomans, ondervoorzitter van de raad van beheer en voorzitter van het departement Dienstverlening Sportbonden van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité.

2. Overzicht van verboden middelen

2.1. Definitie

Volgens het WADA (World Anti Doping Agency) gaat het om substanties of methodes die aan minstens twee van de volgende drie criteria moeten voldoen.

— verbeteren van de sportprestaties;

— potentieel risico voor de gezondheid;

— gebruik in strijd met de « spirit of sport ».

2.2. Lijst

Onderstaande lijst biedt een kort overzicht van de middelen die inzake dopinggebruik verboden zijn. Voor een meer uitgebreide lijst verwijzen we naar de geratificeerde dopinglijst van het WADA (zie bijlage) of naar onder andere de website van de Vlaamse Gemeenschap (www.dopinglijn.be) waar, naast de WADA-lijst, ook een lijst met geneesmiddelen die tot een positieve dopingtest kunnen leiden opgenomen is :

— Stimulantia : pepmiddelen (gevaren : hartkloppingen, hoge bloeddruk, verslaving, overdosis is dodelijk).

— Narcotische analgetica : verdovende middelen (gevaren : ademhalingsonderdrukking, zware verslaving).

— Anabolica : spiermassa en spierkracht opbouwende middelen (gevaren : hoge bloeddruk, verminderde libido en vruchtbaarheid, leverfunctiestoornissen, prostaatvergroting en kanker).

— Diuretica : gewichtsverliesbevorderende en dopingcamouflerende middelen (gevaren : uitdroging, oververhitting, hartritmestoornissen, nierfalen).

— Peptidehormonen : groeihormonen, erythropoëtine (EPO), aranesp (gevaren : hart- en vaatziekten, suikerziekte, abnormale beendergroei, indikking van bloed, bloedklonters, hartaanval, beroerte).

— Corticosteroïden : ontstekingsremmende, pijnverminderende en euforiebevorderende middelen (gevaren : suikerziekte, vertraagde wondgenezing, beenderontkalking, slapeloosheid).

— Bètablokkers : hartslag- en bloeddrukverlagende en bevingsonderdrukkende middelen (gevaren : ademhalingsproblemen, vermoeidheid).

— Bloeddoping en (synthetische) bloedvervangers.

Daarnaast gaat het ook over substanties of methodes die het gebruik van doping maskeren.

Voor meer inzicht in de werking van deze producten verwijzen we naar het verslag van de uiteenzetting van prof. Bogaert en naar de nota van de heer Willekens.

3. Overzicht van aanbodzijde en verstrekking van verboden middelen

3.1. Illegale circuits

— Internet

Alle producten die in bovenvermelde lijst worden vermeld zijn via het internet zeer eenvoudig te bestellen (vooral op de Aziatische en Amerikaanse markt), inclusief een handleiding en soms zelfs afbeeldingen bijvoorbeeld voor eventuele intraveneuze toediening. Import van deze producten is strafbaar (voor zover ze onder de geneesmiddelenwetgeving vallen, en ingevolge het Doc-Morrisarrest binnen de EU voor zover het om voorschriftplichtige geneesmiddelen gaat) maar de « consument » weet dit vaak niet. De controle op postpakketten is marginaal; de pakkans berust bijgevolg op « toevalstreffers ». De verkoop van deze producten is soms zeer lucratief. De precieze inhoud is meestal van zeer dubieuze oorsprong en stemt vaak niet overeen met de verpakking.

— Import

« Import » uit EU-landen wordt niet gecontroleerd. Het verdwijnen van de binnengrenzen (men spreekt douanetechnisch niet meer van import maar van in vrij verkeer stellen of in vrij gebruik) maken het probleem actueel onbeheersbaar en zeer complex met betrekking tot de huidige nationale wetgevingen die bij wijze van spreken tegen de nationale grenzen opbotsen. In het zopas uitgebreide Europa (van 25) zal dit probleem enkel vergroten.

Import uit derde landen is moeilijk opspoorbaar door de douane en berust eveneens op toevalstreffers.

— Hormonencircuit

Fabricanten en leveranciers van verboden dopingproducten zijn vaak dezelfde als die uit het hormonencircuit van illegale vetmesters. De illegale zwendel (industrie, leveranciers) kan moeilijk worden aangepakt.

3.2. Het grijze circuit

— Nutraceuticals

Er zijn nauwelijks controles op « nutraceuticals » waarin vaak pro-hormonen en zelfs stimulerende middelen verwerkt zijn. Voedingssuplementen hebben alleen een notificatieplicht, waar geneesmiddelen moeten worden geregistreerd. De Controle op deze nutritiënten is dan ook zeer summier.

3.3. Legale circuits

— Artsen en apothekers

« Veelvoorschrijvers » worden niet opgespoord, en indien ze toch bekend zijn kunnen ze niet worden bestraft (artsen hebben vrijheid van voorschrijven). De Orde van geneesheren treedt niet of nauwelijks op, dossiers van het parket worden niet doorgespeeld. Indien dopingcontrole (Vlaamse Gemeenschap) positief blijkt wordt de inspectie van de DGG (federaal) niet ingeschakeld, zelfs niet indien verboden middelen worden gevonden. Apothekers melden « abnormaal » voorgeschreven dosissen niet.

— Veeartsen

Veeartsen mogen producten afleveren vanuit een depot waarvoor ze zich bevoorraden bij de apotheek. De knoop zit hem in de collusie met sommige apothekers en het feit dat sommige veeartsen zelf eigenaar zijn van apotheken. Abnormale dosissen of malafide praktijken zijn bijgevolg niet zichtbaar, hormonale producten voor dier of mens zijn dezelfde, en beiden zijn vaak uitermate winstgevend.

4. Overzicht wetgeving en bevoegdheden

Het WADA of Wereld Anti-Doping Agentschap werd opgericht in november 1999. Doelstelling is de internationale strijd tegen doping te coördineren. Het WADA publiceert onder meer een lijst van verboden dopingproducten. Zowel de Vlaamse regering als de Franstalige gemeenschapsregering hebben deze lijst overgenomen.

Naast WADA is er op Europees niveau de overeenkomst ter bestrijding van doping, ondertekend te Straatsburg op 16 november 1989 van belang. Deze overeenkomst werd reeds door de gemeenschappen geratificeerd. De overeenkomst wijst elk gebruik van doping resoluut af vanwege het gevaar voor de gezondheid van de sportbeoefenaar en de nefaste gevolgen voor de ethiek binnen de sport. Verder pleit de overeenkomst voor een administratiefrechtelijke procedure en streeft ze naar uniforme dopingcontroles en wederzijdse erkenning van de opgelegde sancties.

Op Belgisch niveau was er de dopingwet van 2 april 1965. Als gevolg van verschillende staatshervormingen werden uiteindelijk de gemeenschappen bevoegd voor sport, inclusief de bestrijding van dopinggebruik. In Vlaanderen is sinds 27 maart 1991 het decreet betreffende medisch verantwoorde sportbeoefening van kracht. In de Franstalige gemeenschap werkt men met het decreet tot organisatie van de sport in de Franstalige gemeenschap van 26 april 1999 en het decreet van 8 maart 2001 betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franse Gemeenschap.

III. HOORZITTINGEN

1. Hoorzitting van 3 december 2003

a) Uiteenzetting van de heer Gilles Goetghebuer, hoofdredacteur « Sport et Vie »

Eerst en vooral wens ik u te danken omdat u me hebt uitgenodigd enkele ideeën over doping te vertolken. Het onderwerp boeit me al jaren en graag wil ik u met deze korte uiteenzetting duidelijk maken waarom.

Doping kan op verschillende manieren worden bekeken : er is de geneeskundige invalshoek (vergelijkbaarheid met het werk van de wetsgeneesheer), de geopolitieke invalshoek (rivaliteit tussen oost en west), uiteraard de sportieve invalshoek en, tot slot, de vele sociologische aspecten. Die laatste aspecten omdat in de sport vaak trends opduiken die vervolgens in de hele maatschappij doordringen.

Men kan er dus urenlang over praten. De vraag die ik hier wil aansnijden is de volgende : waarom levert een staat inspanningen om doping te bestrijden ?

Eigenlijk is het niet zo gemakkelijk een antwoord op die vraag te geven, aangezien heel wat landen dat niet doen. België heeft tot het midden van de jaren 60 gewacht om op dit gebied op te treden, met de wet van 2 april 1965.

Laten we duidelijk zijn ! Het lijkt heel logisch dat de sportoverheden doping bestrijden, aangezien dopinggebruik strijdig is met het beginsel van gelijke kansen, de hoeksteen van de belangstelling die voor sport bestaat. Maar waarom zou de staat zich ermee bemoeien ? Als we een vergelijking mogen maken : je vliegt de gevangenis niet in omdat je andere regels overtreedt, bijvoorbeeld wanneer je in het voetbal de bal met de handen vastgrijpt. Maar voor doping wel. Waarom ? Dat is niet meteen duidelijk.

Het is vreemd, temeer omdat men op andere gebieden van het maatschappelijk leven niet dezelfde eisen stelt. Men verbiedt een wielrenner amfetamines te gebruiken, maar niemand denkt er ook maar aan Jean-Paul Sartre te veroordelen, die de hele nacht doorschreef en daarbij amfetamines bij de vleet slikte. Men kan heel wat voorbeelden van dopinggebruik in de maatschappij vinden, die niet door de overheid wordt bestraft : studenten die voor de examens blokken, artiesten op tournee, vrachtwagenbestuurders ... of, politici !

Sport moet dus een speciaal kenmerk hebben dat die strenge aanpak rechtvaardigt. Maar welk ? Ikzelf zie er twee :

— Gezondheidsproblemen. Een sporter die met doping zijn gezondheid om zeep helpt zal later een beroep doen op de instellingen van de sociale zekerheid, opdat ze hem helpen met zijn problemen. Het is dan ook begrijpelijk dat de staat zich verzet tegen een systeem dat zoveel dure schadegevallen voortbrengt. Toch is die kijk op de zaak nogal betwistbaar, aangezien doping veel minder slachtoffers maakt dan andere plagen die even gevaarlijk zijn voor de gezondheid. De literatuur vermeldt tussen 100 en 200 gewelddadige sterfgevallen door doping sinds het ontstaan ervan. De niet-opgetekende gevallen zijn misschien tien- of honderdmaal talrijker. Bij die cijfers moet men dan nog al wie sterft of ziek wordt door de bijwerkingen van doping voegen. Maar zelfs met 10 000 of 100 000 slachtoffers in een eeuw, komt doping nog niet in de buurt van de andere bedreigingen van de gezondheid. Er vallen meer slachtoffers op onze wegen tijdens een Pinksterweekend !

— De andere reden om doping te bestrijden lijkt me heel wat subtieler en veel realistischer. Samengevat kunnen we zeggen dat de wijze waarop landen nu op doping reageren de voorafspiegeling is van hun houding in de toekomst tegenover de algemeen over de samenleving verbreide doping. Men dient goed te beseffen dat we het vandaag hebben over producten waarmee men sneller of langer kan lopen. Morgen worden we geconfronteerd met therapieën waarmee heel fijn kan worden ingewerkt op het geheugen, de aandacht in de klas, de slaap, de groei, enzovoort. De geneeskunde voorziet zich steeds duidelijker van middelen om ons te veranderen. Aanvaarden wij dat toekomstbeeld ? Leggen wij er voorwaarden voor op ? Welke ? Dat zijn de vragen die doping nu reeds doet rijzen.

Die voorstelling van zaken is geen pure verbeelding. In landen zoals de Verenigde Staten gaat de laksheid van de overheid tegenover doping gepaard met een werkelijk verbijsterende consumptie van dopingproducten in de scholen, want het gaat om tot 5 % van de meisjes en tot 15 % van de jongens. Maar het gaat dan niet meer om sport, maar om het uiterlijk voorkomen, een goed gevoel, kracht en schoonheid.

Dat is het boeiende vraagstuk dat achter doping schuilt en dat het de moeite waard maakt dat landen zich voor de bestrijding ervan inzetten !

b) Uiteenzetting van prof. dr. Marc Bogaert, farmacoloog aan de Universiteit Gent

GEBRUIK VAN SUBSTANTIES OF METHODES IN DE MENSELIJKE DOPING : ENKELE AANDACHTSPUNTEN

1. Over welke substanties of methodes gaat het ?

Op de lijst van verboden substanties of methodes van het World Anti Doping Agency (WADA) zijn de substanties of methodes vermeld die aan minstens twee van de volgende drie criteria beantwoorden.

— Evidentie (direct of indirect) dat de substantie of methode potentieel de sportprestaties kan verbeteren.

— Evidentie (direct of indirect) dat het gebruik van de substantie of methode potentieel een risico geeft voor de gezondheid van de sportbeoefenaars.

— Gebruik van de substantie of de methode is in strijd met de « spirit of sport ».

Daarenboven gaat het over substanties of methodes die de mogelijkheid geven het gebruik van bovenvermelde verboden substanties en methodes te maskeren.

2. Hoe kunnen sportprestaties verbeterd worden ?

— Bedoeld wordt dat doping kan leiden tot prestaties die supplementair ten opzichte van wat men « normaal » kan presteren.

— Door het corrigeren van bepaalde afwijkingen die door de inspanning worden uitgelokt (gebruik van creatine, vitamines, Isostar ...).

— Door het verbeteren van bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld inspanningsastma, ...). Sommige producten remediëren tegen bijvoorbeeld een verkoudheid, maar hebben als neveneffect ook een prestatieverhogend effect.

Het is dan ook niet altijd duidelijk welke producten precies in een lijst moet worden opgenomen en welke niet; de scheidingslijn is soms heel dun. Het effect van het gebruik van epo en van het doorlopen van een hoogtestage op het lichaam is hetzelfde, terwijl niemand verboden wordt om op hoogtestage te gaan.

3. Hoe kan men bewijzen dat een substantie of methode de sportprestaties inderdaad verbetert ?

— Er is evidentie (direct of indirect), vermoedens, ervaring ...

— Sterke evidentie is dikwijls moeilijk te verkrijgen, gezien een aantal factoren.

— Er is altijd een belangrijk placebo-effect : wie iets neemt heeft altijd het gevoel dat dat product hem extra energie geeft.

— Indirecte evidentie is niet altijd bewijzend : wie door bijvoorbeeld anabole steroïden zijn spiermassa verhoogt presteert daarom niet beter in alle sporten.

— Ook zeer kleine verbeteringen kunnen belangrijk zijn.

— De omstandigheden in de competitie zijn anders dan bij studies.

— Er is de onmogelijkheid om bepaalde, zeer afwijkende regimes na te bootsen in studies.

— Er zijn sterke verschillen in te verwachten effect op de prestaties naargelang het type sport (uithouding versus andere, precisiesporten ...).

4. Ongewenste effecten

— Verkrijgen van een reëel gewenst effect zonder ongewenste effecten is zeer onwaarschijnlijk.

— De kans op ongewenste effecten hangt sterk af van de gebruiksomstandigheden (bijvoorbeeld samen met zeer sterke inspanning, hoge temperatuur, individuele factoren zoals onderliggend lijden).

— Dosis, gebruiksduur, combinaties ... zijn belangrijk.

— De ongewenste effecten kunnen aangetoond zijn binnen het gebruik voor opdrijven van sportieve prestaties, of erbuiten (leverlijden door anabolica, bloedklonters door erythropoïetine ...).

5. De WADA-lijsten vanaf 1 januari 2004

— Voor het eerst is men het eens over een uniforme lijst van verboden producten, opgesteld door het « World Anti-Doping Agency », daar waar tot nog toe in België een aparte lijst werd gebruikt in Vlaanderen en voor Wallonië.

— De WADA-lijst maakt het onderscheid tussen het verbod op producten « in-competition » en « in- and out-competition ».

— In de lijst worden expliciet producten vermeld maar wordt vaak ook de uitbreiding gemaakt naar « analoge producten ».

— Voor sommige middelen (bijvoorbeeld efedrine) worden minimum concentraties voorzien.

— De verschillen volgens toedieningsweg (bijvoorbeeld op de huid).

— De eventuele noodzaak voor een medisch attest.

— Verbod bij specifieke sporten (alcohol, al of niet met een minimumwaarde onder andere in boogschieten, autosporten, biljart, voetbal, motorsporten, worstelen; ß-blokkers in ongeveer dezelfde sporten; diuretica in body building, boxen, karate, gewichtsheffen, worstelen).

6. De controles

— De afnameprocedure.

— De analyses met een aantal problemen :

· De veelheid van mogelijk te analyseren stoffen (bijvoorbeeld anabolica).

· De « designer » substanties (bijvoorbeeld tetrathydrogestrinon of THG).

· Het probleem van lichaamseigene stoffen (erythropoïetine, groeihormoon, testosteron ...).

· De kostprijs en de tijdsfactor (bijvoorbeeld voor erythropoïetine).

7. De informatie

— Over de lijsten maar ook over de ongewenste effecten.

— De kanalen.

Substanties en methodes verboden binnen competitie :

— Stimulantia.

— Narcotische analgetica.

— Cannabinoïden.

— Anabolica.

— Peptidehormonen (erythropoïetine, groeihormoon, gonadotrofines).

— ß2-agonisten.

— Anti-oestrogenen.

— Maskerende substanties (diuretica, probenecid).

— Glucocorticoïden.

— Methodes (onder andere bloeddoping, erythropoïetine).

P.S. : substanties en methodes verboden binnen en buiten competitie :

— Anabolica.

— Peptidehormonen.

— ß2-agonisten.

— Anti-oestrogenen.

— Maskerende stoffen.

— Zuurstofmethodes.

c) Gedachtewisseling

De heer Wilmots wijst op het verband tussen het gebruik van doping in de sport en het toenemend drukggebruik bij jongeren. Aan beide dient een halt toegeroepen te worden.

Verder merkt hij op dat hij in het voetbal geen weet heeft van georganiseerd dopinggebruik. Dit neemt niet weg dat individuele spelers zich wellicht wel zullen bezondigen aan dopinggebruik.

Ten gronde, meent hij dat de wortel van het probleem vaak te vinden is bij de eerstelijnszorg, bij huisartsen en apothekers.

De heer Goetghebeur is het hiermee eens, maar wijst tegelijk op een wezenlijk verschil : in geval van doping zijn het de gedopeerden die zich enorm verrijken en de doping netwerken alle risico's laten nemen, daar waar het bij drugs net andersom is. Niettemin zijn aan beide ernstige risico's verbonden. Er bestaan immers ook dopingproducten die gevolgen hebben voor de werking van de hersenen en kunnen leiden tot ernstige vormen van aggressie.

De heer Germeaux wenst te vernemen of er cijfers of gevallen bekend zijn van sporters die na hun sportcarrière op problematische wijze dopingproducten blijven gebruiken.

Tevens stelt hij vast dat er — zeker in de Verenigde Staten — een ernstige strijd wordt gevoerd tegen het gebruik van tabak. Over de gevolgen van tabaksgebruik op de gezondheid werd immers veel wetenschappelijk onderzoek verricht. Werd een dergelijk onderzoek ook gevoerd naar het gebruik van doping — men denke aan groeihormonen of corticoïden — en moet men hiertegen dan niet dezelfde strijd aanbinden ? Dienen gelijkaardige gedragingen, ongeacht of ze nu in de sport worden vastgesteld of daarbuiten, niet op een gelijkaardige wijze gestraft te worden ?

De heer Goetghebeur antwoordt dat de strijd tegen doping inderdaad niet los mag worden gezien van de strijd tegen de medische overconsumptie. Meer en meer stelt men immers vast dat niet enkel in de sport, maar ook in het dagdagelijkse leven de lat hoger wordt gelegd en dat mensen beroep doen op allerhande middeltjes om hun doel te bereiken.

Mevrouw Van de Casteele treedt deze opmerking bij en wijst erop dat de nieuwe WADA-lijst met verboden producten enkel effect zal hebben in de mate dat ook effectief wordt gecontroleerd. In vele gevallen is dat niet het geval, zoals bijvoorbeeld bij jongeren die enkel middelen slikken om er goed uit te zien.

De heer Vankrunkelsven wijst op de voorbeeldfunctie van die de topsporters hebben ten aanzien van de vrije tijdssporter. Hij vraagt zich af of de strijd tegen doping ooit wel kan gewonnen worden en of het derhalve wel de moeite loont deze strijd aan te gaan.

De heer Goetghebeur antwoordt dat, ondanks verschillende successen, één van de oorzaken van de mislukking van de strijd tegen de doping gelegen is in het feit dat vaak twee instanties controleacties uitvoeren, met name de sportcomités en de overheid. De eerste controles, rond 1976, werden uitgevoerd door de politie; niet lang daarna deden de sportieve instanties dit ook. Sommige sporters vinden dat de strijd tegen de doping een aangelegenheid is van de politiediensten; anderen vinden dat het sportieve milieu zichzelf moet zuiveren. Weliswaar aarzelen de sportfederaties om op te treden tegen hun eigen leden omdat dit het imago van de betrokken sporttak en sponsors zou schaden, maar anderzijds hebben zij de verdienste om ten minste ernstige pogingen te ondernemen; zonder hen was er immers helemaal niets. Hopelijk zal de WADA-lijst verandering brengen in de dualiteit van het optreden van enerzijds de overheid en anderzijds de sportfederaties.

Spreker wijst er evenwel op dat dit niet zal volstaan in de strijd tegen doping. Net zoals dit onder meer bij de strijd tegen hormonen in het voedsel het geval is geweest, zal de strijd tegen doping pas echte resultaten opleveren van zodra er een grote sensibilisering en bewustwording is bij het grote publiek. In het verleden heeft men al gemerkt dat bepaalde sporten van zichzelf verdwijnen wanneer er ernstige manipulatie wordt vastgesteld.

De heer Bogaert is van mening dat de strijd tegen doping nooit definitief zal gewonnen zijn, wat niet mag verhinderen om hiertegen te blijven vechten, zowel omwille van de eerlijkheid van de competitie als vanuit het standpunt van de volksgezondheid. De gemeenschap moet zijns inziens de sportfederaties verplichten om zichzelf te zuiveren of te laten zuiveren.

De heer Germeaux is het eens met de stelling dat een sport, zoals bijvoorbeeld het wielrennen, zichzelf dreigt te vernietigen indien er te veel malafide praktijken worden vastgesteld. Tegelijk wijst hij op het voorschrijfgedrag van sommige artsen, dat vaak een bepaalde vraag naar producten in de hand kan werken. Meer aandacht voor preventie in de dopingproblematiek is zijns inziens aangewezen.

Mevrouw Geerts legt het verband tussen het innemen van bepaalde producten en het beeld van de ideale man of vrouw, dat door de media wordt opgedrongen. Men moet er vandaag immers steeds jong en mooi uitzien om in onze cultuur te passen.

Mevrouw Van de Casteele meent dat het dopinggebruik bij topsporters slechts het topje van de ijsberg is. Daaronder bevinden zich immers vele vrije tijdssporters en mensen die er gewoon goed willen uitzien, die zichzelf eveneens doperen. Het gaat derhalve om een breed maatschappelijk probleem, dat moet worden aangepakt.

De heer Vankrunkelsven wenst te vernemen of er evidente maatregelen zijn die men zou kunnen nemen om onmiddellijk een verbetering aan te brengen op het terrein.

De heer Bogaert antwoordt dat meer aandacht voor de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers op zijn plaats zou zijn. Bij de zoektocht naar de bron van dopingproducten komt men immers vaak terecht bij artsen en apothekers die het niet zo nauw nemen met hun voorschrijfgedrag. Bovendien gaat het vaak om producten die de gezondheid van de mensen ernstig kunnen schaden, zoals bijvoorbeeld anabole steroïden.

Een ander probleem is dat de apparatuur die nodig is voor het opsporen van bepaalde producten steeds duurder wordt en dat men hierin wil besparen.

De heer Goetghebeur verklaart steeds versteld te hebben gestaan van de onvoorstelbare hypocrisie in de sportwereld over de manier waarop de zaken worden voorgesteld aan het grote publiek, die vaak erg verschilt van de realiteit. Dit gaat overigens niet alleen over dopinggebruik maar ook over de financiering van de sport. Hij is dan ook niet rouwig om het feit dat de problematiek van de doping aan het licht is gekomen en als het ware is ontploft in het gezicht van vele sporters en sportfederaties. De zaak-Festina in het wielrennen, aan het licht gekomen tijdens de Ronde van Frankrijk, heeft aangetoond dat het gebruik van doping geen individuele aangelegenheid is, maar integendeel op een georganiseerde manier gebeurt op basis van goed uitgewerkte programma's.

Het drama is dat, ondanks vele dopingschandalen, nog steeds niets is veranderd op het vlak van het gebruik van verboden producten. Sommigen spreken immers nog steeds over « medische doping », die wordt toegediend op een bepaald ogenblik en waarvan geen sporen meer terug te vinden zijn op het ogenblik van de wedstrijd. Niemand kan echter garanderen dat de gedopeerde persoon op termijn geen ernstige gezondheidsproblemen zal ondervinden door het gebruik van doping. De betrokken sporters zijn zich veelal niet bewust van de risico's en hebben vooral de competitie voor ogen.

Er bestaat ook een verschil tussen de verschillende sporttakken. Waar dopingcontrole bijvoorbeeld bij het wielrennen goed wordt aanvaard, is dit onder meer bij tennis en voetbal veel minder het geval. Naar aanleiding van het Wereldkampioenschap voetbal bijvoorbeeld werd een dopingtest gebruikt waarvan men pertinent wist dat ze niet deugde.

Spreker meent dat reeds van meet af aan een proces van bewustmaking moet worden gestart, ook bij de vele vrijwilligers die zich vaak onbezoldigd en met de beste bedoelingen tijdens hun vrije tijd inzetten voor de sport.

De heer Germeaux dringt aan op uniformiteit in de gebruikte tests. Blijkbaar worden er verschillende middelen gebruikt en kan men vrij bepalen welke tests er worden uitgevoerd.

Mevrouw Van de Casteele voegt hieraan toe dat, naar verluidt, de capaciteit van de laboratoria te veel versnipperd is en er bovendien ook nog een onderscheid wordt gemaakt tussen diergeneesmiddelen en het gebruik van doping. Ware het niet beter de know how meer te centraliseren ?

De heer Bogaert wijst erop dat meer en meer een beroep wordt gedaan op een netwerk van erkende laboratoria, die betrouwbare resultaten afleveren. Dit neemt niet weg dat soms ook bepaalde laboratoria in een slecht daglicht worden gesteld, al dan niet terecht. Omwille van financiële redenen worden de onderzoeken hoe dan ook meer en meer gecentraliseerd.

De heer Germeaux wenst te vernemen of voedingssupplementen te klasseren zijn als dopingproducten.

De heer Goetghebeur meent dat voedingssupplementen wel degelijk als doping kunnen worden aangemerkt. Het probleem is immers dat de meeste sporters hun dopinggebruik beginnen met relatief « onschuldige », lichte producten, die zogezegd niet veel kwaad kunnen. Vaak worden deze producten systematisch genomen en is er dus een probleem. Ook daar moet tegen opgetreden.

De heer Bogaert treedt deze visie bij. Weliswaar kunnen voedingssupplementen nooit worden opgenomen in een lijst van verboden producten, zoals de WADA-lijst, maar dit neemt niet weg dat ook hier veel te lichtzinnig mee wordt omgesprongen en dat men derhalve moet waakzaam blijven.

2. Hoorzitting van 14 januari 2004

Hoorzitting met :

— de heer D. Struys, en andere inspecteur a.i., dienst Inspectie en Opsporingen, Douane en Accijnzen Brussel;

— de heren J. Van den Boeynants en B. Govaert, leden van de cel Hormonen van de Federale Politie, en de heer M. Willekens, hoofdinspecteur Lokale Politie van de politiezone Keno;

— de heer R. Vancauwenberghe, apotheker-inspecteur, Directoraat-generaal Geneesmiddelen, Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu.

De heer R. Vancauwenberghe. — Van 1978 tot 1990 werkte ik als coöperant bij het Algemeen Bestuur Ontwikkelingssamenwerking voor de productie van geneesmiddelen in Rwanda. Sedert 1990 ben ik lid van de Farmaceutische Inspectie, dat onlangs van naam is veranderd en voortaan Directoraat-generaal Geneesmiddelen noemt.

Ik val onmiddellijk met de deur in huis door de vinger te leggen op het pijnpunt in de huidige werking van mijn dienst, namelijk het personeelstekort.

Een recente Business Process Reengineering heeft de situatie geïnventariseerd op 190 voltijdse equivalenten, een aantal dat na een kloofanalyse op 300 zou moeten worden gebracht. Er zouden dus meer dan 100 mensen moeten bijkomen, uiteraard verdeeld over het hele Directoraat-generaal Geneesmiddelen. Van die 190 voltijdse medewerkers zijn er meer dan 180 bezig met de kwaliteit van geneesmiddelen, namelijk de registratie. Op het terrein zijn er ongeveer 15 inspecteurs actief voor de routinecontroles op 5 000 apotheken, 3 000 dierenartsendepots — de 2 000 depots voor de kleine huisdieren niet meegerekend —, 250 groothandelszaken, 100 fabrikanten en 300 ziekenhuizen.

Als daar de mensen worden afgetrokken die zich bezig houden met fraudebestrijding, het kleine gedeelte doping en hormonen, blijven er nog 9 apothekers-inspecteurs beschikbaar voor het terrein. Ik word van's morgens tot's avonds geconfronteerd met fraude, zijnde illegale import en export, met doping en hormonen. Ik ben lid van de multidisciplinaire hormonencel. De hoofdtaak van de inspecteurs op het terrein van de fraude bestaat overwegend uit occasionele bijstand aan de parketten, politiediensten en douane. Wij willen graag ingaan op de vraag om bijstand en medewerking vanwege politiediensten en parketten, maar ingevolge het nijpende personeelstekort is dat onmogelijk.

Onze expertise betreft de kwaliteit van de geneesmiddelen en de substanties, en de distributie van die stoffen. We steunen daarvoor op twee basiswetten, namelijk de wet van 1964 op de geneesmiddelen en de gifstoffenwet van 1921. We zijn experts op dat vlak omdat we routinematig alle boekhoudingen kunnen controleren alsook de afleidingen uit de distributiesystemen, waarover het hier ten slotte gaat. Ik kan gerust zeggen dat men bij doping in de sport overwegend te maken heeft met afleiding van geneesmiddelen uit de distributiesystemen. Het is bijgevolg nogal wiedes dat het Directoraat-generaal Geneesmiddelen bij die problematiek wordt betrokken.

Het is dan ook spijtig te moeten vaststellen dat bij positieve dopingcontroles, het decreet van de Vlaamse Gemeenschap met betrekking tot het bezit van substanties door sporters in voorbereiding of in deelname aan een sportmanifestaties, in artikel 43 in disciplinaire maatregelen voorziet, waar de federale wetgever het bezit van hormonen strafbaar maakt onder meer door de gifstoffenwet en het koninklijk besluit van 12 april 1974.

Die straffen zijn niet licht : gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en een geldboete van 3 000 tot 100 000 euro. De omzetting van een correctionele in een disciplinaire straf geldt echter niet voor elke rechtsonderhorige in ons land. Dat roept vragen op rond schending van het gelijkheidsbeginsel.

Bij vaststelling van gebruik van geneesmiddelen als doping in het sportmilieu moet worden onderzocht bij welke apotheek of groothandel de stoffen werden aangekocht. Of dat in België is of in het buitenland, is om het even. Als bewakers van de distributiesystemen zijn we rechtstreeks betrokken partij.

Een tweede opmerking betreft onze eigen wetgeving. We leven in een globaliserende wereld. In de Europese Unie worden we op het terrein geconfronteerd met de open grenzen en met onze eigen wetgeving, die tegen de grenzen opbotst. Ik bedoel daarmee dat de geneesmiddelen- en de gifstoffenwet nog steeds nationaal worden toegepast, maar dat de toepassing ervan uiterst moeilijk wordt wanneer we worden geconfronteerd met termen als invoer, uitvoer, transit, douane, entrepotsystemen en vrijhandelszones. We werken nog altijd met de termen invoer en uitvoer terwijl op Europees vlak wordt geredeneerd in termen van een douaneterritorium dat heel de Europese Unie omvat. Het binnenbrengen van goederen, in dit geval geneesmiddelen, heet in het douaneterritorium « in het vrije verkeer stellen », of « in doorvoer ». Voor de bewaking van geneesmiddelen die doorheen de Europese Unie worden vervoerd, belanden we in een juridisch vacuüm. Een specifiek voorbeeld van het probleem is de handel via internet. Wij verlenen assistentie aan politie- en douanediensten, onder meer door het uitvoeren van controle bij de post van Brussel X, waar we met de hulp van de post- en douanebeambten de zendingen controleren die vanuit derde landen in Europa binnenkomen. Ik wil geen paniek zaaien door hier de hoeveelheden die worden ingevoerd te vermelden. Hoewel er nog geen sprake is van een dijkbreuk zoals in de Verenigde Staten, moeten we toch op onze hoede zijn voor de goederen die ons land binnenkomen en die via het internet worden besteld.

De wetgeving met betrekking tot verkoop via het internet, de « electronic pharmacy », is op dit ogenblik nog onvoldoende uitgewerkt. Onlangs heeft Economische Zaken een dienst opgericht die probeert het internet te bewaken. Op Europees niveau is er een wet goedgekeurd op het « spammen », het toezenden van publiciteit zonder toestemming van de bestemmeling. Voor het aanpakken van de websites waarop anabolica en, al dan niet valse viagra wordt aangeboden, beschikken we nog niet over voldoende juridische middelen.

We moeten zeer goed beseffen dat die websites slechts het publiciteitsmedium zijn, maar dat de stoffen die daar worden besteld het land of de Europese Unie kunnen binnenkomen. Daar is nog heel wat werk aan de winkel.

Een ander belangrijk punt in de strijd tegen doping en hormonen in de veeteelt is de samenwerking. Ik kan alleen maar positief zijn over de multidisciplinaire hormonencel die in 1995 werd opgericht. De douane- en politiediensten streven onder de paraplu van Justitie naar samenwerking met het Federaal agentschap voor de veiligheid van de voedselketen en het Directoraat-generaal Geneesmiddelen. Dat heeft tot nu toe een zekere synergie opgeleverd in de strijd tegen het misbruik van hormonen in de veeteelt en hopelijk straks ook in de strijd tegen doping en andere problemen. Een dergelijke samenwerking is nooit af, zeker niet als ze wordt vergeleken met een farmaceutische firma waar alle procedures op elkaar zijn afgesteld. In die zin kan de samenwerking zeker nog verbeterd worden.

Een laatste punt in verband met de aanpak van doping in de sport is de sensibilisering van de bevolking. Er moet veel meer aan risicocommunicatie worden gedaan via de media. Onlangs werden in Test Gezondheid artikels gepubliceerd over voedselsupplementen en vervalsingen daarvan. We lezen elke dag krantenberichten over doping. Ik meen dat naar de bevolking zeer gerichte signalen moeten worden gegeven over de gevaren van doping en voedselsupplementen.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — De heer Vancauwenberghe stelt dat hij een schending vreest van het gelijkheidsbeginsel. Kan hij dat nog even verder toelichten ?

Welke richtlijnen of adviezen zou hij willen geven aan de ministers om een verbetering op het terrein mogelijk te maken. Valt er enig wetgevend werk te verrichten met het oog op de verbetering van de opsporing ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Wat het gelijkheidsbeginsel betreft komt het hierop neer. Volgens het decreet kan een lid van een sportclub, of hij nu renner, biljarter of vinkenzetter is, dat tijdens de voorbereiding of de deelname aan een sportgebeurtenis in het bezit gevonden wordt van een stof die op de dopinglijst staat, bijvoorbeeld een amfetamine, disciplinair gestraft worden. Hij kan uit zijn sportclub gezet worden. Als de gewone burger met dezelfde amfetamine op zak betrapt wordt, wordt hij ernstig gestraft. Gelijke behandeling van elke burger is toch een grondrecht dat in de Grondwet staat ingeschreven.

Een eerste concrete suggestie is na te gaan hoe men er kan voor zorgen dat de geneesmiddelenwet en de wet op de giftstoffen onverlet worden toegepast, eventueel naast de toepassing van een disciplinaire straf. Zo niet zitten we in een omgekeerde wereld. In veel gevallen wordt bij bepaalde beroepsgroepen, zoals dokters, apothekers of advocaten, deontologisch opgetreden, na een behandeling door het parket en indien naar aanleiding daarvan een gerechtelijke straf werd uitgeproken. Dat probleem moet worden opgelost.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — De heer Vancauwenberghe suggereert in zijn uiteenzetting dat drugsbezit in het kader van doping, kan ontsnappen aan vervolging. Kan iemand die bijvoorbeeld fungeert als koerier en zegt dat de drugs voor een vinkenclub bestemd zijn, alleen disciplinair worden aangepakt en ontsnapt hij daardoor aan correctionele vervolging ?

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Gaat het niet om een handelwijze van de rechterlijke macht ? Kan men inderdaad niet meer vervolgen ? Dat zou me verbazen. In dat geval is een wettelijk initiatief nodig.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Het decreet heeft correctionele straffen voor sporters verbannen en ze vervangen door disciplinaire straffen. Zo heb ik dat in elk geval begrepen.

De heer R. Vancauwenberghe. — Dat is juist. Het decreet voorziet in gevangenisstraffen van 8 dagen tot 3 maanden voor dopingpraktijken voor begeleiders of voor degenen die de stoffen aanbrengen. Federaal zijn de straffen veel zwaarder. De sporters zelf zijn uitgesloten.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Enkele weken geleden pleitte de advocaat van wielrenner Frank Vandenbroucke in die zin. Hij betoogde dat de renner door zijn bond drie maanden werd geschorst en bijgevolg niet meer correctioneel vervolgd kon worden. Het ging in dit geval om morfine.

De jongste versie van de gifstoffenwet bepaalt dat rekening moet worden gehouden met mogelijk problematisch gebruik. Deze vraag wordt bij doping nooit gesteld. In tegenstelling tot de gifstoffenwet verwijst het decreet niet naar de hulpverlening. Het voorziet alleen in disciplinaire straffen. Voorts wordt de sporter aan zijn lot overgelaten.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Deze opmerking moet worden voorgelegd aan degenen die in aanraking komen met de betrokken sporters en met eventuele probleemgevallen. De farmaceutische inspectie is ter zake niet bevoegd.

De heer Vancauwenberghe heeft gewezen op het Vlaamse decreet. Wat is de toestand aan Franstalige kant ? Is men daar strikter of lakser ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Ik kan die vraag niet beantwoorden. Ik heb het Waalse decreet niet gelezen. Ik neem aan dat er een analogie bestaat. Ik meen te weten dat de dopinglijsten wel op een aantal punten verschillen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Stel dat de farmaceutische inspectie dopinggebruik vaststelt en de herkomst van de doping te weten wil komen. In uw inleiding heeft u gewezen op het bestaan van een illegaal circuit via internet en dergelijke. Daarnaast bestaat er uiteraard een legaal circuit — de apotheken, de veeartsen, de ziekenhuizen — dat door de farmaceutische inspectie wordt gecontroleerd. Hebt u de indruk dat u controle kunt uitoefenen ? U hebt erop gewezen dat u over te weinig personeelsleden beschikt, maar is er ook voldoende communicatie ? Wordt de farmaceutische inspectie ingelicht als dopinggebruik wordt vastgesteld ?

De heer R. Vancauwenberghe. — De controle van het distributiesysteem van geneesmiddelen is een van onze basisopdrachten. Het gebeurt routinematig of occasioneel, in het kader van een opsporings- of een gerechtelijk onderzoek. Het is nogal normaal dat de farmaceutische inspectie op de hoogte wordt gebracht van eventuele afwijkingen van het normale distributiesysteem. Ik veronderstel dat doping met geneesmiddelen gebeurt, in tegenstelling tot de vestmesting waarbij veeleer substanties en zelfbereide cocktails worden gebruikt. Die geneesmiddelen zijn afgeleid uit het systeem; ofwel werden ze door dokters voorgeschreven met een niet-medische bedoeling, ofwel werden ze zonder voorschrift afgeleverd, of werden ze uit ziekenhuizen gestolen. Het Directoraat-generaal Geneesmiddelen wordt hiervan op de hoogte gebracht, al was het maar opdat we zouden weten wie de actoren zijn en we ze zouden kunnen aanpakken.

De informatie over positieve dopingcontroles wordt niet meegedeeld aan de FOD Volksgezondheid. Wij zijn wel op de hoogte via onze occasionele bijstand bij opsporings- en gerechtelijke onderzoeken bij bodybuilders en wielrenners. Over het algemeen worden we niet op de hoogte gebracht van de resultaten van beperkte dopingcontroles. We zouden die informatiestroom ook niet aankunnen omdat we niet over voldoende personeel beschikken. Mochten we wel voldoende personeel hebben, dan zouden we mensen daarvoor kunnen vrijmaken.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Er zijn twee mogelijkheden : ofwel gaat men pro-actief zoeken naar voorschrijvers die een afwijkend gedrag vertonen, ofwel naar distributiekanalen zoals apotheken die grote hoeveelheden van bepaalde producten leveren. Ik meen dat de farmaceutische inspectie kan nagaan hoe dit komt. Dit gebeurt reeds voor verdovende middelen; is dat ook niet mogelijk voor zware dopingmiddelen ? Kan men de verdachte voorschrijvers en leveranciers in het distributiesysteem niet pro-actief onderzoeken ? Wat zijn de eventuele gevolgen van dergelijke controles ? Kunnen de betrokkenen worden gestraft ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Pro-actief optreden is inderdaad mogelijk. We kunnen de boekhouding van de apotheken en groothandels nakijken op het voorschrijven van dopingproducten. In de praktijk werkt een bottom-up-top-down samenwerking het best. De multidisciplinaire hormonencel heeft dat meer dan eens bewezen. De gegevens van routinecontroles worden in dat geval gekoppeld aan harde en zachte informatie. Beide wegen moeten worden bewandeld : zowel van beneden naar boven als van boven naar beneden. Mochten we over voldoende capaciteit beschikken, dan zouden we ons kunnen toespitsen op een routinematige controle van de apotheken en de groothandels.

De retracering van verpakkingen van de apotheker aan de patiënt verschilt van deze van de groothandel aan de apotheker. Dat is een van de redenen waarom ik ervoor pleit in de barcode een unieke nummering aan te brengen, wat overigens sinds kort door het RIZIV gebeurt, evenwel alleen in verband met terugbetaalbare geneesmiddelen. Retracering van geneesmiddelen is aangewezen als hulpmiddel om de opsporing beter te laten verlopen, niet alleen bij doping, maar ook in de veeteelt.

Met betrekking tot het voorschrijfgedrag van geneesheren is een belangrijke taak weggelegd voor de provinciale geneeskundige commissies en de orden, die naar mijn mening veel dynamischer zouden kunnen optreden. Men zou dokters en veeartsen op het matje kunnen roepen als hun voorschrijfgedrag niet strookt met de eigenschappen van goede uitoefening van de geneeskunde of de veeartsenijkunde. Ik ben niet goed op de hoogte van de werking van de provinciale geneeskundige commissies en van de orden, maar ik denk dat een aantal commissies hun werking alleszins kunnen verbeteren.

Het blijft dweilen met de kraan open. Waarom zouden wij occasioneel op jacht gaan, terwijl bepaalde geneesheren soms fenomenale hoeveelheden anabolica voorschrijven, waarvoor ze uiteindelijk alleen een vaderlijke vermaning krijgen ?

De heer Jacques Germeaux (VLD). — In de krant lees ik hoeveel producten of pillen bij een vangst in beslag worden genomen. Zijn die alleen bestemd voor sporters en topsporters ? Wie is de doelgroep voor die producten ?

De heer R. Vancauwenberghe. — In Brussel X vinden we wat via internet besteld wordt, al dan niet rechtmatig, en dat bedoeld is voor privé-personen. De douane is verdienstelijk bij het vangen van grote partijen namaak. In het recente verleden werden trouwens grote vangsten gedaan van Viagra. De politiediensten zijn dan weer verdienstelijk bij het vinden van grote partijen anabolica.

De anabolica gaan naar topsporters, amateursporters en fitnesscentra. In dit verband verwijs ik naar een Duits dopingonderzoek dat werd uitgevoerd met de steun van de Europese Commissie.

De voedselsupplementen die ik klasseer onder de noemer boerenbedrog zijn deels vervalst. Gelukkig hebben we tot op heden nog geen vervalsing van geneesmiddelen kunnen vaststellen in de officiële distributiesystemen, maar laten we hout vasthouden.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Binnen de Europese Commissie is een discussie aan de gang over de definitie van additieven. Het debat neemt een wending die me niet zint, want de voorgestelde definitie van supplementen is onduidelijk enerzijds en slaat op de samenstelling en de gunstige werking op de gezondheid zonder daarbij na te gaan of het product waaraan het additief wordt toegevoegd wel een gunstige werking op de algemene gezondheid heeft. Dit is ruimer dan de dopingproblematiek. We weten dat supplementen zowel om de goede redenen als om de foute redenen kunnen genomen worden.

Graag had ik het standpunt van de heer Vancauwenberghe daarover. Welke houding kunnen de administratie en de regering daartegenover aannemen ?

De Heer R. Vancauwenberghe. — U alludeert op een voorstel van verordening van het Europees Parlement en de Raad « on nutrition and health claims made on foods », dat dateert van 8 oktober 2003. Het is hoog tijd voor een dergelijke verordening.

Het Directoraat-generaal Geneesmiddelen is een tijd geleden samen met het Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen gestart met het « grijze-zone-overleg » om beter de grens te trekken tussen geneesmiddelen en voeding. Ik kan u verzekeren dat het gebied zeer groot is. We merken immers dat er op internet en in groothandels en allerhande dieetwinkels producten worden verkocht met gezondheidsbeweringen die soms wel en soms niet door de beugel kunnen. Op de verpakking of in het reclamemateriaal van bepaalde producten staan therapeutische indicaties die het product klasseren als geneesmiddel. Gezondheidsbeweringen die wel door de beugel kunnen, moeten we kunnen aanvaarden — we kunnen een dergelijk fenomeen ook niet volledig wegwerken — maar soms is het gewoon kwakzalverij. Kwakzalverij die gevaarlijk wordt als er bijvoorbeeld, zonder enig bewijs, wordt beweerd dat bepaalde fytoproducten uit het Peruaanse oerwoud goed zijn tegen kanker, psoriasis, eczema enzovoort. Andere beweringen kunnen we dan weer onder boerenbedrog klasseren. Mensen willen voor die producten echter zeer veel geld betalen, terwijl er geen enkele werking aan kan worden toegeschreven. Het voorstel van het Europees Parlement en de Raad zou dus het best zo snel mogelijk van kracht worden. Op het ogenblik hebben het Directoraat-generaal en het voedselagentschap twee « grijze zone »-werkgroepen, een voor humane voeding en geneesmiddelen en een voor diergeneeskunde.

De heer Marc Wilmots (MR). — Ik heb veel nagedacht over doping in de sport. Sportlui staan altijd onder verdenking, denk maar aan de zaak Cofidis.

Denkt de heer Vancauwenberghe dat er clandestiene laboratoria bestaan die op zoek gaan naar producten waarmee ze de additieven kunnen verbergen ? In heel de Franse Gemeenschap werd de controle verscherpt en ik vind dat men in straffen moet voorzien. Moet een ploeg de personen opsporen die dopingproducten verbergen ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Zijn er laboratoria die dopingproducten van de jongste generatie kunnen aanmaken, zoals tetrahydrogestrinone ? Ik geloof niet dat men daar in Europa of in België mee bezig is. Het aanbod aan dopingproducten is zo groot dat men nog altijd terugvalt op die producten die in de dopinglijst staan. Ik beweer niet dat er geen ongekende stoffen worden gebruikt, maar ik denk niet dat men ze in België synthetiseert.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Er moet toch een onderzoeksfase zijn, die het gebruik voorafgaat. Ze moet het onder meer mogelijk maken door de controles te glippen. Waar wordt er geëxperimenteerd om de invloed van een product op de prestaties te bepalen ? Ik denk niet dat dit enkel in andere continenten gebeurt. Dergelijke substanties worden in alle sporttakken gebruikt, ook in Europa. Er moet dus wel een experimentele fase zijn.

Hebben die producten een invloed op de gezondheid van de atleet of de gebruiker ? We weten dat ze een invloed hebben op de onmiddellijke prestaties. Waar bevinden zich de laboratoria waar men de methode uitwerkt om de gebruikte producten voor controles te verbergen ? Bestaan ze ? Waar kan men ze vinden ?

Men heeft het over repressie, maar ik vind dat dit te maken heeft met ethiek in de sport. Er is ook nog iets als het Strafwetboek. Denkt u dat er laboratoria bestaan waar dopingmethodes worden uitgewerkt en tevens methodes om dopingproducten te maskeren ?

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik wil hier even bij aansluiten, mijnheer Vancauwenberghe, omdat uw antwoord me nogal verwondert. U zegt dat er in Europa waarschijnlijk geen labo's zijn die zich daar intensief mee bezighouden, terwijl er in de sector van de hormonen voor de veeteelt wel experts waren die de overheid altijd een stap voor waren en altijd producten ontwikkelden die niet onmiddellijk door de bestaande testen konden worden achterhaald. Het zou me dan ook zeer sterk verwonderen dat dat voor doping niet het geval is. Er wordt trouwens altijd beweerd dat het in sommige gevallen om één en hetzelfde circuit gaat.

