3-137/4 | 3-137/4 |
30 JULI 2003
Evocatieprocedure
Dit wetsontwerp werd op 29 juli 2003 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het ontwerp op 30 juli 2003 geëvoceerd.
De artikelen 1 tot 25, 35, 36, 38 en 39 werden verwezen naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.
Met toepassing van artikel 27.1 van het reglement van de Senaat heeft de commissie de behandeling van de tekst reeds aangevat voor de eindstemming in de Kamer.
De commissie heeft uiteindelijk twee vergaderingen gewijd aan de bespreking van deze artikelen, te weten op 28 en 30 juli 2003.
Hoofdstuk I regelt het uitstel van de inwerkingtreding van de bepalingen inzake de ecoboni tot 1 januari 2004. Dit uitstel is noodzakelijk omdat de voorziene datum van inwerkingtreding, te weten 1 juli 2003, onmogelijk kan worden gerealiseerd. Bepaalde technische aspecten, zoals de moeilijkheid om sommige elementen uit de wet in een koninklijk besluit te definiëren en vooral het feit dat de door de wet voorziene controle-instellingen nog niet in staat zijn om de voorziene vrijstellingen toe te kennen, liggen hieraan ten grondslag.
De minister verwijst ook naar de juridische procedure, ingesteld door drie milieuverenigingen, die de invoering van de ecoboni eiste. De Raad van State heeft de regering echter in het gelijk gesteld.
Om concurrentievervalsing te voorkomen werd gekozen voor een allesomvattend systeem, waarbinnen ook verpakkingen horen die een bepaald percentage aan gerecycleerde materialen bevatten.
De hoofdstukken II tot en met IV bepalen de bekrachtingen van verschillende koninklijke besluiten betreffende de BTW, de accijnzen en de bedrijfsvoorheffing. De regering tracht met deze bekrachtigingsmaatregel meer klaarheid te scheppen op het vlak van de fiscaliteit.
Hoofdstuk V regelt de energiebijdrage om de Belgische bijdragen aan te passen aan de minima bepaald door de Europese Unie. Deze maatregel houdt rekening met de mate waarin de gebruikte energie vervuilend is. Bovendien zal de regering na het parlementair reces maatregelen invoeren om een onderscheid te maken tussen meer en minder vervuilende soorten huisbrandolie, zoals ook voor de professionele gasolie is gedaan.
Het cliquetsysteem voor motorbrandstoffen bepaald in hoofdstuk VI strekt ertoe de daling van de brandstofprijzen gedeeltelijk te compenseren met een verhoging van de accijnzen. Deze maatregel gaat gepaard met de geleidelijke afschaffing van de accijnscompenserende belasting (hoofdstuk VII). Deze maatregelen zijn bedoeld om de variabele kosten van het transport te doen stijgen en de vaste kosten te doen dalen.
Hoofstuk VIII voert een belastingvermindering in voor energiebesparende uitgaven, die past in de in 2001 aangevatte belastinghervorming.
Hoofdstuk IX vult artikel 123 van de programmawet van 8 april 2003 aan.
In hoofdstuk X wordt de inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2003 tot oprichting van een Dienst voor alimentatievordering bij de FOD Financiën uitgesteld.
Hoofdstuk XI betreft de repatriëring van kapitaal. De taks op de materiële aflevering van effecten aan toonder zal verhoogd worden om de fraudemogelijkheden die deze effecten bieden, te bestrijden. Er zal onderhandeld worden met de sector van de collectieve beleggingsinstellingen. De inwerkingtreding van de artikelen zal bij koninklijk besluit worden geregeld.
Hoofdstuk XII bevat artikelen om een aantal aspecten van het toezicht op de financiële sector te verbeteren.
Hoofdstuk I :
De heer Thissen verklaart dat zijn fractie het uitstel goedkeurt aangezien de inwerkingtreding van een onwerkbaar systeem voor alle begunstigden van deze fiscale bepalingen rechtsonzekerheid zou inhouden.
De heer Caluwé stelt vast dat het uitstel blijkbaar het gevolg is van de regeringsonderhandelingen die iets minder vlot zijn verlopen dan de betrokkenen hadden verwacht. Betekent dit nu een uitstel van de maatregel dan wel de voorafkondiging van een afstel ? Spreker gaat ervan uit dat de betrokken maatregelen in hun huidige vorm evenmin op 1 januari 2004 ingang zullen vinden, maar ondertussen grondig gewijzigd zullen worden.
Mevrouw De Roeck verklaart niet gelukkig te zijn met dit tweede uitstel. Nu er controle-organen klaar zijn, blijken bepaalde bedrijven toch gerekend te hebben op een bijkomend uitstel en dit ook verkregen te hebben. Spreekster wijst erop dat de ecoboni voor een gezin van 4 personen een jaarlijkse belastingvermindering van 20 procent op de drankverpakkingen betekenen. Het is de taak van de minister om door middel van rondzendbrieven gebeurlijke onduidelijkheden in de teksten te verduidelijken.
Op de vraag van de heer Caluwé of er ondertussen reeds ecoboni zijn toegekend, antwoordt de minister ontkennend, vermits de wet nog niet in voege is getreden.
Hoofdstukken II-III-IV :
De heer Thissen vraagt of de bedrijfsvoorheffing voor een werknemer met een inkomen precies gelijk zal zijn aan de belasting verschuldigd aan het eind van het jaar, ook na de belastinghervorming van de regering.
De minister antwoordt dat de fiscale gerechtigheid in acht wordt genomen, met name door de volledige verrekening van het huwelijksquotiënt en door de indexering van de belastingschalen. De berekening van de bedrijfsvoorheffing wordt zo dicht mogelijk gehouden bij het belastingsaldo. Er moet echter ook rekening gehouden worden met de situatie van werknemers met andere inkomsten en met de gemeentelijke opcentiemen, die trouwens vastgelegd zijn op 6,7 % bij de berekening van de bedrijfsvoorheffing.
