3-1095/1 | 3-1095/1 |
17 MAART 2005
(Verklaring van de wetgevende macht,
zie « Belgisch Staatsblad » nr. 128 — Ed. 2
van 10 april 2003)
De Grondwet (artikel 10, tweede lid, tweede zinsdeel) waarborgt de toegang tot de burgerlijke en militaire bedieningen enkel voor de Belgen.
Sedert de inwerkingtreding van het Verdrag van Rome en de bepalingen inzake de vrije beroepsuitoefening rijst ter zake een probleem.
Artikel 48 van het Verdrag van 25 maart 1957 tot oprichting van de EU verbiedt elke discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers van de lidstaten, meer bepaald wat de tewerkstelling betreft. Artikel 48, § 4, geeft evenwel als regel dat die bepalingen niet toepasselijk zijn op de betrekkingen in de overheidsadministratie.
Op 18 maart 1988 heeft de EU-Commissie, in een mededeling in het Publicatieblad, haar standpunt uitgebracht over de draagwijdte van de in artikel 48, § 4, vervatte afwijking (1).
Uitgaande van de huidige stand van de rechtspraak van het Europees Hof van Justitie en rekening houdend met de vorderingen inzake de opbouw van de « ene markt », is de EU-Commissie van oordeel dat de afwijking van artikel 48, § 4, betrekking heeft op de speciale functies van de Staat en van de daarmee gelijk te stellen openbare lichamen, zoals de strijdkrachten, de politie en de andere gewapende korpsen, de magistratuur, de belastingadministratie en de diplomatie. Verder worden geacht eveneens onder de uitzondering te vallen de betrekkingen die ressorteren onder de staatsministeries, de gewestelijke regeringen, de andere openbare lichamen, de gelijkgestelde organen en de centrale banken, voorzover het gaat om personeelsleden (ambtenaren of anderen) die zich inlaten met taken die rechtstreeks verband houden met de openbare rechtsmacht van de Staat of van een ander publiekrechtelijk lichaam, zoals de opstelling van juridische akten, de tenuitvoerlegging van die akten, de controle op hun toepassing en het toezicht op de ondergeschikte besturen.
De bepaling opgenomen in artikel 16, eerste lid, 1º, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel (STAT. 1937) is thans in overeenstemming gebracht met het dispositief van artikel 48, § 4, van het EU-Verdrag, zoals die geïnterpreteerd werd door het Gerechtshof van de EU, zodat thans nog enkel aan Belgen worden voorbehouden de betrekkingen die luidens artikel 16 STAT. 1937 al dan niet rechtstreeks deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhouden en werkzaamheden omvatten strekkende tot bescherming van de algemene bepalingen van de Staat. De andere functies zullen voor de burgers van de EU openstaan onder dezelfde voorwaarden die aan de Belgen worden opgelegd. Dit geldt niet voor niet-EU-burgers.
De inactiviteitsgraad van mensen van buitenlandse afkomst, vooral dan van personen die niet uit de EU afkomstig zijn, is aanzienlijk hoger dan die van mensen met de Belgische nationaliteit (2). Dit verschil kan gedeeltelijk verklaard worden door culturele verschillen, meer bepaald voor wat de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt betreft, maar is ook het gevolg van een vorm van ontmoediging die samenhangt met de problemen welke die groep ondervindt om zich op de arbeidsmarkt in te schakelen.
De verschillen in werkgelegenheids- en werkloosheidsgraad die over het hele nationale grondgebied worden waargenomen tussen mensen met Belgische nationaliteit en mensen die niet afkomstig zijn uit de EU, zijn dan ook aanzienlijk en komen ook op gewestelijk niveau tot uiting. Terwijl de werkgelegenheidsgraad van Belgen en mensen afkomstig uit een Europees land rond 60 % schommelt, beloopt deze nauwelijks 30 % voor mensen die afkomstig zijn uit een land dat niet tot de EU behoort. Die verschillen in participatie op de arbeidsmarkt gelden voor alle opleidingsniveaus.
De hieronder gepresenteerde analyses zijn gebaseerd op de resultaten van arbeidskrachtentellingen, die personen selecteren op basis van hun nationaliteit, en niet op basis van hun oorspronkelijke etnische afkomst. Dat betekent dat vreemdelingen die intussen de Belgische nationaliteit hebben verworven, in die analyses niet als een aparte groep kunnen behandeld worden.
Werkgelegenheidsgraad per nationaliteit en per opleidingsniveau in België in 2002
(aantal werkende personen in procenten van
de overeenstemmende bevolking op arbeidsleeftijd)
Belges — Belgen |
UE — EU |
Hors UE — Niet-EU |
|
Hommes. — Mannen | |||
Niveau de scolarisation élevé. — Hooggeschoolden | 86,4 | 87,4 | 65,9 |
Niveau de scolarisation moyen. — Middengeschoolden | 75,1 | 78,6 | 43,6 |
Niveau de scolarisation bas. — Laaggeschoolden | 52,9 | 53,3 | 38,5 |
Total. — Totaal | 68,9 | 68,0 | 44,7 |
Femmes. — Vrouwen | |||
Niveau de scolarisation élevé. — Hooggeschoolden | 81,0 | 77,9 | 36,0 |
Niveau de scolarisation moyen. — Middengeschoolden | 56,9 | 53,2 | 30,2 |
Niveau de scolarisation bas. — Laaggeschoolden | 30,1 | 29,4 | 9,8 |
Total. — Totaal | 52,5 | 47,9 | 18,1 |
Hommes et femmes. — Mannen en vrouwen | 60,7 | 58,7 | 30,7 |
Bron : Eurostat, Arbeidskrachtentelling.