De heer R. Vancauwenberghe. — Indien ik zou weten dat er in Europa labo's zijn die zich daarmee bezighouden, dan had ik dat al lang aan de politiediensten verteld en dan hadden we ze opgerold. Zo eenvoudig is dat. Wat ik hier zeg, is een persoonlijke mening : ikzelf weet niet waar de crème de la crème van de nieuwe synthese gebeurt.

Ik zeg u dat als we het zouden weten, we ze zouden oprollen. Hetzelfde geldt voor de veeteelt.

Die andere vraag zou u moeten stellen aan de laboratoria zelf. Ik ben geen chemicus en ik ben evenmin medisch gevormd. Ik weet niet welke de beste spuitschema's zijn. Ik zie wel dat bij bodybuilders de spuitschema's altijd meer worden geperfectioneerd. Via de combinatie van stoffen probeert men onder de detectiegrens te blijven.

Ik vind het trouwens gevaarlijk te poneren dat massaal nieuwe stoffen worden gesynthetiseerd. In de Verenigde Staten is dat wel bewezen met het tetrahydrogestrinone. Ik veronderstel dus dat men aan research doet om nieuwe producten te ontwikkelen die misschien kunnen worden misbruikt. U verwacht van mij een antwoord, maar dat kan ik niet geven. Als ik het antwoord zou weten, dan was het probleem al opgelost.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Ik hoor een nuancering : u zegt niet te weten of dergelijke laboratoria bestaan, terwijl ik dacht dat u gezegd had dat ze niet bestonden. Dat is niet helemaal hetzelfde. U weet niet waar ze zich bevinden, maar u hebt de indruk dat ze er wel zijn. Het zou wel vreemd zijn dat Europa daar helemaal van gevrijwaard zou zijn.

De heer R. Vancauwenberghe. — Ik dacht dat ik gezegd heb dat ik niet geloof dat er hier dergelijke laboratoria bestaan, maar dat hier wel wetenschappelijk gebeurt en dat er ook spin-offs moeten zijn.

Het gaat vaak om spin-offs van goedbedoelde research die misbruikt wordt. Het is bijzonder gevaarlijk om de bevolking of de politiediensten te laten geloven dat men de schuldigen kan vatten. Wij hebben die informatie niet, althans niet altijd.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — U verwijst naar het grijze-zone-overleg. Dat ligt zeer gevoelig. Wie mag wat controleren ? Er ligt een grote grijze zone tussen voedingsmiddelen, voedingssupplementen en geneesmiddelen. Waar zit wat en wie controleert wat ? U geeft een voorbeeld over dopingbestrijding in fitnesscentra. Worden die centra gecontroleerd en door wie ? Gaat men wel eens kijken naar de voorraad voedingssupplementen in de kelder van zo een fitnesscentrum ? Worden die supplementen geanalyseerd of gebeurt er op dat terrein helemaal niets ?

U verwijst naar het illegale circuit dat via internet ter beschikking is. Er bestaat een strikte wetgeving op het invoeren van geneesmiddelen, vooral van geneesmiddelen waarvoor een voorschrift verplicht is. Hoe zit het met die wetgeving en hoe wordt ze toegepast ten opzichte van een individuele gebruiker die via het internet geneesmiddelen en dopingproducten aankoopt ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Wie controleert wat ? Ofwel gaat het om een geneesmiddel, ofwel gaat het om een voedingsmiddel, ofwel gaat het om iets ertussen in. In het laatste geval gaat het om gezondheidsbeweringen. Het voedselagentschap is verantwoordelijk voor voedsel, het Directoraat-generaal Geneesmiddelen is verantwoordelijk voor geneesmiddelen en voor wat daartussen zit wordt informatie doorgegeven. Dat lukt momenteel via het grijze-zone-overleg.

Het grijze-zone-overleg komt vrij goed op gang. We zijn op het ogenblik bezig de lijst met gezondheidsbeweringen op te maken, die naar mijn oordeel trouwens ook aan alle gebruikers kenbaar zou moeten worden gemaakt. In Nederland bestaat er al een lange lijst van gezondheidsbeweringen die op een verpakking kunnen worden aanvaard. Als dat is gerealiseerd, wordt het vrij eenvoudig om de status van een substantie, een voedingsstof of een geneesmiddel te duiden. Het komt er dan alleen nog op aan om te bepalen tot welke groep het product behoort en wie daar verder toezicht op uitoefent.

Voor de fitnesscentra geeft het Directoraat-generaal Geneesmiddelen occasioneel assistentie als politie, douane en de parketten ons daarom vragen. Voedselsupplementen zijn daar toegelaten. Hier ligt dus een taak voor het voedselagentschap. Als in een fitnesscentrum ook geneesmiddelen aanwezig zijn, moeten ook wij daarbij worden betrokken. Als er ook substanties zijn met gezondheidsbeweringen, dan kunnen we die samen aanpakken. Het directoraat-generaal voert dus geen routinecontroles uit in fitnesscentra. We doen dat alleen op vraag van het parket of als er bij een razzia van de politiediensten substanties worden gevonden. Dan komen wij tussenbeide om die stoffen te detecteren en te duiden.

Voor de aankoop, de invoer en het persoonlijk gebruik van stoffen bestaat er op Europees vlak enkel jurisprudentie voor het persoonlijk gebruik van geneesmiddelen. Een Belgische burger mag zich in Frankrijk laten verzorgen. Als hij, in het kader van een dokter-patiëntrelatie een geneesmiddel koopt in een apotheek in Frankrijk, mag hij dat in België binnenbrengen. Dat zegt onder andere het Schumacher-arrest van het Europees Hof van Justitie.

Inzake de verspreiding van geneesmiddelen via internet kan ik mij nog niet echt uitspreken, aangezien ik de tekst van het recente Doc Morris-arrest nog niet volledig heb doorgenomen. Het Hof van Justitie zou de bestelling van voorschriftvrije geneesmiddelen toelaten op voorwaarde dat de aanbieder van die geneesmiddelen een toegelaten instantie is — een apotheek of in een andere lidstaat iemand die over de vereiste vergunning beschikt — en dat een dokter-patiëntrelatie kan worden aangetoond. We moeten ons realiseren dat de druk van het internet vooral weegt op de bij wet toegelaten distributiesystemen en op de dokter-patiëntrelatie. Er blijken tal van mogelijkheden te bestaan om via internet zelf geneesmiddelen te bestellen en aan zelfmedicatie te doen. Uit teksten en via het internationale overleg dat we geregeld hebben, weten we dat er bijvoorbeeld in de Verenigde Staten tal van patiënten in hospitalen terechtkomen na het gebruik van medicamenten die ze via het internet hebben verkregen. Het Doc Morris-arrest creëert werkelijk een precedent inzake de bestelling van geneesmiddelen via het internet.

Zoals u weet is alles in Europa een kwestie van een evenwicht te vinden tussen artikel 28 en artikel 30 van het Verdrag van Rome over het vrije verkeer van goederen. Dat kan alleen beperkt worden als er elementen van volksgezondheid in het spel zijn. Tegenover dat vrije verkeer staat de hele geneesmiddelenwetgeving die de volksgezondheid moet beschermen. Tussen die twee moet een evenwicht worden gevonden. Internet zal het in de toekomst mogelijk maken dat patiënten voorschriftvrije geneesmiddelen bestellen in apotheken overal in Europa en die per post laten bezorgen.

De heer Philippe Mahoux (PS). — We mogen de toekomst niet bezwaren, noch teveel veronderstellingen maken. De geneesmiddelenwetgeving is in elke lidstaat verschillend. Voor geneesmiddelen zijn er procedures voor de erkenning en de vaststelling van de prijs zodat we kunnen stellen dat die producten een uitzondering vormen op het algemeen beginsel van het vrij verkeer van goederen. Het betreft immers de sector van de gezondheidszorg en niemand betwist het specifieke karakter ervan.

Met betrekking tot dit soort producten, dopingproducten inbegrepen, die via het internet kunnen worden aangekocht, moeten we als lidstaat toch kunnen argumenteren dat die producten ook onder dat uitzonderingsregime vallen.

In plaats van totale liberalisering van die producten na te streven, blijkt de vigerende wetgeving zeer restrictief te zijn.

De heer R. Vancauwenberghe. — De huidige nationale wetgeving is inderdaad strikt op het vlak van de geneesmiddelendistributie, maar er wordt een Europees arrest verwacht waardoor het makkelijker wordt om geneesmiddelen die vrij zijn van voorschrift, over de grenzen te bestellen.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Ik denk dat er geen grote problemen zullen zijn indien de handel zich zou beperken tot de geneesmiddelen die niet aan een voorschrift onderworpen zijn. De strikte wetgeving is echter theoretisch : heel wat medicatie, onder meer dopingproducten, zijn zonder veel beperkingen beschikbaar via internet. We moeten nagaan hoe we die frauduleuze verhandeling kunnen aanpakken. Internet is een medium waarop blijkbaar moeilijk kan worden ingegrepen.

De producten die via internet zijn besteld, moeten ons land via een of andere weg binnenkomen. De douane moet scherper toezicht houden op de verhandeling van niet-toegestane producten. Op welke manier organiseert de overheid dat toezicht ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Dopingproducten zijn onderworpen aan de voorschriftverplichting. Een voorschrift is verplicht voor anabolica, antibiotica, stimulantia zoals narcotica en psychotrope stoffen. Voor die laatste twee groepen zijn de voorwaarden zeer streng. Anderzijds zijn de binnengrenzen verdwenen. Wij staan echter niet volledig machteloos tegenover het internet. Bij Economische Zaken bestaat er een cel die het internet bewaakt. Op basis van twee wetten van 11 maart 2003 kan België optreden tegen het ongeoorloofd verzenden van reclame. Economische Zaken doet jaarlijks in samenwerking met de Verenigde Staten ook een « clean-sweep » van internetsites die ontoelaatbaar zijn. Op het vlak van de geneesmiddelen heeft die controle tot op heden niet veel opgeleverd, maar er zijn wel mogelijkheden om de websites beter te beheren.

Zo zou het wettelijk verplicht moeten worden om op de website zelf de referenties te vermelden van de personen die verantwoordelijk zijn voor de website. Enkele jaren geleden hebben we in samenwerking met de douane meer dan 7 000 enveloppen met geneesmiddelen uit Spanje ontdekt en in beslag genomen. In Spanje leveren apotheken overigens zeer gemakkelijk anabolica af zonder voorschrift. Die enveloppen waren in België gepost met als bestemming de Verenigde Staten. Her ging vooral om pijnstillers. Er werd besteld via een telefoonnummer in de Verenigde Staten en de betaling gebeurde via een rekening aan de andere kant van de wereld. We hebben nooit kunnen achterhalen wie vanuit België de enveloppen heeft verstuurd. Hieruit mag blijken hoe moeilijk het soms is om het internet te controleren.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Het is inderdaad al bewezen dat dat heel moeilijk is. Mijn vraag betreft eigenlijk het volgende. Stel dat ik via internet anabolica bestel. Die kunnen niet via het internet geleverd worden. Dat moet via de post gebeuren. Welke middelen heeft de overheid om in dat stadium te controleren ? Of is controle onmogelijk wegens het briefgeheim ?

De heer R. Vancauwenberghe. — De grenzen binnen Europa zijn open. Ik veronderstel dat brieven afkomstig van andere Europese landen niet mogen worden geopend. Voor brieven uit landen buiten Europa kan De Post wel optreden. Ik denk dat er eveneens kan worden opgetreden als er een sterk vermoeden is dat er verpakkingen van geneesmiddelen circuleren binnen Europa, maar ik ben niet zeker of dat juridisch mogelijk is. Die vraag moet u stellen aan de mensen van Douane en Accijnzen.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Bent u op de hoogte van de wetgeving in de Europese lidstaten over de manier van afleveren van anabolica en van de voornaamste categorieën dopingproducten ?

Kunt u ons daarvan in kennis stellen zodat we tijd kunnen winnen ? Welke producten worden het meest gebruikt ? Welke voorwaarden gelden voor het gebruik ervan in de 15 EU-lidstaten ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Dat lijkt me te veel gevraagd; ik ben niet op de hoogte van de wetgeving in elk van de vijftien lidstaten. Ik meen wel te mogen zeggen dat substanties zoals anabolica tot nader order in elke lidstaat op voorschrift moeten worden afgeleverd. De voorschriftplicht is evenwel niet geharmoniseerd en wordt niet voor alle geneesmiddelen in alle lidstaten op dezelfde manier georganiseerd.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Als ik u goed begrijp, kan men die producten in Spanje zonder problemen aankopen ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Op het terrein stellen wij vast dat bodybuilders uit Spanje terugkomen met geneesmiddelen die zij zeker niet uit zwarte circuits hebben gehaald, maar gewoon bij de apotheker. Naar mijn mening gaat het in dat geval om de aflevering van geneesmiddelen zonder voorschrift en evenmin in een dokter-patiëntrelatie.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Door apothekers of via parallelle circuits ?

De heer R. Vancauwenberghe. — Die middelen kunnen uit parallele circuits komen, maar zeker ook van apothekers aan de Costa Brava.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Mijnheer Mahoux, ik stel voor dat wij de wetgeving van de verschillende lidstaten in kaart proberen brengen.

Voor spam op het internet moeten wij ons blijkbaar tot de minister van Economische Zaken richten. Ik word dagelijks bestookt met mails die het gebruik van Viagra aanprijzen. Waarom weet ik niet, maar ik zal daarover mijn beklag doen bij de minister.

Wat gebeurt er als men in België een pakje opent en een privé-persoon op het spoor komt die anabolica invoert uit een derde land, zoals bij voorbeeld de Verenigde Staten ? Wat onderneemt u dan ten aanzien van die man of vrouw die mijns inziens de wet overtreedt ?

De heer R. Vancauwenberghe. — U verwijst naar de samenwerking met de postdiensten van Brussel X. Als de geneesmiddelen bestemd zijn voor niet-residenten die in ons land verblijven, wordt de zending doorgelaten.

Gaat het echter gaat om anabolica, dan wordt er bijna altijd opgetreden. Ze worden in beslag genomen. Gaat het om belangrijke hoeveelheden dan wordt in samenwerking met de politie of met de douane een opsporing georganiseerd.

Gaat het om zeer kleine hoeveelheden van bijvoorbeeld pro-hormonen, een middel waarvoor de regelgeving samen met die voor voedselsupplementen in de Verenigde Staten niet strikt is, dan wordt de bestemmeling gevraagd om afstand te doen van de zending. Wij kunnen onmogelijk de pakjesdiensten belasten met honderden procedures die ongetwijfeld hun werking zouden verstikken. Als wij de bestemmeling verzoeken om vrijwillig afstand te doen, dan blijven onze controles rendabel.

Kleine hoeveelheden voor privé-personen worden dus naargelang het van geval tegengehouden of doorgelaten. Als er aanwijzingen zijn dat het gaat om illegale of namaakhormonen, dan wordt er opgetreden.

De heer D. Struys.- Ik ben verantwoordelijke voor het GAD-team op de luchthaven van Zaventem. GAD staat voor Groep Anti-drugs, maar bij het zoeken naar drugs stoten we vaak op heel wat andere zaken. Ongeveer 8 jaar geleden kwamen we in contact met de diensten van de heer Vancauwenberghe omdat we in post- en andere pakketten nogal wat geneesmiddelen en ons onbekende andere producten aantroffen.

Wij werden samen ontboden op het parket van Brussel en onder de paraplu van de Procureur hebben wij nu een vrij soepele en praktische samenwerking uitgedokterd. Wanneer onze diensten iets verdachts vinden, mogen we van het parket onmiddellijk alle mogelijke informatie sturen naar de diensten van de heer Vancauwenberghe in het licht van eventuele verdere acties. Die samenwerking heeft in het verleden al aanleiding gegeven tot mooie bijkomende resultaten.

We vinden dagelijks honderden zendingen met producten die als geneesmiddel verpakt zijn. Sommige namen kennen we wel, maar de producten worden vaak verpakt in Chinese potjes of andere gadgets die helemaal niet meer te herkennen zijn. We kunnen al die producten helaas niet laten analyseren. Ik heb nog geen enkele dienst gevonden die mij daarbij kan helpen. Het zou volgens mij zeer praktisch zijn, mocht men gewoon verbieden om die zaken per post of koerierdienst te versturen. Dat is wel een vrij draconische maatregel die niet zo evident is in het raam van het vrije verkeer van personen en goederen, maar we kunnen onmogelijk elk pakje met één of twee potjes controleren. De voorbije weken werd vastgesteld, niet in België, dat men al zo ver gaat dat namaakgeneesmiddelen in originele verpakkingen van geneesmiddelen worden versast. De douanier moet dus bijna alle doosjes opendoen, wat niet evident is.

Een woordje over het controleren van labo's. Er moet nog veel gebeuren voor een efficiënte controle op de grondstoffen die nodig zijn voor de productie van dopingproducten. Er bestaat al een Cel Precursoren die uitstekend werk verricht, maar we moeten helaas vaststellen dat de beschikbaarheid van verboden producten, ondanks alle mogelijke controles, nog toegenomen is. Het bewijs daarvan is de daling van de prijs van XTC en aanverwante producten. Ik vrees dat er een overaanbod is.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik lees in een artikel dat miljoenen Amerikanen hun geneesmiddelen buiten de Verenigde Staten kopen. Dat gebeurt niet alleen via internet, maar bijvoorbeeld ook tijdens hun reizen naar Canada en Mexico.

De heer Struys zegt terecht dat het bijzonder moeilijk is om ieder pakje dat binnenkomt te controleren en dat het misschien utopisch is om die zendingen te verbieden. Ik weet niet of dat werkelijk zo utopisch is. Uiteindelijk zijn er toch de apotheken die de geneesmiddelen verdelen. Heeft hij een idee over de toestand in België met betrekking tot zendingen die uit het buitenland komen ? Het is toch schrikwekkend dat in een aspirineverpakking bijvoorbeeld heel wat andere gevaarlijke geneesmiddelen worden verstuurd. Heeft hij enig zicht op die situatie of heeft hij er het gissen naar ? Over welke middelen zou hij moeten kunnen beschikken om zijn taak op een meer doeltreffende wijze te kunnen verrichten ?

De heer D. Struys. — Ik heb de indruk dat er fraude wordt gepleegd inzake de uitvoer van medicijnen naar landen met een socialezekerheidsstelsel dat minder goed is dan het onze. In dat verband vermeld ik de Verenigde Staten. Ik denk dat er geneesheren in ons land medicijnen voorschrijven die worden terugbetaald door het ziekenfonds en naar familieleden van de verzekerde in de Verenigde Staten worden gestuurd.

Ik ken tot op heden slechts één voorbeeld van het aantreffen van andere producten dan de verpakking laat vermoeden. We hebben de gegevens aan de heer Vancauwenberghe bezorgd. Hij kan misschien nadere details verstrekken. Ik ben de namen van de producten vergeten. Ik herinner me dat de zending namaak Viagra bevatte en ook een middel tegen lepra.

De heer D. Struys. — Het zou voor de controlerende diensten, in het bijzonder de douanediensten, veel eenvoudiger zijn als we uit elke zending die we controleren, de medicijnen mochten halen. Een wet ter zake zou alles veel duidelijker maken.

Wat de controlemiddelen betreft, zou ik graag hebben dat de controlediensten van de heer Vancauwenberghe minstens gedurende een volledige week op de luchthaven aanwezig zouden zijn zodat we hen elke zending die medicijnen bevat, zouden kunnen voorleggen. Het zijn immers zijn diensten die ter zake deskundig zijn en niet wij.

Inzake het vervoer van chemicalieën liggen de zaken nog veel moeilijker. We worden geconfronteerd met staalnamen, zuiverheidsgraden, met al dan niet giftigheid van producten enzomeer.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik kan mij persoonlijk moeilijk inbeelden wat uw werk precies inhoudt. Kunt u ons zeggen hoeveel pakjes er bij u binnenkomen en hoeveel mensen er betrokken zijn bij het uitvoeren van de controle ? Wat gebeurt er met een zending die bestemd is voor een ander Europees land ?

De heer Philippe Mahoux (PS). — Hoeveel pakjes met illegale substanties hebt u in twee jaar tijd opgespoord ?

De heer D. Struys. — Onze ploegt telt een tiental mensen. We houden ons in de eerste plaats bezig met het opsporen van drugs. Vorig jaar heeft onze ploeg meer dan 500 vaststellingen gedaan, zowel kleine als grote. We hadden vorig jaar meer dan 300 namaakdossiers. Het aantal dossiers in verband met medicijnen ken ik niet uit het hoofd. De heer Vancauwenbergh is daarvan ongetwijfeld beter op de hoogte want elk dossier in verband met medicijnen wordt onmiddellijk naar zijn diensten doorgestuurd. Het betreft alleszins tientallen dossiers.

Als we onze resultaten vergelijken met andere luchthavens, hoeven we zeker niet te blozen, maar als we meer middelen krijgen, zullen we zeker meer vinden.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Kunnen de statistieken waarover u beschikt met betrekking tot het aantal controles, de gebruikte methode en het aantal daaruit voortvloeiende opsporingen bij het verslag van de commissie worden gevoegd ?

De heer D. Struys. — Ik heb de statistieken niet bij, maar ik kan ze u door de dienst van de nationale opsporingsdirectie laten bezorgen.

Onze werkmethode is onder meer gebaseerd op risicoanalyse. Dagelijks passeren er op de luchthaven van Zaventem 2800 ton goederen. Het is niet mogelijk alles te controleren. We moeten ons concentreren op de zendingen die een hoger risico inhouden.

Naast risicoanalyse zijn er de controles in het wilde weg. Zo controleren we zendingen die uit Spanje komen of zendingen die naar Italië gaan. Niet ten onrechte, zoals is gebleken, toen we een halve kilo cocaïne hebben gevonden die naar Italië werd verzonden. Ook die controles zijn nuttig en noodzakelijk.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Als ik u goed begrijp, staat u voor een haast onmogelijke opdracht en moet u zich noodgedwongen beperken tot de grotere zendingen. U controleert postpakketten en dat soort zendingen. Maar aangezien doping voor sommigen een vrij individuele bezigheid is, die vaak ook zonder controle van een arts gebeurt, zou het nuttig zijn kleine individuele zendingen te kunnen controleren. Heb ik het juist begrepen dat individuele zendingen in de vorm van een brief niet worden gecontroleerd ?

In de totaliteit van de invoer is de luchthaven slechts goed voor een klein percentage. Eigenlijk is De Post de instantie waarlangs het meeste passeert. Worden de zendingen langs De Post gecontroleerd ?

De heer D. Struys. — Het is niet zo dat we geen brieven controleren. We moeten ons houden aan het briefgeheim en van een zending waarvan we kunnen veronderstellen dat het een brief is, moeten we afblijven. Voor enveloppen waarin zich twijfelachtige goederen zouden kunnen bevinden, biedt de douanewetgeving ons de mogelijkheid om die in bepaalde omstandigheden te openen. De kans om grote hoeveelheden aan te treffen in een brief is evenwel vrij klein. Vandaar dat het merendeel van onze controles zeker niet gericht is op brieven. Maar zoals de heer Vancauwenberghe vertelde, werden al honderden brieven vanuit Spanje onderschept. Verboden middelen worden zowel via koerierdiensten als via De Post verzonden. Bij een koerierdienst gebeurt dat echter niet anoniem. De naam van de afzender moet worden vermeld en bovendien bestaat de mogelijkheid dat in het kader van veiligheidsmaatregelen, het pakje wordt opengemaakt. Op dergelijke pakjes is immers het briefgeheim niet van toepassing. Een postpakket daarentegen wordt gewoon in een bus gestoken en de naam en adres van de afzender kunnen willekeurig uit het telefoonboek gekozen zijn. De verzending van een pakket via een koerierdienst is traceerbaar. Er kan altijd worden nagegaan waar de zending zich bevindt. Zo gaat het niet bij De Post die bovendien een betrouwbaar middel van afleveren is. Vooral de anonimiteit maakt postzendingen aantrekkelijk.

Tweemaal daags controleren we de postzendingen. Een tiental jaar geleden was dat in hoofdzaak beperkt tot binnenkomende zendingen vanuit drugsproducerende landen. Gezien de productie van XTC en de vele vaststellingen die door mijn en andere diensten worden gedaan, hebben we nu de morele verplichting om ook uitgaande zendingen te controleren. Het werkvolume is dus enorm toegenomen.

Elke dag werken we enkele uren in de lokalen van De Post. Dankzij de medewerking van De Post halen we een groter rendement.

De heer M. Willekens. — Sinds mijn vertrek bij de federale politie, waar collega Van den Boeynants me opvolgde, werk ik bij de lokale politie van de politiezone Kempen-Noordoost.

De heer J. Van den Boeynants. — Ik ben commissaris bij de federale politie. Sinds 3 maart 1997 werk ik bij de hormonencel. We hebben altijd gewerkt op de veeteelt. Eind vorig jaar besliste onze directeur-generaal dat de humane doping door onze cel zou worden behandeld.

De heer M. Willekens. — Ik wil eerst schetsten hoe ik als politieman in de strijd tegen doping ben « ingerold ». Buiten de politie heb ik namelijk nog een ander leven, dat van trainer bij BLOSO. Vandaar mijn interesse voor de sport.

In de Noorderkempen stond ik vroeger aan de leiding van een drugssectie. In de jaren tachtig, toen bodybuilding een echte mode was geworden, stelde ik vast dat vele jonge drugsgebruikers en dealers ook naar de fitnesscentra gingen en allerlei verboden en niet verboden middelen slikten. Ik geef toe dat ik zelf ook de fitnesscentra bezocht en er vele uren en dagen trainde. Ik heb alles geslikt wat legaal was, maar bij mij had dat weinig effect. Ik heb dan advies gevraagd aan mijn huisarts die me zegde dat de producten die ik had geslikt geen enkel nut hadden. Hij toonde me wel een 30 tot 40 verpakkingen anabolica. De huisarts had ook een amateur-fietsploeg onder zijn cliënten. Hij bood me zelfs aan die producten eens te proberen.

Een paar maanden later laat ik als politieman een auto stoppen aan de Belgisch-Nederlandse grens. Ik kende de persoon die ik controleerde : hij was de uitbater van een fitnesscenter in de Zuiderkempen. In zijn koffer zaten twee grote vuilniszakken met anabolica. Toen is alles begonnen. Ik heb alle diensten die betrokken waren bij de strijd opgebeld, ook het Centraal Bureau der Opsporingen van de toenmalige rijkswacht. Ik kreeg nergens een antwoord. Ik ben dan zelf beginnen studeren. Uiteindelijk ben ik in 1997 gaan werken op wat nu de Centrale Dienst Drugs van de federale politie geworden is.

Daar kreeg ik de kans om projecten te ontwikkelen en te begeleiden. Een van de projecten die ik wou ontwikkelen was de strijd tegen dopingproducten. Ik dacht hierbij niet zozeer aan de sporters, maar wel aan de jongeren in de fitnesscentra. Overigens zal het probleem binnenkort weer opduiken : dopinggebruik gebeurt immers in kuren. Een deel van de gebruikers heeft geen sportieve ambities, maar wil wel tijdens het bouwverlof ergens op een zonnig strand met een mooi bovenlichaam pronken. De kuren beginnen dus in de periode februari-maart; ook wij zullen dan in actie schieten.

Destijds wist niemand bij de politiediensten om welke producten het juist ging. Ik heb dan ook veel geleerd van specialisten als apothekers en dokters. Met alle vergaarde informatie — een groot deel ervan heb ik trouwens op het internet gevonden — heb ik een cursuspakket samengesteld. De eerlijkheid gebiedt mij te zeggen dat de politiediensten tot op heden nog niets met dat pakket hebben gedaan. Blijkbaar was het geen prioriteit en onbekend is nog steeds onbemind.

Wie over doping praat, heeft de indruk tegen muren te praten. Vanochtend stond nog in de krant dat dopingbestrijder de makkelijkste job ter wereld is : zogezegd neemt niemand doping en iedereen die positief is, is onschuldig !

Binnen de politiediensten was de aanpak van doping moeilijk te plaatsen. Ik weet niet of dit probleem ondertussen is opgelost. Een deel van de producten zijn illegale drugs en vallen dus onder de verantwoordelijkheid van de Centrale Dienst Drugs van de federale politie. Andere producten zoals hormonale producten komen ook in de dierengeneeskunde voor en vallen onder de verantwoordelijkheid van de hormonencel. In de zeven jaar dat ik in Brussel heb gewerkt, is het probleem nooit opgelost. Dat is te wijten aan betwistingen en gebrek aan samenwerking tussen bepaalde directies.

Er was toen trouwens ook weinig interesse. Ooit heb ik een bezoek gebracht aan de hormonencel waar me werd gezegd dat producten die voor mensen bestemd waren hen niet interesseerden.

We hebben toen contact gezocht met de verschillende ministeries, waar we welkom waren. De artsen die dopingcontroles doen, zijn immers vragende partij voor politieacties. Het decreet van de Vlaamse Gemeenschap bepaalt immers dat een controlearts de bijstand van de politie kan vorderen als hij vermoedt dat problemen kunnen rijzen. In de praktijk waren nooit politiemensen vrij om bijstand te bieden. Een arts die in een hachelijke situatie bijstand vroeg, kreeg te horen dat men een ploeg zou sturen zodra er een vrij was. In 2002 hebben we dit probleem opgelost : politiediensten en de controleartsen van de Vlaamse Gemeenschap hebben de vaste afspraak gemaakt dat er altijd een politieploeg zou klaar staan voor controles waarbij zich problemen zouden kunnen voordoen.

We hebben ook geprobeerd hulp te bieden bij de ontwikkeling van de administratieve afwikkeling. Vroeger moesten de controleartsen steeds een aantal documenten invullen. Een goede advocaat slaagde er bijna altijd in een betrapte atleet vrij te krijgen op basis van procedurefouten in de formulieren. We hebben de administratieve afwikkeling nog niet zo lang geleden aangepast.

De nieuwe formulieren van de Vlaamse Gemeenschap zijn nu al twee jaar in gebruik en lijken op normale processen-verbaal.

De strijd tegen dopingproducten werd bij de politie niet als een prioriteit gezien en werd dan ook altijd stiefmoederlijk behandeld. Mijn frustratie in dat verband was overigens de reden om de dienst in Brussel waar ik werkte, te verlaten en een nieuwe uitdaging te zoeken.

De heer J. Van den Boeynants. — Ik kan weinig toevoegen aan het getuigenis van de heer Willekens, aangezien de directeur-generaal pas in december 2003 beslist heeft dat de hormonencel zich ook op humane doping zou toeleggen. De eerste overlegvergadering met de Vlaamse administratie is gepland voor 30 januari. Zelf heb ik alleen maar ervaring op het vlak van samenwerking met verschillende inspectiediensten in het kader van de bestrijding van het hormonengebruik in de veeteelt.

Tussen de Vlaamse administratie en de politiediensten is overeengekomen dat de door de Vlaamse administratie gevraagde bijstand wordt geregeld via het overlegorgaan. In het verleden was dat de Centrale Dienst Drugs. De controle over het gebruik van humane doping wordt thans beschouwd als een taak van de lokale politie. Als de Vlaamse administratie mij in dat verband aanspreekt, zou ik contact moeten opnemen met de lokale politie. Als lid van de federale politie kan ik echter niets opleggen, overigens ook niet met betrekking tot hormonengebruik in de veeteelt. Dat is niet echt een probleem voor ons. Ik stel wel vast dat we in het verleden iets konden afdwingen en vandaag geen macht meer hebben op dat stuk.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik dank u voor het boeiende getuigenis. Ik betreur het dat u zich laat ontmoedigen, want het was precies onze bedoeling u te steunen in uw strijd tegen doping.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Bestaat er een wettelijke grondslag voor het uitvoeren van controles op bodybuilders ? De bijzondere regels die van toepassing zijn op de sportbeoefening zijn immers gekoppeld aan de competitie. Het lijkt me logisch om aandacht te schenken aan trafieken van stoffen, ook die welke georganiseerd worden door uitbaters van fitnesszalen. Maar wat met gebruikers die op individuele basis actief zijn en aan wie door geen enkele wetgeving verboden wordt dergelijke stoffen te gebruiken ?

De heer M. Willekens. — Dat is inderdaad een van de grote problemen waarmee zeker de lokale politie geconfronteerd is. Toch zijn er manieren om op te treden tegen bezoekers van fitnesscentra die niet aan competitie doen, maar toch doping gebruiken. Die mensen kopen de producten ofwel in het centrum zelf ofwel erbuiten, bij iemand die niet gemachtigd is om geneesmiddelen te verkopen. Het gaat om geneesmiddelen die alleen te verkrijgen zijn met een voorschrift dat ze echter niet kunnen voorleggen. Heel vaak gaat het ook om injecteerbare producten die ze bij zichzelf inspuiten.

De heer Philippe Mahoux (PS). — Wat van belang is, is dat die stoffen enkel op voorschrift kunnen worden afgeleverd. De aflevering is gereglementeerd. De geleverde inspanningen zijn zeker van belang, aangezien het om de volksgezondheid gaat, nog los van de sportbeoefening en het gaat menig bodybuilder aan. Ik ben er niet van overtuigd dat er ter zake een wettelijke grondslag voorhanden is.

De heer J. Van den Boeynants. — Ik wil daar graag iets aan toevoegen en ik hoop dat de heer Vancauwenberghe me corrigeert als ik me vergis. Het bezit van hormonale stoffen op zich is strafbaar. We kunnen daarvoor terugvallen enerzijds op de drugswet en anderzijds op het koninklijk besluit van 12 april 1974 dat het bezit daarvan strafbaar stelt, tenzij er een vergunning voor is gegeven.

De heer R. Vancauwenberghe. — Er zijn twee mogelijkheden. Als een sporter anabolica gebruikt die hij op voorschrift van een geneesheer in de apotheek verkregen heeft, dan rijst de vraag of die dokter het recht heeft die anabolica voor te schrijven voor niet-medische doeleinden. De Orde van Geneesheren kan dat beoordelen. Als een sporter de anabolica op de zwarte markt heeft gehaald of meegebracht uit een EU-lidstaat dan valt hij onder de federale gifstoffenwet, meer bepaald het koninklijk besluit van 12 april 1974, waarin staat dat voor het bezit van anabolica, antibiotica, beta-adrenergische stoffen en anti-parasitaire stoffen een vergunning nodig is. Dergelijke geneesmiddelen mogen zich enkel in het apotheekkastje thuis bevinden indien ze reglementair zijn verworven, dat wil zeggen bij een apotheker door middel van een doktersvoorschrift Dit is zo klaar als pompwater. Als de middelen op voorschrift van een geneesheer zijn verworven dan rijst ook de vraag of het deontologisch correct is dat een geneesheer anabolica voorschrijft om een mooi bovenlichaam te krijgen of om beter te presteren in sportactiviteiten.

De heer Philippe Mahoux (PS). — De medische deontologische code is niet helemaal van openbare orde. We hebben het hier nu over het Strafwetboek. De geneesmiddelen zijn ofwel legaal door apothekers afgeleverd, ofwel via illegale circuits verkregen.

Atleten die aan competitiesport doen, moeten strikte regels naleven inzake gezondheid en sportieve correctheid. De persoonlijke consumptie, buiten de competitie is een heel ander probleem. De vraag is hoe dat gebruik kan worden gecontroleerd. Dat is een fundamenteel maatschappelijk probleem. Nepspierballen van bodybuilders worden een zorgwekkende realiteit vanuit het oogpunt van de volksgezondheid. Men kan wel controles uitvoeren in de fitnesszalen, maar over welke middelen beschikt men om het individuele gebruik van bodybuilders te controleren ?

De heer M. Willekens. — Het klopt dat we tegenover de gebruiker zelf heel weinig manoeuvreerruimte hebben. Als politieman heb ik dan maar één mogelijkheid : kijken of hij strafbare handelingen stelt, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een geneeskundige handeling, zoals het injecteren van het product bij zichzelf. Verder kan ik in de praktijk heel weinig doen. Ik kan alleen via zijn geval de handel controleren.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Weet u hoeveel er wordt gebruikt via het zwarte circuit en hoeveel via doktersvoorschrift ? Kunt u ons daarvan percentages geven ?

De heer M. Willekens. — Neen, er zijn geen exacte cijfers. De reden is van politionele aard. Vroeger werden de meeste vangsten van dopingproducten geregistreerd ofwel als geneesmiddel ofwel als drugs. Vandaag kunnen we het verschil niet meer afleiden uit de statistieken. Door praktijkervaring kunnen we een idee hebben. Maar welke waarde hebben zulke cijfers ?

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — De bedoeling van dit soort vergaderingen is uiteindelijk maatregelen te kunnen nemen. Als het voorschijven bij de artsen marginaal is, dan moeten we ons toespitsen op het andere circuit. Als zou blijken dat vele producten via artsen worden verkregen, dan moeten we in die richting maatregelen nemen. Het is toch wel eigenaardig dat er helemaal geen statistieken van bestaan. Wanneer bij een individu een vaststelling wordt gedaan, dan moet toch kunnen worden nagegaan waar hij het product heeft gehaald. Via de processen-verbaal moet toch bekend zijn op welke manier die mensen de producten hebben verkregen. Is daarvan geen databank aangelegd ?

De heer M. Willekens. — Neen. De praktijk leert wel dat de markt verschoven is. Twintig jaar geleden kon men nog bij heel veel huisartsen voorschriften krijgen en bij veel apothekers kleine hoeveelheden producten kopen. Dankzij het werk van de farmaceutische inspectie is dat kanaal minder belangrijk geworden. Er werden namelijk geneesheren op het matje geroepen en er werden apothekers gestraft.

Heel wat jonge mensen uit mijn streek komen me regelmatig verpakkingen tonen. Spijtig genoeg alleen lege verpakkingen. Ik stel vast dat de jongste twee à drie jaar nog weinig producten afkomstig zijn uit het legale circuit, maar heel veel uit illegale circuits komen. Vorige maand kreeg ik een verpakking met een Russisch opschrift. Ik kon enkel de vervaldatum ontcijferen. De maand daarvoor kwam men mij een Australisch product tonen, Spectriol and Drive speciaal voor racepaarden. Dat product wordt in Turnhout in het fitnesscentrum verkocht !

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Als arts heb ik gedurende twaalf jaar drugsverslaafden begeleid in een methadonproject. Ik zag dezelfde circuits in de grijze zone van de sport. Mensen uit dubieuze middens wisselden twijfelachtige producten uit.

Ik heb ook eens een politieoptreden meegemaakt in het kader van een voorschriftenzwendel. Een malafide arts schreef anti-kankerproducten voor om tepelvorming bij bodybuilders te doen verdwijnen. Het voorschrift stond op naam van de moeder die geen kanker had. Zo kwam de fraude via het RIZIV aan het licht. Er volgde een huiszoeking bij de apotheker en bij de consument. Ik heb in het bodybuildersmilieu de meest irreële toestanden gezien. Soms werden voorgeschreven producten geruild voor groeihormonen.

Daarnet is allusie gemaakt op het samenvoegen van de drugs- en de hormonencel. Dat lijkt me alleszins een stap vooruit. Net voor de kerstvakantie heb ik de heer Piet Van Temsche, de directeur van het Federaal Voedselagentschap, duidelijk horen zeggen dat er een verschuiving is van de hormonenmaffia van de voeding en de veeteelt naar de sport.

Het gaat volgens mij niet over de topsporter alleen, de problematiek is veel ruimer. De mensen die ik in het circuit van de gebruikers tegenkwam, waren zelfs geen sportlui. Wat hen drijft is kunnen paraderen in het zwembad of misschien zelfs voor de spiegel. Het gebruik van middelen is enorm veralgemeend. Nu komen daar ook nog de voedingssupplementen bij die via het internet te verkrijgen zijn. En er zijn nog altijd heel wat legale artsen met een losse pen die zich verschuilen achter de vrijheid van voorschrijfgedrag.

Mijnheer Willekens, u zegt dat u een syllabus met richtlijnen hebt gemaakt, maar dat die blijkbaar bijna niet wordt gebruikt. Mogen we die inzien ?

Kunt u ons een idee geven van de mate waarin het gebruik van middelen verspreid is ? Vaak wordt gezegd dat er in sportmiddens heel wat cannabis wordt gebuikt, maar zelf ken ik vooral het cocktailgebruik en natuurlijk ook de amfetamines en de anabolica. Het gebruik varieert ook sterk naargelang van het seizoen en de aard van het tijdverdrijf. Hebt u een idee van de verspreiding van het middelengebruik niet alleen bij jongeren, maar onder de hele bevolking ?

De heer M. Willekens. — De meeste mensen die ons om informatie vragen, zijn jongeren. Volwassenen doen dat veel minder. Daardoor kan ik niet veel zeggen over het gebruik van volwassenen.

Natuurlijk gaan niet alle jongeren naar het fitnesscentrum. Niet alle jongeren dromen ervan om met een mooi bovenlichaam op een strand te paraderen. De jongeren die naar een fitnesscentrum gaan zijn alleszins minder in aantal dan zij die illegale drugs gebruiken, maar toch talrijk genoeg om een probleem van volksgezondheid te vormen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Kunt u ons de syllabus bezorgen ?

De heer M. Willekens. — Uiteraard. Ook BLOSO heeft die al aanvaard.

De heer R. Van Cauwenberghe. — Ik ben het helemaal eens met de heer Willekens dat het illegale gebruik vele malen het legaal voorschrijven van anabolica door geneesheren overtreft. Een beetje advocaat van de duivel spelend zou ik bijna wensen dat anabolica voor niet-therapeutische doeleinden worden gelegaliseerd en door dokters voorgeschreven, precies om de vuiligheid van de zwarte circuits uit te sluiten. Daar zit immers het grote probleem van de volksgezondheid. Het zijn precies de enkele geneesheren die anabolica voorschrijven als lifestyle-drug, louter om er beter uit te zien, die ons voortdurend uitdagen om de vraag op te lossen of we anabolica daarvoor mogen toelaten. Op die vraag moeten politici eindelijk eens een duidelijk antwoord geven, zowel tegenover de bevolking als voor de speurders.

Wij worden horendol van de uitlatingen in de media, onder meer van de heer Camps, dat alle topsporters middelen gebruiken en dat ze die dus maar beter zouden toelaten. Dat is het dilemma waar we elke dag voor staan. We stoten op anabolica van slechte kwaliteit die zwaar ondergedoseerd zijn. We vinden stoffen met een totaal valse etikettering. In vergelijking daarmee is de dokter die goed materiaal voorschrijft en zijn patiënten onder controle heeft, toch beter bezig. Dat is een dilemma dat de politici moeten oplossen.

3. Hoorzitting van 4 februari 2004

Hoorzitting met :

— De heer F. Schins, procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent;

— De heer J. Sabbe, substituut-procureur-generaal bij het hof van beroep te Gent;

— De heer L. Misson, advocaat;

— Mevrouw D. Gavage, advocaat.

De heer F. Schins. — Ik dank u voor de uitnodiging om naar deze commissie te komen. Het biedt ons de gelegenheid om een kort overzicht te geven van wat wij doen op het gebied van dopingbestrijding en van onze beperkingen dienaangaande.

Ik wil eerst de rol schetsen van het openbaar ministerie in de periode vóór de regionalisering van deze materie. We wisten destijds ook wel dat er doping was bij de sportbeoefenaars. Die problematiek werd toen op een vrij eenvoudige manier aangepakt. Op de parketten hield iemand zich bezig met de toepassing van de nationale dopingwetgeving. Aangezien er geen lijst van verboden producten voorhanden was, moesten de gerechtelijke diensten uitmaken welk middel al dan niet als doping moest worden beschouwd.

Concreet werden geregeld afspraken gemaakt tussen het parket en de politiediensten, meestal de BOB van de rijkswacht, om gerichte controles te organiseren bij sportbeoefenaars van wie om een of andere reden kon worden vermoed dat ze doping gebruikten. De aanpak was heel traditioneel : de politiediensten stapten ter plaatse af vergezeld van gerechtelijk aangestelde deskundigen; er werden urinemonsters genomen waarna de deskundigen de producten analyseerden. De betrokkenen werden geïnformeerd en het onderzoek werd op gang gebracht.

Het ging om een integrale inpak waarbij de klassieke politionele methode werd toegepast. Men beperkte zich niet tot het nemen en ontleden van monsters. Ook de bagage, de kleedruimte, de voertuigen van de verzorgers werden geïnspecteerd. Op die manier kon een onderzoek worden gevoerd dat de hele keten aanpakte, soms op verschillende plaatsen tegelijk.

De regionalisering van de materie heeft een ommekeer teweeggebracht. De commissieleden mogen uit mijn uiteenzetting niet afleiden dat ik enige commentaar of kritiek heb op de nieuwe aanpak. Als magistraat ben ik daarvoor niet bevoegd. Ik ben wel bevoegd om de gevolgen van de regionalisering te schetsen. De verschillende parlementen — op federaal en regionaal niveau — kunnen daaruit dan conclusies trekken.

De filosofie is nu helemaal anders. De sportbeoefenaar is niet meer strafbaar voor dopingpraktijken en kan alleen het voorwerp worden van disciplinaire maatregelen. Daardoor kan de klassieke aanpak met het parket en de politiediensten niet meer vanaf het begin worden gevolgd.

Als alles meezit, worden we achteraf ingelicht van het feit dat een of andere sportbeoefenaar positief is bevonden. We zijn echter niet aanwezig wanneer de monsters worden genomen, we kunnen de bagage niet fouilleren, we kunnen de voertuigen niet controleren, we kunnen de hotelkamers niet doorzoeken. Soms maakt de pers melding van een of andere actie, maar meestal gaat het dan om een actie die voortvloeit uit een lopend onderzoek of die werd opgestart op basis van bepaalde aanwijzingen over overtreding van de federale wetgeving.

De aanpak is dus totaal gewijzigd. We waren dan ook ten zeerste verbaasd toen einde 1998 zowel het Vlaams Parlement als de Vlaamse regering ons verweten dat parketten en politiediensten veel te weinig deden op het vlak van de dopingproblematiek.

Het keerpunt kwam op 4 december 1998. Op die dag hield de bevoegde commissie van het Vlaams Parlement een hoorzitting waarop beide partijen — wij en de politici — enkele knelpunten naar voren hebben gebracht. Vanaf begin 1999 is dan ook een vrij goed gestructureerd overleg op gang gekomen tussen de Vlaamse administratie en het openbaar ministerie, naderhand bijgestaan door de rijkswacht, nadien de federale politie. Het doel was de bevoegdheden van de Vlaamse administratie en de parketten zo veel als mogelijk op elkaar af te stemmen.

Dat overleg heeft geleid tot de redactie van twee documenten. Ten eerste was er een gemeenschappelijke rondzendbrief van de procureurs-generaal van Antwerpen, Gent en Brussel voor de Vlaamse parketten en de arrondissementen Leuven en Brussel. Ten tweede hebben de Vlaamse administratie en de genoemde procureurs-generaal in november 2000 een protocol gesloten over een meer efficiënte dopingbestrijding in Vlaanderen. Dat protocol werd nadien door de bevoegde politieke leiders goedgekeurd.

Eerst enkele opmerkingen over de rondzendbrieven. Tegenwoordig zijn er twee soorten rondzendbrieven : die van de individuele procureurs-generaal voor het eigen ressort en die van het college van procureurs-generaal. Het gaat hier om een geregionaliseerde materie, die niet als dusdanig tot de bevoegdheid van het college van procureurs-generaal behoort. De richtlijnen betreffende de uitvoering van het Vlaams dopingdecreet kunnen enkel worden gedragen door die procureurs-generaal die bevoegdheid hebben in het landsgedeelte waar de materie van toepassing is. Om die reden hebben we geopteerd voor een gemeenschappelijke Vlaamse aanpak.

De gemeenschappelijke rondzendbrief is gebaseerd op het Vlaams decreet van maart 1991, dat ondertussen aan aanpassing toe is. De brief bevat onder andere een toelichting, evenals een uitleg over de wijze waarop de vaststellingen en de processen-verbaal best zouden circuleren.

Het parket-generaal van Gent is aangewezen als centraal punt. Dat betekent dat de processen-verbaal opgemaakt door de controleartsen van de Vlaamse gemeenschap naar aanleiding van dopingcontroles, via ons parket worden doorgestuurd naar het bevoegde parket. Theoretisch is het omgekeerde ook mogelijk. Naar aanleiding van een of andere sportmanifestatie kan het gebeuren dat een lid van de lokale of de federale politie bepaalde feiten vaststelt die kunnen wijzen op dopinggebruik. Voor de toepassing van het dopingdecreet geeft ons parket dan het desbetreffende proces-verbaal door aan de bevoegde administratie zodat ze in voorkomend geval disciplinaire maatregelen kan nemen.

Het parket-generaal van Gent doet niet louter dienst als brievenbus. Het houdt ook contact met een centrale aanspreekpunt binnen de politiediensten, de Cel Drugs bij het hoofdbestuur van de federale politie, het voormalige CBO van de Rijkswacht. Die cel houdt zich bezig met de beleidsmatige aspecten van de drugsproblematiek in het algemeen en nu dus ook van de dopingproblematiek. Die dienst heeft intussen wel de handen vol met de drugsproblematiek zodat er weinig tijd over blijft voor de aanpak van doping.

We krijgen ook jaarlijks van alle parketten in Vlaanderen een lijst met alle dossiers die werden aangelegd inzake inbreuken op de dopingwetgeving.