Mevrouw De Roeck wijst op een aantal positieve sociale maatregelen voorzien in artikel 3, zoals de verlaging van de BTW voor arbeidsintensieve diensten, en de positieve maatregelen in artikel 4 betreffende de zwavelarme motorbrandstoffen.
Hoofdstuk V :
De heer Siquet wijst erop dat burgers in sommige gebieden geen toegang hebben tot aardgas. Zij kunnen eventueel een gastank laten plaatsen. Plant de minister in die gevallen een BTW-verlaging of subsidies voor de betrokken gebieden ?
De heer Caluwé stelt vast dat de regering hier de belastingplichtige de keuze geeft tussen kou lijden of belasting betalen want niet iedereen kan kiezen tussen aardgas en stookolie. Daarenboven hebben de stookolieleveranciers verklaard dat de globale ecobalans tussen aardgas en stookolie inzake broeikasgassen gelijk is. Kan de minister het tegendeel aantonen ? Kan de minister ook aantonen dat elektriciteit opgewekt door kernenergie vervuilender is dan elektriciteit opgewekt uit aardgas ?
De heer Ramoudt wijst erop dat de BTW op het einde van het jaar zal worden herzien. Volgens hem is elektriciteit een product dat een primaire levensbehoefte dekt aangezien wij er intussen erg afhankelijk van zijn. Voor producten van die aard geldt in ons land meestal een BTW-tarief van 6 %. Acht de minister het mogelijk de BTW op elektriciteit te verlagen en zo de prijsstijging grotendeels te compenseren ? Dat zou erg logisch zijn, aangezien bijvoorbeeld voor leidingwater een tarief van 6 % geldt. Bovendien zou het normaal zijn dat deze operatie voor de bevolking een nuloperatie wordt doordat de elektriciteitsfactuur na de stijging opnieuw daalt.
De heer Thissen vraagt welke algemene politieke beginselen ten grondslag liggen aan de voorgestelde belastingverhogingen. De regering heeft verklaard dat de verhoging van de belasting op diesel gecompenseerd zou worden door een verlaging van andere belastingen, zoals de inschrijvingsbelasting of de belasting ter compensatie van de accijnzen. Hoe kan er sprake zijn van compensatie als de belastingverhoging op diesel onmiddellijk voelbaar is en de belastingverlagingen pas merkbaar zullen zijn op het ogenblik dat de burger nieuwe investeringen moet doen ?
Ook al is het een goed idee om een variabele belasting te verkiezen boven een forfaitaire belasting, toch moet de vraag gesteld worden of de voorgestelde maatregel niet uitsluitend bedoeld is om de begroting in evenwicht te krijgen. De doelstellingen van Kyoto, die de regering beweert te willen bereiken, vragen immers om een algemene, samenhangende en doordachte aanpak, waarvan de gevolgen op korte, middellange en lange termijn bestudeerd moeten worden. Volgens specialisten zijn de voorgestelde maatregelen echter onaangepast of onvoldoende en gaan zij de bevolking geenszins bewust maken van wat Kyoto wil bereiken omdat er onvoldoende informatie verstrekt wordt aan de burger.
Ten slotte zullen de geplande maatregelen ook discriminerende en asociale gevolgen hebben voor bepaalde groepen mensen. In landelijke gebieden is er weinig of geen toegang tot het aardgasnetwerk omdat er geen leidingen liggen. Inwoners van die gebieden moeten bovendien vaak lange afstanden afleggen naar het werk. Als men alle burgers gelijk wil behandelen met een belasting, moet over het geheel worden nagedacht.
Mevrouw De Roeck is tevreden met de voorgestelde maatregelen omdat zij milieubeschermend werken, maar zij meent eveneens dat sommige groepen mensen benadeeld zullen worden omdat zij in hun woongebied moeilijk aardgas kunnen krijgen. Kan er voor mensen die noodgedwongen voor meer vervuilende oplossingen moeten kiezen, geen compensatie worden ingebouwd ?
Inzake elektriciteit wijst spreekster erop dat verenigingen voor armoedebestrijding al lang een BTW-tarief van 6 % vragen en dat elektriciteit eigenlijk een primaire behoefte is.
Met betrekking tot de toegankelijkheid van bepaalde producten en eventuele compensaties, antwoordt de minister dat de regering een evenwichtig beleid tracht te voeren. In het licht van de doelstellingen van Kyoto was het logisch geweest de energiebijdrage op kolen drastisch te verhogen, maar de regering wenste de 100 000 huishoudens die nog met kolen moeten werken, niet te bestraffen, precies omdat het om gezinnen met lage inkomens gaat. In samenwerking met de gewesten worden premies of andere hulp uitgedacht om deze groep mensen ertoe aan te sporen minder vervuilende installaties te plaatsen.
Voor aardgas en stookolie liggen de zaken anders. Voor aardgas gaat de belasting omlaag, in combinatie met stimuli om voor de verwarming op aardgas over te schakelen. Voor installaties met een laag energieverbruik worden reeds premies toegekend, zodat de factuur steeds minder wordt, ongeacht de gebruikte brandstof. Daarnaast zijn er ook gesprekken aan de gang met de gewesten om hen tot handelen aan te zetten.
De vraag of voor bepaalde soorten producten nog verder kan worden gegaan, hoort thuis in het grotere BTW-debat. Er is momenteel een Europese richtlijn inzake BTW-tarieven. Als de lidstaten een akkoord bereiken, kan de BTW voor sommige diensten dalen, maar die maatregelen hebben een prijs. De minister is niet gekant tegen een verlaging van de energiekosten via de BTW op een aantal producten die gunstiger zijn en waarvan grote hoeveelheden worden verbruikt, maar het evenwicht zal bewaard moeten blijven door andere producten duurder te maken. Uiteraard zal ook een diversifiëring van de energiebronnen zich opdringen.
De energiebijdragen strekken er uitsluitend toe de minima in te voeren bepaald in een Europese richtlijn inzake energieprijzen. De systemen voorgesteld in de volgende artikelen hebben een ander gevolg : er werd getracht een evenwicht te bereiken tussen het gebruik van de voertuigen en de vaste kosten.
