3-402/1

3-402/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

8 DECEMBER 2003


Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en met de Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996


INHOUD


MEMORIE VAN TOELICHTING


Het ontwerp van wet dat u ter beraadslaging wordt voorgelegd, strekt tot de bekrachtiging door België van het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996.

Het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 werd door België bekrachtigd bij wet van 14 juli 1987 (Belgisch Staatsblad van 9 oktober 1987). Het stelt op het vlak van Verbintenissen uit overeenkomst eenvormige verwijzingsregels vast. Deze rechtsregels zijn terzake een belangrijke aanvulling op het Verdrag van Brussel van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Het Eerste Protocol betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 en het Tweede Protocol waarbij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bepaalde bevoegdheden worden toegekend inzake de uitlegging van bedoeld Verdrag, beide ondertekend te Brussel op 19 december 1988, strekken tot een uniforme uitlegging van het Verdrag van 1980. Ze zijn nog niet in werking getreden.

Door lid te worden van de Europese Unie hebben Finland, Oostenrijk en Zweden er zich met name toe verbonden toe te treden tot het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 en tot de Protocollen van 1988 houdende uitlegging ervan. Het Verdrag van Brussel van 29 November 1996, dat door middel van dit ontwerp van wet wordt goedgekeurd, verwezenlijkt die toetreding aangezien deze drie landen toetreden tot het Verdrag van 1980 in de versie die voortvloeit uit de aanpassingen en wijzigingen die er voordien zijn aan aangebracht door twee andere toetredingsverdragen, namelijk het Verdrag, ondertekend te Luxemburg op 10 april 1984, betreffende de toetreding van de Helleense Republiek, en het Verdrag, ondertekend te Funchal op 18 mei 1992, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek.

Het Verdrag van Brussel van 29 november 1996 voorziet in artikel 2 in aanpassingen aan het Protocol bij het Verdrag van 1980, dat betrekking heeft op de Deense wet op het zeerecht.

Dit Protocol, dat volgens artikel 32 van het Verdrag van Rome « een wezenlijk onderdeel van het Verdrag uitmaakt », machtigt Denemarken de rechtsregels te handhaven die in haar wet op het zeerecht voorkomen betreffende het recht dat van toepassing is op kwesties in verband met het goederenvervoer over zee; het staat Denemarken ook toe om zijn regels te wijzigen zonder de procedure voorzien in artikel 23 van het Verdrag te moeten volgen.

De Deense wet op het zeerecht is inderdaad een eenvormige wet die geldt voor de Scandinavische landen maar die, gezien de wijze van gerechtelijke samenwerking die de Scandinavische landen hebben aangenomen, niet op een verdrag berust. Bijgevolg ressorteert zij niet onder artikel 21 van het Verdrag van Rome, dat bepaalt dat « dit Verdrag de toepassing van internationale Verdragen waarbij een verdragsluitende Staat partij is of zal worden, onverlet laat ». Het toegevoegde Protocol staat Denemarken dus toe om zijn verwijzingsregels te behouden.

De wijziging die aan dit Protocol is aangebracht door het Verdrag van Brussel laat toe om deze oplossing uit te breiden tot Finland en Zweden, aangezien deze landen hebben deelgenomen aan de eenmaking van de rechtsregels van de Scandinavische landen en dat zij op dezelfde wijze als Denemarken moeten behandeld worden. Bij deze gelegenheid zijn de verwijzingen naar de betrokken Deense bepalingen bijgewerkt.

De Lid-Staten vonden het echter passend een Gemeenschappelijke Verklaring op te stellen, die aan het Verdrag is gehecht, waarin zij « er akte van nemen dat Denemarken, Finland en Zweden zich bereid verklaren na te gaan in hoeverre bij wijziging van hun nationale wetgeving ten aanzien van kwesties in verband met het goederenvervoer over zee, in de toekomst steeds de procedure van artikel 23 van het Verdrag van Rome van 1980 kan worden nageleefd ».

Artikel 3 van het Verdrag van Brussel vervolledigt artikel 2, a), van het eerste uitleggende Protocol van 1988, dat de hoogste rechterlijke instanties van de Lid-Staten opsomt die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kunnen verzoeken om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over een vraag om uitlegging. Deze lijst is aangevuld met de vermelding van de hoogste rechterlijke instanties van de nieuwe Lid-Staten.