Tot zover wat ik wou zeggen over de gemeenschappelijke omzendbrieven die gelden in de Vlaamse arrondissementen.

Zoals ik al zei hebben dezelfde actoren ook een protocol gesloten inzake dopingbestrijding waarbij elke partij in het kader van de eigen bevoegdheden probeert bij te dragen aan preventie en bestrijding van dopingpraktijken. Dat houdt in :

— het streven naar een medisch verantwoorde sportbeoefening;

— het verkrijgen van een globaal inzicht in de mechanismen die leiden tot dopingpraktijken;

— de preventie van dopingpraktijken;

— de handhaving van de decretale normen;

— een resultaatsgerichte informatieverwerving, -verwerking, -uitwisseling en -beheer inzake dopingdelicten.

Om het overleg tussen de actoren te organiseren werd een werkgroep « dopingbestrijding in Vlaanderen » opgericht. Die bestaat uit vertegenwoordigers van de Vlaamse administratie, van de drie parketten-generaal en van de federale politie.

De farmaceutische inspectie maakt er niet voltijds deel van uit, maar wordt er wel bijgeroepen als dat nuttig kan zijn voor het overleg. De eerste overlegvergadering dateert van oktober 2001; de jongste vond plaats op 30 januari laatsleden en was al gepland voor we uitgenodigd werden om hier te verschijnen. Ik geef die toelichting om elke verdenking weg te nemen.

In Wallonië is er ook een dopingdecreet. Het dateert van 8 maart 2001. Sedert de inwerkingtreding van dat decreet hebben we geen informatie over de gevolgen daarvan in de praktijk. Dat is wellicht te wijten aan het feit dat in het decreet geen doorstroming naar het openbaar ministerie is opgenomen.

Ook al kregen we van die kant weinig of geen informatie, toch moet worden gezegd dat bepaalde problemen in Wallonië de belangstelling van de nationale wetgever verdienen en een federale aanpak wettigen.

Voor een verdere uitleg geef ik, met het goedvinden van de voorzitter uiteraard, nu het woord aan collega Sabbe. Hij is substituut-procureur-generaal in Gent — dus een van mijn medewerkers — en maakt zich als bijstandsmagistraat van het College van procureurs-generaal bovendien al jaren verdienstelijk voor de materie residuen en voedselveiligheid. Dat begon met de hormonenproblematiek. Uiteindelijk is gebleken dat niet alleen het gebruik van hormonen bij vetmesting van dieren een gezondheidsprobleem oplevert voor de bevolking, maar dat ook bepaalde vetsmeltpraktijken wel eens tot misbruiken leiden, die de volksgezondheid in het gedrang brengen. Zo werd de opdracht die collega Sabbe destijds kreeg, gaandeweg uitgebreid en probeert hij nu ook enig zicht te krijgen op de dopingproblematiek. Hij zal het verband uitleggen dat er kan zijn tussen een vetgemeste koe en een wielrenner die iets sneller fietst dan normaal. Verder zal hij de repercussie belichten van de meest recente wijzigingen van de wet van 24 februari 1921 door de programmawet van 31 december 2003. Die wijzigingen scheppen immers nogal wat problemen.

De heer J. Sabbe. — Ik begin mijn verhaal bij de multidisciplinaire hormonencel. Als ik me niet vergis, is de heer Van den Boeynants, lid van die cel, hier uitleg komen geven. Het idee van een multidisciplinaire hormonencel dateert van begin van de jaren negentig. Toen werd naar aanleiding van de hormonenproblematiek in het rijkswachtdistrict Roeselare al een soortgelijke cel opgericht. In 1995 werd die cel omgevormd tot nationale hormonencel. Men gaf er de voorkeur aan het onderzoek naar die praktijken en de verkregen informatie in Brussel te centraliseren. In 1997 kreeg de cel haar huidige vorm. Ze is nu multidisciplinair omdat alle betrokken diensten — inspectiediensten, politiediensten, de ministeries van Financiën, Landbouw, Volksgezondheid — hun vertegenwoordigers naar die cel sturen.

De strijd tegen de hormonen in de vetmesting is gestart met de aanpak van de laagste trap van de piramide. Vóór de wet van 1985 waren er wel controles, maar de middelen waren toen heel wat beperkter. Met de wet van 1985 beschikten we over een degelijk middel om de strijd aan te gaan. Beginnend met de laagste trap, werd alle informatie samen gelegd en werd aan de hand van een soort strategische analyse het fenomeen in beeld gebracht.

Pas na enkele jaren kon dus de zwendel in hormonale stoffen in beeld worden gebracht en kon het fenomeen van de hormonencriminaliteit worden aangepakt.

De link werd gelegd met het gebruik van anabolica in sportkringen. We ontdekten dat degenen die zich bezighouden met de aanmaak, de verdeling en de levering van hormonale stoffen, zich voornamelijk op twee milieus richten, enerzijds de vetmesting in de landbouw en anderzijds het sportmilieu. Het gaat in grote mate om dezelfde middelen, al worden ze voor de ene filière verpakt in flacons en toegediend met spuiten en voor de andere filière verpakt in ampullen en kartonnen doosjes.

Het gebruik van anabolica in het sportmilieu moet ruim worden gezien. Het gaat niet alleen om de wielrenner of de bokser die gebruikt, maar ook om dieren in het sportmilieu, die anabolica toegediend krijgen. Zo richten de filières zich op de paardensport, de duivensport, de hondenrennen en, zoals uit recent onderzoek is gebleken, zelfs op vinkenzetting. Die filières, ongeacht of ze zich op de sport of op de vetmesting richten, behoren tot de georganiseerde misdaad.

Er wordt ook bevoorraad via het internet. De sportbeoefenaar kan via dat net individueel op zoek gaan naar het volgens hem meest geschikte middel. In Amerika vallen dergelijke middelen meestal niet onder de noemer « drugs » en zijn ze voor een deel vrij op de markt verkrijgbaar. Door het internet vormen buitenlandse markten dus geen drempel meer voor sportbeoefenaars bij ons.

Zodra er sprake is van georganiseerde misdaad of van personen die op grootschalige wijze dopingproducten aanmaken of leveren, zien we linken tussen het vetmestingsmilieu en het sportmilieu.

Na die vaststellingen zijn we op zoek gegaan naar een middel om het fenomeen van de doping beter in beeld te brengen. Iets meer dan twee jaar geleden hebben we navraag gedaan bij de federale politie. Vanuit ons parket-generaal werd meer en meer aan de federale politie gevraagd om de gegevens inzake dopingbestrijding zoals vervat in de processen-verbaal van de controleartsen, ter beschikking te stellen van de Multidisciplinaire Hormonencel, eerder dan van de Cel Drugs. Onze contacten met de federale politie hadden ons immers geleerd dat de Cel Drugs geen capaciteit kon vrijmaken om de gegevens inzake dopingbestrijding te verwerken. Ze werd immers overstelpt met informatie over verdovende middelen zoals cocaïne, heroïne en marihuana, een fenomeen dat meer gewicht en prioriteit kreeg.

Aan de federale politie, meer bepaald aan de directeur-generaal van de gerechtelijke zuil, hebben we het nauwe verband proberen aan te tonen tussen hormonen in het vetmestingsmilieu en doping in het sportmilieu. Het gaat om dezelfde producten en zeker om dezelfde leveranciers. We hebben hem er ook op gewezen dat we alle informatie in verband met doping konden gebruiken om de kaart nog vollediger te maken.

Men stond daar enigszins terughoudend tegenover en het heeft dan ook enige tijd geduurd voor de beslissing werd genomen om de dossiers van de ene cel aan de andere cel over te dragen. We hebben die vraag voor het eerst gesteld in april 2002. Na diverse interventies werd er in november 2003 op ingegaan. Men had uiteindelijk ingezien dat het beter was de informatie te verwerken dan ze in de lade te laten liggen.

Vanaf begin december 2003 was de overdracht een feit. De dossiers van de Vlaamse administratie of van de lokale en federale politiediensten worden nu gecentraliseerd op het niveau van de Multidisciplinaire Hormonencel. De hormonencel zal die gegevens gebruiken om een beeld te brengen van de hele piramide.

In diezelfde context hebben we stappen gedaan om een wijziging van het mandaat van de Multidisciplinaire Hormonencel op beleidsmatig vlak te institutionaliseren. Bij het begin van de regeerperiode hebben we de minister van Justitie, in een nota gevraagd de mandaten aan te passen. Die nota is nog altijd ter studie. Het zou de bedoeling zijn om het mandaat van de Multidisciplinaire Hormonencel uit te breiden met alles wat te maken heeft met hormonenzwendel, voornamelijk anabolica. Vanochtend zei een medewerker van de minister van Justitie mij dat volgende week een interkabinettenvergadering is gepland. De stukken zijn vertaald, de zaak zou tegen eind deze maand op de agenda van de Ministerraad kunnen worden geplaatst. We verwachten binnenkort een definitieve beslissing.

De Multidisciplinaire Hormonencel heeft niet gewacht op de politieke beslissing om contacten te leggen met specialisten inzake dopingbestrijding, onder meer met het BOIC. Op 25 september 2003 was er een voorbereidende vergadering met dokter Jan Verstuyft, lid van het BOIC. Er wordt onder meer geprobeerd een parallel te trekken tussen middelen die in het kader van humane doping worden aangetroffen en middelen die in de vetmesting worden aangetroffen. Er wordt ook nagegaan of de labo's van elkaar kunnen leren. De ontledingen inzake vetmesting, die federaal gereglementeerd zijn, en de dopingontledingen die onder de regionale wetgeving vallen, moeten in de eigen geaccrediteerde labo's gebeuren. Het zijn dus niet dezelfde labo's die beide soorten ontledingen doen. Zo gebeuren dopinganalyses uitsluitend in het labo van professor Delbeke en worden de tegenanalyses in Keulen of Parijs gedaan. Het labo van professor Delbeke doet geen ontledingen in het kader van de vetmesting. Via de overlegvergaderingen proberen we na te gaan of expertise kan worden uitgewisseld tussen de twee soorten labo's zodat ze van elkaar kunnen leren.

Op 22 oktober 2003 was er opnieuw een vergadering met dezelfde mensen en met professor Delbeke en ingenieur Courteyn van het federaal voedingslaboratorium.

Ik heb de indruk dat ze inderdaad van elkaar kunnen leren en dat het nuttig zou zijn om hen in de toekomst meer samen rond de tafel te brengen.

Ik wil het nu hebben over de samenwerking met de administraties van de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige gemeenschap. Ik bespreek ze elk afzonderlijk omdat de samenwerking met die administraties erg verschillend verloopt.

Zoals de procureur-generaal al zei, kende de samenwerking tussen justitie, politie en Vlaamse gemeenschap een keerpunt na de hoorzitting in het Vlaams Parlement op 4 december 1998 en werd ze sedertdien verder uitgediept. Het belangrijkste resultaat was een betere uitwisseling van gegevens. Ik geef een concreet voorbeeld. Het gebeurde dat de Vlaamse administratie via de pers kennis kreeg van een dopinggeval en dat ze terwijl het onderzoek nog lopende was, aan de bevoegde procureur-generaal vroeg het dossier te mogen inzien. Het parket-generaal bezorgde een kopie van bepaalde stukken van het dossier, op basis waarvan de Vlaamse administratie dan een disciplinair dossier kon openen. Zo konden, lopende het gerechtelijk onderzoek, tegen de betrokken sportbeoefenaar reeds disciplinaire maatregelen worden genomen.

Omgekeerd gebeurt het ook dat de politie processen-verbaal ter beschikking stelt van de administratie en dat de administratie de resultaten van steekproeven van haar controleartsen aan het gerecht doorspeelt.

Wij hadden ook wel enkele bedenkingen bij de samenwerking met de Vlaamse administratie, vooral inzake de timing waarmee ze de processen-verbaal aan politie en justitie ter beschikking stelt. Dat was een van de onderwerpen op de vergadering van 30 januari 2004, die tot doel had de samenwerking nog te versterken. Wij hebben daar vooral gezegd dat wij, als vertegenwoordiger van het gerecht, een wijziging willen in de manier waarop processen-verbaal waarin een positieve uitslag wordt vastgesteld, aan ons worden bezorgd. Momenteel gaat het als volgt : als de controlearts vaststelt dat een urinemonster van een sportbeoefenaar een positief resultaat geeft, moet de sportbeoefenaar binnen acht dagen daarvan op de hoogte worden gebracht. De sportbeoefenaar kan een tegenanalyse vragen. Als hij nogmaals positief wordt bevonden, wordt hij opgeroepen door een disciplinaire commissie. Hij kan daartegen beroep aantekenen bij de disciplinaire raad. Pas als al die stappen gedaan zijn, krijgen wij het dossier in handen.

Wij willen inzage krijgen van elke positieve analyse waaruit duidelijk blijkt dat de sportbeoefenaar niet via legale weg aan het dopingproduct kon geraken. Als hij het product via de legale weg heeft verworven, kunnen we strafrechtelijk echter weinig ondernemen. Het is immers altijd mogelijk dat een sportbeoefenaar een product van zijn dokter kreeg voorgeschreven in het kader van een normale therapie en het gewoon in de apotheek heeft gekocht, maar dat hij het uiteindelijk neemt om zijn prestaties te verbeteren.

Een sportbeoefenaar kan ook positief worden bevonden voor producten die hij via het illegale circuit heeft verkregen. Als uit de ondervraging blijkt dat hij die producten in Polen heeft gehaald, is er geen relatie dokter-patiënt meer. Dan hebben we niet zozeer te maken met het decreet van 27 maart 1991, maar veeleer met de wet van 24 februari 1921 over de verdovende middelen of met het koninklijk besluit van 1974 over de hormonale stoffen.

Als uit de analyseresultaten blijkt dat de sportbeoefenaar op een niet-legale manier in het bezit is gekomen van verboden producten, dan wensen wij over die resultaten te beschikken vooraleer de sportbeoefenaar op de hoogte wordt gebracht. Wij willen de analyseresultaten dus binnen een termijn van acht dagen krijgen. Dan kunnen we een gerechtelijk onderzoek instellen. Op het moment van de betekening van de resultaten aan de sportbeoefenaar, kan de politie ter plaatse zijn en toestemming vragen voor een huiszoeking. We wensen die informatie te krijgen om de zwendel in beeld te kunnen brengen. Vorig jaar heb ik ongeveer 90 gevallen behandeld, waarvan er tien of twaalf meer over zwendel hadden kunnen opleveren dan nu het geval was.

Naast de gegevensuitwisseling worden we ook betrokken bij het wetgevend werk. We werden uitgenodigd voor een hoorzitting in het Vlaams Parlement naar aanleiding van de wijziging van het dopingdecreet. We hebben daar een aantal suggesties gedaan die tot de indiening van amendementen hebben geleid. Die amendementen zijn ondertussen goedgekeurd in de commissie. In de komende dagen wordt het ontwerp van decreet in de plenaire vergadering besproken.

Wij willen de mensen van de lokale politie sensibiliseren voor de dopingproblematiek en hen ter zake opleiden. Daarvoor hebben we contact opgenomen met de Oost-Vlaamse politieacademie. Die zal, als het centrale bestuur het dossier goedkeurt, in samenwerking met ons en met de Vlaamse administratie opleiding geven over de dopingproblematiek.

Op het vlak van de samenwerking met de Franse Gemeenschap liggen de zaken anders. Het Franse decreet met betrekking tot het dopingverbod is van 8 maart 2001, dus veel recenter dan het Vlaamse. Dat decreet is, zoals bepaald in het uitvoeringsbesluit van 10 oktober 2002, op 24 december 2002 in werking getreden. Dat is pas iets meer dan een jaar.

De Franse Gemeenschap pakt de doping enigszins anders aan. De bevoegdheid voor de dopingcontroles werd niet toevertrouwd aan controleartsen, maar aan officieren van gerechtelijke politie. Aangezien het de bedoeling was van de decreetgever om de controle toe te vertrouwen aan ambtenaren en personeelsleden van de Administratie van de Franse Gemeenschap, hebben aan aantal van hen de hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie verworven. Zij voeren de controles uit.

De controles gebeuren op initiatief van de Franse Gemeenschap of op verzoek van de sportfederaties zelf. Hier denk ik terug aan de integrale aanpak waarover de procureur-generaal daarnet sprak. Noch in het decreet van 8 maart 2001, noch in het uitvoeringsbesluit van 10 oktober 2002 is de uitwisseling van gegevens opgenomen. De processen verbaal die worden opgemaakt naar aanleiding van een controle, blijven bij de Administratie van de Franse Gemeenschap. Het decreet of het uitvoeringsbesluit bepalen niet dat die informatie moet doorstromen naar het gerecht of naar de politie.

Nergens wordt bepaald dat de informatie moet worden overgezonden aan de procureur des Konings. De decreetgever is er wellicht van uitgegaan dat die informatiedoorstroming niet vereist is, aangezien de sportbeoefenaar toch niet strafbaar is.

Het decreet van de Franse Gemeenschap legt echter wel behoorlijk zware straffen op aan elkeen die derden aanzet tot het gebruik van doping. Personen uit de entourage van de sportbeoefenaar die in het bezit wordt gevonden van anabolica, in welke vorm dan ook, kunnen worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden tot 5 jaar en/of tot een geldboete van 200 tot 2 000 euro. Aangezien de vaststellingen niet aan politie en gerecht worden doorgespeeld, blijft de vervolging van de entourage van de sportbeoefenaar dode letter. De parketten worden niet op de hoogte gebracht van de monsterneming en evenmin van het resultaat.

De parketten-generaal van Luik en van Bergen hebben me bevestigd dat er sedert de inwerkingtreding van het decreet van de Franse Gemeenschap op 24 december 2002 geen enkel positief geval werd gemeld. Een positieve vaststelling geeft wel aanleiding tot een tuchtprocedure, maar de parketten krijgen geen informatie over de identiteit van de positief bevonden sportbeoefenaars en over de door hen gebruikte middelen. De parketten kunnen het gebruik niet in kaart brengen en kunnen evenmin nagaan hoe de betrokken sportbeoefenaar zich heeft bevoorraad.

Heel dikwijls plegen de betrokken sportbeoefenaars ook inbreuken op aanverwante, federale wetten, maar bij gebrek aan informatiedoorstroming vanuit de Franse Gemeenschap kunnen de parketten dat evenmin nagaan. Ik denk hier meer bepaald aan inbreuken op het koninklijk besluit van 1974, op de wet inzake verdovende middelen, op het koninklijk besluit over het gebruik van psychotrope stoffen en dergelijke meer.

Daar ligt een duidelijk mankement. Voor zover ik heb kunnen vaststellen, wordt noch in het decreet, noch in het besluit de doorstroming van gegevens behandeld. En in de praktijk is er in geen geval doorstroming van informatie.

De Duitstalige Gemeenschap heeft tot op vandaag nog geen wetgevend initiatief genomen tot bestrijding van doping. De ontwerp-decreten zouden evenwel klaar liggen en nog vóór de verkiezingen worden goedgekeurd en gepubliceerd.

Voor de uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 19 juni 2001 tussen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie is de laatste hindernis genomen met de publicatie op 27 januari 2004 van de ordonnantie houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord door de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie. Het akkoord kan dus worden uitgevoerd en er kan nu ook worden gedacht aan de oprichting van een Coördinatieraad.

Tot slot wens ik in te gaan op de problematiek van de wet van 24 februari 1921, de zogenaamde drugwet, die onlangs werd gewijzigd door de programmawet van 22 december 2003, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 31 december 2003.

Ik heb er al op gewezen dat sportbeoefenaars of hun entourage die betrapt worden op het bezit van doping en die middelen verkregen hebben via een zwart circuit, vaak ook een inbreuk plegen op andere wetten, onder meer op de wet van 24 februari 1921.

De recente wijzigingen aan de wet van 24 februari 1921 hebben de strijd tegen dopingpraktijken nog meer bemoeilijkt.

Artikel 7 werd geschrapt en werd vervangen door een artikel dat geplukt is uit de wet op de geneesmiddelen. Ik heb de indruk dat vooral het ministerie van Volksgezondheid hier het initiatief heeft genomen, en de wet van 1964 over de geneesmiddelen en de drugwetgeving van 1921 naast elkaar heeft willen plaatsen. Tot 31 december 2003 hadden alle officieren van gerechtelijke politie en alle ambtenaren en beambten daartoe door de Koning aangewezen, de bevoegdheid om te allen tijde de lokalen te betreden die gebruikt worden voor het vervaardigen, bereiden, bewaren of opslaan van de hele reeks stoffen waarop de wet betrekking heeft : gifstoffen, slaapmiddelen, verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen, antiseptica en producten die eventueel kunnen dienen voor de vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen. Daarbij behoren ook de anabolica. Men moest in feite alleen maar weten op welk adres producten die onder de toepassing van de wet vallen illegaal werden vervaardigd, om er dag en nacht te kunnen binnenvallen, zelfs als het om bewoonde lokalen ging. Cassatie heeft zich daar duidelijk over uitgesproken.

Die bepaling is geschrapt. Nu moeten er bepaalde aanwijzingen zijn. De politieambtenaren moeten bovendien beschikken over een huiszoekingsmandaat van een onderzoeksrechter. De bijzondere ambtenaren van Douane en Accijnzen en van het ministerie van Volksgezondheid kunnen tussen 5 en 21 uur alle lokalen betreden die publiekelijk toegankelijk zijn. Doen ze dat buiten die uren of willen ze bewoonde lokalen betreden, dan moeten ze over een visitatierecht van de politierechter beschikken.

We hebben dus verschillende procedures. Als een inbreuk wordt vastgesteld door een politieambtenaar, wordt tegen de betichte een gerechtelijk onderzoek ingesteld. Wordt dezelfde overtreder door een bijzondere ambtenaar betrapt, dan volgt er niet noodzakelijk een gerechtelijk onderzoek, maar blijft het bij een opsporingsonderzoek of — nog erger — dan is er altijd nog de procedure van administratieve boete.

Die procedure is in de wet van 24 februari 1921 ingevoegd. Daardoor kan een bijzonder ambtenaar bij het vaststellen van een overtreding een proces-verbaal opstellen. Volgens de wetgever moet dat proces-verbaal overhandigd worden aan een ambtenaar-jurist, die dan een administratieve geldboete kan voorstellen. Wordt die boete betaald, dan vervalt de strafvordering. Wordt ze niet betaald, wordt het proces-verbaal doorgestuurd naar de procureur des Konings, maar dan kan er vijf tot acht maanden liggen tussen de vaststelling van de overtreding en de overhandiging aan de procureur. Wat moet de procureur aanvangen met informatie over vaststellingen die in januari gedaan werden en waarvan hij pas in december kennis krijgt ? Op dat ogenblik kunnen er toch geen zinvolle onderzoeksmaatregelen meer bevolen worden.

Het openbaar ministerie is van oordeel dat alle inbreuken op de wet van 24 februari 1921 in geen enkel geval met een administratieve boete kunnen worden beslecht. Het kan niet dat iemand met een grote hoeveelheid verdovende middelen of anabolica wordt betrapt, er een proces-verbaal wordt opgemaakt dat doorgestuurd wordt naar een ambtenaar-jurist, en de betrapte persoon er vanaf komt met een boete van enkele duizenden euro. Er komt in dat geval geen vermelding op het strafblad en de zaak wordt in geen enkel register ingeschreven. Er kan voor die persoon in de toekomst bijgevolg ook niet meer teruggevallen worden op een totaalbeeld. Dat is absoluut onverantwoord. Wat dat betreft, moeten de oorspronkelijke bepalingen van de wet van 24 februari 1921 worden hersteld.

De heer Schins. — Ik wil nog even aansluiten op de opmerkingen van de heer Sabbe over de wijziging van de drugwet door de programmawet van december 2003.

Ik wil de aandacht vestigen op het probleem van de verschillende procedures van de diverse bijzondere strafwetten. De drugwet is een mooi voorbeeld om aan te tonen dat wij het moment naderen waarop een ongelijke behandeling van de overtreder wordt geïnstalleerd.

Ik geef een voorbeeld. Bij een inbreuk op de drugwet kan de bevoegde ambtenaar de nodige vaststellingen doen. Dat kan leiden tot administratieve geldboeten. Als een identiek feit wordt vastgesteld door een politieman, wordt er een gerechtelijk onderzoek opgestart, dat moet worden afgehandeld volgens de regels van het Wetboek van Strafvordering. Dat impliceert dat er op het einde van het onderzoek een beslissing van de raadkamer, eventueel van de kamer van inbeschuldigingstelling, moet volgen. Dan mag ook de beleidsopportuniteit of de mogelijkheid tot seponering, waarover het openbaar ministerie beschikt, niet meer spelen.

Dat kan aanleiding geven tot een ongelijke behandeling. Als een burger iets misdoet en een politieman doet het onderzoek, zit die burger in de klauwen van justitie. Wanneer een ambtenaar een onderzoek instelt, kan hij van de politierechter een visitatiebevel krijgen en een proces-verbaal opstellen dat hij doorstuurt naar de ambtenaar-jurist. Daarmee is de kous af. Dat is dus een fundamenteel verschil in aanpak. Ik begrijp dat, maar slechts tot op zekere hoogte.

Elke minister zorgt er immers voor dat zijn ambtenaren bepaalde bevoegdheden van gerechtelijke politie krijgen voor de materie waarvoor hij bevoegd is. Er bestaan duizenden bijzondere wetgevingen en telkens staat daarin dat de overtredingen kunnen worden vastgesteld, onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, door de ambtenaren door de Koning aangewezen. Dat systeem bestaat al tientallen jaren en genereert een hoop problemen.

We moeten echter opletten wanneer we de bevoegde ambtenaren bevoegdheden toekennen. Zodra ze verder gaan dan wat een gewone politieagent kan doen, leidt dat op een bepaald ogenblik onvermijdelijk tot een ongelijke behandeling. Enkele tientallen jaren geleden moest ik een circulaire schrijven over een nieuwe wet. Ik heb toen vastgesteld dat het feit aanleiding kan geven tot minstens elf verschillende benaderingen, naar gelang van de hoedanigheid van degene die het feit vaststelt. Ik dacht dat we nu met zijn allen iets wijzer geworden waren en dat we nu beter opletten met het geven van bevoegdheden aan bevoegde ambtenaren, maar klaarblijkelijk worden de problemen nog groter.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Dit is een commissie voor de Sociale Aangelegenheden. Het probleem dat u hier hebt toegelicht, zou eigenlijk door juristen moeten worden bekeken. In een programmawet staan zo veel artikelen dat we er niet altijd voldoende bij stilstaan.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Sinds de gesprekken over de regionalisering van een aantal materies in deze problematiek gestart zijn, zouden de zaken slechter gaan en zou het openbaar ministerie een aantal bevoegdheden verloren hebben. Ik dacht nochtans dat het openbaar ministerie toch betrokken was bij het overleg met de Vlaamse Gemeenschap, en misschien ook wel met de Franstalige Gemeenschap. Of is er dan geen overleg geweest ?

De heer F. Schins. — Het Vlaams decreet dateert van maart 1991. Het overleg is gestart na de hoorzitting in december 1998. Ik herinner me echter niet dat wij om advies gevraagd werden bij de totstandkoming van dat decreet.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — De sprekers hebben geen kritiek gegeven op de regionalisering. Ik heb wel kritiek gehoord op de depenalisering, die een rechtstreeks gevolg is van het decreet van 1991. Moet in eerste instantie de wet van 1921 worden gevolgd ofwel het decreet van 1991 ? Of moeten ze beide op gelijke voet worden toegepast ?

Mevrouw Mia De Schamphelaere (CD&V). — Alle moeilijkheden houden verband met de bepaling over de depenalisering in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap. Artikel 44 bepaalt echter wel duidelijk dat die depenalisering alleen betrekking heeft op de sportbeoefenaar. Dat belet het openbaar ministerie toch niet om op te treden tegen alle anderen die betrokken zijn bij die dopingpraktijken, namelijk de producenten, de dealers, de illegale voorschrijvers ?

De Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik sluit me bij die vraag aan. De federale wetgeving op de geneesmiddelen en de federale drugwetgeving blijven uiteraard bestaan. Er kunnen dus straffen worden uitgesproken. Dat tuchtstraffen opgelegd worden na de dopingcontrole die door de gemeenschappen wordt georganiseerd, kan toch niet beletten dat een strafbaar feit volgens de federale wetgeving, een strafbaar feit blijft ?

De heer F. Schins. — We spreken ons niet uit over de wenselijkheid om bepaalde gedragingen die welk parlement dan ook wil bestraffen, met klassieke strafmaatregelen dan wel op een andere manier te bestraffen. Wij zijn een uitvoerende dienst en geen wetgever.

We zijn wellicht de eerste vragende partij om ons van een aantal materies te ontlasten. Alle parketten, parketten-generaal en strafrechtelijke instanties zijn overbelast. Nog niet lang geleden heb ik in de pers verklaard dat we wat meer vindingrijkheid aan de dag moeten leggen om te zoeken naar passende straffen voor bepaalde gedragingen. Het hoeven niet altijd gevangenisstraffen of geldboetes te zijn. De gevangenissen zitten overvol en de geldboetes worden niet of nauwelijks geïnd. Ook werkstraffen bieden niet altijd een uitweg. Zo kreeg een veroordeelde onlangs een werkstraf van 60 uur of een vervangende gevangenisstraf van 2 maanden. Betrokkene kwam niet opdagen voor zijn werkstraf. Nadat men hem had teruggevonden, kon de vervangende gevangenisstraf niet worden opgelegd, omdat vervangende gevangenisstraffen niet worden uitgevoerd. Over het al dan niet strafbaar stellen kan dus een heel verhaal worden verteld.

We zijn soms heel tevreden dat bepaalde handelingen niet worden bestraft met de klassieke strafbaarstelling.

De verzorger, de koerier, de apotheker, de malafide veearts vallen inderdaad nog altijd onder de klassieke strafbepalingen. Onze eerste bron om een dergelijke keten aan te pakken, is echter de sportbeoefenaar zelf. Aangezien de politiediensten onder de leiding van het parket en vergezeld van deskundigen vroeger de eerste daad stelden, kon onmiddellijk het onderzoek naar degenen die ons echt interesseerden, worden voortgezet. Het openbaar ministerie had altijd meer aandacht voor degenen die de producten leverden en er grof geld aan verdienden, dan voor de sportbeoefenaar, die in feite een slachtoffer was. Hoewel die betrachting blijft bestaan, stellen we vast dat het weinig zinvol is om met gegevens die een jaar of anderhalf jaar oud zijn, nog een onderzoek te starten.

Wanneer bij één beoefenaar een monster wordt genomen, is heel de ketting gealarmeerd. Binnen het half uur zijn alle anderen op de hoogte; mochten ze nog resten in hun bezit hebben, dan hebben ze zich ervan ontdaan. Voor het klassieke justitiële optreden is het verrassingseffect nog altijd een van de beste onderzoeksmethoden, natuurlijk met naleving van bepaalde waarborgen als de rechten van de verdediging.

Een ander gevolg is dat de politiediensten zich minder betrokken voelen. Ze zijn niet langer de klassieke vaststellers, waardoor de materie niet langer tot hun prioritaire opdrachten behoort. Wel kaderen de daaropvolgende acties binnen de uitvoering van de navolgende onderzoeken die het parket op een gegeven ogenblik oplegt. Theoretisch kan men zeggen dat de wet, en dus ook de strafbaarheid, nog altijd bestaat, maar dat is nu eenmaal de realiteit.

Een ander probleem is dat bepaalde handelingen elkaar vaak overlappen. In ons ressort worden we momenteel geconfronteerd met een dossier waarin de handelingen van een sportbeoefenaar onder twee verschillende reglementeringen vallen. Enerzijds is er de Vlaamse dopingreglementering met de daaraan verbonden disciplinaire bestraffing. Anderzijds vormt diezelfde handeling een inbreuk op de wet van 24 februari 1921 en de bijhorende uitvoeringsbesluiten.

Er is niet altijd een overlapping : sommige middelen worden als doping gebruikt, maar vallen niet onder toepassing van de wet van 24 februari 1921.

Die overlapping hoeft echter niet te verwonderen. Een van de eerste begrippen die men in een cursus Strafrecht leert, is de samenloop. Zo is er de eendaadse samenloop : één bepaald feit kan aanleiding geven tot de toepassing van verschillende wetgevingen. In dat geval bepaalt artikel 65 dat moet worden gekozen voor de zwaarste straf. Ik beweer niet dat bij een handeling, waarbij zowel een inbreuk op het dopingdecreet als een inbreuk op de federale wet worden vastgesteld, enkel en alleen de zwaarste — de penale — straf moet worden opgelegd. Dit gaat niet meer. Ik wens enkel te benadrukken dat samenloop voor ons geen nieuw gegeven is.

De betrokkene voelt dat natuurlijk heel anders aan. Bepaalde sportbeoefenaars krijgen een disciplinaire sanctie en krijgen nadien nog een penale sanctie opgelegd. Ik kan begrijpen dat de betrokken beoefenaars vinden dat dit eigenlijk niet kan. Zelf ben ik nogal pragmatisch ingesteld. Wat gebeurt er echter als een ambtenaar of een politieagent, die beiden onder een tuchtregime vallen, een diefstal plegen en nadien door de gemeenteraad disciplinair worden vervolgd ?

Ook daar is er een penale en een disciplinaire bestraffing. De wetgever kan dat natuurlijk, indien het wenselijk wordt geacht, anders regelen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — We zijn ook bezig met de hervorming van de Orde en van haar tuchtregeling. Ook daar zijn via twee kanalen sancties mogelijk. Ik vraag me af of het decreet niet moet worden beschouwd als een deontologisch systeem binnen de sportgroepen dat de bedoeling heeft deloyaal gedrag onder sportbeoefenaars te bestraffen, bijvoorbeeld door schorsing. Maar iemand die de wet op de verdovende middelen overtreedt, moet daarnaast ook voor die overtreding kunnen worden bestraft.

Uit uw uiteenzetting had ik genoteerd dat er voor één straf moet gekozen worden, meestal de zwaarste. Als we de theorie van de samenloop zouden toepassen op de gevallen waarover we ons hier buigen, dan zou een sportbeoefenaar die betrapt wordt op het bezit van een illegaal verkregen verdovend middel, wel bestraft worden met een gevangenisstraf met uitstel en een geldboete, maar niet meer kunnen worden geschorst. Nochtans zouden we toch ook moeten kunnen optreden tegen de vervalsing van sportieve prestaties.

De heer F. Schins. — Het raakvlak tussen het penale en het disciplinaire is een delicate aangelegenheid. Het is niet zo eenvoudig daar een oplossing voor te vinden die iedereen bevredigt.

Nemen we een ander voorbeeld dat uit de praktijk komt. Een arts maakt op vergaande wijze misbruik van zijn vrouwelijke patiënten. Er wordt een gerechtelijk onderzoek ingesteld en als de feiten bewezen worden, riskeert hij een vrij serieuze straf. Maar wanneer we als voorzichtige ambtenaren de Orde van Geneesheren spoedig inlichten, omdat de feiten onbetwistbaar zijn vastgesteld, heeft de Orde er misschien belang bij zeer snel disciplinair op te treden om de patiënten te beschermen. De Orde moet in zo'n geval dus niet wachten tot er een uitspraak is in de strafzaak. Indien men de mening toegedaan zou zijn dat die sanctie van de Orde volstaat, zou onze strafvordering achteraf onontvankelijk zijn en dan rijst er mijns inziens toch een probleem.

Ik begrijp wel dat in sommige gevallen de disciplinaire sanctie voor de betrokkene veel erger kan overkomen dan de penale.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Uit het voorbeeld dat u aanhaalt, begrijp ik dat het « en-en » is en niet « en-of ».

We moeten dus aan de rechter de vrijheid laten om de oordelen of de disciplinaire straf op zich zwaar genoeg is geweest dan wel of er nog een straf moet worden opgelegd. Maar in ieder geval moet, binnen het politioneel gebeuren, het onderzoek zijn normale gang kunnen gaan.

De heer F. Schins. — In het voorbeeld van de arts dat ik heb gegeven, kan de strafrechter vaststellen dat al een disciplinaire sanctie werd opgelegd die voor die arts ernstige maatschappelijke, familiale, financiële of andere gevolgen heeft gehad, en zijn strafsanctie daarop afstemmen. Hij kan niet beslissen geen straf te geven omdat de betrokkene al een disciplinaire straf heeft gekregen, maar hij kan er wel rekening mee houden. Als hij de arts van mijn voorbeeld twee jaar effectieve gevangenisstraf had willen geven, kan hij oordelen dat hij zijn penale reactie enigszins kan milderen ingevolge de schrapping of disciplinaire schorsing die de arts zou hebben gekregen, omdat het individu al werd gestraft en de maatschappij inmiddels beveiligd is.

In mijn zoektocht naar alternatieve bestraffingen zou de strafrechter zelf kunnen overgaan tot het opleggen van een beroepsgebonden straf, maar dat gaat veel verder dan het onderwerp van vandaag. Als hij bestraft, zouden de ordes of sportfederaties niet meer mogen interveniëren, omdat zijn strafmaat moet volstaan.

Er zijn tientallen denksporen, maar ik kan alleen maar herhalen dat er een bijzonder delicaat raakvlak bestaat tussen beide sectoren en dat er veel te zeggen valt voor alle mogelijkheden.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Het openbaar ministerie zou graag snel op de hoogte worden gebracht wanneer zowel Waalse als Vlaamse sportbeoefenaars positief worden bevonden.

Werd hierover overleg gepleegd met de gemeenschappen ? Voor de gemeenschappen moet het bij de behandeling van een dossier toch maar een kleine moeite zijn om de vaststellingen onmiddellijk te signaleren.

De heer J. Sabbe. — Dat was een van de agendapunten van de vergadering van 30 januari jongstleden.

Ik heb het gevoel dat de Vlaamse administratie niet echt problemen maakt. Ze heeft ons wel verzocht de vragen schriftelijk te formuleren en aan te geven in welke gevallen we de positieve resultaten snel willen verkrijgen. Ik veronderstel bijvoorbeeld dat de specialisten van de Vlaamse administratie uit het positieve resultaat onmiddellijk kunnen afleiden dat er een relatie patiënt/dokter moet zijn geweest. In dat geval hoeven we die informatie niet snel te krijgen. Wanneer ze evenwel afleiden dat het gaat om substanties uit het zwart circuit, wensen we die gegevens snel te ontvangen.

De heer F. Schins. — Het ligt niet in de bedoeling de sportbeoefenaar achteraf nog eens te zoeken. Wij willen de informatie bij de gerechtelijke diensten van de federale politie centraliseren om aan de hand van de producten die her en der worden gevonden, proberen uit te maken of er lijnen in zitten. Uit welk milieu komen ze ?

De sportbeoefenaar zelf is niet onze eerste bekommernis, wel wat er achter hem schuil gaat.

De heer Marc Wilmots (MR). — Het louter opleggen van zeer hoge boetes aan overtreders zal volgens mij geen ontradend effect hebben op de sportbeoefenaar die zijn toevlucht tot deze substanties neemt...Wordt er na de inbeslagneming van de producten een cel opgericht om het begin van de filière op te sporen ? Beschikt de federale politie, die met deze missie belast is, over een structuur waardoor de laboratoria kunnen worden gevonden ? Indien ja, werden er al resultaten geboekt ?

De heer J. Sabbe. — Het is de bedoeling de informatie, voor zover we ze krijgen, te centraliseren op het niveau van de multidisciplinaire hormonencel. Dat gebeurt nu al, maar we krijgen de informatie pas wanneer het disciplinair dossier volledig is afgerond en we willen dat in bepaalde gevallen dus bespoedigen. Vergis u echter niet : de multidisciplinaire hormonencel is geen operationele cel. Ze coördineert, verzamelt informatie, probeert een strategische analyse te maken, trekt op basis van de gegevens conclusies, maar spreekt dan de bevoegde politionele autoriteiten aan. Wanneer controles bijvoorbeeld positieve resultaten opleveren voor cocaïne, amfetamines en stanazolol, komt de sportbeoefenaar in kwestie vandaag gewoon voor de commissie en krijgen wij de resultaten vijf, zes, zeven maanden later. Als we die resultaten veel vroeger krijgen, kunnen we nagaan of er voldoende elementen zijn om bijzondere politietechnieken in te schakelen dan wel of het volstaat gewoon ter plekke te gaan voor een verhoor, al dan niet met een huiszoeking. In elk individueel geval zal er dus moeten worden bepaald welke technieken worden aangewend, welke onderzoeksdaden worden verricht en hoe we het best streven naar de identificatie van de mensen die die producten aan de sportbeoefenaar bezorgen.

Het is dus niet de bedoeling de atleet zelf aan te pakken, maar wel de personen te identificeren die instaan voor de bevoorrading. Dat moet op termijn een ontradend effect hebben, zodat ook de sportbeoefenaars minder geneigd zijn zich op glad ijs te begeven. We kunnen maar resultaten boeken, als de gebruikers voelen dat de pakkans groter wordt.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Wanneer ik in Vlaanderen een ongeluk veroorzaak onder invloed van cocaïne, komt het resultaat via een proces-verbaal onmiddellijk bij het openbaar ministerie terecht. Wanneer ik als sportman in Vlaanderen op cocaïnegebruik wordt betrapt, kan ik eerst een contra-expertise vragen, waarna het resultaat eventueel bij het openbaar ministerie terechtkomt. De resultaten uit Wallonië komen echter nooit bij het openbaar ministerie. Heb ik dat goed begrepen ?

De heer F. Schins. — We hebben inderdaad te maken met twee verschillende decreten. In beide decreten gaat het om een depenalisering van dopinggebruik door de sportbeoefenaar, maar de controles en de informatiedoorstroming worden op een verschillende manier georganiseerd. Aan Vlaamse kant geeft dat problemen, waarvoor we een oplossing proberen te vinden. Aangezien het Waalse decreet de ambtenarij echter geen wettelijke grond biedt om informatie door te spelen aan Justitie, zitten we daar wel heel moeilijk. Het Vlaamse decreet bepaalt dat er een afschrift van het proces-verbaal wordt gestuurd. Dat gebeurt, volgens ons te laat, maar het gebeurt en we hebben een wettelijke grond om te onderhandelen over het sneller doorstromen van de informatie, zodat we ons eigen onderzoek naar leveranciers sneller of zelfs proactief kunnen opstarten. In de Waalse tekst hebben we echter geen aanknopingspunt.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — In de vorige hoorzitting gaf een spreker het voorbeeld van iemand die wordt betrapt met een hoeveelheid amfetamine in zijn wagen. Wanneer die persoon zegt dat hij lid is van een vinkenbond en dat de amfetamines bestemd zijn voor zijn vinken, zou hij aan elke vervolging ontsnappen, aangezien hij alleen kan worden geschorst door de vinkenbond.

De heer Schins — Ja, dat is juist.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Dat stemt tot nadenken.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — De procureur kan dat toch niet geloven.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Hij is ook niet op de hoogte van de betrapping.

Ik hoop dat onze Franstalige collega's hieruit besluiten dat de verantwoordelijken voor sport bij de Franse gemeenschap, werk moeten maken van het doorgeven van gegevens aan het openbaar ministerie, zoals dat ook langs Vlaamse zijde gebeurt. Dat aspect zal alleszins behandeld worden bij de bespreking van het verslag.

De heer L. Misson. — Mevrouw de voorzitter, dames en heren, zoals u weet ben ik advocaat bij de balie van Luik. Zoals er geëngageerde priesters, schrijvers en kunstenaars zijn, ben ik een geëngageerd advocaat. Dat is geen probleem of tekortkoming, maar ik vind dat u dat moet weten. Als advocaat leg ik me bijna uitsluitend toe op de sociale rechten en het statuut van sportbeoefenaars. Ik weiger gewoonlijk de clubs en federaties. Ik heb lange tijd dopingdossiers geweigerd. Ik had zelfs zitting in de commissie voor dopingbestrijding van de Franse Gemeenschap. Ik vond dat doping ethisch verwerpelijk was, dat de sporter die doping gebruikte andere sportlui benadeelde en dat hij omwille van zijn gezondheid tegen zichzelf moest worden beschermd. Ik heb mijn visie herzien. Ik zal u uitleggen hoe ik de dopingproblematiek nu benader.

Allereerst mag u niet alleen voortgaan op de sportberichtgeving in de kranten. Wie enigszins vertrouwd is met de sport weet dat dit een heel complexe wereld is en dat de publieke opinie in het algemeen onjuist en zelfs gewild onjuist wordt ingelicht.

Ook doping is een complexe zaak. Doping is eerst en vooral een industrieel verschijnsel. Ik citeer enkele cijfers van de Europese Commissie die in Bonn tijdens een congres werden meegedeeld. Jaarlijks wordt op wereldvlak voor 4 miljard dollar EPO geproduceerd, wat overeenkomt met 160 miljard oude franken. Men neemt aan dat 80 % van deze EPO-oceaan in de sport terechtkomt. Daarnaast wordt 84 % van de groeihormonen door sportbeoefenaars gebruikt.

Dopingproducten worden dus niet her en der in kleine laboratoria geproduceerd, maar door een moderne grootschalige industrie. De Amerikaanse beursgenoteerde bedrijven Johnson & Johnson en Amgen produceren dopingproducten, waarvan het merendeel waarschijnlijk afkomstig is van de scheikundige industrie. Het gaat om producten die een andere bestemming krijgen dan diegene waarvoor ze werden ontwikkeld.

De totale omzet van dopingproducten op wereldvlak bedraagt 8 miljard euro of 320 miljard oude franken. Het gaat dus om een gigantische markt.

In juli 2002 werd in Limburg beslag gelegd op 550 kg anabolica waarvan de waarde geschat wordt op 137 miljoen euro of 5,5 miljard oude franken. Het gaat om de belangrijkste vangst dopingproducten ooit in Europa. Bij doping gaat het dus zeker niet om wat prutswerk. Op 15 januari werd in Waals-Brabant 500 kg cocaïne, met een waarde van 1,5 miljard oude franken, in beslag genomen. In ons gezegende landje kon men dus met twee acties de hand leggen op producten ter waarde van 7 miljard oude franken. Met een dergelijk bedrag zou men de gemeenschappen en het onderwijs kunnen herfinancieren ...

THG, het nieuwe product dat opdook na de wereldkampioenschappen atletiek in Parijs, wordt geproduceerd door een Amerikaans bedrijf. Het product wordt toegediend aan sportbeoefenaars en werd zelfs niet op dieren uitgetest.

We moeten dus rekening houden met de industriële dimensie van doping.

Vervolgens is doping een verschijnsel dat slecht en heel weinig wordt opgespoord.

Midden de jaren zestig werd in enkele Westerse landen voor het eerst een wetgeving goedgekeurd die doping bestraft. In België was dat in 1965. In 1967 stierf ook Tom Simpson. In het begin was één derde van de antidopingcontroles positief. Uit de recentste cijfers blijkt dat op dit ogenblik jaarlijks 130 000 antidopingcontroles plaatsvinden die samen 65 miljoen dollar kosten, meer dan twee miljard Belgische frank. Men kan dus niet meer zeggen dat er te weinig geld naar de opsporing gaat; integendeel, men besteedt er fortuinen aan. Van deze controles is echter 98,5 % negatief. Nochtans denken velen — en terecht — dat er veel meer doping is dan in de jaren zestig. De controles zijn dus veel minder doeltreffend. Het lijdt geen twijfel dat er steeds meer producten zijn die niet kunnen worden opgespoord.

In wielerkringen beweren vele specialisten dat Lance Armstrong doping gebruikt. Dit blijkt uit studies van prestaties en gemiddelden. Armstrong heeft de jongste Ronde van Frankrijk gewonnen met een gemiddelde snelheid van 41 km per uur, een snelheid die nooit eerder was gehaald en zeker niet in de hitte en tijdens een ronde met talrijke bergritten. Riis en Pantani, die doping gebruikten, wonnen de Tour tegen een gemiddelde snelheid van 39 km per uur. Hoewel dus algemeen aangenomen wordt dat Armstrong doping gebruikt, valt dit onmogelijk te controleren.

Iedereen weet dat men EPO wil aanmaken op basis van menselijk bloedplasma. Tot nog toe gebruikte men het plasma van hamsters, zodat verschillende laboratoria waaronder dat van Lausanne, kunstmatige EPO konden opsporen in urinestalen. Men vermoedt nu dat men er in de Verenigde Staten is in geslaagd een niet-opspoorbaar EPO te fabriceren.

Groeihormonen zijn overigens evenmin opspoorbaar.

Controles leveren dus steeds minder resultaat op. Als sportbeoefenaars moeten beslissen of ze al dan niet doping gebruiken, doen ze dat in de wetenschap dat hun concurrenten doping gebruiken of kunnen gebruiken en dat dit waarschijnlijk niet uit de controles zal blijken. Bovendien weten diegenen die al doping gebruikten uit ervaring dat de controles niet doeltreffend zijn. Dit punt is belangrijk vanuit criminologisch standpunt.

Ten derde is doping slechts in geringe mate een individueel verschijnsel. Men moet zich een sportbeoefenaar niet voorstellen als iemand die, alleen in zijn kleedkamer en met een doos pillen in de hand, zich afvraagt of hij nu al dan niet gaat slikken. Zo gaat dat niet. Doping is een kwestie van entourage. Doping gebeurt nu wetenschappelijk, met medewerking van een aantal personen, waaronder artsen, die de atleet begeleiden. Specialisten leggen uit dat onoordeelkundig gebruik van doping contraproductief kan werken. De atleet moet worden voorbereid en de producten moeten op bepaalde ogenblikken worden toegediend. Slechts heel zelden is het de sporter zelf die de beslissingen neemt.

