Vragen en Antwoorden

Belgische Senaat


Bulletin 3-24

ZITTING 2003-2004

Vragen van de Senatoren en antwoorden van de Ministers

(N.): Vraag gesteld in 't Nederlands - (Fr.): Vraag gesteld in 't Frans


Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid Volksgezondheid

Vraag nr. 3-1239 van de heer Vandenberghe H. d.d. 28 juli 2004 (N.) :
Tandartsen. ­ Quotum.

Dit academiejaar studeerden 46 studenten in de eerste zittijd af als tandarts. Sedert de invoering van de toelatingsproef arts en tandarts in 1997 is de bovengrens vastgesteld op 84 afgestudeerde tandartsen.

In het rapport over de « mondzorg in België » maakt een hoogleraar van de KU Leuven zich zorgen over de kloof tussen de generaties die op ons afkomt. De Leuvense hoogleraar merkt op dat de opleiding tandheelkunde in de jaren zeventig aan het « boomen » was, waardoor we nu met een grote groep tandartsen zitten die over tien tot vijftien jaar met pensioen gaan. Daar er zo weinig tandartsen afstuderen bestaat de vrees dat men deze lacune in de toekomst niet kan opvangen.

1. Hoeveel tandartsen studeerden sedert de invoering van de toelatingsproef in 1997 in Vlaanderen jaarlijks af ? Graag had ik een uitsplitsing per jaartal en per provincie.

2. Welke conclusies trekt de geachte minister uit het rapport van de Leuvense hoogleraar ?

3. Acht de geachte minister het wenselijk de studies tandheelkunde aantrekkelijker te maken door bijvoorbeeld een mediacampagne op te starten ?

Antwoord : Ik heb de eer het geachte lid als volgt te antwoorden.

In de vraag van het geachte lid ontwaren we een terechte bezorgdheid voor de toekomst inzake tandheelkunde in België in het algemeen, en inzake een mogelijk tekort aan beroepskrachten, in concreto tandartsen, in het bijzonder. De problematiek van het aantal tandartsen dient vanuit verschillende gezichtspunten bekeken te worden. Het rapport van de Leuvense hoogleraar, waar het geachte lid naar verwijst, beperkt zich gelukkig niet tot « tandheelkunde », laat staan tot het aantal tandartsen, maar omvat een ruimer domein namelijk de « mondzorg » en dit in verschillende aspecten. Zoals het geachte lid weet bevat het rapport twee delen : een wetenschappelijk deel met epidemiologie, risicogroepen, de aanpak en de organisatie van de mondzorg en een deel met beleidsmatige aanbevelingen. Beide delen zijn zeer goed opgebouwd en helder geschreven. Over het wetenschappelijke deel kan er weinig discussie zijn, tenzij onder wetenschappers. Daaraan zullen wij ons hier niet wagen. Niet dat dat ons afschrikt. Het is hier niet de plaats voor. Over de beleidsaanbevelingen dient wel een gedachtewisseling te zijn. Laat dit al een belangrijke appreciatie zijn van het rapport van professoren Van Steenberghe en Perl : de verschillende elementen zijn op een rij gezet, de hiaten in de kennis zijn aangeduid en op basis hiervan zijn de aanbevelingen geformuleerd die als basis kunnen dienen van een debat. Maar er zijn ook hiaten vastgesteld in de wetenschappelijke kennis en dit zal deel uitmaken van mijn antwoord.

Het zou het rapport onrecht aandoen om alle beleidsaanbevelingen, die trouwens niet enkel de federale materie betreffen, hier de revue te laten passeren. Laten we ons beperken tot het onderwerp dat onze geachte collega in zijn vraag aansnijdt, met name dat van de « manpower planning ».

Het mogelijk tekort aan tandartsen is natuurlijk een relatief iets en omvat verschillende elementen. Ik verklaar me nader :

1. Het omvat het huidig evenwicht in vraag en aanbod, dat cultureel en historisch gegroeid is en dus nu is wat ze is. Daarom wellicht is de bestaande praktijk hier en daar suboptimaal, zoals de professoren stellen. Zoals de professoren terecht opmerken zijn er weinig epidemiologische gegevens ter beschikking om de te verwachten toekomstige vraag aan onder meer tandartsen goed in te schatten. Bovendien volgt de praktijk, omwille onder meer van de geschiedenis, niet altijd de wetenschappelijke evidentie, laat staan dat de de financiering via de ZIV naadloos de wetenschappelijke evidentie volgt. Voor dit laatste gaan we niet in de plaats treden van de bestaande structuren, doch het lijkt de evidentie zelve dat de instanties die de ZIV beheren hiervoor stimulerend kunnen en zullen optreden.

