3-372/1

3-372/1

Belgische Senaat

ZITTING 2003-2004

2 DECEMBER 2003


Wetsvoorstel tot hervorming van het echtscheidingsrecht en invoering van de foutloze echtscheiding

(Ingediend door de heer Hugo Coveliers)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel neemt, met enkele wijzigingen, de tekst over van een voorstel dat reeds op 30 mei 2000 in de Kamer van volksvertegenwoordigers werd ingediend (stuk Kamer, nr. 50-684/001, 1999/2000).

Het Belgisch echtscheidingsrecht is in hoofdzaak nog steeds gebaseerd op Napoleontische principes. Het huwelijk dient als instelling maximaal te worden beschermd tegen de mogelijke wispelturigheid van de partners. Daarom worden de partners die wensen uit elkaar te gaan nog steeds geconfronteerd met dikwijls moeilijke en/of langdurige procedures.

De feitelijke situatie staat dikwijls haaks op artikel 6, § 1, EVRM dat onder andere voorop stelt dat elke gerechtelijke procedure betreffende burgerlijke rechten binnen een redelijke termijn moet afgehandeld worden.

De vele ondernomen hervormingspogingen zijn een duidelijk bewijs dat er vraag is naar verandering. De meeste pogingen zijn echter gestrand op de onwil van bepaalde partijen die ageerden vanuit een verkeerde visie inzake de invloed van het recht op de maatschappij. De doorgevoerde hervormingen zijn tot op heden steeds partieel geweest en het resultaat van politieke compromissen.

Nochtans is de mening van diegenen die het huwelijk maximaal willen « beschermen » ook aan evolutie onderhevig. Zo schreef de editorialist van De Standaard op 10 januari 2000 als inleiding op een reeks in die krant over echtscheiding in Vlaanderen :

De vraag is of de tijd niet stilaan rijp is om een wettelijk kader te creëren dat accepteert dat niet alle huwelijken tegen het leven bestand zijn, zonder dat hiervoor een schuldige partij moet worden aangewezen. De vrees dat zoiets het huwelijk banaliseert, moet worden afgewogen tegen het jarenlange leed dat uitzichtloze scheidingsprocedures veroorzaken bij de partners, hun kinderen en familieleden. Ook zonder schuld is uit-elkaar-gaan een verscheurende belevenis. De wetgever is er niet om die pijn te verscherpen (1).

Deze reeks over « echtscheidingen in Vlaanderen » kwam er naar aanleiding van een studie over « Gezinsontbindingen in Vlaanderen » in het kader van de Panel Studie van Belgische huishoudens (PSBH), een longitudinaal onderzoek waarbij wordt gestreefd naar een archivering van belangrijke ontwikkelingen in de persoonlijke levensloop van de respondenten. Voor die studie over gezinsontbindingen werden 2 060 huishoudens bevraagd.

De PSBH startte in 1991 als een project in het « Impulsprogramma voor maatschappelijk onderzoek » van het federale ministerie van Wetenschapsbeleid (nu federale diensten voor Wetenschappelijke, Technische en Culturele Aangelegenheden). De opdracht werd toegekend aan de universiteiten van Antwerpen en Luik.

Dit onderzoek verschaft ons onverhoopte empirische gegevens over de scheidingen en de concrete gevolgen daarvan. Zo stelden de onderzoekers vast dat de echtscheidingspraktijk inderdaad op een wetenschappelijk vaststaande manier evolueert naar de klassieke « 1 op 3 », wellicht over tien à 20 jaar. Eén op drie relaties zal niet duren « tot de dood ons scheidt » (2). Daarenboven is in de overgrote meerderheid van de ontbonden huwelijken (80 %) één of méér kinderen betrokken.

Er kan ook vastgesteld worden dat sedert de hervorming van de echtscheidingsprocedure in 1994 de « populariteit » van de echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) is geëvolueerd van een aandeel van ongeveer 30 % naar een aandeel van ongeveer 70 %. Er is duidelijk nood aan een minder conflictueus model van echtscheiding.

Het aanwijzen van een « schuldige » is in ons echtscheidingsrecht tot op heden echter het basisprincipe geweest. In het verleden ging men er blijkbaar van uit dat dit een remmende werking kon hebben op het aantal echtscheidingen en men zo het huwelijk als maatschappelijk instituut en factor van sociale cohesie kon beschermen. De praktijk leert echter dat deze doelstellingen zeker niet werden verwezenlijkt en erger nog, de nevenwerkingen van die aard zijn dat de sociale cohesie er eerder door verzwakt dan versterkt wordt.

« De vraag rijst dus of men zogezegd uit respect voor de menselijke gevoelens (van de beledigde echtgenoot) een schuldechtscheidingsrecht in stand mag houden dat op zichzelf leidt tot de krenking van de meest elementaire gevoelens van menselijke waardigheid, waarbij men bovendien weet dat alles slechts een schimmengevecht is, daar de dieperliggende oorzaken van de echtelijke moeilijkheden niet (kunnen) worden gekend en over de gevoelens zelf uiteraard geen rechtsgeding aanvaardbaar is » (A. Heyvaert 1990)

De strijd in de procedure tot echtscheiding op grond van bepaalde feiten wordt ­ volgens deze auteur ­ niet gevoerd om niet-kenbare gevoelens, maar staat volledig in functie van uiteindelijk één zaak, met name het onderhoudsgeld na echtscheiding. Het enige wat tussen echtparen zou mogen/moeten worden genormeerd is hun patrimoniale, hun sociale zekerheidssituatie. De persoonlijke of emotionele aspecten van een relatie mogen/moeten niet genormeerd worden; ze zijn niet vatbaar hiervoor. Wanneer de wil om een levensgemeenschap aan te gaan of in stand te houden, tussen twee partners is verdwenen, dan moet het einde van het huwelijk worden aanvaard. Volgens Heyvaert is de eenzijdige verbreekbaarheid van het huwelijk dan ook de énige vorm van echtscheiding die aanvaardbaar zou zijn (de EOT buiten beschouwing gelaten).

Ook in de ons omringende landen wijkt het echtscheidingsrecht dikwijls sterk af van het Belgische systeem. Al deze landen kennen daarenboven één algemene grond tot echtscheiding, met name de duurzame ontwrichting van het huwelijk. Zij kennen deze grond, ofwel als een « algemene » grond naast andere gronden, ofwel als op zichzelf staande enige grond tot echtscheiding met een al dan niet gemoduleerde bewijslast.

De schuldvraag speelt bij deze echtscheidingsvorm hooguit een bijkomende rol. Daarnaast is het toekennen van een alimentatie tussen de ex-partners niet langer bedoeld als levenslange (financiële) straf voor een beweerde « fout » van de « schuldige » echtgenoot uit het verleden, maar een tussenweg tussen enerzijds de bekommernis de economisch zwakste partner terug op weg te helpen en anderzijds de bezorgdheid dat de alimentatieplichtige zelf niet behoeftig wordt als gevolg van zijn alimentatieverplichtingen.

Het typevoorbeeld dat gebruikt werd als uitgangspunt voor het opstellen van voorliggend wetsvoorstel is Nederland waar blijkbaar een zeer grote consensus bestaat over de geldende scheidingsregeling :

Op 15 november 1995 heeft de Nederlandse staatssecretaris van Justitie een « Commissie herziening scheidingsprocedure » ingesteld met als volgende taak :

(...)

B. (...) voorstellen te doen tot stroomlijning en verbetering van de bestaande procedure.

De commissie kwam op 2 oktober 1996 onder andere tot het volgende besluit : (vereenvoudiging procedure :) « Indien als uitgangspunt wordt genomen de noodzaak van rechterlijke tussenkomst bij scheidingen, dan is de huidige echtscheidingsprocedure een efficiënte. Zowel vanuit procedureel als financieel gezichtspunt is een doelmatige situatie bereikt. De Commissie ziet geen mogelijkheden de scheidingsprocedure in de huidige vorm nog verder te vereenvoudigen en besparingen te realiseren op de kosten van rechtspleging of rechtsbijstand » (3).