Wat de werkloosheid betreft, was 15,4 % van de personen op arbeidsleeftijd die afkomstig zijn uit een land buiten de EU, werkzoekend in 2002; voor de Belgen bedroeg dat percentage 3,9 % en voor de personen afkomstig uit een ander EU-land was dat 6,7 %. Globaal genomen is de werkloosheidsgraad omgekeerd evenredig met het opleidingsniveau, behalve voor laaggekwalificeerde niet-Belgische vrouwen die relatief lage werkloosheids- en werkgelegenheidsgraden vertonen. Die vrouwen zijn in feite grotendeels inactief. Voor mannen die niet afkomstig zijn uit een EU-land leidt het verwerven van een diploma van hoger secundair of hoger onderwijs niet tot een noemenswaardig grotere kans op inschakeling op de arbeidsmarkt. In tegenstelling tot wat het geval is voor mannen met een Belgische of Europese nationaliteit, verschilt de werkloosheidsgraad niet veel naargelang van het scholingsniveau; hun investering in opleiding komt dus niet tot haar recht. Dit getuigt van discriminatie op de arbeidsmarkt waaronder vreemdelingen te lijden hebben.
Werkloosheidsgraad per nationaliteit en per opleidingsniveau in België in 2002
(aantal werkzoekenden in procenten van
de overeenstemmende bevolking op arbeidsleeftijd)
Belges — Belgen |
UE — EU |
Hors UE — Niet-EU |
|
Hommes. — Mannen | |||
Niveau de scolarisation élevé. — Hooggeschoolden | 2,6 | 3,6 | 15,8 |
Niveau de scolarisation moyen. — Middengeschoolden | 4,1 | 5,9 | 17,7 |
Niveau de scolarisation bas. — Laaggeschoolden | 4,5 | 10,4 | 18,8 |
Total. — Totaal | 3,9 | 7,7 | 18,0 |
Femmes. — Vrouwen | |||
Niveau de scolarisation élevé. — Hooggeschoolden | 2,6 | 4,2 | 14,9 |
Niveau de scolarisation moyen. — Middengeschoolden | 4,3 | 8,1 | 24,4 |
Niveau de scolarisation bas. — Laaggeschoolden | 4,5 | 4,6 | 9,6 |
Total. — Totaal | 3,9 | 5,6 | 13,1 |
Hommes et femmes. — Mannen en vrouwen | 3,9 | 6,7 | 15,4 |
Bron : Eurostat, Arbeidskrachtentelling.
Gegeven de hierboven geschetste precaire situatie waarin allochtonen zich op de arbeidsmarkt bevinden, moeten we er alles aan doen om hen aan een job te helpen. Het openstellen van het openbaar ambt voor niet-EU-burgers zou een serieuze stap voorwaarts kunnen betekenen.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd reeds een ordonnantie aangenomen die elke persoon, ongeacht zijn nationaliteit, toegang verleent tot het gewestelijk openbaar ambt (3). Artikel 10 van de Grondwet bepaalt immers dat enkel Belgen toegelaten zijn tot de openbare betrekkingen, behalve de uitzonderingen die bepaald zijn in een wetgevende tekst (i.c. een ordonnantie voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Concreet verruimt de ordonnantie de toegang tot het openbaar ambt onder dezelfde voorwaarden als die welke vastgelegd zijn voor de EU-burgers, meer bepaald voor de betrekkingen die geen rechtstreekse of onrechtstreekse deelname aan het openbaar gezag inhouden en die niet tot doel hebben de algemene belangen van de Staat of van andere publieke overheden te waarborgen.
Het zou dan ook niet meer dan logisch en billijk zijn de Grondwet te wijzigen en het openbaar ambt sowieso open te stellen voor niet-EU-burgers, evenwel beperkt tot betrekkingen die geen directe of indirecte deelname aan het openbaar gezag veronderstellen en die niet tot doel hebben de algemene belangen van de staat of andere openbare diensten te waarborgen.
Dit voorstel past volledig in het beleid van deze regering. Het federaal regeerakkoord van juli 2003 stelt immers dat de overheid de toegang van vreemdelingen tot bepaalde openbare ambten wil aanmoedigen en de deelname wenst te stimuleren van landgenoten van vreemde herkomst aan de selectieproeven in het openbaar ambt. Artikel 10, tweede lid, tweede zinsdeel, van de Grondwet werd om die reden toegevoegd aan de lijst van voor herziening vatbare Grondwetsbepalingen (4).
Fatma PEHLIVAN. |
Enige artikel
Artikel 10, tweede lid, tweede zinsdeel, van de Grondwet wordt vervangen als volgt :
« ; zij alleen zijn benoembaar tot openbare ambten die een directe of indirecte deelname aan het openbaar gezag veronderstellen en die tot doel hebben de algemene belangen van de staat of andere openbare diensten te waarborgen. »
10 februari 2005.
Fatma PEHLIVAN. |
(1) Zie Publicatieblad, C 72/3, nr. 88/C/2/02.
(2) Bron : Smets, J. (2003) Alle hens aan dek voor werk. Onze job-achterstand op Europa inhalen. Brussel : Nationale Bank van België.
(3) Ordonnantie van 11 juli 2002 tot verruiming van de nationaliteitsvoorwaarden voor de toegang tot betrekkingen in het gewestelijk openbaar ambt.
(4) Verklaring van de wetgevende macht, zie Belgisch Staatsblad nr. 128 — Ed. 2 van 10 april 2003.