De twee hoofdlijnen van het economisch en sociaal beleid van de regering zijn de verlaging van de belasting op arbeid en de verhoging van de uitgaven in de gezondheidszorg. Er is in die gevallen weinig of geen keuze. Wie werkt, is belasting op arbeid verschuldigd. Om tewerkstelling te bevorderen en het beschikbaar inkomen te verhogen, kiest de regering voor een verlaging van de belasting op arbeid. De kosten van wie ziek wordt, moeten worden vergoed. De regering verhoogt dan ook de uitgaven inzake gezondheidszorg aanzienlijk. In domeinen waarin de consument wel een keuze heeft, zoals inzake vervoer, voert de regering een belastingbeleid dat rekening houdt met het gedrag van de consument.
Wat ten slotte het « asociale » karakter van sommige maatregelen betreft, wijst de minister erop dat dit in een ruimere context moet worden bekeken. De hervorming van de personenbelasting is in de eerste plaats ten goede gekomen aan de lage inkomens. De burger beschikt zo over een groter inkomen en dus over meer keuzevrijheid inzake zijn energieverbruik.
Volgens de heer Thissen komt het erop neer dat via een omweg wordt teruggehaald wat bij de belastinghervorming werd uitgedeeld. Ook al krijgt de burger een hoger loon, deze « inhaalbelastingen » zorgen ervoor dat hij niet meer overhoudt om van te leven.
De heer Caluwé is ervan overtuigd dat, zoals vorige spreker reeds opmerkte, de voorgestelde maatregel een pure begrotingsmaatregel is en hoegenaamd niets bijdraagt aan de doelstellingen van Kyoto. Bovendien is de maatregel discriminerend. Aardgas is veel minder belast dan stookolie, maar elektriciteit die in kerncentrales wordt opgewekt draagt nog veel minder bij tot het broeikaseffect. De maatregel is discriminerend voor burgers die geen alternatief hebben voor stookolie, behalve dan misschien kolen. In België beschikken 125 gemeenten niet over een aardgasnetwerk. Twee miljoen huishoudens zijn momenteel al aangesloten op het aardgasnetwerk, nog een miljoen andere kunnen worden aangesloten. Er zijn echter 1,7 miljoen gezinnen die stookolie gebruiken. Als het miljoen dat aardgas zou kunnen gebruiken, daarvan wordt afgetrokken, blijven er nog altijd minstens 700 000 gezinnen over die stookolie gebruiken en meer belasting zullen moeten betalen terwijl zij geen andere mogelijkheid hebben. Dat is regelrechte discriminatie en erg asociaal.
Hoofdstukken VI en VII :
De heer Thissen merkt op dat hij wel kan begrijpen dat de regering kiest voor een cliquetsysteem dat minder pijnlijk is dan een regelrechte weigering om de brandstofprijs te laten dalen. Hij is echter uiterst verbaasd dat er geen grenzen worden ingesteld. Het is ontoelaatbaar dat er een systeem zou komen waarin de Staat bij iedere prijsdaling de helft van die daling voor zichzelf kan houden als belasting. Is dat wat de regering van plan is ?
De minister verduidelijkt dat er wel degelijk een jaarlijks maximum wordt ingebouwd : 14 euro per 1000 liter voor het jaar 2003, dat nog slechts voor zes maanden meetelt, en 28 euro per 1000 liter voor het jaar 2004. Concreet betekent dit dat van een prijsdaling aan de pomp, de helft naar de consument gaat en de helft naar de Staat zolang het zonet aangehaalde plafond niet is bereikt. Dat geldt enkel voor benzine omdat de regering voor professionele diesel voor goederen- en personenvervoer vanaf begin 2004 een ander systeem wenst uit te werken.
De heer Ramoudt stelt zich volgende vraag : indien de maatregelen van de programmawet effectief zouden leiden tot een ontradingseffect bij de burger voor wat het gebruik van zijn wagen betreft, bestaan er simulatietabellen die de mogelijke repercussies van een verminderd verbruik op de inkomsten van de staat onderzoeken ? Er zijn ongeveer 4 700 000 wagens in België die op jaarbasis ongeveer 6 500 000 euro aan BTW opleveren, abstractie gemaakt van de accijnzen. Zou het niet veiliger zijn om studies uit te voeren over de impact van het ontradingseffect bij het gebruik van de wagen alvorens verder soortgelijke maatregelen uit te voeren ?
De minister bevestigt dat er geen studie bestaat over de correlatie tussen de ontvangsten van de Staat en een verminderd gebruik van de wagen. Er moet in die richting worden gewerkt met de gewesten. Dit geldt trouwens niet alleen voor diesel en benzine maar ook voor de autosnelwegen bijvoorbeeld. Momenteel werkt men immers met een eurovignet-systeem op basis van een forfaitair bedrag, zonder differentiatie tussen de gebruikers. Nochtans zou er een differentiatie moeten worden gemaakt tussen de gebruikers, bijvoorbeeld op basis van het aantal kilometers. Dit zal misschien mogelijk zijn binnen een aantal maanden. De evolutie moet niet alleen gebeuren bij de individuele gebruiker maar ook bij de bedrijven waar alternatieve transporten voor het vervoer van goederen moeten worden overwogen.
De heer Caluwé merkt op dat er binnen de werkgroep « Mobiliteit » van de Senaat reeds veel gedebatteerd werd over de variabilisering van de kosten. Een van de essentiële elementen is dat een variabilisering slechts mogelijk is wanneer er een alternatief bestaat. Dit geldt ook voor het goederenvervoer. Het voorliggende wetsontwerp voorziet niet in een alternatief, zodat men geen variabilisering van de vervoerskosten voorstelt, maar een loutere belastingsverhoging. De mobiliteitsdoelstelling is hier dus manifest niet van toepassing, anders zou de regering veel intensiever investeren op het vlak van de spoorwegeninfrastructuur. Integendeel, in het plan-Vinck worden de geplande investeringen voor goederenvervoer geschrapt en de regering voorziet besparingen in deze sector.