2. Het omvat een inschatting van wat de toekomst zal brengen en dit op basis van de huidige kennis. Onze diensten beschikken reeds enkele jaren over een mathematisch model, dat weliswaar dient te werken met die beperkte beschikbare gegevens en kennis. Op dit ogenblik werkt de planningscommissie onder andere nog met een aanbodsmodel, en dus op basis van historische gegevens wat betreft onder meer de beschikbare tandartsen. Er wordt nog geen toekomstprojectie uitgevoerd op basis van de vraag van de patiënt, bijvoorbeeld op basis van epidemiologische gegevens of, bij gebrek eraan, van consumptiegegevens. Zulke modellen zijn evenwel voorzien in de planning. Ze dienen gevoed te worden met beschikbaar materiaal. Van een verdere uitbouw van het mathematisch model wordt werk gemaakt en dit in samenwerking met universiteiten.

3. Een tekort hangt, zoals de professoren eveneens inschatten, eveneens af van andere gezondheidswerkers, eventueel met een andere kwalificatie dan een tandarts. Zij kunnen bepaalde welomschreven elementen van de mondzorg al of niet in welomschreven settings op zich nemen. Zij zouden dit, zo dit nodig wordt geacht, onder supervisie of sturing van een tandarts kunnen doen. Zo wordt onder meer aanbevolen werk te maken van het beroep van mondhygiënist en van tandartsassistent. Dit lijkt ons een interessante piste, die we samen met de gemeenschappen zullen moeten afleggen. Het gaat immers niet alleen over een erkenning van en de toegang tot een beroep, maar ook over de opleiding van de nodige beroepskrachten. Dit vraagt tijd en overleg.

4. De organisatie van de gezondheidszorg komt tussen. Veel tandartsen werken nog als solisten. Een versterking van de eerste lijn, niet alleen van de tandheelkunde maar ook ruimer zal een antwoord bieden. Zeker zodra er andere gezondheidswerkers in een tandartsenpraktijk ondersteuning zullen kunnen bieden, zal er aandacht gaan naar werken in teamverband binnen de tandartsenpraktijk. Het is goed op tijd hierover te reflecteren in overleg met de beroepsgroep.

5. De aantrekkingskracht van het beroep is eveneens een factor. De geachte collega heeft terecht begrepen dat één cijfer, 46 studenten in de eerste zittijd in Vlaanderen, wat weinig is om een beleid op te bouwen, daarom zijn vraag naar meer. Wat betreft dat ene cijfer, nog even dit, er waren 56 laatstejaars. Laatstejaarsstudenten tandheelkunde studeren doorgaans af. We mogen dan ook verwachten dat na de tweede zittijd er 56 gediplomeerden zullen afgeleverd worden door de Vlaamse universiteiten. De globale cijfers (zie tabel hieronder) laten zien dat zeker wat Vlaanderen betreft de instroom van studenten in het eerste jaar terug aantrekt. Dat zal resulteren in hogere aantallen gediplomeerden in de volgende jaren. Deze hogere aantallen blijven weliswaar onder het Vlaamse quotum. De instroom aan studenten in Wallonië lijkt niet zo aan te trekken. Dat is echter gecamoufleerd door de buitenlandse studenten. Het procentueel aantal buitenlandse studenten is in de Franse Gemeenschap hoger dan in de Vlaamse, maar het daalt de laatste jaren. Het effect van het schijnbaar overquotum in Wallonië is op dit ogenblik wat moeilijk in te schatten aangezien ze zal worden beïnvloed door een migratie van buitenlandse studenten na afstuderen.

Om te concluderen : een mediacampagne om de studies tandheelkunde aantrekkelijker te maken is op dit ogenblik niet aangewezen. Het is weinig kostenefficiënt voor het beperkte doel van een tiental studenten extra in de Vlaamse Gemeenschap. Het aantal inschrijvingen steeg sowieso de laatste jaren. Een meer gerichte extra inspanning in het laatste jaar secundair onderwijs om dit gat te dichten kan misschien geen kwaad. Deze inschatting laten we over aan de bevoegde collega's.

Wat wel aangewezen is, is een wetenschappelijke studie in het kader van « manpower planning ». Hierbij kunnen simulaties uitgevoerd worden onder meer van het effect van de inzet van andere beroepskrachten zoals mondhygiënist en tandartsassistent. Hierbij is de inbreng van de wetenschappelijke wereld onontbeerlijk. We zullen dan ook hiervoor de nodige intitiatieven nemen.

Evolutie studenten tandheelkunde in de twee gemeenschappen

Année académique
­
Academiejaar
Communauté française
­
Franstalige Gemeenschap
Communauté flamande
­
Vlaamse Gemeenschap
1re année
­
1e jaar
Estimation diplômés
(à partir du 3 avril 2004)
­
Gediplomeerden
(vanaf 3 april 2004 geschat)
Quota
­
Quotum
1re année
­
1e jaar
Estimation diplômés
(à partir du 3 avril 2004)
­
Gediplomeerden
(vanaf 3 april 2004 geschat)
Quota
­
Quotum
1995-1996 111 232 101
1996-1997 215 103 183 90
1997-1998 150 96 119 104
1998-1999 139 112 59 94
1999-2000 161 127 42 93
2000-2001 126 121 39 101
2001-2002 127 80 56 70 87 84
2002-2003 117 68 56 71 65 84
2003-2004 62 56 84 56 84
2004-2005 60 56 44 84
2005-2006 66 56 54 84
2006-2007 59 56 62 84
2007-2008 56 73 84