De regeling in Nederland in een notendop :

Op 1 januari 1993 is na een voorgeschiedenis van bijna 20 jaar het nieuwe echtscheidingsrecht in werking getreden. Het belangrijkste oogmerk van de herziening was scheidingsprocedures zo vlug en éénvoudig mogelijk af te werken. Daartoe is als belangrijkste wijziging de dagvaardingsprocedure omgezet in een verzoekschriftprocedure.

Echtscheiding kan in Nederland sedert 1971 slechts op één grond worden uitgesproken : de duurzame ontwrichting van het huwelijk. Dit geldt zowel voor het éénzijdig verzoek als voor het gemeenschappelijk verzoek. Twee voorwaarden moeten dus vervuld zijn, te weten (1) de samenleving tussen de echtgenoten moet ondraaglijk geworden zijn en (2) er bestaat geen kans meer op herstel van de echtelijke verhoudingen.

Ook de bepaling van de eventuele alimentatie tussen echtgenoten is volledig losgekoppeld van de schuldvraag. Twee beginselen zijn van groot belang : het behoeftebeginsel enerzijds en het draagkrachtbeginsel anderzijds. Daarnaast kan ook met andere omstandigheden rekening worden gehouden. De rechter heeft de vrijheid met alle omstandigheden van de zaak rekening te houden. Ook wangedrag van de alimentatiegerechtigde kan van invloed zijn op de toekenning van de alimentatie.

Daarenboven werd in 1994 een wettelijke grens gesteld aan de duur van de alimentatie na echtscheiding, grens die in beginsel werd bepaald op 12 jaar. Deze limitering in de tijd hangt nauw samen met de Nederlandse rechtsgrond voor de alimentatie, namelijk de nawerking van de wederzijdse verantwoordelijkheid van de echtgenoten binnen het huwelijk, die noodzaakt tot een billijke verdeling van de economische nadelen bij echtscheiding.

Krachtlijnen van het wetsvoorstel

Zoals in Nederland, Engeland en Duitsland worden alle bestaande echtscheidingsgronden afgeschaft en vervangen door één grond, met name de duurzame ontwrichting, een term die ook in het wetsvoorstel wordt gedefinieerd.

Voor de weinigen die op grond van hun godsdienstige overtuiging niet tot echtscheiding willen overgaan wordt de scheiding van tafel en bed in stand gehouden. Het is belangrijk te onderstrepen dat, in tegenstelling tot soms gebruikte classificaties, het verschil tussen beide niet in de grondvoorwaarden is geregeld doch enkel in de gevolgen.

Een derde belangrijk punt van de hervorming ligt hierin dat de eis tot echtscheiding zowel op gemeenschappelijk verzoek als op éénzijdig verzoek kan worden ingesteld. Wanneer de eis op gemeenschappelijk verzoek wordt ingesteld is de rechter verplicht de mening van de echtgenoten te aanvaarden dat de ontwrichting duurzaam is. Wanneer niet beide echtgenoten van mening zijn dat de ontwrichting duurzaam is dan wordt over dit aspect een debat gevoerd via de klassieke procedureregels met dien verstande dat door de bekentenis in rechte van de verwerende partij dat het huwelijk inderdaad duurzaam ontwricht is, de zaak onmiddellijk naar de raadkamer wordt verzonden voor verdere afhandeling.

Een vierde belangrijke verandering van het voorstel is, in tegenstelling tot de huidige EOT, het wegvallen van de verplichting om voorafgaandelijk een volledige overeenkomst te hebben opgesteld over alle gevolgen van de echtscheiding. Het is mogelijk om zonder overeenkomst over de gevolgen van de echtscheiding de echtscheiding aan te vragen. Dit zal altijd het geval zijn bij echtscheiding op éénzijdig verzoek. Dit is echter ook mogelijk bij echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek wanneer echtgenoten het eens zijn over de duurzame ontwrichting maar niet over de gevolgen.

De logische mogelijkheid is ook ingebouwd om met een gedeeltelijk akkoord over de gevolgen de echtscheiding aan te vragen. In alle gevallen waarin geen « volledig akkoord » is (een term die precies omschreven is in artikel 19 van het wetsvoorstel) wordt aan de rechter een actieve rol toebedeeld om de echtgenoten tot een gemeenschappelijk standpunt en dus een akkoord te brengen.

Op vraag van één partij kan de rechter de hangende betwistingen steeds in beraad nemen en zelf oplossen. Hij beschikt daarvoor over de meest uitgebreide onderzoeksmiddelen die thans aan de rechter in kort geding worden toegekend.

Een vijfde belangrijke krachtlijn van de wet is de taak van het openbaar ministerie wiens adviesbevoegdheid wordt beperkt tot de zaken, tussentijdse vonnissen of rechterlijke bekrachtiging van gedeeltelijke of volledige akkoorden waarin de rechten van de kinderen zijn betrokken.

Een zesde krachtlijn is het handhaven van de bevoegdheden van de rechter in kort geding, wiens tussenkomst altijd mogelijk zal zijn en dikwijls vereist zal zijn in de gevallen waarin geen akkoord of slechts een gedeeltelijk akkoord tussen partijen is. Ook de bevoegdheden van de vrederechter worden gehandhaafd gezien de principiële scheiding met de bevoegdheden van de kort geding rechter zijn efficiëntie heeft bewezen en bovendien de mogelijkheid open laat aan echtgenoten die de stap naar de echtscheiding (nog) niet wensen te zetten om hun feitelijke scheiding, al dan niet tijdelijk, te organiseren.

Last but not least, baseert dit wetsvoorstel het toekennen van een persoonlijk onderhoudsgeld tussen de (voormalige) echtgenoten op het beginsel van behoeftigheid en draagkracht. Het uitgangspunt daarbij is de nawerking van de economische gevolgen van het huwelijk en het terug zelfstandig maken van beide ex-partners in de maatschappij. Dat de echtgenoten daarvoor een inspanning moeten doen is niet alleen duidelijk, maar ook logisch.

De principiële beperking van het onderhoudsgeld in de tijd ligt in dezelfde logica. Evenwel heeft de rechter, die de ruimste bevoegdheden heeft voor het vaststellen van het bedrag van het onderhoudsgeld, ook de mogelijkheid om eventueel de termijn van twaalf jaar te verlengen wanneer de billijkheid zulks vereist.

De echtgenoot die na de echtscheiding de last van de opvoeding van de kinderen (overwegend) op zich neemt ­ in de praktijk is dit bijna altijd de vrouw ­ mag daarvoor niet worden gesanctioneerd. Rekening houdende met de evoluerende kinderlast dient de andere echtgenoot (meestal de man) ook voor zijn/haar deel in te staan voor de economische gevolgen die uit deze beslissing voortvloeien.

Dit wetsvoorstel is een poging om ons fragmentarisch gegroeid en gedifferentieerd echtscheidingsrecht te vervangen door een coherent geheel waarin wordt vermeden dat de noodzakelijke procedures de bestaande tegenstellingen tussen de partners nog aanscherpen. Als model voor de oplossing van conflicten wordt het overleg naar voor geschoven met een actieve inbreng van de rechter. In het verleden zijn diverse gedeeltelijke pogingen gedaan om het echtscheidingsrecht meer in overeenstemming te brengen met de realiteit in een snel evoluerende maatschappij en het aanvoelen en rechtsgevoel van de burger. Dit VLD-voorstel poogt het volledige echtscheidingsrecht in die zin te hervormen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Dit artikel voert het belangrijkste onderscheid in van het nieuwe echtscheidingsrecht, met name het éénzijdig verzoek versus het verzoek van beide partijen. Voor beide vormen wordt de procedure ingeleid bij verzoekschrift. Bij de echtscheiding op éénzijdig verzoek zal vooraf een procedure met gewone debatten gevoerd worden over het bestaan van de echtscheidingsgrond.

Artikel 3

Het nieuwe artikel 230 van het Burgerlijk Wetboek bevat de enige grond waarop gehuwden de echtscheiding kunnen aanvragen alsook de definitie van de « duurzame ontwrichting ».