De heer Thissen wil een suggestie doen in verband met de belasting op de PK. Die belasting is immers een anachronisme en is achterhaald. Indien België de doelstellingen van Kyoto wil in acht nemen en de luchtvervuiling beperken, dan moet men er zich rekenschap van geven dat de verbranding van diesel helaas een doorslaggevende rol speelt in de opwarming van de aarde. Er moet dus worden gekozen voor oplossingen waarbij de werkelijke vervuiling zo juist mogelijk in kaart wordt gebracht, werkelijke vervuiling die rechtstreeks verband houdt met de vervuiling door voertuigen. Kan men voor de volgende regeerperiode geen nieuw belastingssysteem bedenken dat gebaseerd is op het werkelijke verbruik in plaats van op de PK ?
De minister herinnert eraan dat beslist werd de accijnscompenserende belasting op dieselvoertuigen tegen 2008 af te schaffen. Het is dus niet wenselijk dit principe in vraag te stellen. Voor de verkeersbelasting houdt men bijvoorbeeld al rekening met de Euro 3- en Euro 4-normen. Die belasting, waarvoor de gewesten bevoegd zijn, zou trouwens eveneens moeten verdwijnen. De verkeerstaks behoort tot de bevoegdheid van de gewesten, maar de gewesten hebben zich ertoe verbonden het huidige systeem geleidelijk aan te veranderen, zodat het gebruik van de minst vervuilende voertuigen meer gestimuleerd wordt.
Wat de alternatieven in de vervoermiddelen betreft, meent de minister dat het altijd mogelijk is om een keuze te maken. In dit ontwerp van programmawet wordt een zeer interessante variablisering van de kosten voorgesteld, aangezien een vaste kost wordt afgeschaft, gekoppeld aan een kleine verhoging van de accijnzen op de producten. Het is wel zo dat er verder moet geïnvestereerd worden in andere vervoersmiddelen. Het plan voor de NMBS gaat op langere termijn precies in die richting.
De heer Siquet stelt vast dat zodra een Belgische bestuurder de Benelux verlaat, hij voor elke kilometer die hij op de buitenlandse wegen aflegt, moet betalen. Er moet of zal niettemin een soort harmonisering op Europees niveau bestaan. Moet men nu al niet op Europese schaal denken en niet alleen op nationale schaal ?
De minister bevestigt dat men een Europese regeling overweegt. Zoals hij reeds eerder heeft gezegd, wil hij bijvoorbeeld het eurovignetsysteem wijzigen. Men moet er ook over denken zich aan te passen aan het systeem van de buurlanden, door te zorgen voor een schaal van de kosten ten laste van de directe gebruikers van de wegen en de snelwegen. Indien de gebruiker niet betaalt, dan betaalt de belastingplichtige. Bepaalde belastingplichtigen zijn ook gebruiker, maar dat geldt niet voor allen.
Buiten de Benelux moet voor nagenoeg alle wegen worden betaald en dan nog steeds meer, omdat ze zeer veel kosten. Dat systeem kan op twee voorwaarden worden toegepast : enerzijds, moet het tarief redelijk blijven en, anderzijds, moet men rekening houden met het beroepsmatig gebruik van de weg door bepaalde gebruikers. Dat debat moet evenwel met de gewesten worden gevoerd, aangezien de wegen en autowegen tot de bevoegdheid van de federale Staat en van de gewesten behoren. Er moet ook worden onderstreept dat dergelijke inschaling ten laste van de gebruiker dankzij moderne technieken mogelijk is zonder dat dit hoge investeringen met zich brengt. België heeft immers om talrijke redenen geen tolhuisjes geïnstalleerd, onder andere omdat aan de bouw ervan bij alle afritten een reusachtig prijskaartje hangt.
De heer Thissen spoort tot voorzichtigheid aan in verband met het tolsysteem voor autowegen. De toestand van de Belgische autowegen kan in geen geval worden vergeleken met die van de Franse of Duitse autowegen. België is bovendien een kruispunt en overdreven belasting van het autowegennet kan rampzalige gevolgen hebben.
De heer Caluwé herinnert eraan dat de CD&V reeds in het verleden heeft voorgesteld om de verkeersbelasting af te schaffen en te vervangen door een vignet ten laste van de weggebruikers. De CD&V heeft in eerste instantie gepleit voor een vignet omdat de moderne satellietsystemen niet altijd betrouwbaar zijn.
Spreker wenst terug te komen op het feit dat er volgens de minister een compensatie zou komen voor de professionele vervoerders. Wat begrijpt men onder het concept « professionele vervoerders »? Wat is het toepassingsgebied ? De heer Caluwé heeft vruchteloos gezocht naar een artikel van de programmawet dat zou kunnen dienen als basis voor deze vergoeding aan professionele vervoerders. Meent de minister dat hij voldoende juridische basis heeft om dit te doen, louter op grond van een koninklijk besluit ?
De heer Caluwé vraagt ook of de minister kan staven dat hij de professionele diesel op Europees niveau zal kunnen verdedigen ? Zijn er Europese landen waar dit principe van toepassing is ?
De minister legt uit dat de professionele diesel geldt voor alle belastingplichtigen die geen accijnscompenserende belasting betalen, zowel vervoerders van goederen als van personen (taxi's, de Lijn, ...). Dit ontwerp van programmawet voorziet inderdaad geen artikel in dat verband omdat er eerst een akkoord van de Europese Commissie moet bereikt worden.
Volgens de minister zal dit pas vanaf 1 januari 2004 mogelijk zijn. De juridische grondslag van de professionele diesel zal dan worden vastgelegd in een nieuwe programmawet. In onze buurlanden stelt men dezelfde evolutie naar een professionele diesel vast.