Ook de federaties dragen een verantwoordelijkheid. Aan de zaak-Festina werden twee boeken gewijd. In de kofferbak van Willy Voet, de verzorger van de Festinaploeg, werden voldoende producten aangetroffen om minstens drie ploegen van de Ronde van Frankrijk te bevoorraden. Waarschijnlijk werkte de verzorger ook nog voor andere ploegen. De juiste toedracht werd nooit opgehelderd.

Het gerecht van Rijsel stond voor een enorme opdracht; honderden onderzoeksdaden moesten worden gesteld. De hoorzittingen namen verschillende weken in beslag; talrijke deskundigen werden opgeroepen.

De voorzitter heeft hen gevraagd of het mogelijk is zonder doping bij de twintig eersten van de Ronde van Frankrijk te eindigen. Alle deskundigen hebben ontkennend geantwoord.

In de loop van de hoorzittingen heeft de rechtbank beetje bij beetje ontdekt dat de federaties een grote verantwoordelijkheid dragen doordat ze gedurende jaren niets hebben gedaan. Men heeft controles verricht waarvan men wist dat ze niets zouden opleveren. Controles werden aangekondigd. De Franse nationale voetbalploeg was op de hoogte van de data van de controles. Met de ploegleiders werd overeengekomen wanneer controles zouden plaatsvinden. Het vonnis was bijzonder streng voor de federaties, terwijl bijna alle sportbeoefenaars vrijuit gingen of symbolische straffen kregen.

In het werk van Andrew Jennings, de Engelse journalist die zich gespecialiseerd heeft in deze materie, worden de federaties en vooral de grootste federaties, bijzonder hard aangepakt. Jennings zegt uitdrukkelijk dat Dick Pound, die de leiding kreeg van het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA), zijn hele loopbaan lang bezig is geweest met het organiseren en camoufleren van dopinggebruik. De beschuldigingen zijn bijzonder ernstig. Zo heeft hij tijdens de Olympische Spelen van Seoel geprobeerd het dopinggebruik van Ben Johnson toe te dekken. Prins de Mérode zelf beschuldigt hem daarvan. Nu leidt hij WADA !

Niet alleen de federaties zijn verantwoordelijk, maar ook de entourage. Deze organiseert niet alleen het dopinggebruik, maar ze zet de sportbeoefenaars ook nog eens druk. Men kan een pil geven aan een wielrenner en hem zeggen dat hij die moet nemen; men kan hem echter evengoed niets geven, maar wel resultaten eisen. De sponsor wil zijn truitje aan de aankomst zien. In sommige sporttakken zijn maar er weinig sportlui die veel geld verdienen. Ze weten heel goed dat als ze minder presteren dan het jaar voordien, de levensstandaard van hun familie aanzienlijk zal dalen. Dat is een druk die heel reëel is.

Er is ook de druk van de speelschema's. Marc Wilmots weet goed welke krankzinnige schema's de voetballers op dit ogenblik opgelegd krijgen. Vanmorgen lees ik in de krant dat Zinedine Zidane zeventig matchen per jaar moet spelen. Als men ervan uitgaat dat hij tien maanden per jaar speelt, komt dat neer op ongeveer zeven matchen per maand, op extreem hoog niveau, met een steeds toenemende speelsnelheid waardoor ook steeds meer van de spieren wordt gevergd. Men moet weten waarmee men bezig is. Er is een hemelsbreed verschil tussen het leven van een wielrenner vandaag en dat van een renner twintig jaar geleden. Het verschil is enorm.

Boris Becker, die onlangs zijn memoires gepubliceerde, geeft toe dat hij enorm veel producten heeft gebruikt, waaronder alcohol. Hij legt uit hoe moeilijk een jongere het heeft die voortdurend rekening moet houden met het tijdsverschil, van het ene land naar het andere reist, zijn tijd in vliegtuigen en in vreemde hotelkamers doorbrengt, zich eenzaam voelt ... De entourage is hiervoor verantwoordelijk.

Mijn vierde punt is belangrijk omdat het wellicht het meest verontrustende is. Ik ben er langzaam van overtuigd geraakt dat doping een cultureel fenomeen is. Ik vind dat een verschrikkelijke vaststelling, want de cultuur verander je niet zomaar. Zelfs het parlement, dat over veel macht beschikt, kan geen wet goedkeuren die de cultuur verandert.

Ik ben tot die vaststelling gekomen na een gesprek met Roger Bambuck, een sportlegende, een heel grote Franse kampioen die minister van Sport was onder François Mitterrand. Ik bevond me toen nog in de periode van de heilige verontwaardiging en ik legde aan uit Bambuck dat ik ontgoocheld was in de sport, vooral omwille van het dopinggebruik. Hij zei me dat ik ongelijk had. De sport is altijd een afspiegeling van zijn tijd. Sport was heel zuiver in het oude Griekenland. In Rome was dat al anders : de Romeinen zaten comfortabel in de tribunes terwijl de gladiatoren elkaar in de arena bevochten. Er was de ultranationalistische sport van de jaren 30 met de Spelen van Berlijn en het onderhuids aanwezige racisme.

De jaren zestig waren een periode van protest waarin ook de rassenproblematiek op de voorgrond trad. Vandaag is winstbejag, materialisme, arrivisme aan de orde. Bedrog en fraude zijn alom aanwezig.

In feite begin ik me af te vragen of doping niet te wijten is aan de druk van de kijkcijfers. En de kijkers zijn zwaarlijvige personen die met een whisky in de ene hand, een sigaret in de andere en een pak chips op de tafel naar de Ronde van Frankrijk in Alpe d'Huez kijken en zichzelf wijsmaken dat die renner alleen water heeft gedronken, anders is het plezier eraf.

De sigaret doodt 60 000 Fransen per jaar, alcohol 40 000. Dopinggebruik doodt er enkelen, maar men vindt dat sportlui een elite zijn. Mensen hebben idealen en idolen nodig, maar vergeten dat ook een sportbeoefenaar een gewone man of vrouw is. Ik ontvang hen geregeld in mijn kantoor en ik merk dat sommigen eerlijk zijn, anderen niet. Er zijn arrivisten en personen die meer onthecht zijn.

In een materialistische cultuur denkt de sporter, net als iedereen, aan zijn levensstandaard. Hij weet dat hij maar over enkele jaren beschikt om carrière te maken. Vaak heeft hij daarvoor zijn studies afgebroken. Hij ziet dat de anderen hun brood verdienen, slagen en hij wil hetzelfde bereiken. Als hij, in tegenstelling tot zijn concurrent, niets neemt, weet hij ook dat het Virenque of een ander is die morgen een Mercedes zal kunnen kopen !

Een sporter reageert net als iedereen. Ik begrijp dat sommigen de sportlui met de vinger wijzen. Ze moeten zichzelf echter eens afvragen of ze nooit belastingen hebben ontdoken, of ze de snelheidsbeperkingen altijd respecteren en hun vrouw nooit bedriegen.

Daar ligt het probleem. Willen we een categorie spartaanse burgers in het leven roepen die beter zijn dan de anderen ?

Dopinggebruik is een criminologisch verschijnsel waarover weinig werd nagedacht en dat weinig werd bestudeerd. Ik vind het goed dat de magistraten gewezen hebben op de gelijkenissen tussen doping, groeihormonen in de veeteelt en drugs. Ook daar steunt men op pseudomorele clichés en trekt men veel te vlug eenzijdige conclusies.

Ik herinner me nog dat het Wetenschappelijk Veterinair Comité indertijd zegde dat het oneindig veel beter zou zijn, moest men de minder gevaarlijke hormonen of de natuurlijke hormonen zoals testosteron en progesteron toelaten en de gevaarlijke synthetische hormonen verbieden.

Alles verbieden betekent dat alles is toegestaan, zegden universiteitsprofessoren ons vroeger. Men heeft alles willen verbieden. Het Europees parlement heeft aan de Europese Commissie gevraagd haar ontwerp-richtlijn te wijzigen. Niettemin stellen we vast men in Europa alles en nog wat « spuit », wat geleid heeft tot een veroordeling van de Europese Unie door de WTO in januari 2001. Zo gebruikt men onze wetgeving om de invoer te verbieden van Amerikaans vlees dat vaak veel zuiverder is dan het onze.

Ook inzake drugs is er een probleem. Zo heeft Groot-Brittannië beslist gas terug te nemen wat cannabis betreft. Groot-Brittannië maakt een onderscheid tussen A) hard drugs, B) soft drugs en C) kalmeermiddelen.

Nochtans gebruikt 40 % van de jonge Engelsen van 15-16 jaar cannabis, tegenover 20 % bij ons.

Na wetenschappelijke studies werd beslist cannabis terug in categorie C) te plaatsen.

Minder straffen is soms doelmatiger. Het Zwitserse parlement vroeg aan een comité van Amerikaanse experts een rapport over cannabis op te stellen. In dat rapport stond dat president Richard Nixon van de strijd tegen drugs zijn eerste prioriteit maakte. Elke Staat organiseerde die strijd op zijn eigen manier. Na een zekere tijd stelde men vast dat het cannabisverbruik het laagste was in de Staten die geen enkele maatregel hadden genomen ...

Momenteel zijn alle hormoneen verboden, met name testosteron voor stieren, wat geen groot gevaar oplevert, net zoals alle drugs zonder onderscheid verboden zijn. De wet behandelt cannabis op dezelfde wijze als heroïne of cocaïne.

Voor doping geldt hetzelfde. In haar besluit van 10 december 2003 maakt de regering van de Franse Gemeenschap zich bijna belachelijk door alcohol als een dopingproduct te beschouwen. Dat geldt enkel voor biljart, maar ik zie niet in op welke wijze alcoholverbruik een biljartspeler beter doet spelen. In dergelijke zaken dreigt extremisme slechte resultaten op te leveren. Het zou dus beter zijn categorieën op te stellen zoals in andere landen.

In zijn boek « Vive le dopage ? Enquête sur un alibi » stelt professor Bruno De Lignières, een Frans endocrinoloog, deze vragen. Hij is geen specialist in sportgeneeskunde, werkt niet voor Festina en pleit niet voor eigen huis. Hij stelt vast dat men er niet in geslaagd is doping uit te roeien, dat men daar ook niet in zal slagen, dat de industrie altijd een stap voor is, dat mensen steeds meer doping gebruiken en er steeds minder schuldig aan bevonden worden.

Sportmensen zijn dikwijls verplicht doping te gebruiken omdat hun concurrenten, die uit landen komen waar doping wordt georganiseerd zonder enige controle, dat doen. Raimondas Rumsas, derde in de Ronde van Frankrijk, wiens echtgenote werd aangehouden en 64 dagen in de gevangenis zat, heeft de hoogste onderscheiding van de Litouwse Staat ontvangen. Dat toont aan dat er landen zijn die zich niet echt met doping bezighouden. Onze sportmensen moeten het tegen concurrenten van die landen opnemen.

Nog volgens De Lignières is doping gevaarlijk. Hij denkt dan ook dat, als men er niet in slaagt doping uit te roeien, het beter zou zijn ze toe te laten onder controle van artsen. Bestraffing heeft immers tot gevolg dat het de verzorgers zijn die om het even wat toedienen in bezemwagens of achterzaaltjes van cafés.

Zou het niet beter zijn bepaalde producten toe te laten en enkel de echt gevaarlijke producten te verbieden, indien bestraffing heeft gefaald ? Er wordt vastgesteld dat, tijdens de zeldzame anti-dopingcontroles van de Franse Gemeenschap, cannabis in bijna één op de twee gevallen het dopingproduct is. Maar dat heeft niemand ooit gedopeerd ...

Hoe kunnen sportmensen de overheid nog geloven als deze hun vertelt dat cannabis een dopingmiddel is ? Dat kan uiteraard niet. Cannabis wordt op dezelfde wijze behandeld als THG (tetrahydrogestrinone). Het toedienen van dit product kan echter worden beschouwd als een moordpoging. Dat geeft men zelfs niet aan dieren. Dat kan dus niet.

Dat alles verhindert informatie en preventie. Men kan de sportmensen er niet meer over aanspreken, want in theorie nemen ze niets. Jean-Marie Leblanc, directeur van de Ronde van Frankrijk, beweert dat de Ronde sinds 1998 « zuiver » is. Alle controles zijn negatief. Nochtans stijgt de gemiddelde snelheid. De renners rijden dus sneller zonder doping dan met doping ...

In die omstandigheden is het onmogelijk aan de sportmensen uit te leggen dat er in hun omgeving gangsters en « valse » artsen rondlopen.

Zeggen « we gaan bijeenkomsten organiseren en uitleg geven over elk product » is onmogelijk. Dergelijke informatiebijeenkomsten beleggen, staat feitelijk gelijk met uit te leggen hoe men een misdrijf pleegt. Informatie en preventie zijn in het huidige klimaat niet mogelijk.

Het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en WADA zetten iedereen met de rug tegen de muur. Het IOC is wat het is. De schandalen waarmee het in verband wordt gebracht, namelijk de 11 miljoen dollar aan cadeaus die de leden van het IOC bij de Spelen van Atlanta ontvingen, zijn gekend. Ze hebben het toegegeven. Er was doping in Atlanta.

In Moskou was er geen enkel dopinggeval, maar een analyse van stalen zes maanden later wees uit dat 25 % van de atleten doping gebruikte. De uitslagen werden dus vervalst.

Er is ook het schandaal van de verloren dossiers van 14 Amerikaanse atleten die positief waren bevonden. Dát is het IOC. Men wil het imago van het IOC verbeteren want het gaat om een activiteit die 75 miljard Belgische frank waard is. Indien mensen niet langer naar de Olympische Spelen kijken, gaat 75 miljard in rook op.

De techniek die wordt aangewend om de Spelen opnieuw enige geloofwaardigheid te geven, is het aannemen van een mondiale anti-dopingcode die voor alle landen verplicht zou worden. Jacques Rogge heeft gezegd dat geen enkel land nog een belangrijke sportmeeting zal toegewezen krijgen indien het de anti-dopingcode niet in zijn wetgeving opneemt.

Wat staat er in die code ? Bij een eerste inbreuk is de sanctie een schorsing van twee jaar. Dat is dikwijls « dodelijk » voor een topsporter. Bij een tweede inbreuk is er een levenslange schorsing. Dat betekent het einde van de loopbaan, ongeacht de inbreuk en ongeacht het gebruikte product. Het volstaat dat het product voorkomt op de lijst van verboden producten.

Met de intentie wordt geen rekening gehouden. Volgens die code is de atleet verantwoordelijk voor wat er in zijn organisme wordt gevonden. Het doet er niet toe dat het werd voorgeschreven door zijn arts, dat niet werd gezegd dat het een dopingproduct bevatte of dat hem onbewust doping werd toegediend.

Indien het product wordt aangetroffen in zijn organisme, is hij schuldig, tenzij hij kan bewijzen dat hij er voor niets tussen zit.

Topsporters moeten ook een identiteitskaart van topsporter ondertekenen. Daardoor verzaken zij de controle van de gewone, nationale rechtbanken. Alleen de sportfederaties zullen vervolgen met enkel een beroepsmogelijkheid bij het Arbitragehof voor de Sport. Dat is een rechtbank die werd opgericht door het IOC en bepaalde internationale federaties en die wordt gecontroleerd door die federaties.

Op die manier komt men tot verbijsterende toestanden zoals bij de « repen met voedingssupplementen ». Vooral in Nederland zijn die opgedoken. Die repen zitten vol vitamines, zijn energieopwekkend en bevatten veel suiker. Sommige bedrijven hebben daar echter nandrolone aan toegevoegd zonder dat op de verpakking te vermelden. Sommige sporters werden bij controle positief bevonden met nandrolone. Ze werden veroordeeld en het Arbitragehof voor de Sport heeft die veroordeling bevestigd.

Dat is verbijsterend. Voor een gewone rechtbank zou niemand veroordeeld worden die misleid werd door een fabrikant.

Er is ook de zaak-Flessel. Laura Flessel, een schermster die tweemaal goud won op de Spelen van Atlanta in 1996, kende een vreselijke tegenslag. Tijdens een wedstrijd gaf de kinesist van de Franse ploeg haar een tablet suiker dat evenwel ook 10 % van een licht dopingmiddel bevatte. Het was een vergissing van de kinesist.

Schermers leveren de hele dag lang het ene gevecht na het andere. De sporters eten niet en moeten dus energietabletten krijgen. De kinesist vergiste zich en erkende dat ook.

Hij heeft ontslag genomen uit de Franse federatie en kreeg een zenuwinzinking. Juffrouw Flessel werd veroordeeld en het Arbitragehof voor de Sport bevestigde dit met het argument dat zij zelf de verantwoordelijkheid droeg om een ploeg met een goede kinesist te kiezen. Dat is toch hallucinant.

Van de controles zijn er 98,5 % negatief en 1,5 % positief. In de laatste gevallen gaat het dikwijls om stommiteiten van artsen.

Ik heb hier in België een amateur-turnster van 16 jaar verdedigd. De arts van het gezin had haar een hoestsiroop voorgeschreven met een belachelijk laag morfinegehalte. Morfine is in bijna alle siropen aan te treffen. Na een urine-analyse vond men lichte morfinesporen. Het meisje werd vervolgd. Men zegde haar dat het product verboden was en dat zij maar een goede arts moest kiezen.

Met een dergelijke logica kan er niet verder worden gewerkt. Uiteindelijk worden enkel de sporters veroordeeld, en ze worden veroordeeld tot een sportieve dood. De advocaten staan voor een onmogelijke verdedigingsopdracht. Zij kunnen niets meer pleiten. Alle deuren zijn gesloten.

Tegen de voorzitter van Johnson en Johnson, die miljarden verdient met het produceren van EPO, kan er niets worden gedaan. Het is een beetje zoals met de voorzitter van Interbrew : er worden oceanen aan bier gebrouwen, duizenden jongeren rijden zich dood, maar die voorzitter zit er voor niets tussen. Dat schept toch een probleem. Hoe valt een en ander te verzoenen met het Europees Verdrag voor de rechten van de mens ?

Mijns inziens vielen de lichte straffen van de sportfederaties, twee zondagen schorsing bij het voetbal bijvoorbeeld, onder de gewone discipline. De mensen van die federaties zijn brave mensen, gepensioneerden enz. Zij zijn geen rechters en kregen geen bijzondere opleiding om iemand tot een sportieve dood te veroordelen. Die iemand heeft dikwijls zijn studies opgegeven, heeft gedurende jaren gewerkt, heeft duizenden uren training achter de rug, zijn ouders hebben talloze offers gebracht en hij heeft dikwijls een gezin dat van zijn inkomsten afhankelijk is. De bestraffing maakt het mogelijk de media-inkomsten voor de Olympische Spelen te behouden, maar het gaat om een zware straf die tot de bevoegdheid van hoven en rechtbanken behoort.

Theoretisch is de samenloop van een tucht- en een strafsanctie mogelijk, zolang de eerste blijft wat ze is. De tuchtsanctie die nu door de sportfederaties wordt genomen is echter een strafsanctie geworden zonder enige rechterlijke controle. Die cumul is niet langer aanvaardbaar. Er zijn grenzen die niet overschreden mogen worden. Men gaat te ver.

Het IOC en WADA gaan uit van een verkeerde analyse die de sportman individueel verantwoordelijk stelt voor de doping, zonder ooit hogerop te gaan kijken. Dat is onaanvaardbaar. Het is een beetje zoals in de Napoleontische oorlogen : er werden vele soldaten gedood, maar voor elke gedode soldaat schoof er een andere een rij vooruit. Hetzelfde geldt voor de hedendaagse sporter. Hij leidt een leven met verschrikkelijke eisen, zijn vak is gevaarlijk en zijn loopbaan kort. Men wil hem kunnen pakken en hem vervangen en alles wat daarachter komt intact houden. Toch situeren zich daar de echte verantwoordelijkheden voor de doping.

Ik vind dat de staat het dossier in handen moet houden.

Omdat de strijd tegen doping huiszoekingen en onderzoek vereist en ook inbreuken op het privé-leven impliceert, kunnen enkel magistraten die strijd controleren. Wat het privé-leven betreft, werd de Europese Commissie door het Hof van Justitie veroordeeld voor de bloedanalyses die ze aan de kandidaat-ambtenaren oplegde teneinde het AIDS-virus op te sporen. Wie kan rechtvaardigen dat een sportfederatie, die slechts een VZW is, haar leden kan verplichten urine en bloed af te staan, zeker wanneer degene die de afname doet geen arts of verpleger is ? Dat behoort ook tot het privé-leven en dat is zo belangrijk dat het dient te worden beschermd door de wetgever en de rechter.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik dank u voor uw uiteenzetting.

Ik had graag geweten of mevrouw Gavage de redenering van haar collega steunt of dat ze er een andere mening op nahoudt.

Mevrouw D. Gavage. — Ik ben advocate, maar ik spreek veeleer namens de federaties. Ik ben namelijk lid van de atletiekfederatie en voorzitter van de anti-dopingcommissie. Ik ben het die de sportmensen sanctioneert. Ik benader het probleem dus niet op dezelfde wijze.

Ik wil eerst herinneren aan de wetgeving op internationaal, Europees en federaal niveau. Vervolgens ga ik in op de dagelijkse problemen waarmee een federatie wordt geconfronteerd en op de problemen die rijzen wanneer een sporter moet worden gestraft.

Zoals meester Misson vertelde, beschikken we op internationaal niveau nu over een anti-dopingcode en WADA. Deze code is juridisch bindend voor de sportorganisaties, maar niet voor landen en regeringen. De Franse en Vlaamse Gemeenschap zijn nochtans toegetreden tot die code en hebben er zich dus toe verbonden de principes ervan te eerbiedigen en ze in hun wetgeving in te lassen. Ze hebben tevens de lijst met stoffen aanvaard. Die is nu hetzelfde op wereldvlak zodat er een zekere eenvormigheid bestaat.

Opdat de Staten juridisch gebonden zouden zijn, heeft de Unesco een internationale conventie uitgewerkt met als doel tegen oktober 2005 te komen tot de ondertekening door alle Staten van een conventie om WADA internationaal te erkennen. Het voornaamste doel is een enorme sensibiliseringscampagne op touw te zetten om het gevaar van doping uit te leggen. Momenteel lijken alle Staten voorstander te zijn van de ondertekening van die conventie.

Op Europees niveau beginnen de zaken te bewegen. Op 16 november 1989 werd te Straatsburg een Europese anti-dopingconventie opgesteld, maar die werd pas op 1 januari 2002 door Begië bekrachtigd. Deze Europese conventie wil eenvormigheid bereiken, de informatie-uitwisseling tussen de landen bevorderen en ervoor zorgen dat de in een land geldende sancties overal worden toegepast. De sancties moeten op Europees niveau worden erkend. Er moet worden voorkomen dat een sporter tijdens een schorsing zijn sport beoefent in eender welk land.

Deze conventie heeft de verdienste te bestaan. Een brochure werd gepubliceerd om aan de Staten te vragen of ze hun wetgeving eenvormig willen maken. Voor het ogenblik zijn er echter nog geen concrete elementen.

De gemeenschappen hebben bevoegdheden op het vlak van gezondheid en sport. Er zijn dus al een reeks decreten tot stand gekomen.

Ik kom tot de problemen in verband met de Vlaamse decreten. Neem het geval van een Franstalige sportbeoefenaar die deelneemt aan een sportwedstrijd georganiseerd in Vlaanderen en positief bevonden wordt bij een controle. De sportbeoefenaar wordt op de hoogte gebracht van het resultaat en hij heeft de mogelijkheid om een tegenexpertise van het staal A te vragen. Er wordt dan een tegenexpertise uitgevoerd op basis van het staal B en vervolgens start een disciplinaire procedure. De Vlaamse gemeenschap treedt totaal anders op dan de Franse Gemeenschap : ze heeft een disciplinaire administratieve commissie opgericht die zelf de sportbeoefenaars straft. De sancties kunnen enkel op het Vlaamse grondgebied worden toegepast, maar in een advies van de Raad van State wordt gesteld dat een publieke overheid niet het recht heeft om sancties op te leggen op disciplinair vlak, aangezien dat recht tot de federaties behoort. In de Vlaamse gemeenschap heeft nog nooit iemand zich gewend tot de Raad van State in verband met dat probleem. Er is een belangrijk juridisch probleem in verband met de geldigheid van de disciplinaire sancties die worden opgelegd door de Vlaamse gemeenschap.

De Franse gemeenschap heeft beslist om het advies van de Raad van State te volgen, wat dan weer andere problemen met zich mee brengt. Als een sportbeoefenaar, ongeacht zijn nationaliteit, in het Franstalige landsgedeelte wordt gecontroleerd en positief wordt bevonden, wordt een staal A en een staal B genomen en wordt het dossier vervolgens gestuurd naar de federaties die van de Franse gemeenschap afhangen. Die zijn verplicht om sancties te nemen, anders worden hun subsidies opgeschort. De Franse gemeenschap kan evenwel de Vlaamse of buitenlandse federaties niet verplichten sancties te nemen. Daarom stuurt ze enkel de dossiers door. Ze staat niet in voor de opvolging van die dossiers en ze beschikt over geen enkel drukkingmiddel.

Hoe staat het met de Duitstalige gemeenschap ? Er mogen geen controles worden uitgevoerd op haar grondgebied en ze heeft nog geen decreten uitgevaardigd over antidopingcontroles. Er werd een samenwerkingsakkoord gesloten met de Vlaamse gemeenschap waarin de Duitstalige gemeenschap de Vlaamse gemeenschap toestemming verleent om antidopingcontroles op haar grondgebied uit te voeren en waardoor ze de sancties erkent die eventueel worden opgelegd door de disciplinaire commissie van de Vlaamse gemeenschap.

Op dat vlak wordt er in ons land een beleid met drie snelheden gevoerd.

Er is sprake geweest van een samenwerkingsakkoord tussen de drie gemeenschappen. Dat akkoord bestaat maar werkt niet. Er is geen uitwisseling tussen de gemeenschappen op het vlak van sancties. De Vlaamse gemeenschap brengt de sportfederaties er nooit van op de hoogte dat ze een sportbeoefenaar heeft geschorst : hij kan dus verder deelnemen aan wedstrijden. Die werkwijze stelt problemen op internationaal vlak want bij een positieve controle in de atletiek is het laboratorium van Gent verplicht om het resultaat naar de internationale Federatie te sturen, die op haar beurt inlichtingen inwint bij de nationale atletiekfederatie. Die laatste moet dan erkennen dat ze niet weet met wie het nummer op het formulier overeenkomt. De Vlaamse gemeenschap van haar kant weigert de naam van de atleet mee te delen.

De atleet zal enkel gestraft worden op het niveau van de Vlaamse gemeenschap maar niet op het niveau van de nationale Liga of op internationaal niveau, in tegenstelling tot wat bepaald is. Er zijn dus belangrijke coördinatieproblemen.

Er werd mij een advies gevraagd in meerdere dossiers. Ik heb vastgesteld dat de Fransen er iets op gevonden hebben. Zij hebben namelijk een raad voor de preventie en de strijd tegen doping opgericht in een poging de sancties op nationaal niveau te harmoniseren. Alle positieve controles worden doorgegeven aan dat centrum, dat de procedures start, waarbij wordt vermeld dat men al dan niet de analyse van staal B kan vragen. Vervolgens stuurt het centrum het dossier door naar de Federatie. Als die laatste geen beslissing neemt binnen de dertig dagen, doet de commissie die opgericht is in de schoot van de raad voor de preventie en de strijd tegen doping uitspraak op het niveau van de disciplinaire instanties — in eerste aanleg en in beroep.

Ik heb een rapport bezorgd aan het Olympisch Comité over het probleem van de disciplinaire sancties. Ik heb me gebogen over de vraag hoe ver een federatie mag gaan op dat vlak. Het is duidelijk dat een schorsing voor meerdere jaren of voor levenslang het einde betekent van de loopbaan van een sportbeoefenaar, die daardoor zijn broodwinning verliest. Hier rijst dus een belangrijk probleem.

Op dit ogenblik zijn de federaties — zowel de Vlaamse en Franstalige als de Duitstalige — over het algemeen helemaal niet uitgerust om in goede omstandigheden disciplinaire sancties te nemen. De meeste federaties worden geleid door vrijwilligers. Er zijn zekere bekwaamheden nodig om te zetelen in een beroepscommissie of in een antidopingcommissie, die voor het merendeel bestaat uit specialisten inzake sport, juristen en artsen. Bovendien ontbreken de onderzoeksmiddelen. Er zou een persoon moeten zijn aan wie het onderzoek van de dossiers, ten laste en à décharge, wordt toevertrouwd, alvorens het dossier wordt overgemaakt aan de voorzitter van de commissie. Voor sommige kleine federaties kunnen we ons bovendien vragen stellen over de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de personen die gemachtigd zijn om zulke zware sancties te nemen. Heel wat federaties zijn voorstander van het oprichten van een gemeenschappelijke disciplinaire instantie, hetzij op federaal, hetzij op communautair niveau, waar bekwame personen aangepaste sancties kunnen opleggen, geval per geval. Dat zou tegemoet komen aan de voorwaarden van onafhankelijkheid en onpartijdigheid en het risico op protectionisme zou worden vermeden. Een federatie die slechts één of twee topsporters telt, staat dikwijls huiverachtig tegenover sancties voor die topsporters als ze worden betrapt op dopinggebruik. De verantwoordelijken kiezen er vaak voor om procedurefouten in te roepen. Daarom is het misschien beter dat de federaties hun disciplinaire bevoegdheden inzake doping overdragen aan een gemeenschappelijke instantie. Uiteraard moeten zij daartoe zelf de nodige stappen zetten.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — De heer Misson heeft de dopingproblematiek vanuit een bepaalde hoek belicht. Ik denk niet dat het de bedoeling is van deze commissie om de aandacht toe te spitsen op de sport en de beroepssport in het bijzonder. Het signaal dat de sport geeft aan jongeren is uiteraard belangrijk, maar wij hebben het hier vooral over het gebruik van dopingproducten door de bevolking in het algemeen.

Laten we alles vrij of opteren we voor drooglegging ? De heer Misson pleit voor meer vrijheid. In de Verenigde Staten is inderdaad gebleken dat drooglegging niets uithaalt, maar daarom moeten we toch niet alles toelaten.

Als u de deur open zet dan stel ik de vraag : tot waar, en voor wie ? Geven we een juist signaal als we aan jongeren vanaf een bepaalde leeftijd bepaalde zaken toestaan ? U gaf het voorbeeld van de Ronde van Frankrijk. Zullen jongeren dan niet gaan denken dat zonder dopinggebruik in de sport geen resultaten kunnen worden bereikt ? Op welke leeftijd zullen ze al dan niet gaan experimenteren ?

U had het ook over de rechtsonzekerheid. Als WADA ermee zou dreigen sportmannen op een buitenmaatse wijze te straffen, moet daar volgens u tegen worden opgetreden. Moeten we echter niet veeleer de strafmaat verminderen — zoals dat in Engeland gebeurd is voor cannabis — en in ieder geval streven naar een harmonisering van zowel de opsporing, de bestraffing als de erkenning van de producten ?

U verdedigt het standpunt om alles maar vrij te laten omdat het nu toch een soep is en ongelijke behandeling de regel is.

De heer L. Misson. — Indien ik de goede oplossing had, zou ik ze u geven, maar u had ze ongetwijfeld zelf ook al gevonden ... De vraag is welke keuze we hebben. Als bestraffing niet leidt tot uitroeiing, moeten we iets anders zoeken. In het wielrennen bijvoorbeeld staat het zo goed als vast dat 95 % van de beroepsrenners doping gebruikt, maar er worden per jaar slechts twee of drie gevallen openbaar gemaakt. Ik hou niet van vals spelen en ik denk dat die producten gevaarlijk zijn. Ik ben voorstander van bestraffing als ze tot resultaten leidt, maar dat is nu niet het geval ... Het is dus beter dat de sportlui worden begeleid door artsen, die burgerlijk aansprakelijk zijn en in transparantie werken en dat men zich toch baseert op een beperkte lijst van producten die verboden zijn omdat ze echt gevaarlijk zijn.

Ik had het daarnet over anti-hoestsiroop die morfine bevat en gebruikt werd door een jong meisje dat aan ritmische gymnastiek deed. Zoals bekend beïnvloedt morfine de prestaties negatief ... We komen dus tot werkelijk abnormale toestanden.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Het hangt er allemaal van af wat we zoeken.

De heer L. Misson. — Ja, ik weet dat een pijnstiller iemand kan helpen zijn grenzen te overschrijden, enzovoort, maar op de duur zoeken we naar alles, ook naar de ongevaarlijke producten. Door alles te verbieden, laten we uiteindelijk alles toe. Het is vooral onaanvaardbaar dat de strafmaat dezelfde is voor alle producten.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Wat dat laatste betreft betwijfel ik toch of dat in de praktijk wel zo is. Misschien heeft mevrouw Gavage daarop een antwoord. Dat voor elk product en voor om het even welke dosis dezelfde straf zou worden opgelegd, lijkt me weinig waarschijnlijk. Dan is er ook geen commissie meer nodig om daarover te oordelen. Er werden toch al duidelijk gedifferentieerde disciplinaire straffen uitgesproken ?

Mevrouw D. Gavage. — De disciplinaire sancties verschillen naargelang de categorie waartoe de stof behoort, bijvoorbeeld A, B of C. Bij de categorie van de gevaarlijk geachte geneesmiddelen, met name EPO of THG, enzovoort, bedraagt de sanctie minimum twee jaar. In andere gevallen, zoals voor cannabis, dat onder categorie C valt, is de sanctie niet verplicht. Cannabis zal trouwens binnenkort geschrapt worden uit de lijst van WADA. Het gebruik van bepaalde producten, die we ook vinden in de samenstelling van geneesmiddelen zoals anti-hoestsprays, zal wel strafbaar blijven, maar niet met zulke disciplinaire straffen. Voor de tussencategorieën is er een hele waaier aan sancties mogelijk.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Niet volgens de anti-dopingcode van WADA.

Mevrouw D. Gavage. — Toch wel. In artikel 10 wordt er een onderscheid gemaakt tussen twee categorieën : enerzijds de verboden stoffen en methoden — de zware geneesmiddelen dus — waarvoor een schorsing geldt van twee jaar tot levenslang; anderzijds de specifieke bestanddelen die in talrijke geneesmiddelen voorkomen — siropen enzovoort — of die minder geschikt zijn als dopingproduct en die niet worden gebruikt met de bedoeling de prestaties te verhogen. De sancties gaan van verwittiging tot levenslange schorsing. De vraag rijst ook of een opschorting of uitstel van de straf zal worden verleend.

De heer L. Misson. — Wat u zegt verbaast me ... Ofwel is hetgeen u zegt nieuw, want het staat niet in mijn versie van de code.

Mevrouw D. Gavage. — Het gaat om de recentste versie, de code 3.0.

De heer L. Misson. — Ik heb anderhalve maand geleden een informatievergadering over de code bijgewoond, met mensen van de IOC, maar daar werd over al die namen niet gesproken.

Mevrouw D. Gavage. — Ik heb de artikelen exact weergegeven.

Ik herinner eraan dat de nationale federaties de criteria van hun internationale federatie moeten toepassen. In de atletiek bestaat er een hele waaier van sancties volgens de geneesmiddelen. Onze diensten publiceren elk jaar een brochure over antidoping waarin de verschillende toegelaten en niet toegelaten stoffen zijn opgenomen, evenals de geneesmiddelen die sommige personen mogen innemen als ze een gefundeerd medisch dossier voorleggen aan onze medische commissie of aan de internationale medische commissie. Zo mogen bijvoorbeeld astmalijders bepaalde medicijnen innemen op voorwaarde dat ze daarvoor de toelating hebben gekregen. Om die te krijgen, moeten ze een volledig medisch dossier indienen.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik wil even terugkomen op de verklaring van de heer Misson over Limburg. Die vangst van enkele miljoenen was toch niet uitsluitend voor sportlui bestemd. Dat kan toch niet ? Het geïnteresseerde publiek is veel ruimer en op dat publiek moeten wij ons toespitsen. Ik heb het nu niet over cannabis of over salbutanol of een beetje codeïne, maar over hormonale preparaten.

Als men het beeld ophangt dat doping in de topsport toegelaten is, dan vragen de bevolking en zeker de jongeren zich af waarom zij geen doping mogen nemen. Hoe ziet u dat ?

De heer L. Misson. — Ik wens niet dat doping wordt toegelaten, ik zeg enkel dat ze in feite toegelaten is. Doping is een realiteit.

Het is interessant om de werken te lezen van mensen die dopingproducten gebruikten en die vertellen hoe ze geprobeerd hebben daarmee te stoppen. Ik denk meer bepaald aan het boek van Mentéour, een Franse wielrenner die zeer goede resultaten behaalde en op een dag besloot afstand te doen van al zijn titels omdat hij erkende dat hij heel zijn loopbaan dopingproducten had gebruikt. Daarna probeerde hij verder aan competitie te doen zonder doping. De winnaar van weleer kon het peloton zelfs niet meer bijhouden.

Ik raad eveneens het boek van Christophe Basson aan die misschien één van de twee of drie wielrenners is die nooit dopingproducten hebben gebruikt. Hij vertelt over zijn leven als wielrenner die doping weigert in een dopingmilieu. Iedereen spot met hem, ook Lance Armstrong. In de eerste weken van het seizoen slaagt hij erin te volgen en enkele resultaten te boeken, omdat de wielrenners geen dopingproducten gebruiken tijdens de trainingen in het begin van het seizoen. Maar als het seizoen voortschrijdt, kan hij het peloton niet meer volgen. Dat is de waarheid.

Ik ga niet uit van een ethische overweging of van een beeld. Mijn beeld van de sport is dat doping aanwezig is. Doping is een industrie en is massaal aanwezig. Als we de sportlui willen beschermen tegen zichzelf, moeten we ons afvragen of bestraffing niet vooral ten goede komt aan de delinquenten. Wie zal veel geld verliezen als de drugshandel niet meer wordt bestraft ? De dealers. Willen we de circuits zichtbaar, transparant maken, de realiteit zien, kunnen informeren en de werkelijke verantwoordelijken aanwijzen ? Door bestraffing wordt alles ondoorzichtig, wat in het voordeel speelt van de maffia en de delinquenten.

Ik geef toe dat deze oplossing niet glorieus is, maar het is een oplossing voor het probleem dat ik heb omschreven.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Mijnheer Misson, u bent niet de eerste die daarvoor pleit. Ook andere sprekers hebben hier gepleit voor een gecontroleerd dopinggebruik door atleten onder toezicht van artsen. Die discussie kunnen we niet uit de weg gaan, al behoort de materie eigenlijk niet tot onze bevoegdheid. Het al dan niet toelaten van doping in de sport is een gemeenschapsbevoegdheid. Wij hoeven ons daarover niet uit te spreken. Ik zou bijna zeggen gelukkig maar.

De volksgezondheid is echter wel onze bevoegdheid en ik deel de opvatting van de heer Germeaux dat sportlui een voorbeeldfunctie hebben. Als we gecontroleerd gebruik in de topsport toelaten, dan stort het dopinggebruik als een waterval neer op alle andere echelons, amateurs en fitness-centra, waarvan we nu al weten dat het misbruik er om zich heen grijpt.

Mijnheer Misson, u hebt het over 60 000 tabaksdoden en 40 000 alcoholdoden in Frankrijk, maar slechts over enkele doden door doping. Ik ben het met u eens dat slechts enkele dopinggebruikers doodvallen tijdens het sporten, maar het aantal dopinggebruikers dat op lange termijn lijdt onder de schadelijke effecten van doping is zeker vergelijkbaar met het aantal zieke tabaks- en alcoholverslaafden. De effecten van dopingmengsels zijn wellicht nog schadelijker !

De heer L. Misson. — Ik zie het zo : in het druggebruik is het slachtoffer de druggebruiker, in de doping is het slachtoffer de dopinggebruiker. Er zijn tal van eerlijke lieden die doping gebruiken gewoon omdat de anderen het doen en zij anders onmogelijk hun beroep kunnen blijven uitoefenen. Als advocaat stoort het mij dat de politiek die men wil voeren erin bestaat mensen te straffen, die in mijn ogen slachtoffers zijn en verplicht zijn zo te handelen. Als ik zeg dat sport een gevaarlijk beroep is, bedoel ik daar niet alleen mee dat er een aantal fysieke risico's aan verbonden zijn, maar ook dat er een risico bestaat op doping. Zoals ik al zei, ben ik ervan overtuigd dat het de werkgevers, de federaties zijn die de mensen, ongeacht of ze dat zelf willen of niet, doping laten gebruiken. Daarom is het voor mij zeer moeilijk die mensen te verdedigen. Een triatleet, die een zeer zware discipline beoefent, namelijk de combinatie van zwemmen, fietsen en lopen, vertelde mij dat hij in zijn carrière minstens twintig keer een bepaalde, minder sterke triatleet had geklopt in de drie disciplines. Maar plotseling stak die tegenstander iedereen voorbij en bereikte hij in België ongeëvenaarde topprestaties. Mijn gesprekspartner zei me dat hij tot dan toe, als België's beste, sponsors had gehad. Maar het volgende seizoen verhuisden al zijn sponsors naar die tegenstander. Hij voegde eraan toe dat hij niet wou beginnen met doping omdat hij al 35 jaar was, maar dat, indien hij er maar 25 was geweest, hij ook doping gebruikt zou hebben. Het is in feite een soort wettige zelfverdediging, een manier om zijn broodwinning veilig te stellen.

Mocht men de eerste dopinggebruiker kunnen terugvinden, dan moest men hem onthoofden !

Wat men goed voor ogen moet houden inzake doping is dat het om jonge sportbeoefenaars gaat, die aan het begin van hun carrière staan. Velen hebben nooit iets genomen. Ze streven een ideaal na. Ze beginnen aan een profcarrière in de sport en ontdekken dat iedereen producten gebruikt ! Hen moet men sensibiliseren om er niet mee te beginnen. Maar ze weten heel goed dat ze niet aan de bak zullen komen als ze het niet doen. Het is een beroep waarop een verwerpelijke, schandalige en gevaarlijke druk staat. Uit studies blijkt dat er bij topsporters een abnormaal hoog aantal gehandicapte kinderen geboren worden. Uit een studie die uitgevoerd werd bij 24 000 voetballers in Italië is gebleken hoe rampzalig de toestand wel is. In die groep werden 103 keer meer gevallen van de spierziekte ALS vastgesteld dan in een normaal staal van de bevolking. Het echte probleem ligt daar. Voor de magistraten in ons land luidt de vraag als volgt : kunnen we iemand veroordelen voor iets waar hij niet onderuit kan als hij zijn beroep wil uitoefenen ? Of anders moeten de sportbeoefenaars hun sportcarrière verzaken, moeten ze stoppen met het beoefenen van de sport waar ze van houden en waar ze al zolang mee bezig zijn, moeten ze hun levensstandaard zien dalen en in de fabriek gaan werken.

Mevrouw D. Gavage. — Er is een groot probleem inzake informatie. Ik stel vast dat er in de gemeenschappen veel sancties worden uitgesproken. Zo werden recentelijk zestigjarigen gestraft die als hobby aan boogschieten deden en bloeddrukproblemen hadden. In hun bloed waren sporen gevonden van producten die in de sport verboden zijn. Men moedigt ze aan om aan sport te doen voor hun gezondheid, en als ze dat dan doen, straft men ze.

De informatie moet al starten in de kinderjaren, maar ook de ouders moeten worden geïnformeerd. We zien vaak dat ouders aan de rand van het voetbalplein hun kinderen geneesmiddelen toedienen opdat ze toch maar de besten zouden zijn.

De sancties moeten worden gehandhaafd. Die mensen moeten weten dat ze zullen worden gestraft als ze bepaalde grenzen overschrijden. We moeten zowel informeren als straffen.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik ben het ermee eens dat zestigjarigen zich moeten ontspannen en aan sport moeten doen. Ik kom echter even terug op de malafide begeleiding van de arts. Het is zeker niet ondenkbaar dat iemand een te hoge bloeddruk heeft op zestig jaar, maar wanneer die persoon aan sport doet, moet hij de arts dat ook laten weten. De arts weet dan dat hij geen bètablokker mag voorschrijven. Er bestaan daarvoor immers alternatieve middelen. Een speurder kan immers onmogelijk uitmaken of die bètablokker nu wordt genomen tegen de hoge bloeddruk dan wel tegen het beven.

Wanneer iemand aan boogschieten doet, neemt hij die volgens mij tegen het beven. Dat is niet hetzelfde als wat u daarnet zei. Het resultaat telt, zowel bij de beroepsrenner als bij de amateur. Ook al is die laatste 55 of 60 jaar. Uit mijn ervaring blijkt dat de consumptie bij de laatste categorie het hoogst is en zij doen het niet voor het geld. Het zijn meestal vrienden onder elkaar die elkaar de loef willen afsteken.

4. Hoorzitting van 18 februari 2004

1. Uiteenzitting van Em. Prof. E. Vermeersch, Universiteit Gent

a) Medische ethiek in de sportgeneeskunde : uiteenzetting

1. Wie de publicaties van filosofen en ethici van de sport erop naslaat, stelt vast dat een meerderheid onder hen de argumenten voor het verbieden van doping in de sport niet steekhoudend vindt. Dit geldt volgens hen voor de twee basisargumentaties ten voordele van dit verbod.

1.1. In de eerste plaats is er het gevaar voor de gezondheid en zelfs voor het leven van de sportlui die doping gebruiken.

In wezen is dit een paternalistisch argument. Paternalisme is de houding of de handelwijze die erin bestaat aan een persoon een maatregel tegen diens wil op te dringen om de gezondheid, het welzijn en dus algemeen gezien, de belangen van die persoon zelf te vrijwaren. Wanneer een vader paternalistisch optreedt tegenover zijn onmondige kinderen is dat legitiem. Maar sinds het belangrijke werk « On Liberty » van John Stuart Mill vinden velen dat tegenover wilsbekwame volwassenen paternalisme onduldbaar is. Ieder individu weet immers voor zichzelf het best wat hij als zijn welzijn beschouwt, en ieder individu is ook bij zijn eigen welzijn de meest direct betrokkene. Alleen ikzelf ben bijvoorbeeld degene die uiteindelijk weet of ik pijn, angst, verdriet enz. voel, en ikzelf ben ook de enige die dat echt moet ondergaan : niemand voelt de pijn van iemand anders. Dat een vreemde, hoe deskundig ook, in verband met de keuzen over mijn welzijn het laatste woord zou hebben, is een aantasting van mijn zelfbeschikkingsrecht. Als ik mijn leven in gevaar wil brengen is dat mijn zaak; dus is het ook mijn zaak als ik wil roken of doping gebruiken.

Men aanvaardt toch ook dat mensen deelnemen aan risicosporten : boksen (1,3 doden per honderdduizend) en verder motorraces, bergbeklimming, parachutespringen, en paardenraces, respectievelijk 7, 51, 123 en 128 doden per honderdduizend deelnemers. Blijkbaar betekent de roes van de overwinning of van het bereikte doel voor sommige mensen zoveel dat ze daarvoor hun leven en hun gezondheid op het spel willen zetten; en of je dat nu redelijk of onredelijk vindt, onze maatschappij treedt hiertegen niet paternalistisch op : ze gunt die mensen het recht voor die risico's te kiezen.

En wie verwijst naar gevaren voor de gezondheid, zal moeten toegeven dat in vele sportvormen de leuze « mens sana in corpore sano », « een gezonde geest in een gezond lichaam », al lang een holle frase is. Wie enige notie heeft van de hoge kwetsbaarheid van sporters, kan moeilijk volhouden dat wij in de topsport, de gezondheid als een hoge waarde beschouwen. Uitputtende trainingsprogramma's, gekoppeld aan de gevaren van contactsporten en risicosporten, brengen de gezondheid en soms het leven van de deelnemers zo in het gedrang dat de gevaren van doping daar niet veel aan toevoegen. Als men het recht heeft door zware training het lichaam overdreven te belasten, waarom dan niet door doping, vooral indien men die medisch en farmacologisch van nabij zou volgen, wat alleen mogelijk is als het verbod wordt opgeheven ?

1.2. Maar, zegt men, doping betekent een inbreuk op een basiswaarde van de sport : fair play. Indien men hierbij fair play in de enge of formele zin van het woord bedoelt : het correct volgen van de regels van het spel, klopt dit niet. Wanneer bijvoorbeeld bij het kogelstoten een vervalste kogel wordt gebruikt, is dat unfair, maar doping vormt niet zo'n specifieke inbreuk op de spelregels.

Met fair play in de informele zin, de meest gebruikte, bedoelt men dat alle deelnemers met dezelfde winstkansen aan de start kunnen komen. Degene die wint heeft dat te danken aan zijn kracht, behendigheid en uithoudingsvermogen op het moment zelf en aan de training die hij zich heeft opgelegd : het is de mate van zijn inzet voor en tijdens de wedstrijd die de doorslag geeft.