Met duurzame ontwrichting wordt een objectief te constateren toestand bedoeld, die onder meer nauw verband kan houden met bepaalde in het huwelijk voorgevallen feiten. Beslissend is het bestaan, niet de wijze van ontstaan van die toestand. Hieraan wordt de voorkeur gegeven boven het subjectieve schuldcriterium waarvan de praktijk bovendien heeft uitgewezen dat het de bestaande tegenstellingen tussen de echtgenoten enkel nog verscherpt naast een hele reeks andere ongewenste effecten.

Het element duurzaamheid moet aldus worden verstaan, dat er geen uitzicht meer bestaat op herstel van enigszins behoorlijke echtelijke verhoudingen. Het constateren van de duurzaamheid der ontwrichting berust op het verleden, maar houdt ook een toekomstprognose in.

Er is in de toestand der duurzame ontwrichting ook een subjectief element aanwezig. De oorzaak der ontwrichting zal immers veelal moeten worden gezocht in bepaalde feiten en de beleving daarvan door de echtgenoten of één van hen. Indien dan ook een echtgenoot gemotiveerd stelt (en daarbij volhardt) dat hij niet meer met zijn echtgenoot kan samenleven, zal dit door de rechter moeten worden opgevat als een zeer ernstige aanwijzing dat het huwelijk duurzaam ontwricht is. Vrijwel altijd zal deze aanwijzing beslissend zijn.

Artikel 4

Artikel 231 van het Burgerlijk Wetboek bevat het principe van het mogelijke akkoord van de partners over het bestaan van de duurzame ontwrichting. Dit akkoord is losgekoppeld van het akkoord over de gevolgen van de echtscheiding maar kan er wel mee samen gaan. Wanneer beide partijen akkoord zijn over de duurzame ontwrichting heeft de rechter geen enkele beoordelingsbevoegdheid meer en moet hij het bestaan van de echtscheidingsgrond aannemen. Het subjectieve element van de duurzame ontwrichting laat zich hier dus ten volle voelen aangezien de rechter zich aan de opvatting van de echtgenoten moet conformeren.

Artikelen 5 en 6

Deze bepalingen heffen de overbodig geworden echtscheidingsgronden van 5 jaar feitelijke scheiding en onderlinge toestemming op.

Artikel 7

Hernummering van hoofdstukken.

Artikel 8

De bepalingen in de vroegere artikelen 299 en 300 betreffende het straffen van de schuldig geachte echtgenoot worden afgeschaft. Ondanks het verschil in terminologie betroffen beide artikelen de giften door de ene echtgenoot aan de andere echtgenoot De baten van de gehele of gedeeltelijke toebedeling van de gemeenschap aan één van de echtgenoten vallen daar niet onder (4). Het nieuwe artikel 299 van het Burgerlijk Wetboek voert als principe in dat alle giften verworven blijven behoudens andersluidende overeenkomst tussen partijen.

Artikel 9

Dit nieuwe artikel 299 bevat de regeling voor de alimentatie die tussen echtgenoten kan worden toegekend « onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn ».

Het uitgangspunt bij de alimentatie zoals geregeld in huidig wetsvoorstel is het huwelijk zelf en de daardoor aanwezige persoonlijke lotsverbondenheid van de echtgenoten. Het beëindigen van het huwelijk maakt geen onmiddellijk einde aan deze lotsverbondenheid; de economische gevolgen van het huwelijk kunnen nog geruime tijd nawerken.

Deze verbondenheid is slechts de grondslag voor de mogelijkheid van het toekennen van een uitkering. Of dit in werkelijkheid ook moet gebeuren hangt af van de feitelijke situatie waarin de echtgenoten door het huwelijk en de ontbinding ervan zijn komen te verkeren.

In vele gevallen neemt de vrouw de zorg voor de huishouding op zich, waardoor zij, zeker als er jonge kinderen zijn, niet of slechts in beperkte mate in staat is haar beroep verder uit te oefenen, zich verder te scholen, haar ervaring op peil te houden en dergelijke meer.

De bedoeling van de alimentatie is dan ook de gevolgen van die keuze, die één partner economisch afhankelijk heeft gemaakt, te doen verdwijnen en de economisch afhankelijke partner toe te laten (wanneer de kinderen meer zelfstandigheid hebben verworven) zich opnieuw in het economische leven in te schakelen. Dat dit inspanningen zal vergen is duidelijk. Dat die inspanningen mogen gevraagd worden evenzeer.

De rechter kan daarom het toekennen van de alimentatie bijvoorbeeld afhankelijk stellen van het volgen door de alimentatiegerechtigde van bijkomende opleidingen en dergelijke meer, teneinde de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.

In dit artikel wordt derhalve aan de rechter een bijzonder grote discretionaire bevoegdheid toegekend om in concrete omstandigheden, rekening houdend met de billijkheid, te oordelen. Dit betekent dat de rechter zelfs met de gedragingen van een echtgenoot kan rekening houden bij het al dan niet bepalen van een alimentatie.

Behoeften

Bepalend voor de hoogte van de onderhoudsbijdrage zijn allereerst de behoeften van de onderhoudsgerechtigde. Hiermee wordt bedoeld datgene dat de onderhoudsgerechtigde, gelet op diens individuele leefomstandigheden, nog van de ex-partner nodig heeft voor het levensonderhoud.

De betekenis van de vraag naar de omvang van de behoeften in een individueel geval dient in het juiste kader te worden geplaatst. In de meeste gevallen zal de draagkracht van de alimentatieplichtige ver achter blijven bij de behoeften van de alimentatiegerechtigde waarin moet worden voorzien, zodat deze laatste niet exact behoeven te worden berekend.

De vraag zal wel van belang zijn in die gevallen waar de draagkracht van de alimentatieplichtige groot is of indien de alimentatiegerechtigde in belangrijke mate in zijn of haar onderhoud kan voorzien, in welk geval zal moeten vastgesteld worden welke aanvulling op zijn of haar inkomen noodzakelijk is.

Bij het vaststellen van de behoeften kunnen ook subjectieve elementen meespelen. Wat voldoende is voor de ene is daarom niet voldoende voor de ander. De rechter mag (maar moet niet) rekening houden met de ­ mede door het huwelijk bepaalde ­ stand van de uitkeringsgerechtigde.

Draagkracht

Met draagkracht wordt bedoeld de resultante van de financiële middelen waarover de onderhoudsplichtige beschikt dan wel redelijkerwijze kan beschikken en datgene wat hiervan betaald moet worden voor het eigen levensonderhoud van de onderhoudsplichtige en diegenen die ten zijnen laste komen.

De rechter heeft een zelfstandige taak bij het vaststellen van de financiële middelen waarover de alimentatieplichtige kan beschikken. Hij mag rekening houden met alles wat de alimentatieplichtige rechtens en feitelijk ter beschikking staat en ook wat deze zich redelijkerwijs in de nabije toekomst kan verwerven.

De rechter is ook vrij in de mate waarin hij de aanwezigheid van schulden in rekening neemt voor het bepalen van de draagkracht. Er mag immers verwacht worden dat de onderhoudsplichtige zelf rekening houdt met het bestaan en de omvang van de alimentatieplicht. Ook de financiële positie van een nieuwe partner kan van betekenis zijn.

Limitering

De hierboven vermelde economische gevolgen van het huwelijk werken niet oneindig door. In principe wordt de duur van de alimentatieverplichting beperkt tot maximaal 12 jaar, zowel bij vaststelling door de rechter als bij vaststelling door een akkoord tussen partijen (artikel 10 van het voorstel ­ nieuw artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek).

In het algemeen zal de vaststelling van de alimentatie voor een bepaalde termijn, al dan niet in de vorm van een geleidelijke vermindering tot nihil, redelijk zijn, ingeval met voldoende zekerheid en op stabiele gronden verwacht mag worden dat de alimentatiegerechtigde na afloop van de voor alimentatie bepaalde termijn op passende wijze in zijn of haar levensonderhoud zal kunnen voorzien.