Hoofdstuk X :
Mevrouw De Roeck is zeer verbaasd dat de inwerkingtreding van de Dienst voor alimentatievorderingen wordt uitgesteld. Reeds dertig jaar eisen de vrouwen en nu ook de mannen de oprichting van dergelijke dienst om het probleem van de onbetaalde alimentatievorderingen op te lossen. Overigens komt die maatregel veeleer hun kinderen dan de vrouwen en mannen zelf ten goede. Het is overigens ook een maatregel in de strijd tegen de armoede. Tijdens de vorige regeerperiode hebben talrijke vrouwen van verschillende partijen zich daar actief voor ingezet en de minister van Financiën was er zeer voor te vinden. Waarom stelt hij voor de inwerkingtreding ervan uit te stellen ?
Spreekster wenst te weten of schuldeisers van alimentatie in afwachting van de oprichting van die dienst geen middelen zullen hebben dan wel of de OCMW-verplichtingen behouden blijven.
Tot slot is spreekster het helemaal eens met het amendement van mevrouw Lizin (zie verder), waarin wordt het voorgesteld de oprichtingsdatum van de dienst te vervroegen.
Volgens de heer Thissen wordt de inwerkingtreding van de ecobonuswet tot 1 januari eerstkomend uitgesteld omdat de diensten van de minister niet klaar zijn om hun taak op te nemen. Hetzelfde argument wordt gebruikt wanneer men zegt dat de administratie van Financiën niet klaar is om de Dienst alimentatievorderingen op te starten. Nochtans vechten heel wat verenigingen en vertegenwoordigers van mensen in moeilijkheden hiervoor al jarenlang.
Spreker wil best geloven dat de zaak voor 2003 moeilijk ligt. Men wordt in de begroting geconfronteerd met ernstige problemen en als gevolg van de regeringswissel was er een betreurenswaardige periode van onduidelijkheid. Om die dienst op te starten moet men blijkbaar driehonderd mensen aanwerven. In plaats van een jaar te wachten, wat de oprichting van die dienst uitstelt tot na de verkiezingen in de gewesten en wat nieuw uitstel met zich kan brengen, moet die maatregel ingaan op 1 januari 2004.
Welke mening heeft de minister daarover ? Is hij vastbesloten die maatregel ongeacht de omstandigheden uit te voeren, bij voorkeur op 1 januari 2004 of uiterlijk op 1 september 2004 ?
De minister bevestigt dat de administratie van Financiën volledig bereid blijft om op te treden inzake alimentatievorderingen. Het eerste wetsvoorstel in dit dossier, dat een lange weg aflegde van Sociale Zaken via andere departementen naar Justitie, werd bijna dertig jaar geleden ingediend. Tijdens de laatste regeerperiode werd voorgesteld het bij het departement Financiën en het Bestuur van het Kadaster, de Registratie en Domeinen onder te brengen, om de weg in te slaan van fiscale inning en van het verlenen van voorschotten. Nagenoeg iedereen is het erover eens dat er vorderingen zijn gemaakt in het dossier, maar de minister heeft nooit zijn reserve verborgen inzake de budgettaire kostprijs van de operatie en het soort tegemoetkoming : moet men ongeacht het inkomen tegemoetkomen ? Of wanneer de schuldenaar zich in het buitenland bevindt ?
De minister onderstreept dat de administratie helemaal klaarstaat om die dossiers te behandelen (gebouwen, informatica, contactpunten, personeel, ...). De bedoelde personen lopen in de huidige stand van zaken geen risico, aangezien de bepalingen betreffende de OCMW's van toepassing blijven tot de dienst is opgericht.
Concreet wenst de minister dat de wet wordt toegepast, maar kan hij amendementen die sneller willen gaan niet steunen. De minister wenst zich over een datum uit te spreken eens het begrotingsdebat heeft plaatsgevonden. Bij het opmaken van de begroting van 2004 zal worden nagegaan wat de werkelijke kosten zijn. De laatste ramingen waarover de minister beschikt zijn lager dan honderd miljoen euro op jaarbasis.
Op zich ligt die verantwoordelijkheid niet voor de hand, maar het optreden van het ministerie van Financiën kan de efficiëntie van de inning opvoeren en voor een preventief, afradend effect zorgen.
De heer Caluwé verklaart dat het antwoord van de minister de verdienste van de duidelijkheid heeft. Aanvankelijk leek de regering voor de toepassing van die maatregel alleen nog te wachten op de materiële installatie van de dienst. Nu stellen we vast dat ze de praktische bepalingen van de wet op losse schroeven zet. Spreker hoopt dat er een meerderheid gevonden wordt om de amendementen te steunen die hij wil indienen, of toch tenminste voor dat van mevrouw Lizin.
De heer Thissen onderstreept dat het Parlement onder de vorige regering een wetsvoorstel had aangenomen dat vanaf 1 september 2003 moest worden toegepast. Na de verkiezingen stelt men vast dat nu er een nieuwe regering is, men opnieuw voorrang geeft aan de terughoudendheid van bepaalde partijen bij het debat over de wet, wat de toepassing van de wet, zoals die door socialere partijen wordt gewenst, belet.
Spreker neemt er akte van dat de minister verklaart dat hij vastbesloten is resultaten te boeken, maar hij stelt ook vast dat de reserve van de minister zo groot is dat men er nog lang over kan debatteren. Vandaag is er dus geen wil aanwezig om die wet snel toe te passen. Dat betekent dus dat de nieuwe socialistisch-liberale meerderheid die wet niet langer als een prioritaire doelstelling beschouwt : men zal ervoor zorgen als er geld is.
Daarom wijst spreker de parlementsleden erop dat er absoluut opnieuw moet worden onderhandeld met diegenen die menen dat het geen prioriteit is, opdat het er heel snel een wordt, anders belanden we in een mechanisme waardoor de toepassing van de wet van jaar tot jaar wordt uitgesteld.
Mevrouw de Bethune acht dit een mooi voorbeeld van kiezersbedrog. Een wet die een paar weken voor de verkiezingen wordt gestemd, wordt een paar weken erna gewoon weer afgevoerd.