Ook dat is een geïdealiseerde visie. Aan zijn betere genetische aanleg heeft een topatleet zelf geen verdienste, aan zijn opvoedingskansen al evenmin. De sociaal-economische omgeving speelt ook een rol : kinderen uit een sloppenbuurt werken zich soms op tot stervoetballers of boksers, maar in de zeilsport zul je ze zelden ontmoeten. Een optimale medische en sportieve begeleiding wordt het ene individu wel, het andere niet in de schoot geworpen en ook dat reduceert de gelijkheid in startkansen : gedurende lange tijd was het voor mensen uit de arbeidersklasse zelfs ondenkbaar aan de Olympische Spelen te kunnen deelnemen. Soms zijn de verschillen in lichamelijke aanleg zo evident dat men er op het sportieve vlak rekening mee houdt : zo zijn er gewichtsklassen in judo of boksen, maar die variaties spelen uiteraard ook op andere gebieden, toch zijn er bijvoorbeeld geen « lengteklassen » in basketbal voor mensen meer of minder dan 1,80 m. Dat de winstkansen alleen zouden bepaald worden door de mate van inzet van de betrokkenen is dus een waanbeeld.

Maar zodra men aanneemt dat, naast de aanlegfactoren ook coaching en medische begeleiding, die toch het verschil kunnen uitmaken, geen inbreuk vormen op de fair play, is het toch maar één stap verder ook te voorzien in het toedienen van producten die nu op de dopinglijst staan en waarvan sommige zelfs normale geneesmiddelen zijn. Overigens, waar is de grens tussen bijvoorbeeld hoogtetraining, en het gebruik van epo : beide veranderen de normale samenstelling van het bloed. En ooit zullen we moeten beslissen of een genetische modificatie van het beenmerg, die het hemoglobinegehalte zou wijzigen, een vorm van doping zal zijn.

Een doorslaggevend argument in dit debat lijkt wel het volgende : als het verbod van doping zou worden opgeheven, zou iedereen er in dezelfde mate een beroep op kunnen doen en dat zou de fair play uiteraard ten goede komen.

Kortom, zich beroepen op de gezondheidsrisico's van doping is paternalistisch en bovendien inconsequent als men de vele andere risico's van topsport in rekening brengt. De verwijzing naar fair play verdoezelt de vele andere factoren die de gelijkheid van startkansen reduceren en overigens, als iedereen doping kan gebruiken vervalt dat argument volledig.

Men voegt daar ten slotte nog aan toe dat ook in kringen van artiesten, wetenschappers, politici, enz. doping wordt gebruikt, zonder dat die daarom worden verontrust.

Volgens sommige sportfilosofen mist het huidige dopingbeleid daarom elke rationele grondslag en is het zelfs hypocriet (cf. bijvoorbeeld Brown, 1984; Hoberman, 1992; Burke & Roberts, 1997; Tamboer & Steenbergen, 2000).

2. Toch blijft bij het brede publiek en ook bij de artsen een sterke afkeer van de dopingpraktijken bestaan. Vermoedelijk heeft dat te maken met enkele markante voorbeelden die blijven nawerken. We voelen aan bijvoorbeeld dat er iets schortte aan de fair play bij de bizarre overwinningen van Lasse Viren en zeker bij deze van Ben Johnson; we kunnen het gezondheidsrisico niet wegdenken als we de namen horen van Tom Simpson, Birgit Dressel, Katrin Crabbe en wellicht ook Florence Griffith Joyner; en bij de praktijken van de Oostduitse medaillemachine stonden zowel fair play als gezondheid op de helling. Maar een rationeel betoog vraagt meer dan een verwijzing naar markante gevallen.

Om tot een verantwoord standpunt te komen is een adekwate analyse nodig van het hele actuele sportgebeuren en vooral dan van de topsport.

2.1. Zo kunnen we ons afvragen wat nu nog de zin is van het Olympische motto : « citius, altius, fortius » (« sneller, hoger, sterker »). Dit motto heeft zijn tijd gehad. Als de ecologische beweging ons iets heeft geleerd, dan is het wel dat de aarde, het ecosysteem, maar ook de mens, intrinsieke beperkingen hebben, grenzen heeft die we niet kunnen overschrijden zonder onszelf te vernietigen. In de loop van deze eeuw zijn vermoedelijk alle wereldrecords die in 1900 bestonden, herhaalde malen verbeterd. Je moet volledig verstoken zijn van gezond verstand om niet in te zien dat een dergelijk proces niet onbeperkt kan doorgaan. Het menselijk lichaam heeft zijn limieten en men kan die niet overschrijden en zelfs niet eens bereiken, zonder dat lichaam schade toe te brengen. Met extreme trainingsprogramma's en doping kunnen we die grenzen nog even verleggen, met alle risico's daaraan verbonden, maar wie heeft daar enig belang bij ? Door genetische manipulatie zullen allicht ooit nog snellere, sterkere enz. lichamen worden gevormd, maar welk zinnig doel kan daarmee gediend zijn ? Elke functie van ons lichaam kan door machines veel beter worden uitgeoefend, waarom dan één functie zo opdrijven dat de harmonie van het geheel eronder lijdt ? Het enig besluit is dat we het motto « citius, altius, fortius » dat een legitimatie bood voor de jacht op records, samen met de 20e eeuw definitief moeten uitwuiven.

2.2. De tweede motor die de behoefte aan grensverlegging en dus aan doping stimuleert, is de commercialisering en de mediatisering van de topsport. Een overwinning in een grote wedstrijd bevordert niet alleen zelfwaardering, men kan er ook in brede kring roem mee verwerven en in het spoor daarvan massa's geld. Deze drijfveer om kost wat kost aan de top te staan, vertoont niet de intrinsieke zinledigheid van het vorige punt — er zal altijd wel iemand de eerste zijn — maar ze is nog gevaarlijker omdat er een zo sterke verleiding van uitgaat dat men blind wordt voor de enorme risico's.

2.3. Ten derde is het agonistische, het wedstrijd-element van de meeste topsportactiviteiten gekoppeld aan natiegevoelens zodat de atleten als het ware de verantwoordelijkheid voor de eer van een heel land of volk op hun schouders krijgen, wat hun drang tot presteren weer aanwakkert.

3. Deze factoren hebben samen, zoals men weet, tot gevolg gehad, dat een ander ideaal van de Olympische gedachte het amateurschap, dat ondanks zijn elitarisme en naïviteit toch een bescherming bood tegen excessen, van het toneel verdwenen is. En wat geldt voor de Olympische Spelen geldt uiteraard voor alle manifestaties op het gebied van de competitiesport.

3.1. Het is mijn stelling dat de recordjacht, de mediatisering, de commercialisering en het stimuleren van de nationalistische gevoelens, in hun samenhang een sterk immorele invloed uitoefenen en dat alles wat er bij doping en extreme trainingsmethodes excessief en verwerpelijk is, daar in wezen uit voortvloeit. Het is allicht niet mogelijk een dergelijk totaalcomplex zomaar af te breken, maar allen die enige inbreng hebben zouden het als hun taak moeten beschouwen op deze immorele trekken te wijzen en de uitbreiding van dit totaalcomplex zoveel mogelijk aan banden te leggen.

3.2. Mijn tweede stelling luidt dat de argumenten tegen het verbieden van doping, hoe rationeel ze ook klinken, een libertarische component hebben die rationeel onhoudbaar is. Ik ben ook een tegenstander van paternalisme. Wanneer een persoon die geen verantwoordelijkheid heeft tegenover derden, zonder medeweten van anderen op een surfplank de oceaan wil oversteken, dan doet hij dat maar. Maar bergbeklimmers of skilopers die grote risico's nemen, zullen bij een ongeval, of ze dat willen of niet, een beroep doen op redders, die daarbij soms hun leven riskeren. Wie beteugelend optreedt tegen het nemen van die risico's, doet niet aan paternalisme, maar beschermt zijn medemensen tegen het roekeloos gedrag van anderen. Zo kan men ook zeggen dat sportlieden die door doping hun gezondheid in gevaar brengen, nog lange jaren de medische infrastructuur en de ziekteverzekering kunnen belasten. In ons bestel kan een individu zich nu eenmaal niet gedragen alsof hij los staat van de maatschappij : wie van de voordelen wil genieten, moet ook de servitudes aanvaarden.

Hoewel deze redenering gedeeltelijk ook opgaat in verband met bepaalde risicosporten en trainingsprogramma's, ben ik op dit terrein toch voorstander van een ruimere autonomie. Wegens tijdsgebrek kan ik de argumenten daarvoor hier niet ontwikkelen. Wanneer we de belangen van de gemeenschap kunnen beveiligen, onder meer door bijzondere verzekeringen, is een grotere vrijheid aanvaardbaar : het zelfbeschikkingsrecht blijft een grote waarde.

3.3. Dat afwijzen van paternalisme geldt uiteraard voor zelfstandige volwassenen. Op geen enkele wijze valt daaruit af te leiden dat men uitputtende trainingsprogramma's zou mogen opleggen aan minderjarigen, zelfs als ze erom vragen ! Zodra wetenschappelijk onderzoek uitmaakt welke vormen van sport en training voor minderjarigen schadelijk kunnen zijn, moeten we hen daartegen beschermen en vaak zal het daartoe nodig zijn ze de toegang tot de topsport op dat terrein te ontzeggen. Wie herinnert zich niet het beschamende feit dat nog enkele jaren geleden kinderen Olympische medailles konden veroveren ? Laten we hopen dat men ooit het gezond verstand zal hebben om topsport, die sowieso in de ban van commercialisering en mediatisering zit, aan jongeren beneden de 18 jaar te ontzeggen.

Laat mij als besluit de hoop uitdrukken dat artsen en andere deskundigen die vertrouwd zijn met de risico's van topsport in het algemeen en van doping in het bijzonder, zich niet alleen met het aanklagen van individuele dopingpraktijken zouden inlaten, maar ook de basismechanismen zouden aanpakken die de drijfveer van alle ontsporingen vormen.

Bibliografie

Brown, W.M., Paternalism, Drugs, and the Nature of Sports, Journal of the Philosophy of Sport, XI, 1984, blz. 14-22.

Burke, M.D. & Roberts, T.J., Drugs in Sport/ An Issue of Morality or Sentimentality ? Journal of the Philosophy of Sport, XXIV, 1997, blz. 99-113.

Hoberman, J.M., Doping, De atleet als machine, Utrecht/Antwerpen, Kosmos, 1992.

Tamboer, J. & Steenbergen, J., Sportfilosofie, Leende, Damon, 2000.

b) Gedachtewisseling

De heer Vankrunkelsven meent dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds topsport en anderzijds een recreatieve sportbeoefening. Dit laatste komt immers de gezondheid ongetwijfeld ten goede en verdient aanmoediging, zoals blijkt uit tal van studies.

Een belangrijk argument in de uiteenzetting van professor Vermeersch is dat wie doping gebruikt, zijn gezondheid beschadigt en dus op een onterechte manier beroep doet op ons gezondheidssysteem. Wat echter indien men dopingproducten neemt die géén schade toebrengen aan de gezondheid ?

Zelf vindt spreker vooral het argument, dat dopinggebruik leidt tot een vervalsing van de competitie, doorslaggevend. Wat is de mening van professor Vermeersch daarover ?

Professor Vermeersch repliceert dat deze laatste redenering klopt voor zover niet iedereen toegang heeft tot dezelfde dopingproducten. Wanneer echter iedereen zich op een medisch verantwoorde wijze zou kunnen laten behandelen met dopingproducten, vervalt dit argument vermits de competitie dan voor eenieder gelijk blijft.

Hij betwist overigens niet dat recreatief sporten de gezondheid ten goede komt. Belangrijk is dat sporters niet gebiologeerd raken door het model van de topsporters en hun prestaties wensen te evenaren door een beroep te doen op ontoelaatbare middelen. Vaak wordt ook te veel de nadruk gelegd op het winnen van iets, dat uiteindelijk toch maar een spel is. Het recreatieve verdwijnt dan naar de achtergrond en het winnen wordt het belangrijkste van de sportbeoefening.

De heer Germeaux merkt op dat het gebruik van verboden middelen vaak anders wordt beoordeeld al naargelang de context waarbinnen dit gebeurt : een jongere die in een dancing amfetamines tot zich neemt, zal onmiddellijk in verband worden gebracht met druggebruik, daar waar dit voor een sporter blijkbaar wel wordt aanvaard en zelfs goedgekeurd.

Professor Vermeersch meent dat zulks te verklaren is door verafgoding van sommige sporters — men denke aan de wielrenners Eddy Merckx of Marco Pantani. Hetzelfde geldt overigens ook voor andere idolen, zoals politici of filmsterren, waarvan men niet kan aanvaarden dat ze van hun voetstuk vallen.

Mevrouw Van de Casteele wijst erop dat het, ook bij vrijetijdssporters, dikwijls gaat over het verleggen van de eigen grenzen, eerder dan over winnen. Men redeneert dat wie meer kan per definitie ook gezonder is, ook wanneer men hiervoor een beroep moet doen op doping. Meestal begint het relatief ontschuldig met het gebruik van vitaminepreparaten, maar soms neemt het dopinggebruik ook bij vrijetijdssporters ernstige vormen aan.

Volgens mevrouw De Schamphelaere is sport in de plaats gekomen van de gladiatorengevechten, waar vroeger zeer veel volk naar kwam kijken. Nu gaat het over miljoenen kijkers die wedstrijden rechtstreeks op de televisie kunnen volgen. De sporters worden van in hun jeugd dan ook in een rol gedwongen waarin ze permanent met stress moeten leven en voortdurend scherpe prestaties moeten leveren. Dit maakt hen zeer kwetsbaar; de neiging om naar verboden middelen te grijpen wordt dan ook groot. Men kan zich afvragen welke autonomie deze mensen nog hebben. Moeten zij niet tegen zichzelf worden beschermd, wat toch een zekere vorm van paternalisme inhoudt ?

Professor Vermeersch beaamt dat een groot deel van de betaalde sportbeoefenaars inderdaad « knechten » zijn die steeds een bepaald niveau moeten aankunnen om mee te kunnen blijven draaien in het circuit. Bepaalde mensen zijn bereid daarvoor een stuk van hun autonomie in te leveren. Het is niet eenvoudig om hier een uniforme lijn te trekken tussen wat wel of niet toegelaten is om de betrokkenen tegen zichzelf te beschermen.

De heer Wilmots zegt zeer verontrust te zijn over de attitude van heel wat jongeren voor wie alleen het geld telt en die ervan overtuigd zijn dat men zich moet doperen om aan de top te geraken. Dit klopt helemaal niet : men kan best een topsporter worden zonder doping. Maar met gebruik van doping kan men uiteraard wel sneller hogerop geraken, en dat is wat vele jongeren jammer genoeg willen om sneller geld te kunnen verdienen. Deze attitude is grotendeels het gevolg van de opvoeding van kinderen, waar volgens spreker iets aan moet worden gedaan.

Een ander probleem, waar het geval-Pantani zijns inziens veel mee te maken heeft, is het « zwarte gat » achter een carrière als topsporter. Velen hebben daar last van, temeer omdat ze op een bepaald ogenblik een vedette zijn en deze status veelal achter zich moeten laten.

Professor Vermeersch is het hiermee eens en merkt op dat deze problematiek zich ook stelt voor toppolitici, bedrijfsleiders, zangers of wetenschappers. De kern van het probleem is zijns inziens dat vele mensen in hun leven geen « hiërarchie van waarden » inbouwen en hun geluk alleen laten afhangen van hun professioneel leven, daar waar er vele andere zaken zijn die een mens gelukkig kunnen maken.

De heer Germeaux verwijst naar de uitspraken van een kampioen als Eddy Merckx, die de oorzaak voor het overlijden van Pantani heeft gelegd bij de Italiaanse justitie, die hem voortdurend is blijven lastigvallen over zijn vermeend dopinggebruik. Welke is de mening van professor Vermeersch daarover ?

Professor Vermeersch antwoordt dat, voor zover hem de zaken bekend zijn, het dopinggebruik van onder meer Pantani zo problematisch was geworden dat daartegen moest worden opgetreden, net zoals bij het geval-Virenque in Frankrijk. Mogelijk is de straf onevenredig groot in verhouding tot het gepleegde misdrijf, maar dat is nu eenmaal het lot van wie aan de top staat. Sommigen gaan eronder door, anderen kunnen dat lot beter verdragen dan anderen.

De heer Vankrunkelsven wenst te vernemen welke de mening is van professor Vermeersch over het testen van sporters op alcohol- en cannabisgebruik, producten die voor eenieder toegankelijk en niet verboden zijn en die, zeker in het geval van cannabis, vrij lang opspoorbaar zijn in het bloed.

Professor Vermeersch meent dat deze tests toegelaten zijn onmiddellijk voor of na de wedstrijd, maar niet daarbuiten.

2. Uiteenzetting van de heer Vantemsche, gedelegeerd bestuurder van het FAVV

a) Uiteenzetting

De heer Vantemsche, gedelegeerd bestuurder van het FAVV, herinnert eraan dat, als gevolg van de aanbevelingen van de parlementaire onderzoekscommissie die de zogenoemde « dioxine-crisis » heeft onderzocht, op federaal vlak nieuwe structuren voor de voedselveiligheid werden uitgetekend, waaronder de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu die instaat voor de normatieve bepalingen en anderzijds het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen dat een operationele instelling is die instaat voor alle inspecties en controles. Het FAVV werkt vooral samen met het Directoraat-generaal Geneesmiddelen — voorheen de farmaceutische inspectie — en het Directoraat-generaal Veiligheid van de voedselketen van de FOD.

Er bestaat in hoofde van de producenten van voedingssupplementen een notificatieverplichting maar, anders dan bij geneesmiddelen, geen registratieverplichting. Wie een geneesmiddel laat registreren, dient het bewijs te leveren dat er geen nevenwerking of schadelijke gevolgen zijn bij het gebruik van dat geneesmiddel; voor voedingssupplementen is de reglementering echter niet zo restrictief. Het verschil tussen een geneesmiddel en een voedingssupplement ligt vooral in de concentraties. Er zijn een aantal bepalingen in verband met etikettering en in verband met zogenoemde « gezondheidsbeweringen ». Men mag immers niet zomaar eender wat beweren over gelijk welk product, zoals bijvoorbeeld vermageringsthee's.

Het FAVV wordt bij zijn controles op verschillende manieren geconfronteerd met voedingssupplementen. Bij de programmatie van de routinecontroles doet het FAVV een aantal controles op de etikettering en worden gecontroleerd of de inhoud van een bepaald product overeenstemt met wat op de verpakking wordt vermeld. Het gaat weliswaar in totaal slechts over ongeveer 30 stalen per jaar, maar op basis daarvan worden weinig problemen vastgesteld. Bovendien is er in het FAVV een meldpunt, waar consumenten rechtstreeks terecht kunnen met vragen en klachten. Sommige daarvan hebben betrekking op voedingssupplementen. Het FAVV wordt eveneens met voedingssupplementen geconfronteerd naar aanleiding van zijn opdracht inzake fraudebestrijding en het zoeken naar illegale circuits, bijvoorbeeld wat betreft de hormonen. Voor dergelijke fraudebestrijding is interdepartementale en multidisciplinaire samenwerking essentieel; er bestaat dan ook een multidisciplinaire hormonencel waarin verschillende diensten vertegenwoordigd zijn.

De heer Vantemsche stelt in de fraudebestrijding grote gelijkenissen vast tussen middelen die prestaties van dieren moeten verbeteren en middelen die de prestaties van mensen moeten verbeteren. Ook de bevoorrading verloopt op parallelle wijze. Hij meent bovendien dat men zich bij de fraudebestrijding niet enkel mag beperken tot de gebruikers van verboden produkten. Dit is immers dweilen met de kraan open. De illegale, internationale circuits die instaan voor de aanmaak en de verdeling van de substanties moeten worden aangepakt. Naast een multidisciplinaire aanpak is dan ook internationale samenwerking vereist.

De hormonenwetgeving van ons land is de strengste van de ganse wereld, als gevolg van de ervaringen uit het verleden. De strafmaat is zeer hoog, zowel wat administratieve als wat strafrechtelijke straffen betreft. Jammer genoeg is dit niet het geval voor wat betreft de anti-dopingwetgeving, wat de handhaving bijzonder moeilijk maakt. Dit leidt immers tot toestanden waarbij een fokbedrijf, waar een verboden product wordt gevonden, een verbod kan worden opgelegd om nog langer dieren te verkopen, daar waar de vondst van eenzelfde product bij een wielrenner tot een lichte voorwaardelijke straf zou leiden. Vermits men in het crimineel milieu aan « risico-evaluatie » doet, zal men zijn activiteiten concentreren daar waar de straffen het lichtst zijn.

Fraudepreventie en -bestrijding is een essentiële opdracht voor verschillende overheidsdiensten, vandaar dat binnen het FAVV een Nationale Opsporingseenheid werd opgericht : wie een netwerk wil bestrijden moet zich als een netwerk organiseren. Daarbij moet een goed evenwicht worden gevonden tussen preventie en repressie, waarbij preventie op de eerste plaats moet komen. Belangrijk is om goede informatie te verzamelen; dit kan slechts middels een goede samenwerking tussen de verschillende bevoegde diensten. Gegeven de Belgische ervaringen in het verleden op het vlak van de strijd tegen de hormonen- en de voedselmafia, kan nu worden gesteld dat de Belgische organisatie model kan staan voor het buitenland.

b) Gedachtewisseling

De heer Germeaux vraagt of het klopt dat enerzijds de hormonenwetgeving té streng is terwijl anderzijds de antidopingwetgeving niet streng genoeg is. Pleit de heer Vantemsche voor een gelijkmatige aanpak ?

De heer Vantemsche meent dat, zijns inziens, de straf in verhouding moet zijn ten opzichte van de begane overtreding. Daarbij moet worden opgemerkt dat wie doping gebruikt een risico neemt voor zichzelf, daar waar een bedrijf dat verboden producten toedient aan dieren risico's neemt voor duizenden consumenten die hij niet kent. Dit is een objectief verschil.

De heer Vankrunkelsven merkt op dat blijkbaar heel veel producten verhandeld worden in achterkamertjes van sportclubs of « onder de toog ». Heeft het FAVV een strategie om hieraan iets te verhelpen, zowel op het preventieve als het repressieve vlak ?

Mevrouw Van de Casteele wijst erop dat het team van professor Delbeke in het Dopinglaboratorium van de Universiteit Gent op vraag van de Nederlandse overheid voedingssupplementen test, vermits het in het verleden reeds gebeurd is dat sporters te goeder trouw producten nemen die achteraf blijken dopingproducten te zijn. Kan de Belgische overheid een dergelijk initiatief niet overnemen en op deze wijze komen tot de publicatie van een lijst van producten die dopingvrij zijn ?

Zij herinnert eraan dat, bij het gebruik van dieren in onze voedselketen, een systeem van « tracering » werd ontworpen dat toelaat elk ingrediënt op zijn afkomst te controleren. Een dergelijk systeem bestaat echter niet wat voedingssupplementen betreft, die nochtans ook rechtsteeks in de voeding terecht komen. Dient zo'n « tracering » ook voor voedingssupplementen te worden ontworpen ?

In hoeverre kan het FAVV controles doen op de aanwezigheid van voedingssupplementen en op de kwaliteit daarvan in, bijvoorbeeld, het circuits van bodybuilders waar het gebruik van allerhande producten welig tiert ?

De heer Cobbaert verklaart dat in de toekomst alleszins meer stalen moeten worden genomen om tot een effectievere controle te komen. Een groot probleem is de misleidende reclame op de verpakking van sommige producten, veelal van Engelse oorsprong. Van vele voedingssupplementen worden ook een hele reeks varianten aangemaakt, telkens met minieme verschillen, zodat het te testen gamma van producten heel breed is en het zoeken is naar een speld in een hooiberg. Het gebruik van plantenextracten, gecombineerd met hormonale producten, is een ander probleem.

De heer Vantemsche vult aan dat het FAVV niet actief is op vele plaatsen waar dopinggebruikers zich bevoorraden, vermits het zoeken naar dopingmisbruik een voortvloeisel is van het zoeken naar het misbruik van hormonen. Er dient eveneens meer te worden gedaan op het vlak van het informeren van de mensen, maar dit is wellicht niet de taak van het FAVV. Het ter beschikking van lijsten van producten die gegarandeerd dopingvrij zijn is volgens spreker een aanbevelenswaardige maatregel in dit verband, vermits het zal aanzetten tot het gebruik van reguliere producten en de vraag naar malafide zaken zal doen afnemen. Hij meent evenwel dat dit onderzoek dient te gebeuren door de producenten zélf en dat de overheid deze investering niet op zich moet nemen. Dit zal ook een goede zaak zijn voor de producent zélf.

De heer Vantemsche verwijst verder naar de Europese verordening 178/2002 — de zogenaamde « general food law » — waarin basisregels inzake traceerbaarheid voor de ganse voedselketen worden vastgelegd. Deze verordening werd omgezet naar Belgisch recht door de het koninklijk besluit van 14 november 2003 in verband met de « zelfcontrole », die evenwel nog niet steeds realiteit is op het terrein. Hij benadrukt evenwel dat de traceerbaarheid een verplichting is in hoofde van de producent, die aansprakelijk blijft. De producent heeft bovendien ook bepaalde wettelijke verplichtingen inzake het vermelden van een kwantitatieve ingrediëntenlijst. Hoewel er vandaag nog bepaalde zones zijn, zal het vernieuwde beleid inzake voedselveiligheid op termijn wellicht leiden tot een uniforme benadering van alle schakels in de voedselketen.

De heer Cobbaert vult aan dat, wat de controles betreft, het Directoraat-geneesmiddelen bevoegd is voor producten met een therapeutische waarde en het FAVV bevoegd is voor de andere producten. Met betrekking tot de controles in sportclubs e.d. moet worden opgemerkt dat het FAVV bijstand nodig heeft van de federale politie om juridische redenen, ondanks het feit dat de inspecteurs van het FAVV voor welomschreven gevallen de bevoegdheid hebben van officier van de gerechtelijke politie. Dit neemt niet weg dat de verkoop van illegale producten « onder de toog » een reëel feit blijft dat, zoals andere leemtes, moet worden aangekaart in de multidisciplinaire hormonencel.

5. Hoorzitting van 31 maart 2004

Hoorzitting met :

— De heer Kris Van der Auwera, directeur-generaal van de Administratie Gezondheidszorg van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;

— De heer Odon Marneffe, adjunct-directeur van het ADEPS;

— Mevrouw Béatrice Bertrand, attachee bij het kabinet van mevrouw Nicole Maréchal, ministre communautaire francophone de l'Aide à la Jeunesse et de la Santé.

De heer Kris Van der Auwera. — De titel die mijn medewerkers aan deze toespraak gegeven hebben, is hoopvol, maar komt niet helemaal overeen met de realiteit. De ambitie van de overheden, en sinds kort ook van de sportfederaties, is misschien een beetje verwoord in deze titel, maar we zullen moeten zien hoe we het systeem van dopingbestrijding nog kunnen verbeteren.

Ik geef eerst een korte historiek en daarna sta ik ter beschikking om vragen te beantwoorden of mee na te denken over eventuele andere mogelijkheden.

Er was, en er is nog altijd, een nationale dopingwet, met een lijst van verboden substanties en middelen en met een strafrechtelijke bestraffing van de dopingpraktijken.

Dopingbestrijding wordt nu een bevoegdheid van de gemeenschappen in het kader van het preventieve gezondheidsbeleid. De Vlaamse Gemeenschap voert, op basis van die federale wet, een aantal dopingcontroles uit. Het parket heeft echter een zware bewijslast, want het moet bewijzen dat dopingpraktijken schadelijk zijn voor de gezondheid, wat niet altijd gemakkelijk is, en dat er een intentie bestond om te frauderen bij de sportmanifestatie. Bovendien was dopingbestrijding voor de parketten geen prioriteit.

Daarom heeft de Vlaamse Gemeenschap ervoor gekozen het dopingbeleid zelf te organiseren, via het decreet medisch verantwoorde sportbeoefening (MVS). De bedoeling daarvan is de verantwoordelijkheid voor het dopingbeleid, maar ook voor het medisch verantwoord sporten in zijn geheel, in principe bij alle sportfederaties te leggen. De niet-naieve overheid zorgt er wel voor dat wanneer de sportfederaties hun verantwoordelijkheid niet opnemen, er toch een vangnet is zodat iemand, namelijk de Vlaamse Gemeenschap, dopingcontroles kan uitvoeren en disciplinaire sancties kan nemen. Het gaat dus om een actief en ook een gedepenaliseerd dopingbeleid.

Het toepassingsgebied van het decreet geldt voor alle sportbeoefenaars, ook buitenlanders als ze in Vlaanderen deelnemen aan een sportmanifestatie, en zowel voor professionele als recreatieve sportbeoefenaars, voor de begeleiders van de sportbeoefenaars, dus trainers, masseurs, enz, en voor elke sportvereniging. Dat begrip dekt zowel sportfederaties als afzonderlijke sportverenigingen.

Het decreet is nu ongeveer 12 jaar van toepassing. Bij de goedkeuring ervan was het relatief vooruitstrevend en sluitend. Het bevatte spitsjuridische elementen van tuchtsanctie, administratief recht enzomeer. Het decreet heeft gewerkt, maar, zoals bij elk initiatief, zijn er nog altijd mazen in het net en is er nog ruimte voor verbetering. Daarom werd het decreet op 3 maart 2004 door het Vlaams Parlement geactualiseerd.

Doping is het gebruik van verboden substanties en middelen. De bewijslast werd afgeschaft. Als de middelen worden gevonden, moeten het schadelijk effect en de intentie om te frauderen niet meer worden bewezen.

Dopingpraktijken worden algemeen omschreven als het gebruik van substanties om het prestatievermogen kunstmatig op te voeren. Wat niet op de lijst staat, kan dus ook als doping worden beschouwd, al is de bewijslast wat groter. Ook de manipulatie van genetische eigenschappen komen in aanmerking, hoewel we dit vandaag nog niet kunnen opsporen. We vrezen echter dat daarvan vroeg of laat misbruik wordt gemaakt.

Ook het gebruik van substanties om andere dopingpraktijken te verdoezelen, wordt als doping beschouwd. De creativiteit kent geen grenzen.

Praktijken die doping gemakkelijk of mogelijk maken, bijvoorbeeld iemand die de controleurs met peertjes poogt om de tuin te leiden, worden met doping gelijkgesteld evenals het bezit van verboden substanties en middelen. Zo werd Frank Vandenbroucke veroordeeld omdat producten bij hem thuis werden gevonden. Niet opdagen als men opgeroepen wordt onder het voorwendsel niet te kunnen lezen, wordt beschouwd als het zich onttrekken aan een controle.

Sinds het decreet van 1991 heeft de Vlaamse Gemeenschap tal van pogingen ondernomen om de effectiviteit van zijn maatregelenpakket te vergroten. Als buitenlandse of Waalse sportbeoefenaars in Vlaanderen betrapt worden en een sanctie wordt uitgesproken, wordt hiermee over de taalgrens of in het buitenland geen rekening gehouden, waardoor de effectiviteit zeer sterk wordt gereduceerd.

Sinds het begin hebben we geprobeerd hierover akkoorden te sluiten en te komen tot een wederzijdse erkenning van sancties en een harmonisering van de dopinglijsten. Deze inspanningen waren niet steeds succesvol tot op het ogenblik dat met de nieuwe IOC-voorzitter en de oprichting van het WADA de internationale dopingbestrijding een prioriteit is geworden.

In het nieuwe decreet hebben we ons op de internationale dopinglijst afgestemd en trachten we zoveel mogelijk rekening te houden met de internationale afspraken.

De dopingcontroles worden uitgevoerd door erkende controleartsen. We beschikken over een aantal artsen die we trainen om een bepaalde, uitgebreide procedure volgen, wat niet altijd eenvoudig is. We vestigen er echter hun aandacht op dat als ze de procedure niet volgen, alle inspanningen tevergeefs zijn.

Het initiatief van een dopingcontrole kan genomen worden door de regering, via de administratie, een sportvereniging of een internationale sportvereniging. De regering weet nooit wanneer dopingcontroles zullen plaatsgrijpen. We hebben in dat verband een sluitende procedure afgesproken die we aan elke nieuwe minister meedelen. Op de administratie is er één arts die de sportmanifestaties en de controleartsen selecteert. We hebben onze procedure gaandeweg verfijnd. We vragen de artsen zich op bepaalde dagen beschikbaar te houden. Een paar uur op voorhand pas krijgen ze de opdracht zich naar een sportmanifestatie te begeven.

Wat gebeurt er bij een positieve dopingcontrole ? Zoals gezegd werd deze materie gedepenaliseerd. Een sportbeoefenaar komt dus per definitie niet voor de correctionele rechtbank, maar krijgt een disciplinaire maatregel opgelegd via een administratieve, tuchtrechtelijke procedure. We hebben daarvoor een disciplinaire commissie met drie leden : de voorzitter, dit is een rechter in eerste aanleg, een arts en een afgevaardigde van de federatie. De beslissingen van deze commissie zijn gemotiveerd en we proberen zo kort mogelijk op de bal te spelen.

Toch even herinneren. Een staal wordt genomen en verzonden naar een controlelaboratorium. De analyse duurt een paar dagen en de sportbeoefenaar wordt in kennis gesteld van de resultaten. Hij krijgt inzage in zijn dossier en wordt opgeroepen door de disciplinaire commissie, waar hij zich mag laten bijstaan door een advocaat.

Na deze beslissing « in eerste aanleg » kan hij beroep aantekenen bij de disciplinaire raad. Ook daar hebben we een raadsheer van het hof van beroep als voorzitter en opnieuw een arts en een afgevaardigde van de federatie. Dan is de beslissing in principe definitief en wordt een schorsing uitgesproken waarbij een verbod wordt opgelegd om aan welke sportmanifestatie dan ook deel te nemen. Bovendien mag de betrokkene ook niet trainen. Bepaalde producten maken immers meer trainingsarbeid mogelijk en als we trainen zouden toelaten, dan zou de conditie van de sportbeoefenaar natuurlijk verbeteren. De sanctie is dus uitgebreid tot zowel deelname aan als trainen voor een sportmanifestatie.

De sancties gaan van drie maanden tot twee jaar. Voor professionele sportbeoefenaars kan dat toch relatief ingrijpend zijn. Als er binnen twee jaar een herhaling is, kunnen de termijnen verdubbeld worden.

Er is een mogelijkheid tot uitstel. Dat kan zowel in het voordeel van de sportbeoefenaar zijn als in het voordeel van de effectiviteit van de sanctie. Iemand schorsen op het einde van een seizoen heeft niet zoveel invloed. In dat geval kan de schorsing worden uitgesteld tot het begin van het volgende seizoen.

De federatie heeft de wettelijke verplichting om de maatregel door de sportbeoefenaar te doen naleven. We hebben nu gemerkt dat het nodig is ze te verplichten de internationale federatie in te lichten. De Belgische Wielrijdersbond heeft bijvoorbeeld geprobeerd het handig te spelen en Vandenbroucke alleen maar te verbieden deel te nemen aan sportmanifestaties in Vlaanderen. Dat is natuurlijk belachelijk.

Ik heb gehoord dat de samenwerking met justitie de Senaat extra interesseert. Naar aanleiding van een hoorzitting in het Vlaams Parlement is er een samenwerkingsprotocol gesloten tussen justitie, de federale politie en onze eigen diensten. De bedoeling is wederzijdse informatie uit te wisselen en soms doen we ook een beroep op politiebijstand. Controleartsen zijn immers niet altijd welkom op sportmanifestaties. Soms worden ze buiten gekeken, soms wordt hun gewoon de toegang geweigerd. Vooral bij grote internationale manifestaties staat er eigenlijk niemand aan de kant van de controleartsen, omdat dopingcontrole het imago van de betrokken federatie — soms zegt men zelf van de Vlaamse Gemeenschap — zou verstoren.

Soms is er dus politiebijstand nodig om te kunnen optreden en de veiligheid van de controlearts te waarborgen.

Ook in privé-sportverenigingen — want zelfs een fitnesscentrum is volgens onze definitie een sportvereniging — moeten we soms binnengaan onder politiebegeleiding.

Waarom worden dopingcontroles gedaan ? Omwille van de gezondheidseffecten op korte of langere termijn. Doping kan de hartspier aantasten en leverproblemen, kanker of aderverkalking veroorzaken. Epo is gevaarlijk. Daarmee zijn mogelijk reeds ongelukken gebeurd, maar het valt nooit helemaal te bewijzen of de sterfgevallen te wijten zijn aan het gebruik van epo. Groeihormonen kunnen leiden tot suikerziekte, aantasting van de hartspier en gewrichtsaandoeningen. Amfetamines leiden tot psychische stoornissen en verslaving. Bepaalde sportbeoefenaars kunnen nooit meer zonder leven. Sommigen vrezen ook dat het onverwacht overlijden van sporters te maken heeft met dopinggebruik.

Van bij de inwerkingtreding van het decreet van 1991 werd een samenwerkingsakkoord gesloten met de Franse en de Duitse Gemeenschap, wat evenwel niet eenvoudig was, gelet op het verschil in politiek denken tussen de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. De Franse Gemeenschap liet alles eerder over aan de federaties, die ze compleet gereponsabiliseerd heeft.

Wij werken ook samen met de Raad van Europa en het WADA, het Wereld Anti-Dopingagentschap.

Ik verwijs ook naar de ratificatie van de Overeenkomst ter bestrijding van de doping van de Raad van Europa van 1989, die door de Belgische Staat en inmiddels ook door het Vlaams Parlement werd geratificeerd.

Ook UNESCO begint zich nu bezig te houden met dopingbestrijding. Heel wat internationale instanties voelen zich nu ineens als dopingridder geroepen.

Wij proberen informatie te geven via de website van der dopinglijn, die permanent onderhouden wordt. Op die website zullen we binnenkort de namen van de geschorste sportbeoefenaars publiceren. Als een geschorste wielrenner, van wie we de naam meedelen aan zijn federatie, een licentie neemt bij een andere federatie, die daarvan niet automatisch op de hoogte wordt gebracht, kan hij verder koersen, wat wij alleen maar kunnen vaststellen door een bericht in de krant van een mogelijke overwinning. Daarom worden de namen van de bestrafte sportbeoefenaars voortaan gepubliceerd, alsmede de termijn van de sanctie of schorsing. Zodra die beëindigd is, worden de namen van de website verwijderd.

Sinds 2003 werken we met een dopingbus. Niet alleen gebeuren de controles in comfortabelere omstandigheden en hoeven ze niet meer plaats te hebben in een berghok van een café of een toilet van een voetbalvereniging, maar bovendien wordt het dopingbeleid hierdoor zichtbaarder op de Vlaamse wegen.

Daarenboven proberen we actuele informatie te geven op onze website « gezondsporten ».

Welke zijn de recentste wijzigingen ?

— Wij definiëren het begrip « genetische doping ». Hiermee lopen we vooruit op wat mogelijk komen kan.

— We proberen ook verpleegkundigen en kinesitherapeuten bij de controle te betrekken. Ze zullen assisteren bij de controleartsen, maar ze kunnen ook alleen optreden inzake leeftijdsgrenzen.

— De bevoegdheden van de controlearts worden uitgebreid. Nu is er ook een explicitering voor de out of competition controles. Heel wat dopingproducten zijn niet zo effectief tijdens de wedstrijd, maar laten vooral toe harder te trainen en zich beter op de wedstrijden voor te bereiden.

— Naast de urinestalen zullen nu ook bloedstalen, lichaamsvochten, hoofdhaar en slijmvlies als stalen mogen worden gebruikt. Dat is belangrijk voor nieuwe producten die alleen in het bloed of in andere lichaamsvochten kunnen worden opgespoord.

— Er is ook huiszoeking mogelijk, mits machtiging van de onderzoeksrechter.

— We verplichten de sportverenigingen ook om de internationale federaties in te lichten.

— Tegenwoordig zijn geldboetes tot 25 000 euro mogelijk. Tot voor kort was de boete beperkt tot het terugbetalen van de dopingcontrole, namelijk 250 euro.

— Er zijn sancties voor sportverenigingen die zich niet aan het decreet houden. Ze kunnen nu een organisatieverbod krijgen van drie tot twaalf maanden.

— Minderjarige sportbeoefenaars moeten niet op dezelfde manier worden behandeld als meerderjarige sporters. De namen van de geschorste minderjarige sportbeoefenaars worden niet gepubliceerd op de website.

— Bijstand door een advocaat en een arts op vraag van sommige sportbeoefenaars is mogelijk.

— Er is ook de invoering van het spreekrecht voor de administratie. De disciplinaire commissie moet heel veel dossiers behandelen op één zitting. Personen van ons departement kunnen als griffier of direct betrokken partij toelichting geven bij sommige elementen van het dossier. Op die manier krijgen de advocaten toch enig weerwerk.

Mevrouw Béatrice Bertrand. — Na mijn uiteenzetting zullen de heer Marneffe, adjunct-directeur van het ADEPS, en mevrouw Dalloze, de arts verantwoordelijk voor de cel Doping van de Franse Gemeenschap, u nader uitleggen hoe de controles verlopen en hoe de verhoudingen met de sportfederaties zijn.

De heer Van der Auwera heeft reeds veel toegelicht, dus dat zal ik niet herhalen.

De wet van 2 april 1965 waarbij de dopingpraktijk verboden wordt bij sportcompetities en waarbij strafrechtelijke sancties werden opgelegd aan de positief bevonden sportbeoefenaar is in de Franse Gemeenschap zeer weinig toegepast omdat reeds vrij snel een evolutie ontstond waarbij de sportbeoefenaars niet strafrechtelijk worden gestraft. Zolang binnen de Franse Gemeenschap geen nieuw decreet was goedgekeurd, gebeurde er weinig in de strijd tegen doping.

Er werd meerdere keren geprobeerd een decreet op te stellen en in maart 2001 werd een decreet uitgevaardigd betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franse Gemeenschap.

Dit decreet werd opgesteld in samenwerking met de toenmalige minister van Sport, de heer Demotte, maar het valt vandaag onder de bevoegdheid van het departement Gezondheidspreventie van de Franse Gemeenschap. Het heeft dan ook andere doelstellingen dan dopingcontroles, zoals de bevordering van sportbeoefening met het oog op de gezondheid. Ook werden de voorwaarden gecreëerd voor een preventief anti-dopingbeleid voor sportbeoefenaars, waarbij de gezondheidsgevolgen van het gebruik van dopingproducten werden toegelicht. Het decreet voorziet ook in tuchtmaatregelen.

In de Vlaamse Gemeenschap legt een administratieve commissie, die afhangt van de administratie, tuchtmaatregelen op. De Franse Gemeenschap heeft dit systeem niet willen toepassen nadat de Raad van State in een advies had geoordeeld dat tuchtmaatregelen moeten worden opgelegd door de sportfederaties en niet door een administratieve overheid die geen enkele band heeft met de sportbeoefenaar. Een tuchtmaatregel vormt een band met de sportbeoefenaar.

In de Franse Gemeenschap staan de sportfederaties in voor de tuchtmaatregelen. Dit geeft aanleiding tot problemen omdat het decreet niet van toepassing is op alle sportbeoefenaars en sommige sportfederaties niet onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap vallen. Federaties als de voetbalbond of de hockeybond leggen op vrijwillige basis sancties op, terwijl de federaties die door de Franse Gemeenschap zijn erkend, zich moeten houden aan het Sportdecreet waarin ze worden erkend. Als ze de bepalingen van het Dopingdecreet niet naleven, dreigen ze hun erkenning en hun subsidies te verliezen.

De gemeenschap kan veel meer druk uitoefenen op de sportfederaties die ze erkent dan op de andere.

Het decreet van 2001 inzake de strijd tegen doping is vooral gericht op sportbeoefenaars die geen lid zijn van een federatie en maakt dopingcontroles mogelijk in sportzalen die niet aan een federatie verbonden zijn. In die gevallen is geen enkele disciplinaire sanctie mogelijk, aangezien de betrokken personen geen enkele band hebben met een federatie. Als de controleurs van de Franse Gemeenschap te weten komen dat in bepaalde sportzalen dopingproducten circuleren, dan kunnen ze het parket verwittigen, dat die producten eventueel kan opsporen.

Het Gezondheidsdecreet van 2001 behandelt ook de medische begeleiding van de sportbeoefenaar. De Franse Gemeenschap keurt de medische reglementen van de sportfederaties goed, waaronder de regels inzake de minimumleeftijd om aan sportcompetities te kunnen deelnemen en de duur daarvan.

We bereiden ook aanbevelingen voor huisartsen voor over het verband tussen gezondheid en sportbeoefening. We willen hen inlichten over de eventuele risico's die verbonden zijn aan de beoefening van bepaalde sporten, informatie die nuttig kan zijn wanneer de artsen medische geschiktheidsattesten moeten opstellen.

Mevrouw Dalloze, de verantwoordelijke voor de cel Doping van de Franse Gemeenschap, zal in het kort uitleggen hoe de dopingcontroles in de praktijk verlopen.

De controles in de Franse Gemeenschap zijn pas begin 2003 van start gegaan; het decreet dateert van begin 2001 en het besluit met de procedures voor de dopingcontroles van eind 2002. Wij hebben dus minder ervaring dan de Vlaamse Gemeenschap. Heel wat aspecten zijn nog niet bijgeschaafd op punt en de Franse Gemeenschap moet de werking nog evalueren.

Ik wens het nog even te hebben over de samenwerking tussen de gemeenschappen, waarover de heer Van der Auwera het reeds had. In 2001 hebben de drie gemeenschappen en de GGC van Brussel een samenwerkingsakkoord gesloten om het optreden van de gemeenschappen inzake medisch verantwoorde sportbeoefening in de mate van het mogelijke te harmoniseren. Dit samenwerkingsakkoord bevat verschillende elementen zoals de regelmatige uitwisseling van informatie en de harmonisering van de procedures voor dopingcontrole.

Ook al verschillen de tuchtprocedures, toch verlopen de controles binnen de Vlaamse en de Franse Gemeenschap op ongeveer dezelfde wijze.

Er wordt overleg gepleegd over de medische criteria voor de leeftijdscriteria. Aangezien elke gemeenschap zelf bevoegd is om de leeftijdscriteria voor de sportbeoefening te bepalen, is het interessant dat de jongeren vanaf dezelfde leeftijd kunnen deelnemen aan wielerwedstrijden in de Vlaamse en de Franse Gemeenschap. Om die reden komen we geregeld samen om die elementen te harmoniseren.

De Anti Doping Conventie van Straatsburg werd geratificeerd door de verschillende gemeenschappen, die elk een lijst van dopingproducten hebben opgesteld op basis van de Europese lijst.

Dankzij het bovenvermelde samenwerkingsakkoord kunnen bilaterale akkoorden worden gesloten zodat artsen die door één gemeenschap zijn erkend controles kunnen doen in een andere gemeenschap. Hierbij denken we in het bijzonder aan Brussel, waar de wetgeving nog in haar kinderschoenen staat. Brussel beschikt misschien niet over de middelen om een uitgewerkt systeem op poten te zetten en het zou een samenwerkingsakkoord kunnen sluiten met de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, zodat controles in Brussel kunnen worden uitgeoefend door artsen uit die Gemeenschappen.

Dit samenwerkingsakkoord voorziet in de wederzijdse erkenning van de resultaten van de controleanalyses. Zo wordt het resultaat van een controle door de Vlaamse Gemeenschap erkend door de Franse Gemeenschap en omgekeerd.

Zoals ik reeds heb gezegd, zijn er verschillen op het vlak van de sancties. De analyseresultaten van de controle van de sportbeoefenaar, positief of negatief, worden wederzijds erkend.

Het samenwerkingsakkoord bepaalt dat de gemeenschappen elkaar inlichten over de disciplinaire sancties teneinde te komen tot een wederzijdse erkenning van de sancties. Aangezien de twee gemeenschappen een verschillend systeem gebruiken gaan we na hoe ze de disciplinaire sancties die door een andere gemeenschap werden opgelegd, kunnen erkennen.

Het akkoord bepaalt ook hoe de internationale vertegenwoordiging moet worden georganiseerd. België beschikt binnen de Raad van Europa, waarin het in het kader van de Conventie van Straatsburg een zetel heeft, over één stem en één vertegenwoordiger.

Het akkoord van 2001 trad pas in januari 2004 in werking, na goedkeuring door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De heer Van der Auwera heeft er al op gewezen dat er al een tiental jaar regelmatige contacten bestaan. De coördinatieraad die via dit akkoord werd opgericht, heeft de officiële ratificatie niet afgewacht en sinds begin 2001, of zelfs reeds vroeger, komen de gemeenschappen minstens om de twee maanden samen om over alle aspecten van de kwestie te spreken.

De dopingwetgeving wordt op Europees en internationaal vlak steeds meer geharmoniseerd. De verschillende gemeenschappen van België hebben de anti-dopingconventie van de Raad van Europa geratificeerd. De officiële ratificatie had plaats einde 2002, begin 2003.

Alle gemeenschappen hebben de rol van het Wereld Anti-dopingagentschap, het WADA, erkend en dragen bij tot de financiering ervan. Ze zijn echter niet zover gegaan om het statuut van het WADA, een privaatrechtelijke instelling, te erkennen. Sommige landen wensten dat die instelling eerst een publiekrechtelijk statuut zou krijgen. Om die reden heeft de UNESCO beslist om een internationale conventie tegen doping uit te werken waarin het WADA zou kunnen worden geïntegreerd. Zo zou de instelling een publiekrechtelijk statuut krijgen, zodat de meeste landen zich erbij kunnen aansluiten. Nu vormt het statuut het grootste struikelblok om de tekst te ondertekenen.

Dan kom ik bij de federale bevoegdheden inzake doping en de vervolging van de inbreuken.