In uitzonderlijke situaties kan de rechter bij gemotiveerde beschikking een verlenging boven de oorspronkelijke termijn ­ zelfs voorbij de twaalf jaar ­ toestaan. Deze omstandigheden moeten worden aangetoond door de verzoekende alimentatiegerechtigde. Dergelijke bijzondere situaties zouden kunnen zijn :

­ De beperkte mogelijkheden van de alimentatiegerechtigde om zich, gelet op de leeftijd, gezondheidstoestand, arbeidsverleden en achtergrond, in 12 jaar een eigen inkomen te verschaffen.

­ De lange duur van het huwelijk gecombineerd met de hoge leeftijd van verzoeker.

Na een kort en kinderloos huwelijk duurt de alimentatieplicht in beginsel niet langer dan het huwelijk heeft geduurd (paragraaf 6).

De bestaande beperking van de uitkering wordt uit het vigerend recht overgenomen (paragraaf 8), alsook de mogelijkheid tot kapitalisatie (paragraaf 9).

Artikel 10

Partijen kunnen te allen tijde een overeenkomst sluiten over het bedrag van het persoonlijk onderhoudsgeld mits zij de principiële beperking tot 12 jaar in acht nemen.

Zij kunnen daarenboven bij schriftelijke overeenkomst, niet ouder dan drie maanden op het ogenblik van het neerleggen van het verzoekschrift tot echtscheiding, overeenkomen dat het bedrag niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen gewijzigd worden op grond van een wijziging van omstandigheden, behoudens uitzonderlijke omstandigheden.

Het doorbreken van het beding van niet-wijziging kan slechts onder uitzonderlijke omstandigheden plaatsvinden. Dit legt zware eisen op inzake zowel de motiveringsplicht van diegene die om de wijziging verzoekt, als inzake deze van de rechter die daar op ingaat.

Artikel 11

Een nieuw huwelijk, een wettelijke samenwoning, of een concubinaat van de alimentatiegerechtigde doet de verplichting tot het betalen van alimentatie stoppen.

Ook bij het beëindigen van het tweede huwelijk, de nakomende wettelijke samenwoning of het concubinaat is het onmogelijk dat de alimentatieplicht zou herleven.

Artikel 12

Deze wijziging is noodzakelijk ingevolge de wet van 30 juni 1994, doch is toen blijkbaar uit het oog verloren.

Artikel 13

Dit artikel bevat de opheffing van de artikelen 306, 307 en 307bis van het Burgerlijk Wetboek, inzake de grond en de omvang van de alimentatieverplichtingen na echtscheiding door 2 jaar feitelijke scheiding.

Artikel 14

Hernummering van hoofdstukken.

Artikel 15

Het nieuwe artikel 308 voert ondubbelzinnig het parallellisme in tussen de scheiding van tafel en bed enerzijds en de echtscheiding anderzijds. Het verschil ligt enkel in de (beperktere) gevolgen van de scheiding van tafel en bed.

Artikel 16

Dit artikel maakt zowel de grond als de gevolgen van de echtscheiding gemeen aan de scheiding van tafel en bed.

Artikel 17

Aanpassing aan de hernummering van de hoofdstukken in het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 18

Wijziging van het opschrift van de afdeling.

Artikel 19

Het voorgestelde artikel 1254 is gebaseerd op het oude artikel 1287. Het bevat alle punten waarover op het einde van de echtscheiding zal moeten zijn beslist betreffende de gevolgen ervan. Het artikel bevat de mogelijkheid voor de partijen om voorafgaand aan of tijdens de procedure tot echtscheiding deze punten geheel of gedeeltelijk te regelen. Het ontbreken van een gehele regeling over de gevolgen is echter geen beletsel om de echtscheidingsprocedure, op verzoek van één of beide partijen, in te zetten.

Paragraaf 2 van het nieuwe artikel 1254 geeft de definitie van een « volledig akkoord », term die verder in het wetsvoorstel zal gehanteerd worden.

Artikel 20

Het voorgestelde artikel 1255 stelt dat echtscheidingsvorderingen worden ingediend bij verzoekschrift (zowel op gemeenschappelijk als op eenzijdig verzoek).

Wanneer het om een gemeenschappelijk verzoek gaat kunnen de echtgenoten daarenboven kiezen in welk arrondissement zij de zaak aanhangig maken (lid 2). Wanneer de echtscheiding wordt ingesteld op eenzijdig verzoek zijn de gewone regels van het gerechtelijk wetboek van toepassing.

Het vierde lid voert als vernieuwing tegenover het vigerend systeem in dat opgave moet gedaan worden niet alleen van de gemeenschappelijke kinderen van partijen maar ook van andere kinderen waarvan de afstamming ten aanzien van de ene of de andere ouder vaststaat, zoals kinderen uit een vorig huwelijk van de partijen. Op die manier kunnen de rechtbank en de procureur des Konings in kennis gesteld worden van het bestaan van andere kinderen waarvoor eventueel onderhoudsgeld moet betaald worden door één van de echtgenoten.

Artikel 21

Opheffing van de bepalingen over de echtscheiding op grond van bepaalde feiten Deze artikelen zijn overbodig nu er slechts één vordering tot echtscheiding meer kan worden ingesteld op één echtscheidingsgrond.

Artikelen 22 en 23

Opheffing van diverse bepalingen in verband met de in het voorstel afgeschafte echtscheidingsgronden.

Artikel 24

Aanpassing van de bestaande tekst aan het voorstel waarin maar één grond tot echtscheiding meer overblijft.

Artikel 25

Opheffing van diverse bepalingen die enkel slaan op een echtscheidingsprocedure waarbij discussie is over het aanwezig zijn van de echtscheidingsgrond.

Artikel 26

Dit artikel bevat de algemene regel dat de procureur des Konings verplicht voorafgaandelijk schriftelijk advies uitbrengt over alle zaken waarbij de rechten van de kinderen betrokken zijn.

Artikel 27

Wijziging van het opschrift van de afdeling.

Artikel 28

De vordering op gemeenschappelijk verzoek wordt ingesteld bij verzoekschrift. Dit slaat enkel op de eigenlijke vordering tot echtscheiding en niet op het al dan niet bestaan van een akkoord over de gevolgen van de echtscheiding.

Wanneer er geen of geen volledig akkoord is over de gevolgen van de echtscheiding kan het verzoekschrift de wederzijdse eisen bevatten in verband met de zogenaamde nevenmaatregelen en in de mogelijkheid voorzien intussen de zaak naar de kort geding rechter te verwijzen voor voorlopige maatregelen.

Het laatste lid gaat over de mogelijkheid waarin één van de echtgenoten zijn mening herziet en zijn of haar verzoek tot echtscheiding intrekt. Wanneer de andere echtgenoot zulks ook doet wordt de zaak doorgehaald. Wanneer de andere echtgenoot blijft volharden wordt de zaak verder behandeld zoals de echtscheiding op eenzijdig verzoek.

Artikel 29

Bepalingen in verband met de bijlagen van het verzoekschrift, het aantal bijlagen en de ondertekening van het verzoekschrift.

Artikel 30

Opheffing van de bepalingen in verband met het verzoekschrift voor echtscheiding bij onderlinge toestemming.

Artikel 31

Aanpassing van het bestaande artikel aan de nieuwe situatie waarin de procureur des Konings slechts advies moet geven wanneer er kinderen zijn volgens artikel 1255 lid 4, van het Gerechtelijk Wetboek.

Artikel 32

Dit artikel regelt de procedure voor de rechter. Belangrijk is dat in dit stadium de rechter geen oordeel (meer) velt over het al dan niet aanwezig zijn van de echtscheidingsgrond : ofwel zijn partijen het daarover eens en dan is de rechter verplicht de echtscheiding uit te spreken, ofwel is er voorafgaandelijk een vonnis geveld overeenkomstig de voorgestelde artikelen 1304bis, 1304septies en dan is de rechter gebonden door dit vonnis.

Indien er daarenboven een volledig akkoord is over de gevolgen van de echtscheiding dan bekrachtigt de rechter dit akkoord, desgevallend na advies van het openbaar ministerie dat bijkomend waakt over de belangen van de kinderen.