Mevrouw De Roeck wijst erop dat in de afgelopen weken schrijnende gevallen in de media zijn verschenen. In dat licht is het absoluut onverantwoord de inwerkingtreding van de dienst voor alimentatievorderingen nog met minstens een jaar uit te stellen. Vandaar roept zij op het amendement van mevrouw Lizin (zie : infra) te steunen.
Hoofdstuk XI :
De heer Thissen vraagt of de minister plannen heeft om het systeem van materiële aflevering van effecten onmogelijk te maken.
De minister legt uit dat die artikelen ertoe strekken de gebruiksmogelijkheden van effecten aan toonder, één van de categorieën van effecten die materieel worden afgeleverd, te beperken en/of duurder te maken. Hij onderstreept dat men een effect ook materieel kan afleveren zonder dat het om een effect aan toonder gaat. De regering wil overigens de dematerialisering, de mogelijkheid voor de emittenten om een positie in hun boekhouding aan te houden zonder dat het effect moet worden afgeleverd, aanmoedigen. Er zijn dus twee parallelle houdingen.
De minister herinnert eraan dat het ontmoedigen van het gebruik van effecten aan toonder gepaard zal gaan met de operatie repatriëring van kapitaal.
De heer Caluwé verwijst naar het advies van de Raad van State bij artikel 22 van het voorontwerp (zie stuk Kamer, nr. 51-102/1, blz. 44). Die stelt dat de datum van inwerkingtreding in de wet moet worden bepaald en niet kan worden overgelaten aan de Koning.
De minister repliceert dat dat een algemene opmerking is vanwege de Raad van State die reeds gold voor andere artikelen. Volgens hem kan het Parlement perfect beslissen dit per koninklijk besluit mogelijk te maken. Bovendien moet de inwerkingtreding van de artikelen 20 en 21 samenvallen met de maatregelen voor de repatriëring van tegoeden van Belgen die zich in het buitenland bevinden. Ten slotte zijn in het verleden nog dergelijke volmachten gegeven.
De heer Schouppe meent dat indien het tarief van de taks op de inventariswaarde van de beleggingsfondsen inderdaad zou worden opgetrokken, die fondsen gewoon naar het buitenland en meer speciaal naar Luxemburg zouden verhuizen. Het effect van die maatregel zou dus pervers zijn. De minister heeft overigens reeds uitspraken gedaan die een en ander relativeren. Artikel 21 zou best worden opgeheven tenzij het bedoeld is als een soort « stok achter de deur » in een of andere onderhandeling.
Wat betreft de verdubbeling van de taks op de materiële levering van effecten is de heer Schouppe van mening dat deze maatregel diegenen die materiële stukken gebruiken als middel om successierechten te ontduiken, niet zal ontmoedigen. Misschien moet naar een formule worden gezocht waarbij het materieel leveren van met name aandelen onmogelijk wordt.
Voor wat artikel 20 betreft verklaart de minister contact te hebben gehad met de BVB die hierin geen problemen ziet. Artikel 21 is een andere zaak. Op dat vlak zijn nog onderhandelingen nodig, niet alleen met de financiële sector, om misschien tot een andere grondslag te komen.
De heer Schouppe vindt het een bedenkelijke manier van werken dat in een programmawet een artikel wordt opgenomen om de minister in een sterke onderhandelingspositie tegenover de banken te brengen om andere zaken te bereiken dan in de programmawet zijn opgenomen. Uiteindelijk geeft de minister immers toe dat artikel 21 een gevaar inhoudt voor de markt van de Belgische beleggingsinstellingen.
Hoofdstuk XII :
De heer Caluwé verwijst opnieuw naar het advies van de Raad van State (ibidem, blz. 45 tot 47). Indien men met vormvereisten geen rekening wenst te houden, schaft men die beter af. Hij denkt specifiek aan het voorziene akkoord vanwege de minister van Ambtenarenzaken.
De minister merkt op dat er een akkoord was in de ministerraad rond deze artikelen. In dit geval rijst er dus geen probleem noch een risico. Er is immers ook een akkoord met de syndicale organisaties.
Artikel 35 schaft de taks op de inschrijving van voertuigen af vanaf 2006. Vanaf het jaar 2004 mag die taks niet meer dan 31 euro bedragen. Deze bepaling slaat niet op de retributies voor gepersonaliseerde inschrijving.
Artikel 36 stelt de inwerkingtreding van de vorige bepaling vast op 1 januari 2004.
B. Bespreking
De heer Caluwé verwondert zich vooreerst over de afwezigheid van de minister van Mobiliteit.
Volgens de minister van Begroting en Overheidsbedrijven betekent het feit dat hij voornoemde minister tijdens deze bespreking vervangt geenszins dat hij diens bevoegdheden overneemt.
De heer Ramoudt is bereid de beslissing van de regering te bekrachtigen, maar hij vindt dat de hele fiscaliteit met betrekking tot voertuigen, die hem verouderd lijkt, opnieuw had moeten worden bekeken.
De minister wijst erop dat, op de inschrijvingstaks na, de belastingen inzake het wegverkeer een gewestmaterie zijn geworden.
De heer Thissen verklaart dat uiteraard niemand zich zal verzetten tegen de afschaffing van een belasting. Toch stelt men in de regeerverklaring de afschaffing van deze belasting voor als een compensatie voor de verhoging van de dieselprijzen, waardoor dit voor de belastingplichtige een nuloperatie zou blijven. Spreker heeft daar zijn twijfels bij. De verhoging van de dieselprijs wordt bovendien voorgesteld als een milieubelasting, wat ook niet klopt. In feite ruilt men een taks die onmiddellijk geld in de staatskas brengt, namelijk de verhoging van de dieselprijzen, voor een belasting die slechts geleidelijk wordt afgeschaft tegen 2006.
Spreker begrijpt dat men naar duurzame ontwikkeling streeft en de mensen wil aanzetten om meer milieuvriendelijke wagens of verwarmingssystemen te kiezen, maar de afschaffing van deze belasting voorstellen als een compensatie voor een milieubelasting is verkeerd. Wat de huisbrandolie betreft, is het duidelijk dat deze maatregel niet gunstig zal zijn voor mensen die een belangrijke investering zullen moeten doen (een nieuwe wagen kopen, een ander verwarmingssysteem kiezen, ...).