Een eerste punt is de etikettering van de geneesmiddelen. Het zou interessant zijn als de bijsluiters zouden aangeven of het geneesmiddel op de verboden lijst staat of niet. Het is voor de verbruiker immers niet makkelijk om een vergelijking te maken tussen de elementen waaruit het product is samengesteld en de dopinglijst.

De heer Odon Marneffe. — In de Franse Gemeenschap zijn de bevoegdheden inzake doping verdeeld tussen het directoraat-generaal Gezondheid en het directoraat-generaal Sport. Die verdeling ligt niet vast. Ze vloeit exclusief voort uit het besluit met de bevoegdheidsverdeling dat door elke nieuwe gemeenschapsregering wordt opgesteld.

De bevoegdheid van het directoraat-generaal Sport valt onder een decreet van 1999 dat de sport in de Franse Gemeenschap regelt. In de realiteit hebben het « Sportdecreet » en het « Gezondheidsdecreet » dezelfde weg afgelegd. In 1999 hebben de nakende regionale verkiezingen de zaken versneld, zodat het « Sportdecreet » nog hetzelfde jaar werd goedgekeurd. Het « Gezondheidsdecreet » liep een beetje vertraging op. Het werd pas onder de volgende regering goedgekeurd, in 2001. Dit is belangrijk om te weten omdat in het « Sportdecreet » rekening werd gehouden met heel wat regels en met de basisfilosofie van het « Gezondheidsdecreet ». Zo konden bevoegheidsoverlappingen tussen de twee teksten, de twee ministers en de verschillende administraties worden vermeden.

Het « Sportdecreet » heeft betrekking op de erkenning van de Franse gemeenschapsstructuur van de sportfederaties.

Artikel 15, 19º, bepaalt dat de federaties om te worden erkend aan bepaalde verplichtingen moeten voldoen. Zo moeten ze in hun statuten of reglementen de bepalingen opnemen waarin door de reglementering en de wetgeving is voorzien, en die van toepassing zijn in de Franse Gemeenschap inzake bestrijding van de doping.

Artikel 15, 20º, van het decreet stipuleert bovendien dat de federaties hun clubs de lijst moeten meedelen van de substanties en de middelen die verboden zijn krachtens de wetgeving van de Franse Gemeenschap. De clubs kunnen hier dus niet onderuit.

Een ander artikel somt de verplichtingen op die de federaties moeten nakomen inzake de rechten van de verdediging, de informatie voorafgaand aan de sanctie, de hoorzitting enzovoort.

Het komt de federaties toe strafmaatregelen te nemen tegen sportbeoefenaars van wie is vastgesteld dat ze doping hebben genomen na een onderzoek met een positief resultaat, of de analyses nu door een openbare of privé-instelling werden gedaan. De statuten van de federaties mogen niet om het even wat toelaten. Als de Franse Gemeenschap een federatie erkent, dan spreekt ze een waardeoordeel uit over haar statuten. Dit waardeoordeel gaat niet zo ver dat een of andere demarche wordt opgelegd. De Gemeenschap kan zich evenwel verbaasd tonen als ze in de statuten van een federatie ziet dat een eerste betrapping op efedrine wordt bestraft met twee jaar voorwaardelijk en daarentegen een derde betrapping op anabolen met acht dagen met opschorting.

Dat zou verbazing wekken. In de praktijk hebben we zulke ontsporing nog nooit vastgesteld. Waarom ? Omdat de federaties onder het toezicht staan van de internationale federaties, die zelf een aantal handelwijzen en regels opleggen. Over het algemeen hebben we in dat opzicht geen enkel ernstig probleem gehad.

Het decreet opent de deur voor verschillende soorten subsidiëring. Een federatie werkt hoofdzakelijk op basis van normatieve subsidiëring voor wat de werking en het personeel betreft. Er is echter ook een zogenaamd facultatief gedeelte, meer bepaald de subsidiëring van programma's zoals topsport, de bevordering van sport, bijzondere promoties en dopingbestrijding. De controles die de sportfederaties op eigen initiatief uitvoeren, worden dus door de Franse Gemeenschap gefinancierd. De tennisfederatie heeft een buitengewone afdeling Sport en Studie in Bergen. Vorig jaar werd het merendeel van de jongeren van die afdeling aan een dopingcontrole onderworpen. Die controles worden voor 90 % door de Franse Gemeenschap gefinancierd. Onze bijdrage is beperkt tot 15 000 Belgische frank, 375 euro.

Soms zijn de controles door de federaties reglementair verplicht. Zodra er bijvoorbeeld een Belgisch record wordt gevestigd in atletiek of gewichtheffen, is een dopingcontrole verplicht. Bij deze gesubsidieerde « privé-controles » zijn er dus twee algemene lijnen : eigen initiatief, of een reglementaire verplichting.

In 2003 konden 220 federale controles worden gesubsidieerd. Ik beschik nog niet over cijfers over het aantal controles dat werkelijk werd uitgevoerd. Dit jaar hebben sportfederaties ongeveer 150 controles gevraagd. Dat is een relatief grote daling. Hoe valt dit te verklaren ? Volgens mij zijn er twee redenen. Een eerste reden is dat de federaties weer een beetje passief worden (« als de Gemeenschap het doet, waarom moeten wij dan nog hetzelfde doen ? »). Een tweede en veel belangrijkere reden is dat de federaties enige voorzichtigheid of zelfs aarzeling aan de dag leggen om op het terrein van de dopingbestrijding te werken. Ik geef het voorbeeld van de atleet Mohamed Mourit. Mourit werd ongeveer twee jaar geleden bij een controle van de Internationale Atletiekfederatie, de IAAF, tegelijkertijd positief bevonden voor erytropoëtine en voor een maskeerproduct. De IAAF deelt het resultaat mee aan de Koninklijke Belgische Atletiekbond, die niet mag straffen omdat er geen enkele contractuele band met de atleet is. De atleet heeft, via zijn lidmaatschap, een contractuele band met de Franstalige federatie, die een straf oplegt.

De IAAF wordt op de hoogte gebracht en neemt er akte van. Als de straf minimaal of overdreven was, had de IAAF kunnen ingrijpen, maar ze reageert niet. Mohamed Mourit wordt voor twee jaar geschorst. Hij schakelt een advocaat in die heel bekend is in sportkringen. De advocaat voert aan dat Mourit bijna voortdurend op grote hoogte leeft, wat een verhoogd hematocriet-, reticulocyten- en hemoglobinegehalte met zich mee kan brengen.

Uiteindelijk verlaat hij die weg helemaal om te pleiten voor het recht op arbeid; men verhindert een sportwerknemer te werken.

Dit veroorzaakt paniek bij de atletiekbond, want de advocaat laat doorschemeren dat hij een schadevergoeding van 18 miljoen Belgische frank zal eisen. Dit zou het faillissement van de atletiekbond betekenen. Er werden stappen ondernomen bij de overheid en er dook een idee op : zouden niet alle sportfederaties een verzekering kunnen afsluiten om zich tegen een dergelijk risico in te dekken ? Een interfederale Franstalige sportvereniging kan er eventueel belang bij hebben, maar wat met de Fédération Sport Senior, de Fédération des handicapés Loisirs, niet te verwarren met deze voor de competitie, de Fédération des corporatistes, de Fédération des pêcheurs, de Fédération de l'orientation ? Hoe moeten we deze bonden ervan proberen te overtuigen zich tegen een dergelijk risico te verzekeren ?

Onnodig u te zeggen dat daarvan niets in huis kon komen.

Tot mijn genoegen kan ik ook kwantitatieve gegevens meedelen. Mevrouw Dalloze zal het daar ongetwijfeld ook over hebben. Ik kon het aantal controles dat door het laboratorium van professor Delbeke werd uitgevoerd, extrapoleren. De Franse Gemeenschap doet een beroep op het Belgische laboratorium, met name het Gentse lab, dat door het IOC, dus door het WADA, is erkend.

Mijn extrapolatie is gebaseerd op het feit dat ze ten minste ongeveer 3 700 controles per jaar moeten uitvoeren op Belgische sportlui : controles van de Vlaamse Gemeenschap, van de Franse Gemeenschap, spontane controles op Belgische sportbeoefenaars, aangewezen door de federaties en ook door het Olympisch Comité, dat bijna honderd controles per jaar oplegt. Ik ga uit van 3 750 controles, wat minimaal is.

Châtenay-Malabry, met een capaciteit van 8 800 controles per jaar, blijft een referentie. Vorig jaar hadden 500 controles betrekking op Oostenrijkse atleten, ingevolge een overeenkomst tussen Frankrijk en Oostenrijk. Op grond van de overeenkomst met het Groothertogdom Luxemburg werden 300 controles uitgevoerd; 8 800 - 800 = 8 000. Als men rekening houdt met de ongeveer 250 controles die bij lottrekking op buitenlandse atleten op een of andere sportmanifestatie in Frankrijk worden uitgevoerd, worden er 7 750 Franse atleten gecontroleerd. Bij ons gaat het om 3 750 controles, een verhouding tot de bevolking van 1 op 6. Sociologisch gezien is de verhouding tot de sportbeoefenaars voor Frankrijk en België min of meer gelijk. Als het aantal leden zich in gelijke mate zou verhouden, dan zou Frankrijk 22 500 controles per jaar moeten uitvoeren. Wij zijn dus één van de landen waar de meeste controles worden uitgevoerd.

Ik wens de voorstellen van mevrouw Bertrand over de internationale context te vervolledigen. Over de strijd tegen doping is er geen Europese overeenkomst, maar wel een overeenkomst van de Raad van Europa. De semantiek is hier belangrijk, want dit betekent dat deze overeenkomst kan ondertekend worden door niet-lidstaten. Momenteel hebben Australië, Canada en Tunesië de overeenkomst van de Raad van Europa geratificeerd. Japan en Zuid-Afrika nemen als waarnemers deel aan de vergaderingen van de follow-upcommissie van de overeenkomst.

Die overeenkomst is uiterst belangrijk. Immers, sinds België de tekst — weliswaar na twaalf jaar — heeft geratificeerd, gelden de voorschriften voor de Staten. Ik geef enkele voorbeelden : de partijen die het toekennen van overheidssubsidies aan sportverenigingen laten afhangen van de effectieve toepassing van de anti-dopingreglementering, helpen hun sportorganisaties de controles en analyses te bekostigen. Dat is wat wij met subsidies doen. Ze nemen maatregelen door de toekenning van overheidssubsidies voor trainingen te weigeren voor sportlui die als dopinggebruiker bekend staan.

Mourhit was een gesubsidieerde contractuele medewerker, in dienst genomen door de Franse Gemeenschap. Nadat er problemen waren ontstaan, werd het contract uiteraard niet verlengd.

De partijen behouden zich het recht voor op een eigen reglementering of op een eigen wetgeving. Dat is zowel in het Vlaamse als in het Franstalige landsgedeelte het geval.

Met de oprichting van het Wereld Antidoping-agentschap wordt het probleem veel ruimer, wereldwijd geplaatst. Het agentschap is een Zwitserse privaatrechtelijke vereniging, met hoofdzetel in Montreal. Dit is wel een probleem voor de overheden die de vereniging rechtserkenning moeten geven. In de Verklaring van Kopenhagen, die politiek en dus niet normatief is, zijn de regeringen overeengekomen de rol van het WADA te erkennen. Door middel van die verklaring werden onder meer de financieringswijze en de wijze van verkiezing vastgelegd.

Er is echter overeengekomen dat de staten zullen proberen een mechanisme van internationaal recht te installeren. De essentie zal uit de wereldcode worden gehaald, zodat de staten ze in hun wetgeving kunnen integreren. De wereldcode, waar nogal wat om te doen is, is een document voor de internationale federaties, en moet niet worden goedgekeurd door de overheden. De internationale federaties hebben de code normalerwijze aangenomen in het vooruitzicht van de Olympische Spelen. Als een van hen het niet heeft gedaan, dan zal de desbetreffende sport van het programma van de Spelen worden geschrapt.

De voetbal- en wielerbonden hebben vragen bij de sancties. Men zal natuurlijk nooit een bevredigende oplossing vinden. Een atleet of een voetballer tot twee jaar schorsing veroordelen is ingrijpend, maar een schutter tot twee jaar schorsing veroordelen is anekdotisch, omdat het maar een kleine episode is in zijn loopbaan. Hetzelfde geldt voor een ruiter. Voor eenzelfde strafbaar feit eenzelfde sanctie opleggen betekent nog niet dat die rechtvaardig is.

De regeringen hebben zich ertoe verbonden dit document te bevestigen door middel van een verdrag van internationaal recht. Béatrice Bertrand zei dat wat momenteel op Europees niveau bestaat, via de UNESCO wereldwijd zou worden gemaakt. Hoe ver staan we ? Er is een sneuveltekst. In januari was er in Parijs een vergadering met vertegenwoordigers van alle UNESCO-lidstaten. Er kwamen voorstellen van alle kanten. In februari werd een redactiegroep opgericht, die een synthese van de voorstellen heeft gemaakt. Ik heb vernomen dat men zich vooral beperkt heeft tot een identificatie van de opties.

In mei zullen de deskundigen opnieuw vergaderen, zodat er tegen augustus 2004, tegen de Olympische Spelen, een document is voor de vergadering van de ministers voor lichamelijke opvoeding en sport, de zogenaamde MINEPS IV. Deze ministers komen om de tien jaar bijeen en dit is de vierde vergadering. In dit geval is het dringend.

Gisteren, tijdens een vergadering van de coördinatieraad, die in tempore non suspecto werd belegd, lieten Patrick Geelen en zijn collega dokter Cooman weten dat de vergadering van augustus naar het schijnt uitgesteld zou zijn. Dat is heel vervelend, want als de ministers de tekst in augustus aannemen, dan is dat een voorbereiding voor de algemene UNESCO-conferentie van oktober 2005. Er is een termijn van veertien maanden nodig om de overeenkomst af te ronden. Dat de regeringen dit niet tot een goed einde zouden brengen, is onvoorstelbaar.

Tot daar mijn aanvulling op de verklaringen van mevrouw Bertrand. Dat is trouwens ook het standpunt van de Algemene Directie Sport over een hele reeks problemen. De Algemene Directie Sport en de Algmene Directie Gezondheid werken permanent samen. De samenwerking is gebaseerd op persoonlijke contacten.

Mevrouw Dalloze. — De anti-dopingcel werd begin 2003 opgericht. Op het ministerie werken er vijf mensen, plus vijf geneesheren-controleurs met een éénvijfde contract bij de Franse Gemeenschap. Aangezien ze politiebevoegheid hebben, kunnen ze bij controles beslag leggen op de bevoorrading of geneesmiddelen die ze vinden in sporttassen of in de kleedkamers van sportlui. Ze krijgen hun opdrachten maximum 72 uur op voorhand, meestal 48 uur vooraf. Alleen de directeur-generaal en ikzelf weten waar ze naartoe zullen worden gestuurd, want ik selecteer de manifestaties die gecontroleerd moeten worden. Meestal worden we ter plaatse goed ontvangen, op enkele uitzonderingen na, waar we beroep hebben moeten doen op politiebijstand.

Momenteel betreft het urinestalen, maar het decreet voorziet tevens in het nemen van bloed-, haar-, speeksel- en, zoals ik heb gezegd, levensmiddelenstalen. Niet zelden nemen we stalen van de magistrale bereidingen die de sporter bij zich heeft. Aangezien een dergelijk product geen naam heeft, wordt het in beslag genomen en samen met het urinestaal in Gent onderzocht om te achterhalen wat het in feite bevat. Nadat we de resultaten hebben ontvangen, beginnen we met de behandeling van het dossier. Als het resultaat van de test negatief is, stellen we de sportbeoefenaar en de federatie in kennis van het resultaat. Als het positief is, worden de sportbeoefenaar en zijn federatie op de hoogte gebracht. Ze hebben tien dagen de tijd om een tegenexpertise aan te vragen. Indien er in de loop van die termijn geen tegenexpertise is aangevraagd, wordt het resultaat van het onderzoek bevestigd en vragen we de sportbond om de sporter een sanctie op te leggen. Gewoonlijk wordt de sanctie binnen de maand uitgesproken; als dat niet het geval is, gaan we over tot een aanmaning.

Zoals de heer Marneffe heeft gezegd, kunnen we aan de hand van de reglementen van inwendige orde gemakkelijk nagaan of de sancties correct zijn. We hebben een geval meegemaakt waar de sanctie niet in verhouding was met de substantie die was gebruikt, en ik heb de sportbond gezegd op welke bladzijde van het reglement van inwendige orde ze moesten kijken om de sanctie aan te passen. Dat is een van de voordelen van de nauwe band met DG Sport.

Zodra de sancties zijn uitgesproken, brengen we de Vlaamse Gemeenschap, de nationale bond, als die nog bestaat, en de internationale bond op de hoogte. De internationale bond wordt ervan verwittigd dat er een controle is uitgevoerd, dat de test positief was en dat er een sanctie is uitgesproken. Dat geldt zowel voor amateur-sporters als voor professionele sportbeoefenaars. Aangezien de bonden de sancties bepalen, kunnen we heel goed een Japanse sporter uit Osaka controleren. Als die persoon positief wordt getest, moeten we er zeker van zijn dat de bond de sanctie toepast.

We doen hetzelfde wanneer er geen sanctie is omdat een sporter die positief werd getest, niet wordt gestraft wanneer het gaat om therapeutisch gebruik van een bepaald middel. Zo kan men een astmapatiënt niet verbieden aan sport te doen onder het voorwendsel dat hij zich verzorgt.

Zoals gezegd is onze cel betrekkelijk jong. Vorig jaar zijn er 730 controles uitgevoerd. Voor dit jaar zijn er 1 500 controles gepland, waarvan er reeds 324 zijn uitgevoerd. Vorig jaar was 6,85 % van de tests positief. Tot nu toe is dat 3,7 % voor 2004.

We proberen ook de sportbeoefenaars te informeren. Dat is de reden waarom het percentage positieve tests is gedaald.

We hebben ook een internetsite, Dopage.be, en we hebben samen met de Vlaamse Gemeenschap aan het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie gevraagd om op zijn site een lijst te publiceren met de handelsnamen van stimulerende middelen. We hebben tal van verzoeken in die zin ontvangen van de bevolking. Via onze site kan men thans op basis van de naam van het middel of van de handelsnaam nagaan of het om een product gaat dat als doping wordt beschouwd, en in welke omstandigheden dat het geval is.

Bij de controle overhandigen we de sportbeoefenaars een informatiebrochure waarin de procedure van de dopingcontrole wordt uiteengezet. Vorig jaar hebben we de federaties dergelijke brochures en cd-roms gestuurd, zodat ze de informatie aan hun leden kunnen doorgeven.

Onze controleartsen werken samen met de parketten. Thans is er nog een onderzoek aan de gang. Men doet een beroep op onze expertise bij dopinggebruik of bij onrechtmatig voorschrijfgedrag van sommige artsen. Op dat ogenblik brengen onze artsen de parketten op de hoogte en zijn ze aanwezig bij onderzoeken ter plaatse en bij huiszoekingen.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik heb enkele vragen voor de heer Van der Auwera. Uit een nota van vice-eerste minister Onkelinx blijkt dat de mega-ministerraad heeft beslist de strijd aan te vatten tegen de aanmaak en de handel in synthetische drugs, doping in de sportwereld en hormonendelinquentie. Die nota werd verdedigd door de heer Sabbe, de toegevoegde magistraat van de hormonencel.

Het dopingbeleid in de sport bestaat uit drie fasen : een preventieve fase, een opsporingsfase en een bestraffingsfase.

De preventie behoort tot de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap. In dat verband rijzen er vragen met betrekking tot de informatie en de begeleiding van sportlui. Ik wil het niet hebben over acties in het onderwijs aangezien dat niet tot onze bevoegdheid behoort.

Wat de opsporing betreft, zijn de decreten van 1991 en van 2004 een grote stap voorwaarts, ook met het oog op de toekomst. De heer Van der Auwera heeft gesproken over de genetische doping. Wie de kosten van de opsporing zal dragen, is uiteraard een andere vraag.

De derde fase is de bestraffing. Gelet op de aard van producten die thans worden gebruikt, overstijgen de opvolging en bestraffing, ondanks het protocol met Justitie, de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap. Bij de vaststellingen op het terrein worden drugs en doping op hetzelfde niveau geplaatst. De netwerken rond deze activiteiten kunnen geen disciplinaire straf oplopen. Het is niet onze bedoeling ons uitsluitend op de sportlui te fixeren, maar als we efficiënt willen werken, moet er een strafrechtelijk dossier met betrekking tot het gebruik van de betrokken producten worden opgesteld. Die dossiers werden tot nu toe in de meeste gevallen niet strafrechtelijk opgevolgd omdat er een disciplinaire straf werd uitgesproken. Een uitzondering is het geval Vandenbroucke. Aanvankelijk beriep de wielrenner zich op het feit dat hij drie maanden disciplinair was gestraft, met als gevolg dat hij niet meer kon worden vervolgd voor dezelfde feiten. Die opvatting werd uiteindelijk weerlegd.

Gelet op de aard van de producten en de verschillende niveaus waarop de problematiek wordt behandeld, is de schrapping uit het strafrecht ten gevolge van het decreet van 1991 in feite achterhaald. Er moet in de eerste plaats een strafrechtelijke vervolging worden ingevoerd. Ik ben me ervan bewust dat er problemen kunnen rijzen met betrekking tot de uitvoering van de disciplinaire straf. Voor de bestraffing van het gebruik van hetzelfde product binnen verschillende disciplines kunnen toch geen verschillende wegen worden gevolgd. In het verleden hebben we al te vaak meegemaakt dat het onderzoek stilviel.

Is de schrapping uit het strafrecht van dopinggebruik vandaag nog steeds verantwoord ?

Op welk vlak is de federale wetgever bevoegd ? Er werd voorgesteld de etikettering federaal te regelen. Wat is uw mening over het voorstel van de voorzitter van het IOC ten opzichte van de pentiti ? Tijdens de vorige regeerperiode werd die problematiek besproken, weliswaar in een verschillend kader. Een dergelijk initiatief vergt een wettelijke regeling.

De wet op de hormonen en op de verdovende middelen moet worden aangepast.

Ziet u echt geen andere mogelijkheid binnen de federale overheid om inzake de strafmaat nieuwe aanpassingen door te voeren ?

Ik ben het niet eens met de heer Van der Auwera dat er geen bestrafte jongeren op de dopinglijst mogen worden gezet. Het is niet meer dan logisch dat iedereen die een disciplinaire straf oploopt op die lijst komt. Wel vraag ik me af waarom de straf én de aanleiding daartoe moeten worden vermeld. Dat hoort niet. In de voetbalwereld krijgt iedereen elke week in de voetbalkrant de lijst met de geschorsten te lezen. Nooit wordt daarbij vermeld waarom een straf een bepaald aantal weken duurt of wat de oorzaak van de maatregel is. Wanneer verschillende lijsten van schorsingen worden gepubliceerd, vrees ik dat een nieuw probleem wordt gecreëerd waarbij de bonden worden verplicht die verschillende lijsten elke week te raadplegen. Het is veel eenvoudiger en ook correct enkel de termijn van de schorsing te vermelden.

De heer Marneffe is iets te snel gegaan over zijn bepalingen over de implementatie van de WADA-reglementen voor de lokale besturen. Inzake het overleg van de ministers en de Unesco had ik graag dat hij opnieuw de bevoegdheden en de gevolgen op het terrein schetste.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik wijs erop dat uw laatste vraag aan de heer Van der Auwera een uitsluitende bevoegdheid van onze Vlaamse collega's betreft. Wij hebben daarover geen oordeel te vellen. U kan uw mening daarover wel zeggen, maar er kan hier daarover niet worden gediscussieerd. Daarover kan enkel verantwoording worden afgelegd tegenover het Vlaams Parlement.

Ik wil wel aansluiten bij de eerste vraag van collega Germeaux aan de heer Van der Auwera. In verband met de de facto doorgevoerde depenalisering hebben andere experts hier al gezegd dat er met twee maten en twee gewichten wordt gewerkt. Ik geef het door hen aangehaalde voorbeeld van de anabolica. De wetgeving verplicht om daarvoor in de sector van de veeteelt zware sancties op te leggen, terwijl er niets gebeurt wanneer een sporter diezelfde anabolica gebruikt. Hetzelfde geldt voor verdovende middelen. Daar zijn er ontwijkmogelijkheden. Men heeft hier het voorbeeld gegeven van een duivenmelker die, als hij wordt betrapt met cocaïne of morfine, kan zeggen dat die dienen voor zijn duiven. Op die manier komt hij in het disciplinaire circuit en gaat het strafrechtelijke aspect aan hem voorbij. Dat kan uiteraard niet de bedoeling van de wetgever zijn.

De heer Patrik Vankrunkelsven (VLD). — Enkele weken geleden was ik in Zolder waar een duatlon plaatshad. Aan het raam van de cafetaria werd een affiche opgehangen waarop een dopingcontrole werd aangekondigd. Men heeft mij daarop attent gemaakt toen ik al twee trappisten had gedronken. Ik moest gelukkig geen plasje afleveren, want dan zou ik positief zijn bevonden aangezien bij dopingcontrole ook alcohol wordt gemeten. Dat zou voor mij als senator wel erg vervelend zijn geweest. Dat de atleten pas enige tijd na de wedstrijd op de hoogte werden gebracht van een controle was misschien een uitzondering, maar graag vernam ik wat men ervan vindt dat bij dopincontroles ook het niveau van alcohol wordt getest.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Onze zorg gaat vooral uit naar onderzoek. Bij een bezoek aan het labo van professor Delbeke hebben wij immers ondervonden dat de middelen voor de controles vrij beperkt zijn, vooral in vergelijking met de middelen die in de sector voorhanden zijn om te zoeken naar dopingproducten die niet opspoorbaar zijn, naar maskeerproducten enzovoort. Hoeveel middelen hebben de gemeenschappen ter beschikking om bij controles zo kort mogelijk op de bal te spelen en nieuwe producten te kunnen opsporen ? Kunnen de inspanningen worden gebundeld ? Moet het federale niveau ook niet een inspanning doen ?

Bij de Franse Gemeenschap hebben de controleartsen politionele bevoegdheid. Ik ga ervan uit dat dat ook zo is langs Vlaamse kant.

Ik wil het ook nog hebben over de farmaceutische inspectie. De dopingproducten komen uiteraard ergens vandaan. Het aanvoerkanaal is een federale bevoegdheid. De federale wetgever moet dus een aantal initiatieven nemen om in dat verband op te treden. Er zijn bijvoorbeeld artsen die te gemakkelijk doping zoals anabolica voorschrijven. Wij willen wetgevend kunnen optreden om dat voorschrijfgedrag te contoleren.

Na de aanpassing van het decreet zijn controles en huiszoekingen ook mogelijk buiten de wedstrijden. Welke producten worden daarbij gevonden ? Wat wordt ermee gedaan ? Wordt die informatie doorgespeeld naar de farmaceutische inspectie die bij uitstek de aanvoercircuits kan aanpakken ? Voor de beroepssporters bestaan er controle-instanties die optreden. Maar, hoe staat het met de individuele sporter ? Hij kan moeilijker worden aangepakt omdat in dat circuit geen disciplinaire maatregelen mogelijk zijn. En hoe zit het met amateurs die in fitnesscentra sporten ? Vertegenwoordigers van de Frans Gemeenschap hebben daarstraks gezegd dat zij kunnen controleren in fitnesscentra. Hoe ver gaan die controles ? Kan daar ook worden gecontroleerd op de aanwezigheid van bepaalde producten ?

In de kelders van die centra ligt vaak anabolica die beschikbaar wordt gesteld voor de sporters. Wordt informatie daarover ook meegedeeld aan het parket ? Wij hebben ondervonden dat politie en justitiediensten vaak moeilijkheden hebben om bepaalde producten te herkennen. Is zulke controle ook mogelijk binnen de Vlaamse Gemeenschap ?

Mevrouw Bertrand heeft een voorstel gedaan in verband met de etikettering. De lijsten zijn beschikbaar via het internet, de sportfederaties en zo meer. Ik vrees dat het bijzonder moeilijk is een vermelding aan te brengen op de verpakking van een geneesmiddel, vooral omdat alles snel evolueert. Bovendien worden de dopinglijsten geregeld aangepast. Wellicht kunnen de apothekers een etiket met de vermelding « Dit is een product dat op de dopinglijst staat » op de verpakking kleven, als het product wordt afgeleverd aan een sportbeoefenaar.

Bestaat er naast het overleg tussen de gemeenschappen, ook overleg met de federale diensten van Justitie en met de multidisciplinaire hormonencel ?

Brussel heeft nog geen wetgeving ter zake. Zorgt dit vacuüm niet voor praktische problemen ?

De heer Kris Van der Auwera. — Op onze website publiceren we de namen van de betrokken volwassenen met de schorsingstermijn en de sportdiscipline, zoals door de heer Germeaux voorgesteld. Op uitdrukkelijke vraag van de decreetgever gebeurt dit niet voor minderjarigen.

Begeleiders, hormonenhandelaars, trainers moeten voor de correctionele rechtbank verschijnen. Alleen voor de sportbeoefenaar geldt dit niet meer. Waarom is dat beter ? Het aantal bestraffingen op grond van 30 jaar wetgeving, kan op één hand worden geteld. Ik betwijfel of dit voor justitie een prioriteit is. Schorsing werkt wel omdat beroepssportlui erdoor getroffen worden in de essentie van hun activiteit.

Als we malafide begeleiders op het spoor komen, geven we dat door aan het parket. We zijn destijds met de drie procureurs-generaal overeengekomen dat we alle vaststellingen doorgeven aan het parket. Er is een constante stroom van informatie. We overleggen inderdaad met het parket en met de drugscel van de federale politie. Er zijn eveneens contacten met de farmaceutische inspectie. Er bestaan dus operationele samenwerkingsverbanden.

Als we de taken goed verdelen, kan dit nog verbeteren, maar ik betwijfel of depenalisering of de opheffing ervan de beste maatregel is. Dan komt men immers terecht op het vlak van de maatschappelijke prioriteiten van de parketmagistraten. Ik ben er nu eenmaal niet zeker van dat dit voor hen een prioriteit is.

Het debat over de federale bevoegdheden inzake onder meer etikettering wordt al heel wat jaren gevoerd, ook toen het decreet in 1991 werd geschreven. Hoewel dit een federale materie is, kan deze volgens mij alleen maar, op zijn minst, op Europees niveau worden geregeld.

Onderschat deze kwestie niet. De circuits zijn heel doeltreffend. Wat men in Vlaanderen of België niet kan krijgen, gaat men in het buitenland halen. Geregeld komen we trouwens nog in contact met producten waarvan we het bestaan niet kennen, maar die vrij te krijgen zijn over onze grenzen.

Dat op een product wordt vermeld dat het doping bevat, is geen garantie dat de overige producten dopingvrij zijn. Het zou misschien beter zijn omgekeerd te werken en op de etikettering te vermelden dat een bepaald product geen doping bevat. Alleszins zou dit op Belgisch niveau een zware inspanning betekenen die slechts weinig resultaten zou opleveren.

Met betrekking tot het incident dat senator Vankrunkelsven heeft meegemaakt, doe ik opmerken dat wij er geen voorstander van waren op alcohol te controleren. Dat product staat zelfs niet op onze dopinglijst, maar werd er op vraag van bepaalde sportverenigingen aan toegevoegd.

Normaal hangt de lijst omhoog bij de aankomst en is elke individuele sportbeoefenaar verwittigd dat hij zich moet aanmelden. Dat heeft hij daarenboven ondertekend. Met andere woorden, als de procedure goed is uitgevoerd, zou een dergelijk misverstand zich niet mogen voordoen.

Professor Delbeke klaagt misschien altijd over een tekort aan middelen, maar zijn ambities zijn niet beperkt.

Voor elke dopinganalyse die wij vragen betalen wij 250 euro. Er worden er 2 000 tot 2 200 per jaar uitgevoerd op onze uitdrukkelijke vraag. Uit ondervinding weet ik dat professor Delbeke graag aan de top van de IOC-lijst wil blijven en doet de Vlaamse Gemeenschap bij het introduceren van een nieuwe analysemethode dan ook een serieuze inspanning om zijn investering mee te helpen dragen. Voor epo bijvoorbeeld hebben wij 185 000 euro extra financiering gegeven. Ik denk dan ook dat hij normaal gesproken kan doen wat nuttig en nodig is. Daarenboven heeft hij ook andere inkomstenbronnen.

Wat kan de federale overheid doen om het antidopingbeleid verder te ondersteunen ? In een eerder filosofische benadering zeg ik : bondgenoten zoeken.

Ik heb niet de indruk dat de internationale federaties en zeker de Belgische federaties zo'n grote voorvechters zijn van een dopingbeleid. Soms zien ze het eerder als een stoorzender dan dat ze het op applaus onthalen. De overheden hebben dus niet zoveel bondgenoten in hun strijd tegen doping.

Hoe kunnen we die bondgenoten zoeken ? Ik denk dat doping voor een stuk te maken heeft met de financiële belangen van de sportbeoefenaars. Ze krijgen hun financiële injecties van sponsors, voor wie deze bedragen fiscaal aftrekbaar zijn. Misschien moeten we eens onderzoeken of het niet mogelijk is sponsorgeld dat gaat naar sporters die op doping worden betrapt, niet langer fiscaal aftrekbaar te maken. Dat zou ons een bondgenoot geven. Dat is nog altijd een federale materie. Ik vind het nogal raar dat mensen die farmaceutische producten verkopen, het risico nemen in een sport die toch niet tot de meest cleane behoort, merkbekendheid te zoeken.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Hartelijk dank voor de suggestie. We moeten daarover zeker van gedachten wisselen. Van in het begin hebben we de bedenking gemaakt dat het afficheren van een merk van vitamines op een sporttruitje al meteen de indruk geeft dat je moet slikken om te kunnen presteren. Persoonlijk vind ik dat al geen goed signaal, maar het ligt natuurlijk heel gevoelig en dat brengt me meteen bij de opmerking die we hier meermaals hebben gehoord, namelijk dat de publieke opinie de strijd tegen doping niet als een prioriteit ziet. Men heeft de neiging om zelfs te vragen niet te veel te ondernemen. Als België veel strenger is dan de andere landen, dan kunnen onze sportlui in de competitie niet meer mee en we willen zo graag dat ze op het podium staan. Het probleem moet inderdaad op een zo hoog mogelijk niveau worden aangepakt en ieder moet zijn steentje daartoe bijdragen.

Mevrouw Béatrice Bertrand. — Met betrekking tot de disciplinaire en strafrechtelijke sancties wil ik erop wijzen dat het decreet van de Franse — en ook dat van de Vlaamse — Gemeenschap voorziet in de strafrechtelijke bestraffing van elke persoon die te maken heeft met dopingpraktijken, die dergelijke praktijken vergemakkelijkt of ze organiseert.

Een sportbeoefenaar die geneesmiddelen aan een andere sportbeoefenaar levert, is onderhevig aan strafrechtelijke sancties wegens deelname aan dopinghandel en aan disciplinaire sancties voor de aspecten die te maken hebben met de sport.

Wat de mogelijkheden tot huiszoeking betreft, bepaalt het decreet van de Franse Gemeenschap dat de officieren van gerechtelijke politie van de Franse Gemeenschap controles mogen uitvoeren op voertuigen, kledij, uitrusting en bagage van de sportbeoefenaar en van de personen die hem assisteren of die hem al dan niet permanent omringen in het kader van medische, paramedische of andere hulpverlening. Ze hebben toegang tot kleedkamers, sportlokalen en sportterreinen. De controlemogelijkheden zijn dus vrij uitgebreid.

Het decreet heeft tot doel de controlemogelijkheden te verruimen in sportzalen of in ruimten waar sportbeoefenaars bijeenkomen die niet noodzakelijk lid zijn van een federatie. Men moet over de middelen beschikken om verboden handel te bestrijden die op dergelijke plaatsen wordt georganiseerd.

In principe zal de officier van gerechtelijke politie die dopingproducten aantreft, het parket informeren, maar het parket moet ook op de hoogte worden gebracht wanneer er een abnormaal hoog aantal positieve controles in een sportzaal wordt uitgevoerd. In dat geval moet er een onderzoek worden gevoerd naar eventuele dopinghandel. Het decreet van de Franse Gemeenschap voorziet in die mogelijkheid. Ik geloof dat ook het decreet van de Vlaamse Gemeenschap daarin voorziet.

Ik heb een opmerking over de etikettering van geneesmiddelen. Men zou een zelfklever kunnen aanbrengen met de vermelding « bevat geen stimulerende producten » of « bevat stimulerende producten ».

Dan is er ook nog het probleem van de voedingssupplementen, die nog minder vaak worden gecontroleerd dan geneesmiddelen. Ze komen niet voor op de farmacotherapeutische site. De raadpleging van die site is niet gemakkelijk, maar het is goed dat ze bestaat.

In Brussel is er geen reglementering, maar de GGC is zich ervan bewust dat dit moet worden verholpen. Dat zal een tijd duren.

Er kunnen in Brussel evenwel controles worden uitgevoerd. Verscheidene grondwetsspecialisten, zowel van de Vlaamse als van de Franse Gemeenschap, hebben onderzocht welke controlemogelijkheden er in Brussel bestaan. Op basis van de wet van augustus 1980 mogen er controles worden uitgevoerd bij sportclubs die als uitsluitend Franstalig of uitsluitend Nederlandstalig worden beschouwd. De Vlaamse noch de Franse Gemeenschap zijn daarentegen bevoegd om controles uit te voeren bij wedstrijden zoals de Memorial Van Damme. Op dit ogenblik mogen enkel de sportfederaties het initiatief nemen om te controleren. Dat punt staat op de agenda van de coördinatieraad tussen de verschillende gemeenschappen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Als ik u goed begrijp, wordt er geen enkele controle uitgevoerd bij de 20 km van Brussel ?

Mevrouw Béatrice Bertrand. — Dat klopt.

De heer Odon Marneffe. — We hebben reeds vastgesteld dat de 20 km van Brussel meer slachtoffers heeft gemaakt dan de Ronde van Frankrijk.

Ik zou de senator willen geruststellen in verband met het probleem van de alcohol en de huidige WADA-lijst. In dertien sporttakken is alcohol verboden. Voor de duatlon, die wordt gecontroleerd door dezelfde internationale federatie als de triathlon, bedraagt de tolerantiegrens 0,40. Voor skiën, motor- en autoracen geldt er evenwel een nultolerantie. Dat is ook het geval voor het biljart, wat veeleer verrassend is.

De wereldwijd geldende antidopingcode is een instrument dat zich richt tot de sportwereld van vrijwilligers, dus tot de sportverenigingen. De internationale federaties moeten die code aannemen met het oog op de Olympische Spelen. Het is een uitgebreide tekst die betrekking heeft op de definitie van doping, de overtreding van de regels, de aanwezigheid van verboden substanties, het dopingbewijs, de bewijsgraad, de vaststelling van de feiten, van de vermoedens, de analyse van de stalen, het beheer van de resultaten, de straffen voor individuen, ploegen, beroepsmogelijkheden, enzovoort. Zodra een internationale federatie het document heeft aangenomen, wordt het automatisch van toepassing op de bijkomende structuren, namelijk de continentale federaties, zoals de Europese, de nationale federaties en dus ook de federaties van de gemeenschappen. Tot zover het privé-gedeelte van het probleem.

Ik zal het nu over het openbare gedeelte hebben. Er is overeengekomen dat er een instrument van internationaal recht tot stand zal worden gebracht. Het betreft het verdrag waarover ik het daarstraks had. Het is de bedoeling dat er tegen de Europese Winterspelen van 2006 in Turijn een verdrag wordt aangenomen. Op dat ogenblik zijn de verschillende staten verplicht de gegevens van het verdrag in hun wetgeving ter zake op te nemen, op voorwaarde dat ze daarover een wetgeving hebben. Het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen hebben geen wetgeving over doping.

Als het Verdrag door de Algemene Conferentie van 2005 wordt goedgekeurd, moet het voor ondertekening worden opengesteld aangezien het om een verdrag van internationaal recht gaat. Als België het ondertekent, moet het zowel door de gemeenschappen als door de Kamer en de Senaat worden bekrachtigd. Het is hetzelfde proces dat wordt toegepast voor de Anti-Doping Conventie van de Raad van Europa en het Europees Verdrag betreffende geweld en uitlating, begaan door toeschouwers tijdens sportmanifestaties. Zodra een aantal landen het verdrag hebben goedgekeurd, heeft het kracht van wet in de Staten.

Deze instrumenten van internationaal recht zijn vrij belangrijk omdat ze, zodra ze zijn bekrachtigd, voor iedereen gelden.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Zijn er veel aanpassingen door de gemeenschappen nodig ?

De heer Odon Marneffe. — Geen enkele fundamentele aanpassing door de Franse noch door de Vlaamse gemeenschap. Ik heb een stagiair jurist gevraagd de zaak te onderzoeken, zodat we klaar zijn om ter zake te reageren.

Mevrouw Dalloze. — Wat de middelen betreft die ook professor Delbeke ontvangt, kan ik u zeggen dat we voor de analyses evenveel betalen als de Vlaamse Gemeenschap. In de loop van het jaar verwachten we EPO of erythropoïetine. Tot op heden heeft Gent de dosis nog niet bepaald. In het begin van het jaar was er een tariefverhoging voor THG of tetrahydrogestrinone en we betalen al meer dan vorig jaar.

Als de tests voor het opsporen van EPO goed werken, zal de prijs voor een analyse een heel stuk minder dan 10 000 frank bedragen. Zoals onze Vlaamse collega heeft gezegd, heeft professor Delbeke bijgevolg genoeg om te overleven.

Het klopt dat de bevolking vragende partij is inzake de etikettering van de medicamenten. Er is op dat vlak een ernstig probleem omdat de lijst voor de derde keer sedert 1 januari gaat veranderen. De site van het BCFI, het Belgisch Centrum voor Farmacotherapeutische Informatie, is in orde, maar niet iedereen heeft toegang tot het Internet.

De artsen hebben die mogelijkheid, omdat het BCFI de lijst publiceert van de medicamenten, vergezeld van een symbool dat weergeeft of het om doping gaat. Het BCFI geeft in de loop van het jaar uiteraard geen nieuw boek uit telkens wanneer een nieuwe substantie aan de lijst wordt toegevoegd.

Mijn Vlaamse collega en ik worden door het BCFI op de hoogte gebracht wanneer er een nieuwe molecule of een nieuwe substantie op de markt komt. Op dat ogenblik voegen we het symbool « doping » aan de lijst toe, zodat de site up-to-date blijft.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik zou nog even willen terugkomen op de depenalisering, meer bepaald op het voorbeeld dat de voorzitter heeft gegeven.

Er was heel wat te doen rond het gebruik van cannabis. Wat gebeurt er wanneer een jonge sporter bij een dopingcontrole positief wordt bevonden op cannabis ? Volgens de drugswet is er een bescherming voor de minderjarige. Hij wordt namelijk naar de hulpverlening verwezen. Ik denk niet dat dit het geval is voor de jonge wielrenner. Sommige sporters hebben medische problemen. Buiten de disciplinaire straf vind ik bijvoorbeeld geen begeleiding zoals voorzien is in de drugswet. Wordt de sportman, met de nieuwe drugswet, niet tekort gedaan met alleen een disciplinaire straf ?

De heer Kris Van der Auwera. — De overheid spreekt inderdaad alleen een disciplinaire sanctie uit, tenzij de tuchtprocedure van een federatie is erkend. Dat is voorlopig alleen het geval voor het wielrennen. In alle andere gevallen wordt de tuchtsanctie, uitgesproken door de disciplinaire commissie, aan de sportvereniging meegedeeld. Zij staat uiteindelijk in voor de begeleiding van de sportbeoefenaars. Zij moet de verantwoordelijkheid nemen om hen te coachen, te begeleiden, hen dopingvrij te houden, ervoor te zorgen dat ze geen letsels krijgen. We moeten er ons toch voor hoeden om aan heel deze zaak overdreven veel aandacht te besteden.

De helft van de renners die deelnemen aan de Ronde van Frankrijk zijn astmalijders. Men zoekt nu naar een middel om dat te voorkomen. Er zal een commissie worden opgericht die zal moeten oordelen of iemand inderdaad geneesmiddelen om therapeutische redenen kan krijgen. Er wordt daarover nu op internationaal niveau onderhandeld. Op het eerste gezicht wordt dit een kolossale, zware administratieve procedure met drie deskundigen die elk voorschrift moeten analyseren. De vraag is of we dat niet kunnen vereenvoudigen. We moeten ook niet overdrijven. Het gaat hier om mensen die zelf een keuze hebben gemaakt. Is de samenleving bereid daarin te investeren ? Moeten we al die controles blijven betalen ? Moeten we ervoor zorgen dat we elk product kunnen opsporen ? Op een bepaald moment moet ter zake een maatschappelijke afweging worden gemaakt.

Ik heb daarnet een vraag vergeten te beantwoorden. De duiven van een duivenmelker vallen niet onder onze reglementering. Paarden ook niet. Degenen die ze berijden worden wel door ons gecontroleerd.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik ben het er niet helemaal mee eens dat het om een marginale groep mensen gaat. Sport heeft ten andere een enorme aantrekkingskracht bij jongeren.

In de drugsproblematiek heeft men veel aandacht besteed aan het problematisch gebruik door de meer dan 18-jarigen. Volgens mij moet de overheid de meeste aandacht hebben voor de instapper. Het is belangrijker om de inspanningen te richten op de jongsten. Ik richt me niet zozeer op de beroepssporter. Het kan toch niet dat in het weekend producten om langer te kunnen dansen worden verboden, terwijl dezelfde amfetaminen wel kunnen op zondag om een wedstrijd te winnen. Ik vrees dat de beperking tot een disciplinaire straf een kleiner ontradend effect heeft. Juist ten opzichte van jongeren moet de aandacht vooral gaan naar de ontrading. Als wordt gesproken over kosten en baten, moet worden gekeken naar de opvolging daarvan. Veel beroepssporters geven de indruk dat men er in een aantal sporten zonder gebruik van bepaalde middelen niet meer kan komen. Ik ben altijd verwonderd te horen zeggen dat in een bepaalde Ronde de helft van de deelnemers medicatie of andere producten gebruikt. Welk beeld wordt daarmee niet gegeven aan jongeren ? Vele jongeren dromen nog van een carrière in de sport. Op die manier wordt de deur opengezet.

De heer Kris Van der Auwera. — Ik wilde enkel zeggen dat we in onze strijd tegen de doping op een bepaald moment moeten kijken naar welke investeringen we bereid zijn te doen. Het betreft immers een erg relevante kostprijs. Ik heb nooit gezegd dat we moeten stoppen, integendeel.

Wij moeten wel kiezen. Moeten we opnieuw naar penalisering van het dopinggebruik ? Iedereen is toch op de hoogte van de gerechtelijke achterstand. Is het maatschappelijk gezien een beter signaal om iedereen ongestraft te laten ? De parketten maken er immers geen prioriteit van. Bovendien is het aantal beroepsmogelijkheden veel groter bij correctionele dan bij disciplinaire zaken. Een contextgevoelig probleem binnen een bepaalde sport wordt daardoor tevens veranderd in een maatschappelijk probleem. Men moet goed nadenken over het signaal dat men wil geven. Wij zijn in Vlaanderen op een andere manier gaan werken. We hebben in België gedurende dertig jaar ervaring gehad met het systeem dat u voorstelt. Het heeft nooit gewerkt. Het afschrikkingseffect heeft trouwens nooit gewerkt in het voorkomen van misdrijven. Effectief optreden en op korte termijn beroepen afhandelen leidt wel tot resultaten. We zijn uiteraard niet perfect, maar de oplossing bestaat er volgens mij niet in de zaken opnieuw te correctionaliseren.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — De laatste vraag van de heer Germeaux heeft betrekking op twee aspecten. In de eerste plaats moeten we evalueren wat er de voorbije decennia op het terrein is gebeurd op het vlak van de schrapping uit het strafrecht van dopinggebruik. Het klopt dat het beleid dat de Gemeenschappen tot nu toe hebben gevoerd, meer vruchten afwerpt dan het sanctionerende beleid van de federale overheid.

De vraag van de heer Germeaux was tevens of kwetsbare jonge sporters niet als slachtoffer moeten worden beschouwd en naar de hulpverlening moeten worden verwezen.

Wat is het standpunt van de Franstalige collega's ? Wordt er aan Franstalige kant een inspanning gedaan ? De heer Van der Auwera heeft erop gewezen dat de sportfederaties de sportlui moeten opvangen. Op het terrein blijkt dat niet altijd het geval te zijn.

Mevrouw Béatrice Bertrand. — Het decreet van de Franse Gemeenschap is in de eerste plaats gericht op de bevordering van de gezondheid in de sport, het voorkomen van doping en vervolgens op controle.

De Franse Gemeenschap voert zeer veel acties die gericht zijn op de bevordering van de gezondheid, op preventie en op informatie van sportbeoefenaars. Er bestaan gesubsidieerde verenigingen die zich daarmee bezighouden. Ook de sportfederaties hebben programma's en proefprojecten ontwikkeld om subsidies voor dergelijke acties te krijgen.

Het decreet van de Franse Gemeenschap bestaat uit drie delen : preventie, bevordering van de gezondheid en dopingcontrole. Het past in het kader van de algemene problematiek van de bevordering van de gezondheid binnen de Franse Gemeenschap.