Indien er geen of een gedeeltelijk akkoord is wordt aan de rechter een actieve rol toebedeeld in het zoeken naar een vergelijk tussen partijen.

Gedeeltelijke akkoorden worden zo snel mogelijk bekrachtigd in een (tussen)vonnis.

De rechter kan op verzoek van beide partijen de zaak uitstellen om partijen toe te laten zelf verder te onderhandelen. Indien één partij op een bepaalde zitting geen uitstel meer vraagt en er zijn nog onopgeloste punten dan doet de rechter daarover uitspraak na zelf desgevallend de kinderen te hebben gehoord, een maatschappelijk onderzoek te hebben bevolen ...

Artikel 33

Aanpassing van artikel 1289bis aan het wegvallen van artikel 1294.

Artikel 34

Het artikel in verband met het advies van het openbaar ministerie over de vormvereisten van de echtscheiding door onderlinge toestemming (artikel 1289ter), alsook de artikelen in verband met de procedure te volgen bij een echtscheiding door onderlinge toestemming (1290-1291) worden opgeheven.

Artikel 35

Aanpassing van de verwijzing in het artikel 1292 en invoering van de regel dat advies van het openbaar ministerie enkel wordt gegeven in die gevallen waarin over de kinderen een beslissing wordt genomen.

Artikel 36

Aanpassing aan de nieuwe adviesbevoegdheid van het openbaar ministerie.

Artikelen 37 tot 40

Opheffing van verwijzingen naar de procedure van echtscheiding door onderlinge toestemming.

Artikel 41

Invoering van de echtscheiding op verzoek van één partij, waarbij de volgende procedure wordt gevolgd :

Wanneer er geen overeenstemming is over de echtscheidingsgrond van de duurzame ontwrichting dan dient het inleidend verzoekschrift een gedetailleerde opgave te bevatten van de feiten die volgens de eiser tot de duurzame ontwrichting hebben geleid (voorgesteld artikel 1304bis);

Het eenzijdig verzoek wordt ingeleid met een verzoekschrift zoals reeds geregeld in het Gerechtelijk Wetboek en behandeld volgens de gewone procedure, met dien verstande dat wordt gebruik gemaakt van de « korte debatten » zoals geregeld in artikel 735 van het Gerechtelijk Wetboek (voorgesteld artikel 1304ter);

Het vonnis dat vaststelt dat de echtscheidingsgrond aanwezig is, na debatten of na bekentenis van de verwerende partij, is niet vatbaar voor hoger beroep (in tegenstelling tot de vonnissen waarbij over de gevolgen van de echtscheiding uitspraak wordt gedaan). Iedere andere oplossing zou er toe leiden dat de procedure nodeloos wordt gerokken om iets te redden dat niet meer kan worden gered, met name het huwelijk (voorgestelde artikel 1304quater);

De regulering in verband met de gevolgen van een verzoening vervat in de oude artikelen 1218, 1285 en 1286 wordt overgenomen in de artikelen 1304quinquies totsepties.

Artikelen 42 en 43

Toepasselijk maken van de procedure tot echtscheiding op de scheiding van tafel en bed.

Artikel 44

Mogelijkheid om op ieder ogenblik van de procedure over te gaan van de procedure tot echtscheiding naar de scheiding van tafel en bed.

Artikel 45

De vordering tot echtscheiding tussen gescheidenen van tafel en bed wordt volgens de gewone burgerlijke procedure ingesteld.

Artikel 46

Opheffing van de specifieke procedure tot echtscheiding op grond van twee jaar feitelijke scheiding tussen gescheidenen van tafel en bed op grond van onderlinge toestemming.

Artikel 47

Wijziging aan artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 : de verwijzing naar de echtscheiding wegens een bepaalde oorzaak wordt opgeheven.

Artikel 48

Deze wet is van onmiddellijke toepassing op alle lopende echtscheidingsprocedures. Voor de bepalingen in verband met de procedure (Gerechtelijk Wetboek) is dat een regel die in ieder geval geldt, voor de wijzigingen aan het Burgerlijk Wetboek dient dit uitdrukkelijk te worden vermeld.

Artikel 49

Deze wet is ook van toepassing op de lopende gedingen die in beraad zijn genomen, de rechter dient ambtshalve de debatten te heropenen teneinde de partijen toe te laten overeenkomstig artikel 50 of 51 de foutloze echtscheiding te vragen.

Artikel 50

De neerlegging van akkoordconclusies waarbij beide partijen stellen dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht geldt als neerlegging van het gemeenschappelijk verzoekschrift bedoeld in artikel 17 van deze wet en maakt de zaak aanhangig.

Artikel 51

De neerlegging van conclusies waarbij één echtgenoot stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, geldt als neerlegging van een eenzijdig verzoekschrift tot echtscheiding overeenkomstig artikel 38 van deze wet en maakt de zaak aanhangig.

Artikel 52

Eenieder die op grond van de oude wet een alimentatie betaalt aan zijn ex-partner kan aan de rechtbank vragen deze verplichting op te heffen na een termijn van 12 jaar.

Om redenen van billijkheid en redelijkheid kan tegen een verzoek tot opheffing op grond van het verstrijken van de termijn van 12 jaar als verweer gevraagd worden om een verlenging. De rechter bepaalt daarbij of een tweede verlenging al dan niet nog zal kunnen worden gevraagd en stelt de termijn van de verlenging vast.

Er is geen beoordelingsmarge voor de rechter wanneer het verzoek is gegrond op het feit dat de onderhoudsgerechtigde verkeert in de voorwaarden van artikel 11 van deze wet (een nieuw gezin of feitelijk samenwonen).

Hugo COVELIERS.

WETSVOORSTEL


HOOFDSTUK I

Algemene bepaling

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

HOOFDSTUK II

Wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek

Art. 2

Artikel 229 van het Burgerlijk Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 229. ­ Echtscheiding tussen echtgenoten wordt uitgesproken op verzoek van één van de echtgenoten of op hun gemeenschappelijk verzoek. »

Art. 3

Artikel 230 van hetzelfde Wetboek, opgeheven bij de wet van 28 november 1974, wordt hersteld in de volgende lezing :

« Art. 230. ­ De echtscheiding kan gevraagd worden wanneer het huwelijk duurzaam ontwricht is. Het huwelijk is duurzaam ontwricht wanneer het voortzetten van de samenleving ondraaglijk is geworden en men redelijkerwijs geen herstel van de normale echtelijke verhoudingen meer kan verwachten. »

Art. 4

Artikel 231 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 231. ­ Echtscheiding wordt op gemeenschappelijk verzoek van de echtgenoten uitgesproken indien het verzoek is gegrond op hun beider oordeel dat het huwelijk duurzaam ontwricht is.

Iedere echtgenoot is tot op het tijdstip der uitspraak bevoegd het verzoek in te trekken. »

Art. 5

De artikelen 232 en 233 van hetzelfde Wetboek worden opgeheven.

Art. 6

In titel VI, boek I, van hetzelfde Wetboek worden de hoofdstukken II en III opgeheven.

Art. 7

Hoofdstuk IV van titel VI van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk II.

Art. 8

Artikel 299 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 299. ­ Behoudens andersluidend akkoord tussen de echtgenoten behouden zij elk alle voordelen die de andere echtgenoot hem of haar, hetzij bij het huwelijkscontract, hetzij sinds het aangaan van het huwelijk, heeft verleend. »

Art. 8

Artikel 300 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 300. ­ § 1. De rechter kan in het echtscheidingsvonnis of bij latere uitspraak aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch deze in redelijkheid kan verwerven, op diens verzoek, ten laste van de andere echtgenoot een uitkering tot levensonderhoud toekennen.

§ 2. De uitkering is niet meer verschuldigd bij het overlijden van de tot uitkering gehouden echtgenoot, maar de echtgenoot aan wie de uitkering toekwam mag deze vorderen ten laste van de nalatenschap, dit volgens de voorwaarden bedoeld in artikel 205bis, §§ 2, 3, 4 en 5.