De andere artikelen van het Verdrag, die samengevoegd zijn onder titel IV « Slotbepalingen » en gebaseerd zijn op de toetredingsverdragen van Luxemburg en Funchal, kennen aan de teksten van het Verdrag van Rome en Van de Protocollen die opgesteld zijn in de Finse en Zweedse taal dezelfde rechtskracht toe als aan de versies in de andere talen; zij wijzen voorts op de noodzaak van de bekrachtiging door de ondertekenende Staten, regelen de inwerkingtreding van het Verdrag en de kennisgeving ervan en organiseren de neerlegging ervan.

De minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De minister van Justitie,

Laurette ONKELINX.

De staatssecretaris voor Europese Zaken,

Jacques SIMONET.


WETSONTWERP


ALBERT II,

Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen,
ONZE GROET.

Op de voordracht van Onze minister van Buitenlandse Zaken, van Onze minister van Justitie en van Onze Staatssecretaris voor Europese Zaken,

HEBBEN WIJ BESLOTEN EN BESLUITEN WIJ :

Onze minister van Buitenlandse Zaken, Onze minister van Justitie en Onze Staatssecretaris voor Europese Zaken zijn ermee belast het ontwerp van wet, waarvan de tekst hierna volgt, in Onze naam aan de Wetgevende Kamers voor te leggen en bij de Senaat in te dienen :

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en de Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996, zullen volkomen gevolg hebben.

Gegeven te Brussel, 30 november 2003.

ALBERT

Van Koningswege :

De minister van Buitenlandse Zaken,

Louis MICHEL.

De minister van Justitie,

Laurette ONKELINX.

De staatssecretaris voor Europese Zaken,

Jacques SIMONET.


VERDRAG

betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie

DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN BIJ HET VERDRAG TOT OPRICHTING VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP,

OVERWEGENDE dat de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, door lid te worden van de Europese Unie, zich verplicht hebben om toe te treden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OMTRENT DE VOLGENDE BEPALINGEN :

TITEL I

Algemene bepalingen

ARTIKEL 1

De Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden treden toe :

a) tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, hierna « Verdrag van 1980 » te noemen, met alle aanpassingen en wijzigingen die daarin zijn aangebracht :

­ bij het te Luxemburg op 10 april 1984 ondertekende Verdrag, hierna « Verdrag van 1984 » te noemen, betreffende de toetreding van de Helleense Republiek tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst;

­ bij het te Funchal op 18 mei 1992 ondertekende Verdrag, hierna « Verdrag van 1992 » te noemen, betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst;

b) tot het op 19 december 1988 ondertekende Eerste Protocol, hierna « Eerste Protocol van 1988 » te noemen, betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst;

c) tot het op 19 december 1988 ondertekende Tweede Protocol, hierna « Tweede Protocol van 1988 » te noemen, waarbij aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen bepaalde bevoegdheden worden toegekend inzake de uitlegging van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst.

TITEL II

Aanpassingen in het Protocol
bij het Verdrag van 1980

ARTIKEL 2

Het aan het Verdrag van 1980 gehechte Protocol wordt vervangen door de volgende tekst :

« Ongeacht de bepalingen van het Verdrag kunnen Denemarken, Zweden en Finland de nationale bepalingen betreffende het recht dat van toepassing is op kwesties in verband met het goederenvervoer over zee, handhaven en wijzigen zonder de procedure van artikel 23 van het Verdrag van Rome te volgen.

Dit betreft de volgende nationale bepalingen :

­ in Denemarken : artikel 252 en artikel 321, leden 3 en 4, van de Sølov (zeewet);

­ in Zweden : hoofdstuk 13, artikel 2, leden 1 en 2, en hoofdstuk 14, artikel 1, lid 3, van de sjölagen (zeewet);

­ in Finland : hoofdstuk 13, artikel 2, leden 1 en 2, en hoofdstuk 14, artikel 1, punt 3, van de merilaki/sjölagen) (zeewet). »

TITEL III

Aanpassingen in het Eerste Protocol van 1988

ARTIKEL 3

In artikel 2, onder a), van het Eerste Protocol van 1988 worden de volgende streepjes ingevoegd :

a) tussen het tiende en het elfde streepje :

« ­ in Oostenrijk, het Oberste Gerichtshof, het Verwaltungsgerichtshof en het Verfasssungsgerichtshof; »

b) tussen het elfde en het twaalfde streepje :

« ­ in Finland het korkein oikeus/högsta domstolen, het korkein hallinto-oikeus/högsta foervaltningsdomstolen, het markkinatuomioistuin/marknadsdomstolen, en het työtuomioistuin/arbetsdomstolen,

­ in Zweden Högsta domstolen, Regeringsrätten, Arbetsdomstolen en Marknadsdomstolen. ».