We beschikken ook over andere decreten, in het bijzonder het decreet inzake de bevordering van de gezondheid op school. De gezondheid van de sportbeoefenaar, jong of niet, is uiterst belangrijk.

Naast de collectieve verantwoordelijkheid van de federaties is er de persoonlijke verantwoordelijkheid van de sportbeoefenaar, die moet zorgen voor de verbetering van zijn eigen gezondheid.

We hebben niet over al die aspecten gesproken omdat we het over doping hadden, maar daarnaast is er nog veel meer waarmee we ons bezighouden.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Een van de sprekers heeft verklaard dat elke vaststelling aan het parket of aan de cel drugs wordt bezorgd. Is dat aan Franstalige zijde eveneens het geval ? Wordt er feedback gegeven ? Wij hebben de indruk dat er weinig gevolg wordt gegeven aan de informatie die wordt doorgegeven. Dat hangt uiteraard af van de prioriteiten die het parket hanteert.

Het is de bedoeling de circuits aan te pakken van de producten die op het terrein worden gevonden. Dat kan op twee manieren worden gerealiseerd. Ofwel moet het parket samenwerken met de farmaceutische inspectie om het circuit te kunnen opdoeken; ofwel moet de gemeenschap de informatie rechtstreeks aan de farmaceutische inspectie doorgeven. Bestaat die mogelijkheid ? Is dat zinvol ?

Er is terecht op gewezen dat voedingssupplementen verboden middelen kunnen bevatten, soms zonder dat de gebruiker er weet van heeft. Dat hebben we vastgesteld bij het bezoek aan het labo in Gent. Professor Delbeke heeft toen verklaard dat er onderzoeken worden gedaan op voedingssupplementen. Die onderzoeken gebeuren meestal in opdracht van de Nederlandse voedingsindustrie in samenwerking met het Nederlands Olympisch Comité. Beide hebben belang bij een dergelijk onderzoek. De voedingsindustrie wil bewijzen dat haar producten dopingvrij zijn en het NOC wil de sportmensen informeren over het gebruik van voedingssupplementen. Is een dergelijk initiatief ook in België mogelijk, eventueel via samenwerking tussen de Gemeenschappen, het Belgisch Olympisch Comité en de fabrikanten van voedingssupplementen ?

Dat is het geval wanneer het vermoeden bestaat van handel of als een hoeveelheid dopingproducten wordt gevonden, eventueel in de tas van een sportbeoefenaar. Anders volgt er a priori geen mededeling aan het parket wanneer de sportbeoefenaar na controle positief wordt bevonden.

Wij functioneren nog maar een jaar en twee maanden. We hebben nog geen initiatief genomen met betrekking tot de farmaceutische inspectie, maar wij hebben van haar ook nog geen vraag gekregen. Als de farmaceutische inspectie een vraag zou richten aan de gemeenschappen om een idee te krijgen over het soort producten dat wordt opgespoord in de analyses, zou die samenwerking wellicht niet worden geweigerd. Ook met de parketten bestaat samenwerking.

Wij hebben nog niet de gelegenheid gehad om overeenkomsten en samenwerkingsakkoorden uit te werken, zoals dat in de Vlaamse Gemeenschap wel het geval is. We beginnen immers nog maar pas en er is een minimum aan ervaring met controles vereist om daartoe over te gaan. De Franse Gemeenschap is evenwel van plan in contact te treden met de Franstalige parketten om eventueel voorwaarden uit te werken voor samenwerking en informatie. We moeten enige afstand nemen om na te gaan hoe het vroeger werkte.

We kennen het probleem van de voedingssupplementen. We weten, dankzij professor Delbeke, dat sommige voedingssupplementen dopingproducten bevatten. De verkoop van die producten behoort echter niet tot onze bevoegdheid, maar tot die van Volksgezondheid.

Het zou interessant zijn deze discussie voort te zetten, want het is belangrijk dat elke sportbeoefenaar weet welke voedingssupplementen zonder risico kunnen worden genomen en welke niet. Er wordt niet altijd bewust een voedingssupplement genomen dat dopingproducten bevat. Soms is dat wel het geval, maar de sportbeoefenaar beschikt niet noodzakelijk over de informatie.

Aan die twee aspecten — geneesmiddel en voedingssupplement — zou dus moeten worden voortgewerkt en er zou samenwerking moeten komen tussen de gemeenschappen en het federale niveau.

De heer Odon Marneffe. — Ter aanvulling van wat mevrouw Bertrand zopas heeft gezegd, wijs ik erop dat het probleem van de voedingssupplementen vorige vrijdag ter sprake is gekomen op een vergadering van onze commissie « Promotion de la santé dans la pratique du sport ».

Vertegenwoordigers van de farmaceutische vereniging en universiteitsdocenten die daar aanwezig waren, wezen erop dat de voedingssupplementen niet onder de bevoegdheid vallen van de instanties die thans de geneesmiddelen controleren. De vraag rijst dan ook hoe dat soort producten kan worden gecontroleerd, temeer daar bij een eventueel systeem van etikettering van de producten een toevallige besmetting mogelijk is, die dan ook nog kan variëren volgens de partij producten.

Bijgevolg zouden we zelfs niet kunnen garanderen dat een bepaalde soort producten « clean » is en niet besmet door metabolica, ongeacht de plaats waar het wordt gekocht. Dat is een bijzonder moeilijk probleem.

Onderzoeken van de heer Delbeke en van het IOC, het Internationaal Olympisch Comité, lijken te bewijzen dat thans 20 tot 30 % van de producten die gewoonlijk door sportbeoefenaars worden gebruikt, besmet zijn door metabolica van die aard. Dat is zeer vervelend.

Die kunnen zich maar baseren op het notificatienummer dat zo'n product heeft en het etiket. Men heeft immers vastgesteld dat het etiket niet altijd de volledige inhoud dekt en dat de notificatie niet de garanties biedt die ze zou moeten bieden voor de zuiverheid van dat product.

Moet de overheid nu al die producten, bijna alle eetwaren bij wijze van spreken, gaan controleren op de contaminatie of moet de producent, zoals het geval is in Nederland met het Olympisch Comité, zelf bewijzen dat zijn producten veilig zijn voor sporters ?

Vandaar dat een zekere druk vanwege de sportwereld om ten opzichte van de producent zo'n initiatief te nemen misschien niet slecht zou zijn.

De heer Kris Van der Auwera. — Ik meen dat u dit goed hebt samengevat. We hebben hier wel degelijk een productprobleem waarvoor de federale overheid bevoegd is.

Bij het verschijnen van een sportbeoefenaar zijn de voedingssupplementen vaak het excuus. We zouden kunnen signaleren dat een concreet merk als schuldige wordt aangewezen zodat er daarvoor maatregelen kunnen worden genomen. Ik weet echter niet of er hiervoor op federaal vlak een procedure bestaat, maar we kunnen dat wel opzoeken.

De tweede vraag was of er geen lijst van de producten van de farmaceutische inspectie kan worden bekomen. Het probleem is dat we bijna 100 % van de producten opsporen in de urine en niet in de verpakking. Het is niet gemakkelijk om de herkomst van die producten op te sporen. De enige informatie die we daarbij hebben, moet van de analyses komen. Er zijn ook heel weinig controleresultaten bij het nagaan van wat de sportbeoefenaar bij zich heeft.

Op het vlak van het doorstromen van informatie doen wij iets meer dan de Franse Gemeenschap. Elk proces-verbaal wordt naar het parket gestuurd. Die informatiestroom is nu verbeterd. De enige verbetering die we nog kunnen aanbrengen situeert zich op het vlak van het opvolgen van de resultaten. We zouden geregeld kunnen evalueren welke gevolgen er aan de vaststellingen werden gegeven. Zij doen het wel wat ons betreft. Ze sturen ons geregeld dossiers en wij doen daar iets mee, maar ook het omgekeerde zou moeten gebeuren.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Nog een kleine repliek op de opmerking over het doorstromen van informatie aan de farmaceutische inspectie. We vragen niet dat er bloedproeven of urinestalen naar de farmaceutische inspectie zouden worden doorgestuurd. In de zeldzame gevallen waarbij men bijvoorbeeld in de sporttas of thuis verpakkingen van producten vindt, is het echter wel van cruciaal belang dat de farmaceutische inspectie daarover kan beschikken omdat men dan kan nagaan of het gaat om producten van de Belgische markt of om ingevoerde producten. Op die manier kunnen bepaalde circuits worden opgespoord. Het zou jammer zijn dat die informatie verloren zou gaan.

6. Hoorzitting van 28 april 2004

Hoorzitting met :

— Mevrouw Katrien Van Kets, Vlaamse Sportfederatie;

— De heer Tom Van Damme, directeur, en de heer Jan Mathieu, voorzitter van de Medische Commissie, K. Belgische Wielrijdersbond (KBWB);

— De heer Philippe Housiaux, co-voorzitter van de Koninklijke Belgische Atletiek Bond, voorzitter van de Ligue belge francophone d'athlétisme;

— de heer Cyriel Coomans, ondervoorzitter van de Raad van Beheer en voorzitter van het departement Dienstverlening Sportbonden van het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité.

Mevrouw Katrien Van Kets. — De Vlaamse Sportfederatie is de commissie dankbaar voor de uitnodiging omdat het een ideale gelegenheid is om een en ander te verduidelijken over doping in de sport.

De Vlaamse Sportfederatie is het overkoepelend orgaan van 74 Vlaamse sportfederaties. Ik zal hun noden en bedenkingen omtrent doping in de sport in het kort proberen toe te lichten.

De sportfederaties zijn er in het algemeen van overtuigd dat de sportbeoefening moet gebeuren binnen een medisch verantwoord kader en dat de strijd tegen doping moet worden voortgezet.

Het Vlaamse decreet inzake medisch verantwoorde sportbeoefening, het decreet MVS, heeft recent heel wat wijzigingen ondergaan. Hoewel de federaties helemaal achter het decreet staan, blijven ze in de praktijk geconfronteerd met een reeks problemen die door dat decreet niet worden opgelost. De problemen situeren zich wel voor het grootste deel op het Vlaamse niveau en moeten bijgevolg ook op dat niveau worden geregeld. We vinden ze wel zo fundamenteel dat we ze hier graag vandaag willen aankaarten.

Alle federaties zijn voorstander van dopingcontroles en een dopingvrije sport, maar ze hebben problemen met de manier waarop soms controles worden uitgevoerd en zeker met de manier waarop sommige positieve uitslagen worden bestraft. Ik denk daarbij vooral aan de internationale wedstrijden die in Vlaanderen worden georganiseerd.

De federaties melden ons dat de Vlaamse sporters het huidige systeem aanvaarden, maar dat sporters uit het buitenland er wel eens problemen mee hebben. Het is echt moeilijk om de buitenlandse atleten uit te leggen hoe het systeem in Vlaanderen werkt en wat de gevolgen kunnen zijn van controles. Bij controles van de Vlaamse Gemeenschap moeten die atleten voorafgaandelijk en conform de taalwetgeving een Nederlandstalig document ondertekenen. Ze begrijpen er vaak niet veel van, ook al ligt er een Engelse vertaling naast. We zouden hetzelfde probleem hebben wanneer we bij een dopingcontrole in China een document moeten ondertekenen dat alleen in het Chinees is opgesteld, met een Engels document ernaast.

Daarenboven beperken de sancties die bij positieve uitslagen worden uitgesproken, zich tot het grondgebied van de Vlaamse Gemeenschap. Dat is inherent aan de regelgeving, maar komt bij de atleten in kwestie nogal ridicuul over. Ze mogen niet meer deelnemen aan een sportwedstrijd in Vlaanderen, maar wel in Wallonië of in het buitenland.

Vaak stelt de internationale federatie na een controle een vraag om uitleg en kunnen de Vlaamse federaties op dat ogenblik niet antwoorden. Volgens de IOC-procedure moet het labo een positieve controle rechtstreeks melden aan de internationale federatie. Wanneer de internationale federatie die mededeling binnenkrijgt, weet de Vlaamse Sportfederatie vaak zelf nog niet dat er een positieve controle is geweest zodat ze meestal geen uitleg kan geven. Het gebeurt dat de procedure zelf nog niet is afgerond, bijvoorbeeld omdat er nog een tegenexpertise moet gebeuren. Dat plaatst de Vlaamse federatie in een slecht daglicht ten opzichte van de internationale federatie. Onze federaties zijn van oordeel dat bij internationale wedstrijden de dopingcontrole en eventuele sancties volledig moeten worden overgelaten aan de internationale federatie. Dat staat trouwens ook in de WADA-dopingcode. De federaties zijn ervan overtuigd dat alleen een internationale aanpak kan werken. Het solo spelen in Vlaanderen brengt niet veel aarde aan de dijk.

Daarom zeggen de federaties dat de Vlaamse overheid zich moet concentreren op de wedstrijden op het Vlaamse niveau, hoewel er ook daar in de praktijk nog heel wat problemen worden vastgesteld. Zo is het schering en inslag dat een atleet die in een atletiekwedstrijd bijvoorbeeld deelneemt aan de 100- en 200-meter spurt tussen die twee prestaties in wordt gecontroleerd. Ik moet niet vertellen dat dat soort controle voor heel wat ongemakken zorgt. De atleet kan zich niet meer concentreren op zijn wedstrijd. Nochtans mogen volgens het decreet dopingcontroles het normale verloop van sportmanifestaties niet verstoren.

Anderzijds worden vaak jonge sporters aan dopingcontroles onderworpen. Dat heeft te maken met het feit dat de artsen vroeg op de dag aankomen, op een moment dat er vaak wedstrijden voor jongeren plaatsvinden. Eens de artsen er zijn, willen ze aan het werk gaan. Ze kunnen niet wachten tot de volwassenen aan de beurt komen.

Daarnaast wordt er nog veel gecontroleerd op recreatieve manifestaties. De federaties vinden het goed dat die ook door het decreet worden geviseerd. Toch rijst de vraag wat bijvoorbeeld het nut is van een dopingcontrole bij een wandelmanifestatie. Is het niet beter het geld te reserveren voor sportmanifestaties waar dopingcontroles wel zin hebben ?

Bij de problemen die ik tot nu toe heb geschetst, gaat het vaak over de interpretatie van een bestaande regelgeving. De federaties hebben een beetje het gevoel dat de keuringartsen de regels een beetje te letterlijk toepassen, zonder veel rekening te houden met de sportcontext. Een beetje meer soepelheid in de interpretatie van de regels zou al heel wat problemen oplossen.

De organiserende federaties hebben soms het gevoel dat ze door de keuringsartsen als de vijand worden aangezien. Er zou een positieve dialoog moeten komen.

We werden in het begin van het jaar ook door de commissie Sport van het Vlaams Parlement uitgenodigd om toelichting te verschaffen in het kader van het nieuwe decreet MVS. We hebben toen ook gewezen op de problemen in de praktijk en als gevolg daarvan heeft de administratie Gezondheidszorg van de Vlaamse Gemeenschap een nieuw initiatief genomen. Op 11 mei zullen de federaties toelichting krijgen bij het nieuwe decreet. Voortaan zal de informatiedoorstroming tussen federaties en administratie wellicht vlotter verlopen.

De Vlaamse Sportfederatie heeft als koepel gezorgd voor een lijst met contactpersonen. Ook daardoor zal er sneller kunnen worden gecommuniceerd tussen de federaties en de administratie bevoegd voor de dopingcontroles en de bestraffing.

Dan wil ik het nog hebben over de verhoudingWallonië/Vlaanderen. In het verleden waren er nogal eens ernstige problemen omdat de regelgeving inzake dopingcontroles en vooral inzake bestraffing in de twee gebieden erg verschillend was. In Wallonië kwamen de dopingcontroles en de bestraffing pas vorig jaar op gang. De controles gebeuren er door de overheid, maar de positieve gevallen worden doorgestuurd naar de betrokken federaties en de straffen worden bepaald door een commissie van de betrokken federatie. In Vlaanderen bepaalt een disciplinaire commissie van de Vlaamse Gemeenschap welke sancties er moeten worden opgelegd. Wanneer een Vlaamse atleet die aangesloten was bij een Vlaamse federatie, deelnam aan een wedstrijd in Wallonië, en daar bij een controle door de Waalse overheid werd betrapt, moest zijn dossier normaal naar de Waalse federatie worden gestuurd, maar aangezien hij bij een Vlaamse federatie was aangesloten, kwam het dossier bij een Vlaamse federatie terecht die er de facto niets mee kon aanvangen omdat die federatie in de meeste gevallen voor zo een sanctie geen eigen orgaan had. Er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld de Wielerbond Vlaanderen die wel eigen organen heeft die door de overheid werden goedgekeurd.

Wij hebben dat probleem aangekaart bij de Vlaamse Gemeenschap en als gevolg daarvan werd in het nieuwe decreet MVS een bepaling opgenomen die het mogelijk maakt dat de Vlaamse Sportfederatie in zulke gevallen met dat dossier bij de disciplinaire organen van de Vlaamse Gemeenschap terecht kan en dat er toch een sanctie wordt opgelegd. We betreuren dat er op dat vlak zo grote verschillen zijn tussen Vlaanderen en Wallonië, terwijl de afstanden om bij elkaar te gaan sporten, relatief klein zijn.

Samengevat is de Vlaamse Sportfederatie van oordeel dat er met het oog op een efficiënte dopingbestrijding nog heel wat problemen moeten worden opgelost en dat de sportfederaties nog met te veel praktische problemen kampen, zeker bij internationale evenementen.

De heer Philippe Housiaux. — Ik wens mijn uiteenzetting te situeren op verschillende niveaus, afhankelijk van mijn verschillende verantwoordelijkheden in de sportwereld, en de beknopte opsomming van mijn mandaten enigszins te corrigeren, aangezien ik covoorzitter ben van de Koninklijke Belgische Atletiekbond, voorzitter van de Ligue belge francophone d'athlétisme en lid van de Europese Atletiekfederatie.

Ik bevestig de verklaring van mevrouw Van Kets over de complexiteit van het Belgische sportnetwerk. Ik zal het eerst hebben over de wijze waarop onze federaties op het internationale vlak georganiseerd zijn en nadien een woordje uitleg geven over de complexiteit van de materie waarover we ons vandaag buigen. We zijn eigenlijk allemaal de « ouders » van de olympische beweging die het WADA heeft opgericht. Die oprichting was één van de meest essentiële stappen in de strijd tegen de doping in de sportwereld. Het zou echter te eenvoudig zijn te geloven dat er vandaag al een universele procedure bestaat. Ik herinner eraan dat er ongeveer veertig internationale sportfederaties zijn. Ze vallen onder het Internationaal Olympisch Comité en iedere federatie heeft geëigende regels, zowel op het internationale als het nationale vlak. Dat die materies in België gecommunautariseerd zijn, maakt de zaken nog veel ingewikkelder. Mevrouw Van Kets onderstreepte terecht dat de Vlaamse en de Franstalige reglementen bovendien van elkaar afwijken.

Tijdens onze zwerftochten kregen we voortdurend nieuwe instrumenten ter beschikking. Allereerst is er het welbekende Tribunal arbitral du sport of het TAS. Alle gevallen, ook die met betrekking tot doping, kunnen aanhangig worden gemaakt bij deze hoogste instantie in de sportwereld. In België beschikken we bovendien over een uitvloeisel van die rechtbank, maar de ondervoorzitter van het Belgisch Olympisch Comité, de heer Cyriel Coomans zal u daar meer kunnen over vertellen.

Ik geef u enkele voorbeelden die de complexiteit van de materie kunnen aantonen. Als grondregel geldt dat de federaties geen sanctionerende rol vervullen. Ze moeten zich bezig houden met de promotie van hun sport, de organisatie van de wedstrijden, de kwaliteit van de sport en de vorming. Het programmaplan van de Franse Gemeenschap voorziet in verschillende assen : sport op hoog niveau, vorming, promotie, en strijd tegen de doping. Voor elke as is er een financiering van de Franse Gemeenschap. Ik ben het met mevrouw Van Kets eens wanneer ze onderstreept dat België al in 1964 begon met het uitvaardigen van wetten en decreten met betrekking tot doping en dat de Vlaamse Gemeenschap jaren geleden al controleorganen oprichtte, maar dat de Franse gemeenschap daar pas anderhalf jaar geleden werk van maakte.

Welke risico's zijn er ? U herinnert zich ongetwijfeld de zaak Mourhit, een schoolvoorbeeld van de risico's die de sportfederaties lopen. Ik ben blij dat ik vandaag de gelegenheid krijg om een noodkreet te slaken. Het gaat hier in de eerste plaats om een federatie — de Koninklijke Belgische Atletiekbond — die beslist om een vreemdeling die Belg is geworden, in de federatie op te nemen. Ten tweede gaat het om een nationale federatie die, met het oog op de ontwikkeling van zijn sport, in België wereldkampioenschappen atletiek organiseert. Ik denk aan het wereldkampioenschap halve marathon in 2002.

Op die manier kan ze op het Belgische grondgebied, en vooral in Brussel, onze beste atleten voorstellen. Ten derde, wordt een nationale federatie die een wereldkampioenschap organiseert, geconfronteerd met de controleregels van haar wereldfederatie.

In het geval dat ons bezighoudt, gebeurt de antidopingcontrole niet door de nationale federatie want die is in feite onbestaande, maar door de wereldfederatie. Die federatie is koploper op dat vlak omdat atletiek de olympische sport bij uitstek is en de voorzitter van de medische commissie van het IOC, dokter Lundqvist, ook voorzitter is van de medische commissie van de wereldfederatie atletiek, het IAAF. Er werden bloed- en urinestalen gecontroleerd en er is tot tweemaal toe bevestigd dat Mohammed Mourhit verboden producten heeft gebruikt.

Het dossier is terechtgekomen bij de Koninklijke Belgische Atletiekbond, die eerst moet nagaan tot welke club zijn sportbeoefenaar behoort. De Ligue belge francophone d'athlétisme had, wanneer ik het voorzitterschap opnam, een medische commissie en een antidopingcommissie, hoofdzakelijk samengesteld uit advocaten, doctors in de rechten en juristen omdat doping als repressiedossier meer een juridisch dan een medisch karakter heeft, hoewel er ook geneesheren in de commissie zetelen.

De Ligue belge francophone d'athlétisme ontvangt de atleet en spreekt een schorsing van drie jaar uit, of een minimum van twee jaar waar wij nog een derde jaar aan toevoegen. We gaan er immers van uit dat het nemen van stimulerende middelen één zaak is, maar dat de bevestiging dat er ook maskerende middelen genomen werden een verzwaring is van de wil tot frauderen, zowel van de kant van de atleet als van zijn entourage. U wijst er immers terecht op dat we hier ook de entourage en de leveranciers moeten bij betrekken.

Onze sanctie is dus drie jaar schorsing. Het is hier dat we voorzichtig moeten zijn en ons bewust moeten zijn van de gevaren die de sanctie inhoudt voor de sportfederaties. Bij de opmaak van hun budgetten wordt immers niet altijd rekening gehouden met juridische en procedurele kosten. Die kosten lopen huizenhoog op vanaf het ogenblik dat de zaak buiten het kader van de federatie valt.

Ik citeer een voorbeeld. De Ligue belge francophone d'athlétisme heeft al 23 000 euro uitgegeven aan advocaten. Ze heeft dat geld echter niet en zou er trouwens geen subsidie voor krijgen. Geen enkele planning kan in zo'n situatie voorzien.

We moeten ons dus door advocaten laten bijstaan, aangezien Mourhit en zijn raadgevers de zaak aanhangig hebben gemaakt bij de burgerlijke rechtbank via meester Misson, een advocaat bij de balie die beroemd werd door de zaak Bosman.

We zijn dus verwikkeld in procedures die ons genoodzaakt hebben er de Koninklijke Belgische Atletiekbond, de Ligue belge francophne d'athlétisme en de IAAF bij te betrekken omdat de atleet van oordeel is dat hij van zijn werk wordt beroofd. Hij heeft gelijk want hij oefent dat beroep enigszins uit dankzij de sportfederatie, die voor hem een arbeidscontract heeft bekomen bij de Franse Gemeenschap. We dreigen dus in eigen vlees te snijden en dat moeten we vermijden. Aan Nederlandstalige zijde heeft men er iets op gevonden. Daar worden Atletiek Vlaanderen en de atleten overgenomen door BLOSO of door de Vlaamse Gemeenschap. De atleet die prestaties neerzet en dankzij die gemeenschappen aanzienlijke financiële middelen verwerft, beschikt over meer mogelijkheden op financieel gebied dan de federatie om die laatste voor het gerecht te sleuren en schadevergoedingen en intresten te eisen.

De federatie heeft maar weinig mogelijkheden om zich daartegen te verweren.

Wij hebben als taak de ethiek te verdedigen. Dat heeft echter een prijs, die vaak overeenstemt met de waarde van de erelonen van advocaten gespecialiseerd in doping. Wat moesten wij doen om deze zaak te kunnen voortzetten ?

We hebben de financiële steun gevraagd van de Wereldfederatie atletiek en hen verzocht zich in de plaats te stellen van de Belgische federatie voor de terugbetaling van de gerechtskosten, met de volgende boodschap : « Indien u ons streven naar het handhaven van de sportieve waarden wil steunen en wil voorkomen dat we deze zaak om financiële redenen moeten laten vallen, moet u ons helpen ». We hebben dus geprobeerd om front te vormen en we hebben laten zien dat we bereid waren om tot het uiterste te gaan. Uiteindelijk heeft de regel gezegevierd. De atleet heeft een schorsing van twee jaar gekregen. De oorspronkelijke sanctie, die herzien was op basis van de normen van de wereldfederatie, werd op twee jaar gebracht. Op 6 juni eerstkomend zal de atleet zijn sportieve activiteiten hervatten. We hebben zijn eerste grote wereldcompetitie georganiseerd zodat hij zich kan voorbereiden op de Spelen van Athene en we hebben hem beloofd dat hij kan deelnemen aan de eerste grote marathon in Brussel.

Ik heb u dit avontuur vooral verteld omdat het ons heeft doen inzien welke gevaren een dergelijke situatie voor de federatie inhoudt. In het bedrag van 23 000 euro dat ik vermeld heb, zijn de erelonen van de bestuurders die in de federatie verantwoordelijkheid moeten opnemen niet inbegrepen. We werden in die commissie bovendien bijgestaan door advocaten die uiteraard niet vergoed werden. De antidopingcommissie, die nochtans risico's loopt, wordt niet vergoed.

Welke acties hebben wij ondernomen bij het ontstaan van deze ernstige zaak ? We hebben de internationale atletiekfederatie aangeschreven en een nota gestuurd aan het IOC om de aandacht te vestigen op onze voornaamste doelstelling, namelijk ervoor zorgen dat deze sport een propere sport blijft, wat er ook moge gebeuren. De beslissing dat onze rol bestaat in het promoten van een kwaliteitssport, houdt in dat er inzake doping geen enkele toegeving kan worden gedaan. Toch hebben we drie belangrijke elementen naar voren gebracht die de sportwereld tot nadenken moeten stemmen.

We waren, ten eerste, op zoek naar mogelijkheden om de atleet te responsabiliseren voor het dopingprobleem. Hoe moeten we een atleet die zich op jonge leeftijd in een sportfederatie engageert, doen inzien dat hij kwaliteitssport moet brengen ?

Ten tweede, welke maatregelen kunnen we nemen om de sportfederaties op ieder ogenblik in staat te stellen een atleet die op doping betrapt is en zijn entourage te vervolgen ? Hoe kunnen we vanaf dat ogenblik het hoofd bieden aan de exponentiële verhoging van de kosten voor de verdediging die ten laste vallen van de federaties ?

Ten derde, hoe kunnen we het hoofd bieden aan de effectieve financiële gevolgen voor de federaties in geval van veroordeling ?

Ik geef een klein voorbeeld als illustratie van wat meester Misson aanhaalde. In de zaak Mohammed Mourhit werd er een lijst aangevoerd van wedstrijden waaraan hij niet had kunnen deelnemen. Per niet gelopen wedstrijd moesten we 15 000 tot 25 000 euro betalen; het bedrag dat hij had kunnen vragen mocht hij aan de wedstrijden hebben deelgenomen. Hij werd op die manier in zekere zin een werknemer van de Franse Gemeenschap die zijn federatie aanvalt.

We hebben voor de drie domeinen die ik heb opgesomd, een aantal aanbevelingen geformuleerd. Ze worden door de wereldfederatie onderzocht.

Ten eerste, is het raadzaam, want erg belangrijk, om op elke lidkaart een formule te vermelden die aangeeft in welke geest de atleet de kaart ondertekent. Het is moeilijk aan te nemen dat een atleet van negen, tien of elf jaar een kaart ondertekent in de gedachte dat hij zich zal moeten doperen om zijn prestaties op te drijven. Het lijkt ons erg belangrijk te vermelden, ook al blijft het een slogan, dat er op een gezonde manier aan sport moet worden gedaan.

We moeten, ten tweede, een internationaal programma invoeren voor verzekeringen, juridische bescherming en dekking van financiële lasten. Met een internationale dekking kan een sport gemakkelijker worden gefinancierd. We proberen voor de atletiek — maar die demarche kan ook tot andere sporttakken worden uitgebreid — een internationale dekking in te voeren om de geldelijke gevolgen van schadevergoedingen te kunnen dragen die voortvloeien uit een procedure van een atleet tegen de federatie. Ook denken we aan een formule die ons, in het geval wij worden veroordeeld, in staat stelt om de bedragen die verschuldigd zijn aan de atleet die zich tegen de internationale federatie keert, voor onze rekening te nemen.

Die formule zou het voordeel hebben dat elke atleet erop wordt gewezen dat, wat er ook gebeurt, de federaties of de beheersorganen in staat zijn hem te vervolgen en de wet te doen toepassen, zowel die van de sport als die van de gemeenschap.

De sportwereld is universeel en de oplossingen die moeten worden gevonden, zouden dat ook moeten zijn, zoniet zal het onmogelijk zijn de belangrijkste waarden van de sport te behouden. Dat verklaart waarom men, op basis van een opmerkelijke zaak, in de eerste betekenis van het woord, oplossingen kan vinden die alle sportbeoefenaars ten goede kunnen komen.

Aangezien hier verschillende sportbeoefenaars en coaches van belangrijke sportploegen aanwezig zijn, wijs ik op een element dat de sportbazen met verstomming slaat. Om succes te hebben zou een goede sporter die goed omringd is tegenwoordig ook op juridisch gebied uitstekend omringd moeten zijn.

De sportbeoefenaar beschikt over zijn eigen geneesmiddelenlijst, maar vaak ook al over zijn juristen. Ik heb het ooit « l'alchimiste et l'avocat » genoemd. Om ooit te kunnen bereiken dat de sportwereld zichzelf beschermt, hebben wij die nieuwe formule voorgesteld aan de Wereld Atletiekfederatie en stellen we ze nu voor aan het IOC.

Mevrouw Van Kets heeft terecht opgemerkt dat, wanneer een Franstalige sportbeoefenaar in de Franse Gemeenschap wordt gecontroleerd, zijn sportfederatie erover wordt ingelicht dat ze hem moet straffen. Zoals ik daarnet al probeerde uit te leggen, kan het gevaar zo groot zijn dat vandaag het risico bestaat dat de sportfederaties niet willen straffen. Ze denken dat het beter is de atleet niet te straffen als ze niet de middelen hebben om een procedure te voeren, vooral als hij tot de winnaars behoort.

We hebben de Franse Gemeenschap er duidelijk op gewezen dat, als er niet anders wordt opgetreden, namelijk dat als die Gemeenschap die haar eigen verzekeraar heeft, niet zelf belast wordt met de vaststelling van de straffen, het risico bestaat dat de sportfederaties, de Franstalige althans, geen gevolg kunnen geven aan de beslissingen die genomen worden na een positieve anti-dopingcontrole. We stellen immers vast dat de sportfederaties bang zijn te moeten straffen, hoewel dat één van hun taken is.

De sportfederaties hebben anti-dopingcommissies en medische commissies, maar die werken alle op hun eigen snelheid en met experts die verschillende waarden hanteren. We pleiten er dan ook voor dat, althans op het niveau van het Franstalige en Nederlandstalige sportgebeuren, en zelfs op dat van het IOC en het BOIC, alle gevallen die worden voorgelegd aan de sportfederaties worden gericht tot een interfederaal controle- en sanctieorgaan. Daarmee zou een zware last wegvallen voor de sportfederaties, die deze taak toch niet naar behoren kunnen vervullen omdat ze niet voldoende financiële middelen hebben en ook niet de capaciteit. We kunnen hen immers niet vragen hun bestuurders te kiezen op basis van hun diploma. Het gaat hier immers, jammer genoeg of gelukkig, om een vereniging waarin leeftijd soms nog primeert heeft op talent.

De heer Hugo Coomans. — Ik wil er vooraf op wijzen dat ik hier niet zozeer zal spreken als ondervoorzitter van het BOIC, maar wel als advocaat met dertig jaar ervaring die heel dikwijls aan de andere kant van de barrière heeft gestaan, en ook als gewezen voorzitter van een grote sportfederatie en gewezen raadgever bij een andere sportfederatie.

Ik wil het vooral hebben over de leveranciers van dopingproducten en de entourage van de atleten.

De strijd tegen dopinggebruik gebeurt in Vlaanderen en Wallonië op een verschillende manier. In de Vlaamse Gemeenschap is in vergelijking met twintig jaar geleden al een hele weg afgelegd. Toen twintig jaar geleden een dopingzaak uitbrak, was de eerste reactie steevast op zoek gaan naar procedurefouten. Die periode is, op een paar uitzonderingen na, gelukkig voorbij. Maar uiteraard is de bevoegdheid van de Vlaamse Gemeenschap maar beperkt tot het eigen territorium. Zo kon bijvoorbeeld wielrenner Frank Vandenbroucke na zijn sanctie bij ons, overal in de wereld blijven fietsen, behalve in Vlaanderen. Dat leidde dan wel tot een ministerieel besluit waarin de Vlaamse Gemeenschap de Koninklijke Belgische Wielrijdersbond, de Vlaamse Wielrijdersbond en de UCI erkende, zodat de Wielerfederatie vandaag dopinggebruik kan bestraffen en haar sancties automatisch worden overgenomen door de internationale federatie.

Persoonlijk denk ik dat we doping maar succesvol kunnen bestrijden als we die taak toevertrouwen aan de federaties, zij het onder toezicht van het IOC en van het Tribunal Arbitral du Sport. Om op wereldniveau tot een strategie in de strijd tegen de doping te komen, zou het bovendien goed zijn dat de internationale sportfederaties toezien op het werk van de nationale federaties en dat die op hun beurt desgevallend regionale federaties controleren. Dat alles zou onder toezicht moeten staan van het het World Anti-Doping Agency of WADA en het Tribunal Arbitral du Sport of TAS. Op het ogenblik bestaat er bijvoorbeeld nog een hemelsbreed verschil tussen de dopingaanpak in Vlaanderen en pakweg in Afrika.

Strijd tegen doping is echter onmogelijk zonder een belangrijke financiële steun. Ik hoef alleen maar te verwijzen naar de enorme financiële consequenties van de erkenning van de Koninklijke Belgische Wielrijdersbond door de Vlaamse Gemeenschap. De federaties hebben tot taak doping te bestrijden en atleten ervan te overtuigen dat doping ongezond, onsportief en onethisch is, maar ze kunnen dat niet zonder de financiële steun van de regeringen. Die moeten ten slotte zorgen voor een gezond sportbeleid en ze kunnen dat ook zeker doen door de federaties financieel te helpen, want die kunnen tegen de advocaten en andere experts die de dopingdossiers bepleiten, op het ogenblik alleen maar vrijwilligers inzetten. Ze vechten daar nog altijd met ongelijke wapens.

Dan wil ik het nog over een tweede aspect hebben. Daarop hebben de federaties geen vat en dat heeft tot dusver veel te weinig aandacht gekregen, zowel op federaal niveau als in de beide gemeenschappen. De voorbije tien jaar zijn een groot aantal atleten vervolgd en bestraft voor dopinggebruik, maar er is maar weinig gedaan tegen de leveranciers die dopingproducten bezorgen, de dokters die ze voorschrijven en de verzorgers die ze toedienen. Ik ben het er volmondig mee eens dat men vandaag via het internet een stuk gemakkelijker aan dopingproducten kan geraken dan vroeger, maar zonder hulp geraakt een atleet niet zo ver. In de 25 jaar dat ik in de sportwereld actief ben, heb ik maar heel uitzonderlijk een dopingdossier weten leiden tot de vervolging van een leverancier, dokter of apotheker. Als de reden daarvan is dat het gerecht dat niet als zijn prioriteit ziet, is dat bijzonder jammer. Wat baten sancties tegen dopinggebruik, als we de leveranciers en de slechte raadgevers straffeloos hun gangen laat gaan ? Niemand kan de federaties verwijten dat ze niet genoeg initiatief nemen, zolang dat aspect niet serieus wordt genomen. Met de strijd tegen het eigenlijke dopinggebruik zijn op het ogenblik al heel wat organisaties bezig, zoals WADA, de internationale federaties enzovoort. Wat ze doen is misschien niet perfect, maar staat alleszins veel verder dan de strijd op de andere fronten. Ik heb het al meegemaakt dat een klacht tegen een dokter werd geseponeerd, omdat hij de atleet aan wie hij doping had voorgeschreven, een inkomen had beloofd als hij over de hele zaak zou zwijgen. Als we het dopingprobleem echt willen oplossen, moeten we veel meer aandacht besteden aan de entourage van de sporters.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Mevrouw Van Kets vindt het belachelijk beoefenaars van recreatiesporten, zoals wandelaars, op dopinggebruik te controleren. Ik wijs erop dat er bij Borgloon, een provinciale voetbalploeg, toch dopinggebruik is geconstateerd. De perceptie, zowel bij de bevolking als bij het gerecht, dat doping in de sport toch in zekere mate moet kunnen, moet veranderen. Vooral het gerecht moet van de strijd tegen dopinggebruik een prioriteit maken. Daarom moeten de controles precies wel heel breed worden gevoerd. De heer Housiaux stelde voor om iedereen die aansluit bij een sportvereniging, te laten onderschrijven dat hij afziet van elk dopinggebruik. We moeten inderdaad komen tot een mentaliteitsverandering bij de gehele bevolking. Overal moet doping gelijk staan met drugs. Daarom moeten we ook in sporttakken waar we doping niet verwachten, controles uitvoeren, zij het misschien steekproefsgewijs.

Ik heb ook een vraag bij de uiteenzetting van de heer Housiaux. Het is natuurlijk niet onze bevoegdheid, maar inzake de schorsing van atleten kan er mijns inziens alleen een oplossing komen als de federaties nationaal en internationaal onder elkaar tot afspraken komen. Een schorsing door één federatie moet automatisch door alle andere federaties worden overgenomen. WADA kan de federaties helpen om tot die afspraak te komen. Politici kunnen niet veel meer doen dan dit voorstel sterk aanraden.

De heer Coomans wil ik vragen of hij concrete voorstellen heeft inzake de opvolging en de bestraffing van artsen, apothekers, firma's, leveranciers. Een atleet als Mohammed Mourhit kreeg twee jaar schorsing, maar dokters worden bijna nooit geschorst wegens onverantwoord voorschrijfgedrag. We weten nochtans dat dopinggebruik wijdverspreid is, zelfs tot bij de gewone sportliefhebbers. Een dossier over een dokter moet een eindeloos lange weg afleggen nadat het bij een rechtbank aanhangig is gemaakt. Het moet dan naar de Provinciale Geneeskundige Commissie; vervolgens naar de van de Orde van Geneesheren. Dikwijls loopt het na jaren met een sisser af.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Ik ben het eens met de opmerkingen van mevrouw Van Kets over de ongeloofwaardigheid van dopingcontroles. Op het Belgisch kampioenschap klootschieten in Lamskouter en het golfkampioenschap van de veteranen in Knokke werden onlangs dopingcontroles uitgevoerd. Dergelijke zaken ridiculiseren de dopingcontroles en hebben meer weg van een heksenjacht. Bovendien jagen ze de federaties op kosten, want elke controle kost 300 à 400 euro. Dat kan de bedoeling van de overheid niet zijn.

De dopingzondaars staan vermeld op het internet. De officiële reden is dat men moet kunnen voorkomen dat, bijvoorbeeld, een basketbalspeler die geschorst wordt, een week later de 800 meter loopt, zonder dat de atletiekfederatie van de schorsing op de hoogte is.

Vorige week heb ik aan de minister van Justitie gevraagd of de gerechtelijke politie een interne databank met de persoonsgegevens van pedofielen mag aanleggen en het antwoord was negatief. Reden : het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Is ook hier geen sprake van een heksenjacht die weinig resultaten oplevert ?

Verder had ik graag vernomen wat de heer Coomans denkt van het cannabisprobleem en het gedoogbeleid ter zake. De commissie heeft in januari een bezoek gebracht aan professor Delbeke. De professor had acht cannabisgevallen binnengekregen. Cannabis in de sport is een Amerikaans probleem, dat zich vooral voordoet in de wereld van het basketbal.

Dopinggebruik wordt in het Belgisch basketbal gestraft met een schorsing van één, twee of drie jaar. Wie in de VS bij het basketballen een eerste keer op het gebruik van steroïden wordt betrapt, wordt voor 10 matchen geschorst. Na drie keer voor 25 matchen, terwijl dat in het atletiek een levenslange schorsing oplevert.

« Om Belgisch kampioen te worden organiseer je het kampioenschap best ergens in Wallonië, want als je je daar platspuit, komt er geen controle. » Voor die uitspraak werd ik vier jaar geleden afgeschoten, maar achteraf bleek ze waar te zijn. Dankzij mijn uitspraak heeft de Franse Gemeenschap werk gemaakt van een dopingdecreet, dat op 8 maart 2002 werd goedgekeurd.

Het moet toch niet zo moeilijk zijn om de federaties aan beide kanten van de taalgrens een identiek bestraffingsbeleid te laten voeren en gegevens over gestrafte spelers met elkaar uitwisselen. Het ontbreekt volkomen aan goede wil en er wordt vaak politieke vaandelvlucht gepleegd.

De VSF telt ongeveer 80 sportbonden en zou het voortouw kunnen nemen.

Men zou de dopingbestrijding kunnen toevertrouwen aan de federaties. Dit kan perfect voor de grote federaties, maar de Belgische Boksbond, bijvoorbeeld, is daartoe noch technisch noch financieel bekwaam en is daartoe bovendien niet bereid.

Omdat het destijds aan goede wil ontbrak bij de federaties, zelfs bij de wielerfederatie, is de overheid zelf opgetreden. De wieler- en andere « bobo's » worden verkozen door de basis en niemand bezondigt zich graag aan nestbevuiling. Als de federaties verantwoordelijk zijn, dan zal het bestraffingsbeleid ook veel minder streng zijn.

Mijnheer Housiaux, ik kan goed begrijpen dat het schrijnend is als een internationale federatie een controle doet en er sportlui worden gepakt en u met de kosten wordt opgezadeld.

Zou het dan niet beter zijn, mochten het OIC en het BOIC in plaats van in bakstenen in ethiek zouden investeren ? Er zijn natuurlijke rijke en arme federaties. De internationale federatie van gewichtheffers kan uiteraard die kosten niet dragen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — In Vlaanderen controleert en bestraft de Gemeenschap, maar draagt ook de Gemeenschap per definitie de risico's. Ingeval van een niet-gefundeerde schorsing, die door het Hof van Cassatie wordt verbroken, draait de Vlaamse Gemeenschap op voor de kosten. In Wallonië moeten de Waalse federaties de controles uitvoeren en de sancties uitspreken. Zodoende worden zij met het probleem geconfronteerd als er iets misloopt. Welk systeem is het beste ? Naast het probleem van de aansprakelijkheid rijst ook het probleem van de overdraagbaarheid. Het gaat toch niet op dat een sporter in de ene regio zus en in de andere regio zo wordt behandeld.

De heer Hugo Coomans. — In Vlaanderen bestaan twee mogelijkheden : ofwel doet de federatie niets en dan ligt de bal in het kamp van de Vlaamse Gemeenschap, ofwel neem de federatie het initiatief om iets te doen, maar dan wordt ze er zelf het slachtoffer van.

Als het administratieve college van de Vlaamse Gemeenschap zich vergist, dan moet de betrokkene zich wenden tot de Raad van State. Als de Belgische of de Vlaamse Wielerbond, twee erkende federaties, zich vergissen, dan wordt dat besluit aangevochten voor de burgerlijke rechtbank en eventueel ook voor het Tribunal Arbitral du Sport. Dat is dus een heel ander circuit.

Eigenlijk komt het erop neer dat het voor de federaties dwaas is om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Ze kunnen eigenlijk nooit goed doen. Aan de ene kant staan ze tegenover de critici die hen verwijten dat ze hun verantwoordelijkheid niet opnemen. Nemen ze hun verantwoordelijkheid toch op, dan krijgen ze een massa problemen, halen ze een pak kosten op de hals en nemen ze enorm veel risico's. Dan zwijg ik nog over de pers, die kritiek geeft als ze niet optreden en die kritiek spuit als ze hun eigen sporters schorsen.

Ook al weet ik dat dit in het Belgisch bestel geen haalbare kaart is, een oplossing zou zijn om het BOIC voor zijn verantwoordelijkheid te plaatsen en te belasten met de controles en de sancties. Een en ander past in zijn opdracht om de ethische waarden in de sport te behartigen. Het BOIC is bovendien bereid om dat te doen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Ik vrees dat minister Keulen daartoe niet bereid is.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Op zich is dat wel mogelijk, maar dan moeten er twee vleugels zijn in het BOIC en een overkoepelend orgaan. Dat is nu eenmaal de pietluttige nationale politiek.

De heer Phillippe Housiaux. — Om het debat een beetje te compliceren, bestaan er drie soorten van controles. Die mag men niet uit het oog verliezen.

In de eerste plaats zijn er de controles die door de Wereldfederatie worden georganiseerd in het land waar een plaatselijke federatie organisator is. Ik denk bijvoorbeeld aan het wereldkampioenschap cross country dat we in Brussel organiseren. De Belgische federatie, de KBAB, moet de controles organiseren en betalen, ook al is ze daarvoor niet bevoegd, en de IAF zal sanctioneren als de controle positief is.

Ik ben het eens met de heer Dedecker. Hoe zal men achteraf bestraffen naar gelang van de aansluiting van de atleet bij één van de twee vleugels ?

De tweede soort controles zijn de controles die gebeuren op initiatief van de gecommunautariseerde federatie. Alle federaties kunnen zeggen dat ze controles uitvoeren. In het programmaplan van de Franstalige federaties in het decreet van de Franse Gemeenschap is een gedeelte « anti-dopingcontrole » opgenomen. We kunnen dus beslissen een dertigtal controles uit te voeren waarvan de kosten door de Franse Gemeenschap worden terugbetaald.

De derde soort controles worden uitgeoefend door de Vlaamse of de Franse Gemeenschap die ambtshalve optreden en de niet-gestructureerde amateur-sporters controleren. Daarover ben ik het helemaal niet eens met de heer Dedecker. Het is belangrijk dat ook de amateur-sporters kunnen worden gecontroleerd en gestraft, vooral als we weten wat de gevolgen van dopinggebruik kunnen zijn voor sommigen onder hen die bijvoorbeeld de 20 km van Brussel hebben uitgelopen in 2.52 uur en dat het volgende jaar in 2.48 uur willen doen. Dat zullen ze niet alleen met mineraal water kunnen bereiken.

De derde soort controles zijn dus die van de Gemeenschappen, maar wie zal nog durven te straffen, gelet op de averechtse gevolgen waarover ik het daarnet had ?

Ik ben het met de heer Cyriel Coomans eens dat niet voldoende ruchtbaarheid wordt gegeven aan de gevaren van sport.

Ik zal geen cijfers geven, maar tijdens een belangrijke sportmanifestatie die elk jaar plaats heeft in België, zijn er systematisch één tot twee sterfgevallen die rechtstreeks verband houden met het gebruik van dopingproducten. Dat gebeurt in de week van de manifestatie en treft vooral amateurs die niet werden gecontroleerd en die niet worden omringd.

Er wordt onvoldoende ruchtbaarheid gegeven aan die drama's en aan de veroordeling van de leveranciers.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ik heb al een tijdje de indruk dat het heel moeilijk is om tegelijk rechter en partij te zijn. Dat geldt voor een federatie, maar dat geldt ook voor een minister van Sport. De minister is immers zowel bevoegd voor de sportpromotie als voor het dopingbeleid en krachtens die laatste bevoegdheid moet hij sancties nemen. Misschien valt het aan te bevelen die bestraffingsbevoegdheid in handen te geven van een hogere overheid die losstaat van het sportbeleid. Die overheid zou dan een controlerende functie hebben, het onderzoek voeren en een sanctie uitspreken. De uitvoering van de sanctie wordt dan overgelaten aan de betrokken federatie.

Wie moet wanneer instaan voor de controle ? Mijns inziens moet dat altijd dezelfde instantie zijn. Men mag het niet aan twee verschillende instanties overlaten om het gebruik van eenzelfde product anders te controleren en te interpreteren in een andere context. Op sportgebied riskeert men met het gebruik van een product als XTC een kleine sanctie, maar buiten de sport zijn de gevolgen van het gebruik van XTC veel erger. Het gaat om hetzelfde product, maar het wordt anders gepercipieerd. XTC en amfetamines hebben een zeer sterk verslavend effect.