§ 3. De rechter kan op verzoek van één van de echtgenoten de uitkering toekennen onder vaststelling van voorwaarden en van een termijn. Deze vaststelling kan niet tot gevolg hebben dat de uitkering later eindigt dan 12 jaar na de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand.

§ 4. Indien de rechter geen termijn heeft vastgesteld, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn van 12 jaar die aanvangt op de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand.

§ 5. Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in § 3 bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat de ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de uitkeringsgerechtigde niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een bijkomende termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend uiterlijk binnen drie maanden na de beëindiging van de oorspronkelijke termijn. De rechter bepaalt in zijn uitspraak of een nieuwe verlenging van de termijn na verloop van de eerste bijkomende termijn nog mogelijk zal zijn.

§ 6. Indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan 5 jaar, er uit dit huwelijk geen kinderen geboren zijn en de echtgenoten geen kinderen geadopteerd hebben, eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van de inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand. Indien de rechter een termijn vaststelt, kan deze vaststelling niet tot gevolg hebben dat de uitkering op een later tijdstip eindigt dan ingevolge de eerste zin van dit artikel het geval zou zijn.

Indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het eerste lid van deze paragraaf bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat de ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van de uitkeringsgerechtigde niet kan worden gevergd, kan de rechter op diens verzoek alsnog een bijkomende termijn vaststellen. Het verzoek daartoe dient te worden ingediend uiterlijk binnen drie maanden na de beëindiging van de oorspronkelijke termijn. De rechter bepaalt in zijn uitspraak of een nieuwe verlenging van de termijn na verloop van de eerste bijkomende termijn nog mogelijk zal zijn.

§ 7. De rechter die de uitkering toekent kan beslissen dat deze degressief zal zijn en in welke mate. Hij kan ook beslissen dat ze van rechtswege aangepast wordt aan de schommelingen van het indexcijfer van de gezondheidsindex.

Indien de rechter de uitkering indexeert, dan stemt het basisbedrag van de uitkering overeen met het indexcijfer van de consumptieprijzen van de maand gedurende welke het vonnis of arrest dat de echtscheiding uitspreekt kracht van gewijsde heeft gekregen, tenzij de rechtbank er anders over beslist. Om de twaalf maanden wordt het bedrag van de uitkering van rechtswege aangepast in verhouding tot de evolutie van het indexcijfer van de consumptieprijzen van de overeenstemmende maand.

Deze wijzigingen worden op de uitkeringen toegepast vanaf de vervaldag die volgt op de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van het in aanmerking te nemen nieuwe indexcijfer.

De rechter kan nochtans in bepaalde omstandigheden een ander systeem van aanpassing van de uitkering aan de kosten van levensonderhoud toepassen.

§ 8. Het bedrag van de uitkering mag in geen geval hoger zijn dan een derde van de inkomsten van de tot uitkering gehouden echtgenoot.

§ 9. De uitkering kan op ieder ogenblik door een kapitaal worden vervangen op grond van een overeenkomst tussen de partijen, gehomologeerd door de rechter. Deze kan ook de kapitalisatie op ieder ogenblik toekennen op aanvraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot. »

Art. 10

Artikel 301 van hetzelfde wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 301. ­ § 1. Voor of na het echtscheidingsvonnis kunnen de partijen bij overeenkomst bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de andere tot een uitkering tot levensonderhoud zal zijn gehouden. Op deze overeenkomsten is artikel 300, §§ 3 tot 6, van overeenkomstige toepassing.

§ 2. Bij de overeenkomst kan worden bedongen dat zij niet bij rechterlijke uitspraak zal kunnen worden gewijzigd op grond van een wijziging van omstandigheden. Een zodanig beding kan slechts schriftelijk worden gemaakt.

§ 3. Het beding vervalt, indien de overeenkomst is aangegaan méér dan 3 maanden vóór de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding. Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing bij een gemeenschappelijk verzoek.

§ 4. Ondanks dit beding kan op verzoek van één der partijen de overeenkomst door de rechter in het echtscheidingsvonnis of bij latere rechterlijke beslissing worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van de omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. »

Art. 11

In hetzelfde Wetboek wordt een artikel 301ter ingevoegd, luidende :

« Art. 301ter. ­ Een verplichting van een gewezen echtgenoot om uit hoofde van echtscheiding levensonderhoud te verschaffen aan de wederpartij, eindigt wanneer deze laatste opnieuw in het huwelijk treedt, een verklaring van wettelijke samenwoning heeft gedaan dan wel is gaan samenleven met een ander als waren zij gehuwd of als hadden zij een verklaring van wettelijke samenwoning gedaan. »

Art. 12

In artikel 304 van hetzelfde Wetboek wordt het woord « toegestane » vervangen door het woord « uitgesproken ».

Art. 13

In hetzelfde wetboek worden opgeheven :

1º artikel 306;

2º artikel 307;

3º artikel 307bis.

Art. 14

Hoofdstuk V van titel VI van hetzelfde Wetboek wordt hoofdstuk III.

Art. 15

Artikel 308 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 308. ­ Scheiding van tafel en bed ontslaat de echtgenoten van hun plicht tot samenwonen. »

Art. 16

Artikel 311bis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 311bis. ­ De hoofdstukken I en II van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing op de scheiding van tafel en bed. »

HOOFSTUK III

Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek

Art. 17

In artikel 734bis, § 1er, 1º, a), van het Gerechtelijk Wetboek worden de woorden « hoofdstuk IV » vervangen door de woorden « hoofdstuk II ».

Art. 18

Het opschrift, van deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling 1, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Afdeling 1. Algemene bepalingen van toepassing op alle echtscheidingsprocedures »

Art. 19

Artikel 1254 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1254. ­ § 1 De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding kunnen hun wederzijdse rechten waaromtrent het hun evenwel vrij staat een vergelijk te treffen, vooraf of tijdens de procedure, regelen.

Zij kunnen een boedelbeschrijving doen opmaken overeenkomstig hoofdstuk II ­ « Boedelbeschrijving » van dit boek.

Zij kunnen vaststellen wat zij zijn overeengekomen met betrekking tot de uitoefening van de rechten bedoeld in de artikelen 745bis en 915bis van het Burgerlijk Wetboek, voor het geval één van hen zou overlijden vóór het vonnis of het arrest waarbij de echtscheiding definitief wordt uitgesproken. Deze overeenkomsten hebben geen gevolg indien afstand wordt gedaan van de procedure.

Wanneer een overeenkomst betrekking heeft op onroerende goederen moet een letterlijk uittreksel van de akte, waaruit het bestaan van die overeenkomsten blijkt, overgeschreven worden op het hypotheekkantoor van het rechtsgebied waarbinnen de goederen gelegen zijn, op de wijze en binnen de termijnen bepaald bij artikel 2 van de hypotheekwet van 16 december 1851, gewijzigd bij de wet van 10 oktober 1913.

Zij kunnen de verblijfplaats van elk van de echtgenoten tijdens en na de procedure vaststellen.

Zij kunnen een overeenkomst sluiten over het gezag over de persoon en het beheer over de goederen van de kinderen en het recht op persoonlijk contact zoals bedoeld in artikel 374, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek zowel gedurende de procedure als na de echtscheiding.

Zij kunnen een overeenkomst sluiten over de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van voornoemde kinderen, onverminderd de rechten door hoofdstuk V van titel V van boek I van het Burgerlijk Wetboek aan deze kinderen toegekend.

Zij kunnen een overeenkomst sluiten over het bedrag van de eventuele uitkering te betalen door de ene echtgenoot aan de andere, gedurende de procedure en na de echtscheiding, de formule voor eventuele aanpassing van die uitkering aan de kosten van levensonderhoud, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek.

§ 2 Een volledig akkoord over de gevolgen van de echtscheiding is een akkoord dat elk van de punten van § 1 regelt. »

Art. 20

Artikel 1255 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1255. ­ De vordering wordt ingeleid bij verzoekschrift.

Het gemeenschappelijk verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg, naar keuze van de echtgenoten.