TITEL IV

Slotbepalingen

ARTIKEL 4

1. De Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie zendt aan de Regeringen van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Spaanse taal van het Verdrag van 1980, het Verdrag van 1984, het Eerste Protocol van 1988, het Tweede Protocol van 1988 en het Verdrag van 1992.

2. De tekst van het Verdrag van 1980, het Verdrag van 1984, het Eerste Protocol van 1988, het Tweede Protocol van 1988 en het Verdrag van 1992 in de Finse en de Zweedse taal is op gelijke wijze authentiek als de overige teksten van het Verdrag van 1980, het Verdrag van 1984, het Eerste Protocol van 1988, het Tweede Protocol van 1988 en het Verdrag van 1992.

ARTIKEL 5

Dit Verdrag wordt door de ondertekenende Staten bekrachtigd. De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie.

ARTIKEL 6

1. Dit Verdrag treedt tussen de Staten die het hebben bekrachtigd, in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de nederlegging van de laatste akte van bekrachtiging door de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland of het Koninkrijk Zweden en een verdragsluitende staat die het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst heeft bekrachtigd.

2. Dit Verdrag treedt voor elke Verdragsluitende Staat die het later bekrachtigt, in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging.

ARTIKEL 7

De Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie stelt de Ondertekenende Staten in kennis van :

a) de nederlegging van iedere akte van bekrachtiging;

b) de data van inwerkingtreding van dit Verdrag voor de Verdragsluitende Staten.

ARTIKEL 8

Dit Verdrag, opgesteld in één exemplaar in de Deense, de Duitse, de Engelse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese, de Spaanse en de Zweedse taal, welke twaalf teksten gelijkelijk authentiek zijn, zal worden nedergelegd in het archief van het Secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie. De Secretaris-generaal zendt een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan toe aan de Regering van elke ondertekenende Staat.

Gedaan te Brussel, de negenentwintigste november negentienhonderd zesennegentig.

Gemeenschappelijke verklaring bestemd om aan het Verdrag te worden gehecht, betreffende het aan het Verdrag van Rome gehechte protocol

De Hoge Verdragsluitende Partijen,

zich gebogen hebbend over de tekst van het aan het Verdrag van Rome van 1980 gehechte Protocol, zoals dit gewijzigd is bij het Verdrag betreffende de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag van 1980 en tot het Eerste en het Tweede Protocol van 1988,

nemen er akte van dat Denemarken, Finland en Zweden zich bereid verklaren na te gaan in hoeverre bij wijziging van hun nationale wetgeving ten aanzien van kwesties in verband met het goederenvervoer over zee, in de toekomst steeds de procedure van artikel 23 van het Verdrag van Rome van 1980 kan worden nageleefd.


VOORONTWERP VAN WET VOOR ADVIES VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE


Voorontwerp van wet houdende instemming met het Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opgesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en met de Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

Het Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opgesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en met de Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996, zullen volkomen gevolg hebben.


ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE 35.492/2


De RAAD VAN STATE, afdeling wetgeving, tweede kamer, op 16 mei 2003 door de vice-eerste minister en minister van Buitenlandse Zaken verzocht hem, binnen een termijn van ten hoogste een maand, van advies te dienen over een voorontwerp van wet houdende « instemming met het Verdrag inzake de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, ter ondertekening opengesteld te Rome op 19 juni 1980, en tot het Eerste en het Tweede Protocol betreffende de uitlegging ervan door het Hof van Justitie, en met de Gemeenschappelijke Verklaring, gedaan te Brussel op 29 november 1996 », heeft op 11 juni 2003 het volgende advies gegeven :

Bij het ontwerp zijn geen opmerkingen te maken.

De kamer was samengesteld uit :

De heer Y. KREINS, kamervoorzitter;

De heren J. JAUMOTTE en M. BAGUET, staatsraden;

Mevrouw B. VIGNERON, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door de heer A. LEFEBVRE, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld door de heer Y. CHAUFFOUREAUX, adjunct-referendaris.

De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. JAUMOTTE.

De griffier, De voorzitter,
B. VIGNERON. Y. KREINS.