De kreet van de overkoepelende federatie en de atletiekbond, die toch een pak internationale ervaring heeft, naar een neutrale instantie, verrast mij. Dat werpt een ander licht op de bestaande toestand. Het klinkt misschien interessant dat Vlaanderen, Brussel en Wallonië elk een eigen sportbeleid voeren, maar de uitvoering van het dopingbeleid kent heel wat problemen.

Mevrouw Katrien Van Kets. — Ik denk dat mijn betoog over dopingcontroles in de recreatieve sfeer verkeerd begrepen is. Daarmee bedoel ik zeker niet dat de Voetbalbond geen controles mag uitvoeren in de tweede provinciale afdeling. Ik wil niet alle controles over dezelfde kam scheren, maar in het verleden werden er controles uitgevoerd op een gezinssportdag waar netbal werd gespeeld. Misschien kunnen de beperkte middelen efficiënter worden besteed.

Controles bij de tweede provinciale afdeling voetbal wil ik niet in twijfel trekken. Als lid van de disciplinaire commissie van de Vlaamse Gemeenschap heb ik heel wat wielrenners zien passeren die geen 20 kilometer aan één stuk kunnen rijden, maar wel een pak doping slikken. Ik twijfel er niet aan dat die toestanden bestaan.

De heer Hugo Coomans. — De vraag van de heer Germeaux over de entourage (artsen, apothekers, ...) is zeer belangrijk. Ik blijf erbij dat dit een van de grote problemen is, waaraan tot op heden niet is gewerkt. Als de commissie het signaal kan geven dat het hoog tijd is om daarmee te beginnen, dan moet zij dat doen.

Overtredingen die onder de drug- en de hormonenwet vallen, zijn zware overtredingen. Ook de hele entourage rond het sportgebeuren moet de wetgever aanpakken. Zodoende vat men meteen ook de amateur, die zijn zaken niet via het internet koopt, maar wel in de onmiddellijke omgeving, bij de dokters en de verzorgers, wier namen in alle dossiers steeds weer opnieuw voorkomen.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Een bijkomend probleem met producten als amfetamines is, dat ze worden toegelaten. Ephedrine is nu van de lijst van verboden producten verdwenen.

Heel veel producten worden in de handel gebracht voor de verzorging van zieke mensen, maar worden gebruikt als doping door gezonde mensen. Dat zou anders moeten worden gedefinieerd. Dat neemt niet weg dat ik het standpunt van de heer Coomans voor 100 % bijval : de grootste boeven zijn de leveranciers van de producten en de dokters die ze inspuiten. Een kind van 14 of 15 jaar valt makkelijk te manipuleren, zeker als zijn vader wil dat hij de koers wint.

De heer Hugo Coomans. — Uit het probleem van de dopinglijsten raken wij stilaan uit. Het WADA heeft een zeer positieve invloed. Uiteindelijk baseren wij ons nu op één dopinglijst die voor iedereen geldt. De specialisten moeten dan maar uitmaken of cannabis al dan niet op die lijst moet staan. Persoonlijk spreek ik mij daarover niet uit.

Alle sportfederaties en ook de Vlaamse Gemeenschap in het nieuwe decreet nemen de WADA-lijst over. Dat probleem geraakt dus stilaan opgelost.

Ook wat de bestraffing betreft, zullen wij er binnenkort via WADA uit geraken en zullen dezelfde bestraffingsnormen overal worden toegepast. Het probleem is dat een aantal federaties zoals die van het Amerikaanse basketbal en het Amerikaanse voetbal, niet onder de internationale federaties vallen. Die federaties zijn afgesplitst en kunnen zich tot nu toe niet akkoord verklaren met de algemene reglementering. Ze kunnen alleen door hun nationale staten worden gedwongen om die reglementering te volgen.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Het dream team neemt wel deel aan de Olympische Spelen en het IOC is daarmee uiterst tevreden, vermits het de hoogste kijkcijfers oplevert en dus de grootste sponsors meebrengt. Dat is een nefaste toestand.

Mijn grootste bezwaar tegen doping is dat de competitie erdoor wordt vervalst. De heer Housiaux kan bevestigen dat de vervolging en de bestraffing voor dopinggebruik in de V.S. totaal verschilt van wat er hier te lande gebruikelijk is. Zo krijg je dus competitievervalsing. Het zal wel niet gemakkelijk zijn voor Kim Gevaert om voortdurend op de rug van die zwarte atleten te kijken, terwijl ze weet wat er gebeurt. Die hypocriete toestand valt onze atleten zeer zwaar.

De heer Hugo Coomans. — De leden van de NBA die aan de Olympische Spelen deelnemen via de Amerikaanse federatie, die wel is aangesloten bij de Internationale Basketbalfederatie, dreigen bij dopinggebruik tijdens die competitie wel te worden bestraft. Voor de NBA-competitie geldt dat echter niet.

De Belgische Basketbalfederatie neemt een sanctie van een internationaal organisme automatisch over en brengt de Internationale Federatie onmiddellijk op de hoogte wanneer ze een sanctie heeft uitgesproken.

Als de Vlaamse Gemeenschap of de Waalse Basketbalfederatie een sanctie nemen, dan melden zij dat aan ons zodra die sanctie definitief is. Wij nemen die sanctie over voor heel België, zodat ook de Vlaamse federatie verplicht is ze over te nemen, en wij melden de sanctie bij de internationale federatie.

Voor de Wielerfederatie loopt dat juist hetzelfde. De erkenning geldt zowel voor de UCI, de Vlaamse, de Waalse en de Belgische Federatie.

Die twee federaties ken ik tamelijk goed, maar andere federaties gaan dan weer anders te werk.

De heer Philippe Housiaux. — In de federaties die ik ken, houdt een koepelcommissie zich bezig met de dopinggevallen van de VAL, de Vlaamse Atlektiekliga, en haar Franstalige tegenhanger, de LBFA. Als de Wereldfederatie of de plaatselijke liga controles uitvoeren, past die commissie dezelfde straffen toe op het gehele grondgebied. Dat is niet het geval bij een controle door de Vlaamse of de Franse Gemeenschap, want daar volgt een beoordeling. Het volgende voorbeeld is veelzeggender en beoogt niet de erkenning van de supranationaliteit van de sport : de politieke overheid zou moeten erkennen dat de 100 meter in Santiago de Chili dezelfde afstand is als die in Vierzele of in Toemboectoe. Ook de drie punten in basketbal en het strafpunt zijn universeel. Als er moet worden gestraft, moet er dus een instelling worden gevonden die in staat is de regel van de sport eenvormig toe te passen. Dat gaat in de richting van wat het OIC voorstelde tijdens zijn « hoogmis » in Kopenhagen. In zijn voornemen om de straffen eenvormig te maken werd het comité jammer genoeg enigszins « gedribbeld » door het voetbal en in de wielen gereden door het wielrennen : die twee federaties hebben het beginsel van eenzelfde tijdschema voor straffen niet aanvaard. Zoals de heer Cyriel Coomans al zei, is de sportwereld bezig de zaken in eigen handen te nemen, behalve dan het aspect van de leveranciers.

Ik geef een laatste voorbeeld dat aantoont hoe abnormaal de situatie is en dat er nood is aan een grondige bezinning : Qatar stuurt geregeld atleten naar hier om te trainen, omdat het hier in de zomer beter is. Op een bepaalde dag neemt een atleet die alleen Arabisch spreekt deel aan een marathon in Torhout. Na afloop van zijn prestatie wordt hem een in het Nederlands opgesteld document overhandigd waarin hem wordt gevraagd zich aan te melden voor een dopingcontrole. De betrokkene, die wellicht niet goed wist wat er gaande was, vertrekt met de bus. Nadien krijgt de Federatie van Qatar een circulaire van de Vlaamse regering, in het Nederlands, waarin wordt gemeld dat een atleet veroordeeld zal worden en gedurende twee jaar geen marathons mag lopen in Vlaanderen. Dat zorgt voor verwarring in Qatar. De sport heeft voldoende sterke waarden en duidelijke reglementen opdat de federaties die de middelen en de bevoegdheden hebben, zouden kunnen optreden. Wat de andere aangelegenheden betreft, en dan vooral die met betrekking tot de leveranciers, waar Cyriel Coomans het terecht over had, heeft iedereen gelijk na te gaan wie vals speelt.

Ook al ben ik voorzitter van de Federatie en voorstander van een « ethische » sport, toch heb ik geen enkel probleem met de NBA of de NHL, als mensen enorme hoeveelheden dopingproducten nemen omdat ze geen principes hebben. Ze eisen niets, ze trekken op met dezelfde atleten en zodra ze lid worden van het « dream team », waarop Jean-Marie Dedecker wees, moeten ze de regel van het OIC respecteren en dus gecontroleerd worden en gestraft in geval van een positief resultaat.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — De Champions League is een gesloten circuit. De voetballers kunnen zich zwaar doperen als ze deelnemen aan de Champions League, maar anders niet. Dat argument vind ik toch aanvechtbaar.

Mijnheer Housiaux, ik ben het met u eens dat wij daarop geen vat hebben, maar ik ben het er niet mee eens niet dat zij de regels niet ten volle aanvaarden.

De heer Housiaux is een man van het veld en hij weet dat doping niet meer wordt genomen tijdens de competitie, maar wel gedurende de voorbereiding. Sommige federaties nemen daarin het voortouw. Ik denk maar aan de Fina, de zwemfederatie. De IAAF heeft twee jaar achter Mourhit aangezeten, tot zij hem hier te pakken hadden en niet in de bergen van Marokko. Ik wil die hypocrisie weg. Het is alles of niets. Ook aan de atleten moet je kunnen zeggen dat het alles of niets is en dat zij met gelijke middelen kunnen starten. Dat is precies zo moeilijk.

Het IOC zou de moed moeten opbrengen om aan het dream-team te zeggen dat de regels moeten worden gevolgd of dat zij eruit vliegen. Dat debat moet uiteraard hier niet worden gevoerd, maar het draait allemaal om commerciële belangen.

De heer Philippe Housiaux. — Ik wijs de heer Germeaux erop dat de Atletiekfederatie hetzelfde tijdschema voor sancties toepast. De heer Mourhit zou dus in om het even welk land twee jaar schorsing hebben gekregen. Er is altijd een minimumtarief. De sancties variëren wanneer de gemeenschap, de « politieke » overheid, zich met de zaak inlaat. Dan worden andere normen toegepast. Dat is toch verbazingwekkend.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Mijnheer Housiaux stelt dat de kosten van dergelijke zaken niet door zijn federatie kunnen worden gedragen. Dat lijkt me normaal. Veronderstel maar eens dat Mourhit zijn proces wint. Wie moet volgens hem dan de kosten dragen ?

De heer Philippe Housiaux. — Mourhit hangt af van de Ligue belge francophone d'athlétisme. Aangezien de Franse Gemeenschap haar eigen verzekeraar is, verzekert ze ook de financiële risico's van de federaties.

De heer Philippe Housiaux. — In dit geval ging het om een controle van IAAF. De sanctie hebben wij zelf genomen, maar Mourhit is nadien naar de rechtbank gestapt en daar was de IAAF niet meer van de partij. Wij moesten dus een beslissing nemen. We konden naar de rechter stappen, maar dan rees de vraag wie de kosten zou betalen want dat kunnen wij niet dragen.

Er zijn twee mogelijkheden. Ofwel staat de gemeenschap achter ons en betalen ze de honoraria ofwel, en daar pleit ik voor, schakelen we een verzekeringsmaatschappij in. Ik denk aan DKV of ARAG. In dat geval zouden we de kosten kunnen dragen. We hopen dat we nu samen met een bekende broker, Marsh & McLennon, een oplossing zullen vinden.

Wij vragen dat het IOC, BOIC of een internationale federatie die premie zou betalen en aan hun aangesloten leden zou zeggen dat ze hun sport mogen voortzetten en dat ze hen zullen steunen. Op die manier kunnen we aantonen dat we de sport promoten.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Ik vind dit een heel belangrijke verklaring.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Er wordt hier een duale, zelfs schizofrene houding aangenomen. Er werd daarnet het voorbeeld aangehaald van een atleet uit Quatar die hier komt trainen, een papier onder zijn neus krijgt waarvan hij de inhoud niet begrijpt, het bijgevolg niet wil ondertekenen en daarvoor een sanctie kan krijgen.

Men maakt de zaken toch wel erg moeilijk door doping en drugs te splitsen. Het gaat om hetzelfde product en toch is er een verschillende perceptie.

Wie hier komt trainen, wordt toch verondersteld op de hoogte te zijn van onze regelgeving en geplogenheden. Wie is er verantwoordelijk mocht dat niet het geval zijn ? Hij die geen formulier voorlegt in de taal van de betrokkene of hij die geen Nederlands of Engels begrijpt ? Volgens mij gaat de Vlaamse of Waalse overheid hier niet in de fout.

De heer Housiaux heeft gelijk wanneer hij zegt dat de sport geïnternationaliseerd is en dat overal dezelfde regels en straffen zouden moeten gelden. Daar wil ik nu juist naartoe. Ik heb het gevoel dat er een probleem is bij de perceptie van de depenalisering van het drugsbeleid. Alle problemen zowel op het financiële als het penale vlak, komen terecht bij het federale niveau. Ligt de overheveling naar de gemeenschappen van de depenalisering van alles wat sportdelicten betreft niet aan de basis van het probleem ? Moeten we betaling, bestraffing, vervolging of opsporing niet opnieuw naar het federale niveau brengen ?

Mevrouw Katrien Van Kets. — Ik reageer eerst even op het voorbeeld van de atleet uit Quatar. Onze federatie is van oordeel dat dit aan een internationale federatie moet worden overgelaten. Dan kan alles worden geüniformiseerd. De Vlaamse gemeenschap mag echter de ogen niet sluiten voor de realiteit. Wanneer men stelt dat Chinese sportlui maar Nederlands moeten begrijpen en op de hoogte moeten zijn van de in België vigerende regelgeving gaat voorbij aan de werkelijkheid. We moeten dit op een hoger niveau brengen. De Chinezen zullen geen probleem hebben met de procedure die door een internationale federatie van hun discipline wordt opgelegd. Lokale regelingen zijn echter moeilijker uit te leggen en te aanvaarden. Ze weigeren geen controles, maar een uniforme regeling is aangeraden.

De heer Hugo Coomans. — Ik wens te reageren op de bedenking bij de depenalisering van de heer Germeaux. Ik stel vast dat er alleen nog iets gebeurt op het vlak van wat is gedepenaliseerd. Ik concludeer daaruit dat die depenalisering geen slechte zaak is. Er moet alleen een lijn in worden getrokken. De overheid moet ervoor zorgen dat de samenleving gezond is. De sportwereld kan daaraan meehelpen, maar zij moet dat niet betalen. De overheid moet daarvoor de nodige financiële middelen ter beschikking te stellen. Ik ben ervan overtuigd dat de sportwereld dan een positieve bijdrage zal leveren.

De overheid moet bovendien optreden ten opzichte van verzorgers, artsen, toeleveringsbedrijven, enzovoort.

Dat is de enige boodschap die ik hier vandaag kan brengen.

De heer Housiaux. — Ik zou de heer Germeaux willen zeggen dat de sportwereld geen arrogante wereld is. Daarmee bedoel ik dat de atleet uit Qatar, om zijn voorbeeld te nemen, zich er ten zeerste van bewust is dat hij een boete zal betalen als hij in België of in Doha door een rood licht rijdt. Als hij een internationaal atleet is, weet hij echter ook dat, als een controle wordt uitgevoerd door de nationale federatie, er een procedure bestaat die hij kent. Hij weet dus dat, wanneer hij over de meet gaat, hij een document krijgt waarop hem wordt medegedeeld dat hij een controle moet ondergaan en dat een vrijwilliger hem mag vergezellen en bijstaan tijdens de volledige procedure. In dit bewuste geval hanteert de Vlaamse Gemeenschap echter een andere procedure : de atleet ontvangt een document waarin hem gevraagd wordt zich naar een bepaald lokaal te begeven, zonder vrijwillige begeleider. Hij weet dus pas wanneer hij terug in zijn land is dat hij een sanctie zal krijgen.

Er is een controle en er bestaat een regel : de atleten die naar het buitenland gaan, ontvangen een document. Als de autoriteit die optreedt echter niet dezelfde is als de sportautoriteit, veranderen de regel en de procedure. Dan is de atleet die de taal niet spreekt, verloren. Dat heeft zich nu precies voorgedaan. Langs Nederlandstalige kant is hetzelfde gebeurd met een trampolinespringer.

De heer Jean-Marie Dedecker (VLD). — Als men 80 federaties en het BIOC vertegenwoordigt, kan men toch een voorstel van een eenvormig Engelstalig document uitwerken.

Dat is toch niet zo moeilijk. De federaties moeten daarover nadenken. Ik sluit nog even aan bij de vraag over de koepels. Ik weet uit ervaring dat het moeilijk is, maar is het niet mogelijk om samen rond te tafel te zitten en te doen wat de basketbalbond en het UCI doen, namelijk een schorsing in een bepaald landsgedeelte overbrengen naar een hoger niveau ? In Vlaanderen staat de schorsing op het internet. Ik had graag de mening van de heer Coomans over die schandpaal gehoord.

De heer Housiaux stelt voor dat de controles door de federaties worden uitgevoerd, maar er rijzen daarbij vragen. De grote federaties zullen dat kunnen doen, de kleine echter niet. Daarom werden de controles vroeger overgenomen door het BOIC. De heer Housiaux stelt ook voor dat de federaties zich voor de kosten van die controles zouden verzekeren of dat de overheid ervoor zou opdraaien. Ik denk niet dat de overheid dat zal aanvaarden zonder een controlemogelijkheid.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Voor alle duidelijkheid. De heer Dedecker heeft het over het prijskaartje. Er zijn natuurlijk twee prijskaartjes. Er is ten eerste de kostprijs van de controles zelf en ten tweede de kosten veroorzaakt door procedureproblemen, advocatenhonoraria, enzovoort. We moeten die twee zaken uit elkaar houden. Veronderstel dat men tot een akkoord komt en dat de federaties verder controleren. Misschien zou men de gemeenschappen kunnen vragen om die controles te financieren, als zij de nodige controle op de controles kunnen uitoefenen. De juridische kostprijs en de eventueel daaruit voortvloeiende schadevergoedingen zijn enkel en alleen een kwestie van verzekering. Bepaalde verzekeringsmaatschappijen zullen wellicht bereid zijn om die zaken te verzekeren, mits een aangepaste premie. Om een en ander te financieren kan de atleten desnoods worden gevraagd om een klein deel van de premie te betalen, eventueel via hun lidgeld.

De heer Philippe Housiaux. — Ik kan de commissie de juridische tekst overhandigen die ik heb voorbereid en die nu op wereldschaal wordt bestudeerd. Hij heeft betrekking op het soort verzekering rechtsbescherming, op de wijze waarop een internationaal programma moet worden opgezet, op het voorwerp van het contract rechtsbescherming, op het voorwerp van een contract professionele burgerlijke aansprakelijkheid en op de fouten die kunnen worden gedekt. Het voorziet ook in een definitie van de schade. Een voorbeeld van immateriële schade is de terugbetaling van de derving van premies en inkomsten, als gevolg van een disciplinaire maatregel die voor de atleet een stopzetting van zijn sportieve activiteit met zich meebrengt. Het is mogelijk dat soort schade te dekken. Hoe universeler men echter te werk gaat, hoe minder het kost voor de Staten en voor de atleten. Op die wijze zouden vooral de kleine federaties worden geholpen in hun strijd voor de ethiek en voor de bevordering van de sport.

Ik houd dat document tot uw beschikking.

De heer Jacques Germeaux (VLD). — Ook de Orde van Geneesheren loopt het risico dat een geneesheer in beroep gaat tegen een schorsing die ze heeft uitgesproken. Die geneesheer kan eventueel ook een schadevergoeding eisen. En toch is de Orde van Geneesheren, voor zover ik weet, voor haar financiën alleen op zichzelf aangewezen. Bestaat daar een beroepsverzekering ?

De heer Cyriel Coomans. — Bij de voorbereiding van het decreet over dopinggebruik is de kwestie van de schandpaal, waarover de heer Dedecker een vraag heeft gesteld, ook ter sprake gekomen. Ik heb gepleit tegen het op het internet zetten van de namen van geschorste atleten. Ik vond dat strijdig met de bescherming van het privé-leven, maar men heeft mij niet gevolgd.

Mevrouw Katrien Van Kets. — Een argument om de namen wel op de website te zetten, was dat de federaties toch moeten weten welke atleten ze niet aan hun wedstrijden mogen laten deelnemen omdat ze in een andere federatie zijn geschorst. Nu had men hetzelfde zeker ook met andere middelen kunnen bereiken. De federaties hechten er wel veel belang aan dat ze geïnformeerd worden, al was het maar om zich te wapenen tegen de sancties die in het decreet zijn vervat. Maar nogmaals, de publicatie van de namen van geschorste atleten op het net was daar niet per se voor nodig.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Het federale parlement kan aan de hele problematiek bijzonder weinig doen, tenzij het sportbeleid terug op het federale niveau wordt gebracht, maar dat lijkt me een illusie. De federaties kunnen wel veel doen, bijvoorbeeld door de strijd tegen de doping internationaal aan te pakken.

Wat ons vooral bezighoudt, is de strijd op andere fronten zoals die van de verzorger, de dokter, het hele circuit. De mensen van de Farmaceutische Inspectie en van het parket vertelden ons hier dat ze hierover heel weinig te weten komen van een sporter die op dopinggebruik is betrapt. De heer Coomans zei daarnet dat bijna iedereen wel weet over welke dokters of apothekers het gaat, maar op geruchten kan je moeilijk voortgaan. We hebben op een bepaald moment een soort pentiti-regeling voorgesteld, naar analogie met wat in de dopingwet staat. Iemand die vertelt waar hij zich heeft bevoorraad, krijgt daardoor minder sancties of blijft helemaal gevrijwaard. Ziet u iets gelijkaardig mogelijk in de sport ? Hebben jullie ideeën hoe we producten die op het terrein worden gebruikt kunnen opsporen ? Zijn er mogelijkheden om de Farmaceutische Inspectie sneller te waarschuwen als een atleet wordt betrapt, zodat de Inspectie, bijvoorbeeld aan de hand van verpakkingen, onmiddellijk kan nagaan of het product in kwestie op de Belgische markt voorradig is en langs welk kanaal het wordt verdeeld ?

De heer Cyriel Coomans. — Een snelle en heel haalbare weg lijkt me dat al de mensen worden ondervraagd die nu voor de commissies van de federaties of van de Vlaamse Gemeenschap verschijnen. Dat is perfect mogelijk en men zou snel weten waar de producten vandaan komen.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Iemand zei hier dat de artsen en verzorgers zwijggeld betalen. Een sporter heeft er daarom geen enkel belang bij om te spreken. Hoe kunnen we een atleet dan toch overtuigen om zijn bevoorradingskanaal prijs te geven ?

De heer Cyriel Coomans. — Een topsporter klapt inderdaad niet snel uit de biecht, maar er zijn nog zovele andere sporters die betrapt worden. De eerste vraag is of justitie daar echt een prioriteit van wil maken. Iedereen stelt vandaag vast dat dit niet het geval is. Er worden in de sportwereld dagelijks atleten gestraft, maar nooit eens iemand uit de circuits. Dan moet men toch vaststellen dat er iets grondig fout zit.

Mevrouw Katrien Van Kets. — Ik vermoed dat de cel Medisch Verantwoord Sporten van de Vlaamse Gemeenschap beter en beter op de hoogte is en dat ze heel veel tips krijgt vanop het terrein. Op die manier kan ze gerichter controles doen en meer atleten betrappen.

Ik ken niet de details van de informatie die ze via tips en dergelijke te weten komt, maar ik vermoed dat die ook veel vertelt over de leveranciers en de andere betrokkenen. Feit is dat de cel veel bronnen heeft.

Mevrouw Annemie Van de Casteele (VLD). — Een van de problemen is precies dat de moeilijke bevoegdheidsverdeling ervoor zorgt dat de informatie van het gemeenschapsniveau niet doorstroomt naar het federale niveau, terwijl dit het enige is dat de circuits kan aanpakken. Het gekke is dat het gemeenschapsniveau die over de circuits zoveel informatie binnenkrijgt, daar niets mee kan doen.

IV. ONTWERP VAN VASTSTELLINGEN EN AANBEVELINGEN

A. Bevoegdheid

Volgens de artikelen 127, 128 en 129 van de Grondwet zijn de gemeenschappen in ons land bevoegd voor persoonsgebonden aangelegenheden. Hiermee worden bedoeld : taal, cultuur, sport, onderwijs maar ook gezondheidszorg.

Artikel 5, § 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 maakt dat de gemeenschappen bevoegd zijn voor alles wat te maken heeft met gezondheidspreventie. Het is deze bijzondere wet die Vlaanderen de juridische basis verleent voor haar decreet van 27 maart 1991 inzake medisch verantwoorde sportbeoefening. Dit decreet biedt een kader, opdat men op een gezonde manier sport kan beoefenen. Het viseert niet alleen dopinggebruik, maar ook het respecteren van minimumleeftijden voor sporttakken en dergelijke meer. Het decreet voorziet tevens disciplinaire sancties (schorsing en geldboetes) voor personen die de decretale bepalingen met de voeten treden. Het viseert in de eerste plaats de sportbeoefenaar, maar ook de begeleiders van de sportbeoefenaar en de sportverenigingen. De Franstalige gemeenschap heeft sinds 8 maart 2001 het decreet betreffende de promotie van de gezondheid bij de sportbeoefening, het dopingverbod en de preventie ervan in de Franse Gemeenschap. Ook hier kunnen de sportbeoefenaar en eventuele derden die doping aanbieden of gebruik ervan vergemakkelijken een sanctie oplopen zoals een boete en of een schorsing. De Duitstalige gemeenschap heeft een decretaal kader met het sportdecreet van 19 april 2004. Voor de controles op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedellijk Gewest is er nog geen regeling.

Hoewel sport dus een gemeenschapsbevoegdheid is, hebben diverse aspecten ervan betrekking op federale bevoegdheden en wetten en kan het gebruik, het bezit, het verstrekken en verhandelen en het produceren van sommige dopingproducten ook in strijd zijn met de volgende federale regelgeving :

— De wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica verbiedt een groot aantal verdovende producten die ook door de gemeenschappen worden verboden.

— Het koninklijk besluit van 31 december 1930 houdende regeling van de slaapmiddelen en de verdovende middelen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies.

— Het koninklijk besluit van 12 april 1974 betreffende sommige verrichtingen in verband met stoffen met hormonale, anti-hormonale, anabole, bèta-adrenergische, anti-infectieuze, antiparasitaire en anti-inflammatoire werking.

— De wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, anti-hormonale, bèta-adrenergische of productiestimulerende werking.

— Het koninklijk besluit van 22 januari 1998 houdende regeling van sommige psychotrope stoffen en betreffende risicobeperking en therapeutisch advies.

B. Vaststellingen

— Algemeen

1. Dopinggebruik is een wijd verspreid maatschappelijk en cultureel fenomeen dat moeilijk aan te pakken is. De onhoudbare jacht op nieuwe wereldrecords, de invloed van de media en de commercialisering van sport zetten de deur open voor dopinggebruik. Vooral minderjarigen kunnen hierdoor slachtoffer worden van de niet aflatende prestatiedruk.

2. Het gebruik van prestatieverbeterende producten in het kader van sport/topsport wordt goedgepraat. Er is een overheersende mentaliteit dat sport/topsport neerkomt op het verleggen van grenzen, ook de grenzen van het medisch verantwoorde.

3. Dopinggebruik betekent een niet te onderschatten gevaar voor de volksgezondheid. Niet alleen is er een gevaar van acute overdoseringen, maar ook het chronisch gebruik kan gevolgen hebben, niet alleen voor de sporter zelf maar soms zelfs voor zijn kinderen.

4. Het gebruik van dopingproducten blijft niet beperkt tot de topsporters of betaalde sporters. Ook amateursporters en occasionele sportbeoefenaars gebruiken op eigen initiatief dopingproducten, bijvoorbeeld om op korte termijn een sterke spiermassa te ontwikkelen. Daarnaast is er een grote groep van sportbeoefenaars die dopingproducten gebruiken om uit te blinken in hun competitie en hopen zo ooit ontdekt te worden als een nieuw supertalent of omdat ze een gevoel van welbehagen, kracht of esthetiek beogen. Topsporters hebben hierbij vaak een voorbeeldfunctie.

— Aanbod

5. Doping is big business. Er is een enorm aanbod van een zeer brede waaier van legale en illegale prestatieverhogende producten, gaande van de klassieke dopingproducten tot hormonen, prohormonen, pseudo-medicijnen, voedingssuplementen en middelen die dienen om dopinggebruik te maskeren. De jaarlijkse omzet aan dopingproducten zou zo'n 8 miljard euro bedragen. Verder werd gesteld dat 80 % van de jaarlijkse EPO-productie (goed voor 4 miljard euro omzet) zou worden geconsumeerd in de sport. 84 % van de productie van groeihormonen zou naar de sport gaan. Er zijn dus ook grote farmaceutische concerns bij betrokken.

6. De producten zijn zeer eenvoudig te verkrijgen via internet. Op het internet duiken ook vaak spammails op die bepaalde producten aanprijzen. Misleidende reclame is verboden, nochtans bestaan er inzake niet-voorschriftplichtige geneesmiddelen en voedingssuplementen misbruiken.

7. De import uit EU-landen wordt niet gecontroleerd. Het verdwijnen van de binnengrenzen (men spreekt douanetechnisch niet meer van import maar van in vrij verkeer stellen of in vrij gebruik) maken het probleem actueel onbeheersbaar en zeer complex met betrekking tot de huidige nationale wetgevingen die bij wijze van spreken tegen de nationale grenzen opbotsen. De import uit derde landen is niet altijd opspoorbaar door de douane en berust eveneens op toevalstreffers. De controle op postpakketten door de douane is wegens een beperkte personeelsbezetting marginaal, de pakkans berust bijgevolg op toeval.

8. Sommige artsen nemen het niet zo nauw met hun voorschrijfgedrag. Zij schrijven bijvoorbeeld therapeutisch onverantwoorde hoeveelheden anabolica voor. Sommige sportbeoefenaars lopen ook verschillende geneesheren af in de hoop een dokter te vinden die de producten wil voorschrijven die de sportbeoefenaar nodig acht voor het opdrijven van zijn sportieve mogelijkheden. « Veelvoorschrijvers » worden slechts sporadisch opgespoord, en indien ze toch bekend zijn kunnen ze niet worden bestraft (artsen hebben vrijheid van voorschrijven). De Code van de geneeskundige plichtenleer voorziet wel in artikel 36 dat artsen dienen te vermijden « geneesmiddelen voor te schrijven op eenvoudig verzoek van de patient zonder dat diens toestand dit medisch rechtvaardigt » en dat « geneesmiddelen in gepaste vorm en hoeveelheid » dienen voorgeschreven te worden. Maar de Orde van geneesheren treedt zelden of nauwelijks op. Dossiers van het parket worden vaak niet doorgespeeld. Indien dopingcontrole (Vlaamse Gemeenschap) positief blijkt wordt de Directoraat-generaal Geneesmiddelen (federaal) niet ingeschakeld, zelfs niet indien verboden middelen worden gevonden. Apothekers kunnen « abnormaal » voorgeschreven dosissen of vermoeden van misbruik rapporteren aan inspectie van het DGG maar zij doen dit zelden of nooit. Sommige apothekers leveren zelfs dopingproducten af zonder voorschrift.

9. Er ontstaat een grijze zone in de voedingssupplementen. Er is een totale afwezigheid van een strikte regelgeving ter zake en er is geen controle op de werkelijke inhoud van dergelijke voedingssupplementen. Sommige producten bevatten fytohormonen of prestatiebevorderende middelen, al of niet vermeld op het etiket, en al of niet met medeweten van de sportbeoefenaar. Voor sommige producten wordt onterecht een bepaald effect beweerd of worden foutieve gezondheidsbeweringen gebruikt. Er zijn nauwelijks controles op « nutraceuticals » waarin hormonen, fyto- of pro-hormonen en zelfs stimulerende middelen verwerkt zijn. Voor de nutriënten geldt immers enkel een notificatieverplichting waar voor geneesmiddelen een registratieverplichting bestaat.

10. Er zijn soms grote gelijkenissen tussen middelen die worden gebruikt om bij dieren vet- en spiermassa aan te kweken en middelen die de sportieve prestaties van mensen moeten verbeteren. De (illegale) ontwikkeling en bevoorrading verloopt op parallelle wijze.

11. Er is een verregaande verwevenheid tussen de hormonenhandel, het drugsmilieu en de wereld van de doping. Veeartsen mogen producten afleveren vanuit een depot waarvoor ze zich bevoorraden bij de apotheek. De knoop zit hem in de mogelijke collusie met sommige apothekers en het feit dat enkele veeartsen zelf eigenaar zijn van apotheken. Abnormale dosissen of malafide praktijken zijn bijgevolg niet zichtbaar, hormonale producten voor dier of mens zijn dezelfde, en de handel in sommige van die producten is vaak uitermate lucratief.

12. Het gebruik van doping door topsporters is geen individuele aangelegenheid, maar gebeurt meer en meer op een begeleide manier en op basis van goed uitgewerkte programma's. De entourage (producenten en bevoorraders, maar ook medische begeleiders, ploegdirectie en sponsors die tot dopinggebruik aanzetten) worden echter zelden geïdentificeerd en/of bestraft. Amateur sportbeoefenaars handelen meestal op eigen houtje, maar doen ook beroep op bepaalde malafide figuren voor het verkrijgen van dopingproducten.

13. Het gebruik van sommige dopingproducten kan op de duur dezelfde afhankelijkheidsverschijnselen vertonen als bij drugs. Sommige producten worden door sportlui gebruikt zonder dat er zelfs klinische studies mee gebeurden op dieren.

— Opsporing

14. De lijst van dopingproducten die door het WADA worden verboden, is zeer lang en de sportbeoefenaars zijn soms niet op de hoogte van het feit dat het geneesmiddel dat ze gebruiken een positieve controle kan opleveren.

15. De multi-disciplinaire hormonencel bestaande uit personeelsleden van de federale politie, het Directoraat-generaal Geneesmiddelen (de vroegere farmaceutische inspectie), de Douane en het Federaal Agentschap voor de voedselveiligheid tracht een gecoördineerd beleid te garanderen. Naar de strijd tegen de hormonen in de veeteelt werden er tot nu toe goede resultaten geboekt. De cel stelde echter vast dat er een verschuiving plaatsvindt naar de wereld van de sport. Daarom besliste de Ministerraad op 30 maart 2004 de activiteiten van de Cel hormonen uit te breiden naar de illegale handel in hormonen, niet-conforme geneesmiddelen en illegale dopingproducten.

16. De politiediensten zijn onvoldoende vertrouwd met dopingproducten. De aandacht is vrijwel exclusief gericht op het traceren van drugs. Dopingbestrijding is zeker geen prioriteit.

17. De politiediensten, het parket en het Directoraat Geneesmiddelen worden niet altijd tijdig ingelicht over positief bevonden sportbeoefenaars. Daardoor zijn de ordediensten niet aanwezig om onmiddellijk monsters te nemen, de bagage te fouilleren, voertuigen te controleren en bepaalde ruimtes te doorzoeken.

18. Informatie over positieve dopingcontroles wordt evenmin doorgegeven aan de inspectiediensten van het DGG van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu. Er is trouwens een nijpend personeelstekort bij deze diensten wat een proactief optreden onmogelijk maakt. Ook routinematige controles van apotheken en groothandels worden niet uitgevoerd. Evenmin wordt gezocht om bij eventuele verslavingsverschijnselen de hulpverlening in te schakelen zoals dat bijvoorbeeld wel voor drugs gebeurt.

19. De samenwerking tussen de controleartsen van de gemeenschappen, de multidisciplinaire hormonencel en justitie kan beter. De Vlaamse Gemeenschap heeft een samenwerkingsprotocol gesloten met justitie. Het gros van de dopingdossiers worden doorgegeven aan het openbaar ministerie. De controleurs hebben echter geen zicht op wat er met deze informatie gebeurt. Een systematische informatie-uitwisseling tussen de Franstalige Gemeenschap en justitie ontbreekt.

20. De Europese Unie voorziet vrij verkeer van goederen. Dit maakt de bewaking en retracering van geneesmiddelen en dus ook dopingproducten die in het buitenland worden aangeschaft vrijwel onmogelijk.

21. Jaarlijks worden ongeveer 130 000 dopingcontroles uitgevoerd voor een totale kostprijs van ongeveer 65 miljoen euro. 98,5 % daarvan zijn negatief. Daaruit kan worden afgeleid dat meer en meer dopingproducten onopspoorbaar zijn met de gebruikte opsporingstechnieken (bijvoorbeeld EPO op basis van humaan plasma, groeihormoon).

22. Er bestaat een grijze zone-overleg waar men poogt de kennis en vaststellingen van de eetwareninspectie en het Directoraat Geneesmiddelen op mekaar af te stemmen.

23. « Electronic pharmacy », de aanschaf van dopingproducten via internet ontsnapt aan elke controle. Hoewel het hier vaak gaat om inbreuken op de geneesmiddelenwetgeving die de invoer van geneesmiddelen door particulieren verbiedt.

— Bestraffing

24. De bestraffing van dopinggebruik door de verschillende gemeenschappen vertoont grote verschillen. De wederzijdse erkenning van de disciplinaire sancties door de gemeenschappen blijft achterwege. Meestal is er ook een gebrek aan informatie over de genomen sancties. Buitenlandse of Waalse sportbeoefenaars die in Vlaanderen worden betrapt op doping en tegen wie een sanctie wordt uitgesproken, kunnen hun sportieve activiteiten zonder problemen verder zetten in het Franstalige landsgedeelte en in het buitenland. Disciplinaire sancties, uitgesproken door de Vlaamse Gemeenschap, hebben enkel rechtskracht op het Vlaamse grondgebied. In Brussel is er totaal geen regelgeving.

25. Sportfederaties die zelf disciplinaire sancties nemen, zijn hier juridisch onvoldoende voor gewapend en dreigen te worden geconfronteerd met dure procedures voor reguliere rechtbanken. Zij riskeren daardoor soms hoge schadeclaims.

26. De informatieverstrekking door de Vlaamse en Franstalige gemeenschap aan buitenlandse sportbeoefenaars die worden gecontroleerd op doping of worden betrapt op bezit van doping gebeurt enkel in de taal van de respectieve gemeenschap. Dit heeft tot gevolg dat deze sporters amper weten wat door de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap is verboden en welke procedure er wordt gevolgd.

27. Er is een moeilijk raakvlak tussen disciplinaire en correctionele straffen. Dit is voornamelijk het gevolg van het feit dat ingevolge de staatshervorming de strijd tegen doping overgelaten werd aan de gemeenschappen. Bovendien is doping voor de parketten geen prioriteit.

28. Zo is het mogelijk dat de strafmaat voor het gebruik van en de handel in sommige verboden producten in de veeteelt veel zwaarder is dan die voor eenzelfde overtreding met dezelfde producten in de sport.

29. De Ordes geven weinig adviezen over de houding van artsen, veeartsen en apothekers tegenover dopinggebruik. Zij krijgen pas kennis van een dossier wanneer het strafrechterlijk is afgehandeld met een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak. Slechts op dat ogenblik, meestal jaren na de feiten, kan een tuchtprocedure worden opgestart.

C. Aanbevelingen

De Senaat gaat er van uit dat dopinggebruik moet worden bestreden, niet alleen omwille van de fair play en de gelijke kansen in de sport maar ook en vooral omwille van de volksgezondheid. In de eerste plaats is er een sensibiliseringsactie nodig die aanzet tot « gezond » sporten.

— Aanbod

1. De ministers van Volksgezondheid en Consumentenzaken moeten de instrumenten krijgen om strenger toe te zien op de reclame die wordt gevoerd m.b.t. niet-voorschrijfplichtige geneesmiddelen en voedingssupplementen. Reclame voor voedingssupplementen moet worden gereglementeerd op het Europese niveau.

2. De Senaat roept de organisatoren van sportieve manifestaties op erover te waken dat de deelnemende sportbeoefenaars dopingvrij zijn. Het zou aangewezen zijn de gemeenschappen van het probleem bewust te maken, opdat ze de organisatoren een gedragscode kunnen voorstellen waaraan elke sportwedstrijd zou moeten voldoen en die onder meer stipuleert dat sportbeoefenaars tegen wie een onderzoek loopt wegens het gebruik van doping zouden worden uitgesloten van de competitie en dit zo lang hun naam niet is gezuiverd.

3. De senaat roept sponsor-bedrijven op, wanneer de clubs of individuele sportbeoefenaars die zij sponsoren meermaals voor dopinggebruik werden veroordeeld, hun verantwoordelijkheid op te nemen en resoluut afstand te nemen van dopinggebruik. In zoverre sponsors blind zijn voor doping, kan niet worden aanvaard dat de bestede reclamebudgetten fiscaal aftrekbaar zijn. De minister van Financiën zou hiertoe de nodige stappen moeten doen.

4. Het zou aangewezen zijn dat de minister van Volksgezondheid overleg organiseert met de gemeenschappen om meer preventie en begeleiding te voorzien in de rangen van jeugd- en amateur-sporters en in het onderwijs. Ook zou het aangewezen zijn dat de gemeenschappen met de sportfederaties overeenkomen dat een deel van de subsidies, verstrekt aan de door hen erkende en gesubsidieerde sportfederaties, specifiek wordt aangewend voor de bestrijding van dopinggebruik. Tevens zou het wenselijk zijn een preventiecampagne te organiseren om de sportlui te waarschuwen voor de gevolgen op lange termijn van het nemen van doping.

5. Geneesmiddelen die op de lijst van de WADA staan, zoudenmoeten worden voorzien van een doorkruist olympisch logo. De Belgische regering zou dit standpunt op Europees niveau moeten aankaarten en hierover bij monde van de minister van Volksgezondheid overleg opstarten met de farmaceutische industrie.

6. De bijsluiter voor het publiek van de geneesmiddelen die op de lijst van het WADA staan, moet de nadruk leggen op het feit dat ze in geen geval mogen worden gebruikt bij een sportwedstrijd of bij sportbeoefening.

7. Voor sommige diergeneesmiddelen zou het aangewezen zijn om, naar analogie met wat is ingevoerd voor geneesmiddelen, een unieke barcode te voorzien om de opsporing beter te laten verlopen omdat ze niet alleen in de veeteelt maar ook als dopingproducten worden gebruikt. De minister van Volksgezondheid zou hiertoe de bestaande controlesystemen moeten uitbreiden.

8. De ministers van Volksgezondheid, van Economie en van Consumentenzaken zouden internationaal overleg moeten opstarten om te trachten de verkoop van en reclame voor geneesmiddelen via internet te beperken. Minstens moeten de referenties worden vermeld van de personen die verantwoordelijk zijn voor de websites.

9. De minister van Economie zou de Cel Informatie van Economische Zaken moeten doen optreden tegen spammails die prestatiebevorderende voorschriftplichtige producten aanprijzen.

10. Er is een betere etikettering nodig van voedingssupplementen. De minister van Volksgezondheid zou moeten, in samenwerking met de producenten, een lijst samenstellen van voedingsssupplementen die dopingvrij zijn, geen gevaar betekenen voor de gezondheid van de sportbeoefenaar en geen onjuiste informatie bevatten, naar analogie met wat in Nederlend gebeurt via het Nederlandse Zekerheidscentrum Voedingssupplementen Topsport.

11. Er moet meer overleg op het Europese niveau komen om de strijd aan te binden met de sluikhandel in doping.

12. Met eerbiediging van het beginsel van de vrije keuze van diagnose en therapie van de arts, mag het vrije voorschrijfgedrag van artsen niet leiden tot oneigenlijk gebruik van geneesmiddelen in een andere niet-therapeutische context. Het voorschrijven van dosissen die boven de normale, in het registratiedossier vermelde therapeutische dosis ligggen moet door de betrokken geneesheer kunnen worden gemotiveerd.

13. De geneesmiddelenwetgeving zou daartoe door de minister van Volksgezondheid moeten worden aangepast : stoffen met hormonale, antihormonale en andere stoffen en stoffen met anabole werking kunnen slechts voorgeschreven en verkocht worden in een volgens het registratiedossier aangenomen therapeutische dosis, eventueel met uitzonderingen te motiveren én te attesteren door de behandelende arts.

— Opsporing

14. De douanediensten zouden moeten worden versterkt, zodat ze meer gericht kunnen zoeken naar drugs- en dopingproducten. De douane zou de wettelijke mogelijkheid moeten krijgen om uit gecontroleerde zendingen geneesmiddelen te halen. De minister van Financiën zou hiertoe de nodige initiatieven moeten nemen.

15. De erkende controlelaboratoria zouden moeten kunnen beschikken over de nodige high-tech apparatuur. Ondanks de uitbreiding met bloedcontroles blijven immers enkel de urinecontroles bewijskracht hebben. Bovendien hebben de controlelaboratoria de belangrijke taak om trends vast te stellen en moeten ze daarop kunnen inspelen. Er zou meer know how moeten worden uitgewisseld tussen de labs die controleren op dopingproducten en die welke hormonen in de veeteelt opsporen.

16. De Multidisciplinaire Hormonencel zou jaarlijks een aktiviteitenrapport moeten opstellen dat ter beschikking wordt gesteld van het parlement. Er zou ook gezocht moeten worden naar een early-warning systeem.

17. De minister van Binnenlandse Zaken zou de politiediensten moeten gelasten meer aandacht te besteden aan de strijd tegen doping. Politiemensen moeten daartoe de nodige opleiding krijgen. Die zou moeten worden verstrekt door de Hormonencel wat de bestraffing betreft en door de Gemeenschappen wat de preventie betreft.

18. Per gerechtelijk ressort zou één politieambtenaar uit de federale of de lokale politie moeten worden aangesteld, die gespecialiseerd is in het domein van dopingproducten. Deze politieambtenaar zou vanuit zijn standplaats steun verlenen aan lokaal lopende gerechtelijke dossiers. De coördinatie van deze steun zou in handen moeten komen van de Multidisciplinaire Hormonencel.

19. De minister van Volksgezondheid zou het Directoraat Generaal Geneesmiddelen meer mensen en middelen ter beschikking moeten stellen waardoor sluitender controles mogelijk zijn, ook op het verstrekken van geneesmiddelen door veerartsen. Verder zou het Directoraat Geneesmiddelen ook meer risicoanalysetechnieken moeten aanwenden.

20. Het zou raadzaam zijn dat de minister van Volksgezondheid een samenwerkingsprotocol kan sluiten met de gemeenschappen voor het inschakelen van het Directoraat Geneesmiddelen wanneer door de controleorganen van de gemeenschappen dopinggebruik wordt vastgesteld.

21. De minister van Volksgezondheid zou de middelen moeten krijgen om wetenschappelijk onderzoek te laten uitvoeren naar dopinggebruik en de resultaten ervan op de gezondheid.

— Bestraffing

22. De geneesmiddelenwet en de wet op de verdovende middelen moeten onverkort worden toegepast door actiever onderzoek en effectieve vervolging.

23. Justitie mag geen onderscheid maken tussen iemand die om andere dan medische redenen verboden producten gebruikt in het kader van zijn sportieve activiteiten en iemand die gebruikt om andere niet-medische redenen. De inspanningen van Justitie moeten er in de eerste plaats op gericht zijn bevoorraders en producenten van dopingproducten aan te pakken. De rechter moet alle mogelijkheden van bestraffing kunnen benutten, gaande van een gevangenisstraf, een boete, of een doorverwijzing naar de gespecialiseerde hulpverlening.

24. De parketten moeten een grotere openheid aan de dag leggen zodat alle betrokken diensten rond de tafel worden gebracht bij opsporings- of gerechtelijke onderzoeken in belangrijke dossiers en rekening houdend met de beperkingen inzake strafprocedure.

25. Het oplopen van een disciplinaire sanctie wegens doping mag niet betekenen dat er op systematische wijze in geen enkele vorm van strafrechtelijk gevolg wordt voorzien.

Het is aangewezen dat de minister van Justitie, in overleg met het college van de procureurs-generaal, het toepassingsgebied van de omzendbrief van 4 oktober 2004 van de procureurs-generaal van Antwerpen, Brussel en Gent uitbreidt tot het hele land.

26. Het is van vitaal belang zicht te krijgen op de producenten en leveranciers van dopingproducten. Daarom zouden sportbeoefenaars die worden betrapt op dopingproducten, moeten kunnen rekenen op strafvermindering of kwijtschelding van straf, indien ze meewerken aan het onderzoek, naar analogie van wat artikel 6 van de wet van 24 februari 1921 voorschrijft. Tevens zouden de gemeenschappen moeten overwegen in diezelfde maatregel te voorzien in het tuchtrecht.

27. Geneesheren die geneesmiddelen voorschrijven die niet beantwoorden aan een therapeutische noodzaak en die worden aangewend om de sportieve prestaties van een patiënt op te drijven moeten strafbaar worden gesteld krachtens de Drugswet van 24 februari 1921 en de wet van 25 maart 1964 op de geneesmiddelen.

V. STEMMINGEN

Dit verslag wordt goedgekeurd met eenparigheid van de aanwezige leden.

De rapporteurs, De voorzitter,
Jacques GERMEAUX.
Marc WILMOTS.
Annemie VAN de CASTEELE.

BIJLAGE

Deze bijlage is beschikbaar in pdf-versie en in gedrukte versie.