Het eenzijdig verzoekschrift wordt neergelegd ter griffie van de rechtbank van eerste aanleg van de laatste gemeenschappelijke woonplaats van partijen.

Het verzoekschrift bevat in voorkomend geval de opgave van de identiteit van de minderjarige ongehuwde en niet ontvoogde kinderen waarvan beide echtgenoten de ouders zijn, van de kinderen die zij hebben geadopteerd, van de kinderen van één hunner die de ander heeft geadopteerd alsook van ieder kind van een hunner waarvan de afstamming vaststaat. »

Art. 21

In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

1º artikel 1258;

2º artikel 1259;

3º artikel 1268;

4º artikel 1269, tweede zin;

5º artikel 1270bis.

Art. 22

In artikel 1275 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in § 1 vervallen de woorden « op grond van bepaalde feiten »;

2º § 2, vierde lid, wordt opgeheven.

Art. 23

Artikel 1281 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 24

In artikel 1282 van hetzelfde Wetboek wordt de eerste zin vervangen als volgt :

« Beide partijen in het geding kunnen, vanaf de dag waarop het verzoek tot echtscheiding ter griffie is neergelegd, in iedere stand van het geding, tot bewaring van hun rechten vorderen dat alle roerende goederen van elke echtgenoot worden verzegeld. »

Art. 25

In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

1º artikel 1284;

2º artikel 1285;

3º artikel 1286.

Art. 26

Artikel 1286bis van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1286bis. ­ De procureur des Konings brengt voorafgaandelijk schriftelijk advies uit over ieder vonnis of iedere rechterlijke bekrachtiging van een akkoord tussen partijen waarbij, zelfs gedeeltelijk of impliciet uitspraak wordt gedaan over de rechten van de kinderen van partijen zoals bedoeld in artikel 1255 vierde lid. »

Art. 27

Het opschrift van deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, afdeling II, van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Afdeling II Echtscheiding op verzoek van beide partijen. »

Art. 28

Artikel 1287 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1287. ­ Indien de echtgenoten het eens zijn dat hun huwelijk duurzaam ontwricht is dienen zij het in artikel 1255 bedoelde verzoekschrift gezamenlijk in.

Het verzoekschrift bevat naast de overige verplichte vermeldingen op straffe van nietigheid de vermelding dat beide echtgenoten van oordeel zijn dat hun huwelijk duurzaam ontwricht is en dat zij geen mogelijkheid meer zien om de normale echtelijke relatie te herstellen.

Wanneer partijen bij het neerleggen van het verzoekschrift geen volledige overeenkomst hebben opgesteld in de zin van artikel 1254, § 2, zijn zij gehouden in het verzoekschrift een opsomming te geven van de punten waarover geen akkoord is en de punten waarover wel een akkoord is. Het verzoekschrift kan in dat geval de wederzijdse eisen bevatten betreffende de voorlopige maatregelen over de persoon, het levensonderhoud en de goederen van zowel de partijen als hun kinderen zoals bedoeld in artikel 1255, vierde lid.

In dat geval kan het verzoekschrift de vermelding bevatten van de plaats, de dag en het uur van de terechtzitting in kort geding.

Een herziening van het verzoek wordt schriftelijk gedaan en ter griffie neergelegd. Blijft de andere echtgenoot volharden in de echtscheidingseis dan wordt de zaak verder behandeld overeenkomstig afdeling IIbis van dit hoofdstuk. In dat geval verwijst de rechter onverwijld de zaak naar een openbare terechtzitting die binnen dertig dagen plaatsvindt. »

Art. 29

Artikel 1288 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1288. ­ Als bijlagen bij het verzoekschrift worden neergelegd :

1º Een uittreksel uit de akten van geboorte en uit de akte van huwelijk van de echtgenoten;

2º Een bewijs van nationaliteit van elk van de echtgenoten;

3º Een uittreksel uit de akten van geboorte van de kinderen bedoeld in artikel 1255, vierde lid;

4º In voorkomend geval, de gedeeltelijke of volledige overeenkomsten bedoeld in artikel 1254;

5º In voorkomend geval, de boedelbeschrijving zoals bedoeld in artikel 1254, § 1, tweede lid.

Van het verzoekschrift en de bijlagen worden een origineel en twee afschriften neergelegd. Wanneer de echtgenoten geen kinderen hebben in de zin van artikel 1255 vierde lid, volstaat één afschrift.

Het origineel van het verzoekschrift wordt door beide echtgenoten of door tenminste een advocaat of notaris ondertekend. »

Art. 30

Art. 1288bis van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 31

Art. 1288ter van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1288ter. ­ Wanneer de echtgenoten kinderen hebben in de zin van artikel 1255, vierde lid, zendt de griffie binnen acht dagen te rekenen van de neerlegging van het verzoekschrift, aan de procureur des Konings twee afschriften van het verzoekschrift en de bijlagen. »

Art. 32

Artikel 1289 van hetzelfde Wetboek wordt aangevuld met de volgende leden :

« Wanneer de echtgenoten een volledige overeenkomst hebben gesloten over de gevolgen van hun echtscheiding in de zin van artikel 1254, § 2, zij de duurzame ontwrichting van hun huwelijk bevestigen en geen kinderen hebben in de zin van artikel 1255, vierde lid, bekrachtigt de rechter hun overeenkomst en spreekt de echtscheiding uit.

Wanneer de echtgenoten een volledige overeenkomst over de gevolgen van hun echtscheiding hebben gesloten in de zin van artikel 1254, § 2, van dit Wetboek, en zij kinderen hebben in de zin van artikel 1255, vierde lid, wordt eerst toepassing gemaakt van artikel 1286bis.

Wanneer de echtgenoten geen of slechts een gedeeltelijk akkoord hebben zoals bedoeld in artikel 1254, dan tracht de rechter alsnog tussen de echtgenoten een vergelijk uit te werken voor de overblijvende geschilpunten. Slaagt hij hierin niet, of niet volledig, dan bekrachtigt hij, onverminderd de toepassing van artikel 1286bis, in een uitvoerbaar vonnis de eventuele volledige of gedeeltelijke overeenkomsten die de echtgenoten ondertussen hebben uitgewerkt en bepaalt op gemeenschappelijk verzoek van de partijen een nieuwe datum voor verschijning.

Dergelijk uitstel wordt opnieuw toegestaan telkens beide echtgenoten, tijdens de zitting of schriftelijk voordien, erom verzoeken. Wanneer de echtgenoten intussen een gedeeltelijke of volledige overeenkomst hebben bereikt, bekrachtigt de rechter deze in een uitvoerbaar vonnis na desgevallend toepassing te hebben gemaakt van artikel 1286bis.

Op de zitting waarop tenminste één der echtgenoten geen uitstel meer vraagt, bekrachtigt de rechter zonodig en na desgevallend toepassing te hebben gemaakt van artikel 1286bis, in een uitvoerbaar vonnis de overeenkomsten tussen partijen en beveelt, op verzoek van de echtgenoten of van één van de echtgenoten of van de procureur des Konings, voor het overige de nodige maatregelen die betrekking hebben op de persoon, op het levensonderhoud of op de goederen, zowel van de echtgenoten als van hun kinderen.

De rechter kan in iedere stand van de zaak gebruik maken van alle bevoegdheden om inlichtingen te verkrijgen, die door artikel 1280 aan de voorzitter van de rechtbank of de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, rechtsprekend in kort geding, worden toegekend. »

Art. 33

In artikel 1289bis van hetzelfde Wetboek worden de woorden « en 1294 » geschrapt.

Art. 34

In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

1º artikel 1289ter;

2º artikel 1290;

3º artikel 1291.

Art. 35

In artikel 1292 van hetzelfde Wetboek worden volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het eerste lid worden de woorden « de artikelen 1289 tot 1291 » vervangen door de woorden « artikel 1289 ».