De aangekondigde belastinghervorming wordt uitgehold vanwege de financiële moeilijkheden waarmee de regering wordt geconfronteerd. De heer Thissen wil dat de verhoging van de dieselprijs en de geleidelijke verlaging van de inschrijvingstaks op basis van cijfers worden beoordeeld.
De minister antwoordt dat de belastingdruk de komende vier jaren aanzienlijk zal dalen dankzij de belastinghervorming en de verlaging van de werkgeversbijdragen. De verlaging zal vooral betrekking hebben op arbeid, voornamelijk via de verlaging van de werkgeversbijdragen. Andere vormen van belasting zullen worden verhoogd, met name de belasting op energieverbruik. Iedereen pleit voor een verlaging van de globale belastingdruk, met name op tewerkstelling en voor een verhoging van de belastingdruk op energieverbruik. Dat is nu net wat de regering doet.
Men kan nu nog niet inschatten of dit de gewenste gevolgen zal hebben voor het milieu. Het regeerprogramma voorziet in administratieve boeten voor degenen die de benchmarking per onderneming en per sector, vastgesteld in de akkoorden van Kyoto, niet naleven. De impact op het milieu hangt af van de toepassing van deze akkoorden en niet van de verhoging van de energiebelasting. Deze administratieve maatregelen kunnen nu nog niet worden toegepast. Eerst moet worden nagegaan hoe de inspanningen, die nodig zijn voor de toepassing van de in Kyoto genomen maatregelen, over de sectoren en de gewesten moeten worden verdeeld. Dat zal volgend jaar gebeuren.
De minister heeft nooit gesproken van compensatie tussen de twee genoemde maatregelen. Men moet de belasting als een geheel beschouwen : minder belastingdruk op tewerkstelling en meer op energieverbruik.
De heer Thissen geeft toe dat alle partijen het eens zijn over een verlaging van de belastingdruk en het behalen van de doeleinden van Kyoto. Over de manier waarop die doelstellingen moeten worden behaald, lopen de standpunten echter uiteen. Vier jaar lang heeft de regering de weldaden van de belastinghervorming bewierookt en zelfs voorgerekend hoeveel de belastingplichtige zou besparen. Zodra de verkiezingen achter de rug zijn, voert de regering indirecte belastingen in en tracht zo terug te krijgen wat ze gegeven heeft. De burger wordt hier bedrogen.
Uiteraard wil iedereen de doelstellingen van Kyoto bereiken, maar we zijn er nog heel ver vandaan. In feite raken we er steeds verder van weg. Als eerste maatregel en dat heeft een symboolwaarde verhoogde de regering de dieselprijs en ter compensatie schafte ze de inschrijvingstaks op voertuigen af. De heer Thissen gelooft niet dat dit een nuloperatie is.
De doelstellingen van Kyoto kunnen niet worden bereikt zonder een samenhangend beleid waarvan men tevoren de reële impact beoordeelt. Specialisten zijn het erover eens dat de in deze bepalingen vastgestelde verhogingen het gedrag van de consument niet zullen veranderen, noch het aantal gemaakte kilometers of het aantal verbruikte liters huisbrandolie zullen doen afnemen. Zij zullen alleen geld opbrengen voor de Staatskas.
Spreker betreurt dat deze maatregel niet vooraf is geëvalueerd en dat men geen idee heeft van wat hij zal opbrengen.
Volgens de minister spreekt de heer Thissen zichzelf tegen. Hij kent de maatregel een impact toe die hij niet heeft en beweert vervolgens dat de regering dit doel niet zal bereiken. Niemand heeft beweerd dat deze maatregel ervoor zal zorgen dat de doelstellingen van Kyoto worden bereikt. De opbrengst van deze maatregel compenseert het feit dat de regering, na de fiscale hervorming, heeft beslist de persoonlijke en de werkgeversbijdragen te verlagen om de tewerkstelling te bevorderen en een deel van de belasting op tewerkstelling over te hevelen naar het energieverbruik. De doelstellingen van Kyoto zullen vooral worden bereikt dankzij maatregelen met betrekking tot de verdeling over de gewesten en de vaststelling van de CO2-quota en de eerder vernoemde administratieve boetes. Studies hebben bovendien aangetoond dat deze maatregel maar weinig sociale gevolgen heeft omdat mensen met een laag inkomen minder energie verbruiken.
Mevrouw De Roeck stelt vast dat deze maatregel aanvankelijk geen noemenswaardige sociale impact bleek te hebben. Men ging er echter in de meeste programma's vanuit dat het gebruik van de wagen niet moest worden aangemoedigd. Door deze maatregel wordt de afschrijving van de kostprijs van de wagen verlaagd.
Bovendien ontstaat een vorm van discriminatie tussen de gebruikers van diesel, voor wie de federale wetgeving geldt, en de gebruikers van LPG, voor wie de gewestelijke wetgeving geldt. Die laatsten worden dus benadeeld. België heeft een van de laagste dieselprijzen van Europa, en bovendien worden nog lagere prijzen gehanteerd voor professionele diesel.
De minister benadrukt het belang van de transportsector, waar een scherpe concurrentiestrijd heerst. Het gaat om duizenden banen. Het concurrentievermogen van die sector moet gevrijwaard blijven : vandaar de gunstige voorwaarden met betrekking tot brandstof. Dat betekent niet dat deze sector geen milieunormen zullen worden opgelegd, maar een verhoging van de belasting op brandstof is geen goede oplossing. Er zullen maatregelen worden genomen die beantwoorden aan de begrenzingen en quota die zijn vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen uit de akkoorden van Kyoto.
De heer Schouppe haakt in op het antwoord van de minister op de tussenkomst van de heer Thissen. Hij meent dat de regering teveel een goed nieuws show opvoert. Zo wil ze nogmaals de tijdens de vorige legislatuur besliste belastingverminderingen waaraan alsnog uitvoering dient te worden gegeven, als een nieuwe maatregel van deze regering voorstellen.