2º het tweede lid wordt vervangen als volgt :

« Indien partijen kinderen hebben in de zin van artikel 1255 vierde lid, zendt hij binnen vijftien dagen, aan de procureur des Konings een eensluidend verklaard afschrift van het proces-verbaal van de verschijning. »

Art. 36

In artikel 1293 van hetzelfde Wetboek worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1º in het tweede lid, wordt het woord « desgevallend » ingevoegd tussen de woorden « Nadat de rechter » de woorden « kennis heeft genomen »;

2º in het derde lid worden de woorden « ten laatste bij de verschijning van de echtgenoten waarin artikel 1294 voorziet » geschrapt;

3º in het vierde lid worden de woorden « voor de tweede verschijning waarin artikel 1294 voorziet » vervangen door de woorden « waarop partijen voor hem verschijnen ».

Art. 37

In hetzelfde Wetboek worden opgeheven :

1º art. 1294;

2º art. 1295;

3º art. 1296;

4º art. 1297;

5º art. 1298;

6º art. 1299.

Art. 38

In artikel 1300 van hetzelfde Wetboek worden de woorden « door beide partijen, afzonderlijk of gezamenlijk » en de tweede zin geschrapt.

Art. 39

Artikel 1301 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

Art. 40

Artikel 1302 van hetzelfde Wetboek, wordt opgeheven.

Art. 41

In deel IV, boek IV, hoofdstuk XI, wordt een afdeling IIbis ingevoegd die de artikelen 1304bis tot 1304septies omvat, luidende :

« Afdeling IIbis. Echtscheiding op verzoek van één partij.

Art. 1304bis. ­ Wanneer het echtscheidingsverzoek wordt ingediend door één van de echtgenoten vermeldt het verzoekschrift, onverminderd hetgeen is bepaald in artikel 1255, een gedetailleerde opgave van de feiten die tot de duurzame ontwrichting hebben geleid.

Art. 1304ter. ­ Voor wat betreft het bewijs van de duurzame ontwrichting wordt het verzoek ingeleid en behandeld overeenkomstig deel IV, boek II, titel Vbis. Er wordt toepassing gemaakt van artikel 735, §§ 1, 3 en 5.

Art. 1304quater. ­ Het vonnis waarbij de duurzame ontwrichting van het huwelijk wordt vastgesteld of waarbij de bekentenis in rechte van de verwerende partij dat het huwelijk duurzaam ontwricht is wordt geakteerd, is niet vatbaar voor hoger beroep. De datum van dit vonnis geldt als datum van neerlegging van het verzoekschrift zoals bedoeld in artikel 1289 van dit Wetboek. Het vonnis bepaalt de datum waarop de partijen samen en in persoon voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg of voor de rechter die het ambt van voorzitter waarneemt, verschijnen. De vordering wordt verder behandeld zoals in de vorige afdeling bepaald.

Art. 1304quinquies. ­ De rechtsvordering tot echtscheiding vervalt door de verzoening van de echtgenoten, tot stand gekomen hetzij na de feiten die deze rechtsvordering hadden kunnen rechtvaardigen, hetzij na het instellen van de vordering tot echtscheiding.

Art. 1304sexies. ­ In beide gevallen mag de vordering niet worden toegelaten. De eiser kan echter een nieuwe vordering instellen op grond van feiten die zich na de verzoening hebben voorgedaan, en alsdan van de oude feiten gebruik maken om zijn nieuwe vordering te staven.

Art. 1304septies. ­ Indien de eiser tot echtscheiding ontkent dat er verzoening heeft plaatsgehad, moet de verweerder het bewijs daarvan leveren, hetzij door geschrift, hetzij door getuigen, in de vorm die in dit hoofdstuk is voorgeschreven. »

Art. 42

Artikel 1305 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1305. ­ In de gevallen waarin de echtgenoten echtscheiding kunnen vorderen, staat het hen eveneens vrij een vordering tot scheiding van tafel en bed in te stellen. »

Art. 43

Artikel 1306 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1306. ­ De bepalingen van afdelingen I, II en IIbis van dit hoofdstuk zijn van overeenkomstige toepassing op de scheiding van tafel en bed. »

Art. 44

In artikel 1307 van hetzelfde Wetboek wordt tussen het eerste en het tweede lid het volgend lid ingevoegd :

« Art. 1307. ­ De vordering tot echtscheiding kan bij nieuwe op tegenspraak genomen conclusie ook worden ingesteld als tegenvordering op een oorspronkelijke vordering tot scheiding van tafel en bed. »

Art. 45

Artikel 1309 van hetzelfde Wetboek wordt vervangen als volgt :

« Art. 1309. ­ Ieder van de van tafel en bed gescheiden echtgenoten kan een vordering tot echtscheiding instellen bij de rechtbank die, alle omstandigheden in acht nemend, de echtscheiding kan uitspreken. »

Art. 46

Artikel 1310 van hetzelfde Wetboek wordt opgeheven.

HOOFDSTUK IV

Wijziging van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste een van de echtgenoten een vreemdeling is

Art. 47

In artikel 1 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer minstens één van de echtgenoten een vreemdeling is worden de woorden « wegens een bepaalde oorzaak » geschrapt.

HOOFDSTUK V

Overgangsbepalingen

Art. 48

Deze wet is van toepassing op alle lopende echtscheidingsprocedures.

Art. 49

Wanneer in een lopende echtscheidingsprocedure op grond van bepaalde feiten of feitelijke scheiding de zaak op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet reeds in beraad werd genomen, heropent de rechter ambtshalve de debatten om partijen toe te laten zich te gedragen naar de bepalingen van deze wet.

Art. 50

De datum van het neerleggen in een hangend geding van akkoordconclusies waarbij beide partijen stellen dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht, geldt als datum van neerlegging van het in artikel 17 bedoelde verzoekschrift.

Art. 51

De datum van het neerleggen in een hangend geding van conclusies waarbij één partij stelt dat het huwelijk duurzaam ontwricht is en waarbij deze partij een gedetailleerde opgave van de feiten geeft die tot deze ontwrichting hebben geleid, geldt als datum van neerlegging van het in artikel 38 bedoelde éénzijdig verzoekschrift tot echtscheiding.

Art. 52

Iedere voormalige echtgenoot of echtgenote die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet alimentatieplichtig is krachtens artikel 301, of krachtens artikel 306 en 307 van het Burgerlijk Wetboek, of krachtens een overeenkomst genomen in uitvoering van artikel 1288, 4º, van het Gerechtelijk Wetboek, kan volgens de procedure voorgeschreven in deel IV, boek II, afdeling Vbis van het Gerechtelijk Wetboek de beëindiging van zijn onderhoudsplicht laten vaststellen op grond van artikel 8, 9 of 10 van deze wet.

Het verzoek wordt gericht aan de rechter die het onderhoudsgeld heeft toegekend.

Het verzoek op grond van artikel 8 of 9 van deze wet kan niet worden toegekend indien niet minstens 12 jaren zijn verlopen sedert de datum van inschrijving van het echtscheidingsvonnis in de registers van de burgerlijke stand.

Indien de aldus krachtens artikel 8 of 9 van deze wet gevraagde beëindiging van de onderhoudsverplichting van zo ingrijpende aard is dat zij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van de onderhoudsgerechtigde kan worden gevergd, kan de rechter op verzoek van deze laatste alsnog een bijkomende termijn vaststellen. De rechter bepaalt in zijn uitspraak of een nieuwe verlenging van de termijn na afloop van de eerste bijkomende termijn nog mogelijk zal zijn.

23 oktober 2003.

Hugo COVELIERS.

(1) De Standaard, 10 januari 2000, door Bart Sturtewagen.

(2) De huidige populaire stelling dat 1 op 3 huwelijken uitmondt in een echtscheiding is gemaakt aan de hand van de vergelijking van de huidige huwelijkscijfers en de huidige echtscheidingscijfers. Een in de tijd uitgestrekt onderzoek laat toe statistische voorspellingen te maken over de slaagkansen van de vandaag gesloten huwelijken.

(3) Anders scheiden, Rapport van de Commissie herziening scheidingsprocedure, 2 oktober 1996.

(4) Cass., 28 oktober 1875, Pas., 1875, I, 7.