Hoewel zijn fractie niet tegen de inhoud van artikel 35 gekant is, moet zij toch vaststellen dat ten aanzien van de accijnsverhogingen en de daarmee gepaard gaande BTW-ontvangsten die door de nieuwe regering worden ingevoerd, de retributie voor de kentekenplaten in 2004 slechts gehalveerd zal zijn om in 2006 eventueel volledig te worden afgeschaft.
In de veronderstelling dat het aantal inschrijvingen van voertuigen in 2004 op hetzelfde niveau zal liggen als in 2001, zou dat betekenen dat die retributie verminderd wordt met ongeveer 35 miljoen euro. Daartegenover staan de bijkomende ontvangsten voor de Schatkist voortvloeiend uit de accijnsverhoging van 2,8 eurocent. Zelfs als rekening wordt gehouden met de geleidelijke afschaffing van de accijnscompenserende heffing (255 miljoen euro) en met de terugbetalingen aan de wegtransporteurs, dan zou tot 2008 de globale meerkost voor de gebruikers 4 miljard euro bedragen.
De minister trekt deze schatting sterk in twijfel.
Wat de heer Schouppe nog het meest stoort is dat er enerzijds geleidelijk voor 35 miljoen euro lastenverminderingen worden toegekend, maar dat de 5,5 miljoen wagenbezitters de accijnsverhogingen wel meteen betalen. Als men dan spreekt over de variabilisering van de autokosten, dan doet dit de spreker denken aan het « kwartje van Kok ». Volgens de heer Schouppe was het resultaat van deze maatregel in Nederland uiteindelijk nihil wat betreft het verminderd gebruik van de wagen. Dat zal hier ook het geval zijn behalve wanneer er een duidelijk alternatief aanwezig is via het openbaar vervoer. Er zijn echt voluntaristische maatregelen nodig om dat aantrekkelijk te maken.
Ten slotte meent de heer Schouppe dat deze maatregel geen zaak is van verschuiving van vaste naar variabele kosten. Het gaat doodeenvoudig om een belangrijke verhoging van de variabele kosten die geenszins gecompenseerd wordt door de marginale vermindering van de vaste kosten.
De heer Thissen merkt op dat de minister hier verklaart dat er geen sprake is van een compensatiesysteem. Dat druist in tegen verklaringen van andere ministers van dezelfde regering. Er is gezegd dat de verhoging van de taks op diesel geleidelijk gecompenseerd zouden worden door de verlaging van de taks op huisbrandolie en van de inschrijvingstaks voor voertuigen. In feite is deze taks niet bedoeld als compensatie. Een kleine retributie die problemen doet rijzen op Europees niveau, wordt afgeschaft en men laat de burger in de waan dat er een compensatie heeft plaatsgevonden. In feite zoekt de regering bijkomende inkomsten om het verlies aan sociale bijdragen te compenseren. De minister van begroting wil niet gezegd hebben dat de verhoging van de taksen op diesel een milieubeschermingsmaatregel is in het kader van het protocol van Kyoto.
De heer Caluwé meent dat artikel 35 een maatregel is die slechts kan worden geregeld na er de gewestregeringen bij te hebben betrokken (zie advies Raad van State, stuk Kamer, nr. 51-102/1, blz. 48). Het heeft er alle schijn van dat dit niet is gebeurd. Strikt genomen zou de Senaat dit vormgebrek nog kunnen herstellen. Het risico op een beroep tegen een belastingverlaging zal allicht klein zijn, doch strikt juridisch stelt er zich een probleem. Misschien zouden de mensen die een gepersonaliseerd opschrift voor hun nummerplaat reserveren, daar een grond van discriminatie in kunnen vinden.
Deze laatste uitzondering, die in de Kamer per amendement is aangebracht, zorgt er volgens de heer Caluwé voor dat de bepaling opgenomen in artikel 35 niet langer strookt met de memorie van toelichting bij het ontwerp van programmawet. Hij is van oordeel dat nu alle uitzonderingen moeten worden opgesomd. Zoniet komt men in de problemen.
De minister van Begroting en Overheidsbedrijven stelt dat voor de oorspronkelijk in de memorie van toelichting voorziene andere uitzonderingen, de retributies ook naar beneden gaan.
De heer Caluwé gaat akkoord dat zulks het logisch gevolg is van het in de Kamer aangenomen amendement.
A. Inleidende uiteenzetting van de Vice-Eerste minister en minister van Begroting en Overheidsbedrijven
Deze artikelen die respectievelijk Belgacom en BIAC betreffen, beogen beide hetzelfde doel. Er was een bevoegdheidsdelegatie aan de Koning om mogelijke wijzigingen in de wetgeving rond beide bedrijven door te voeren. Deze machtiging liep oorspronkelijk tot in 2002 en werd daarna verlengd tot 30 juni 2003. De bedoeling is nu om die datum met een termijn van één jaar op te schuiven, zodat wanneer de noodzaak zich voordoet, van deze bevoegdheid snel en accuraat gebruik kan worden gemaakt. In voorkomend geval zullen de Kamer en de Senaat onmiddellijk worden geïnformeerd over de inhoud van de desbetreffende koninklijke besluiten.
B. Bespreking
De heer Schouppe peilt naar de stand van zaken inzake een mogelijke beursgang van Belgacom in het kader van het voornemen van deze regering om met de opbrengst hiervan het Zilverfonds te spijzen.
Het grootste probleem dat moet worden opgelost vooraleer Belgacom eventueel naar de beurs zou kunnen worden gebracht, bestaat uit het opheffen van het tekort bij het pensioenfonds. De verplichtingen zouden ongeveer 4,5 miljard euro bedragen terwijl de activa van het fonds slechts 3 miljard euro waard zijn.
De minister verklaart dat vooraleer er sprake kan zijn van een beursgang voor Belgacom, dit bedrijf drie belangrijke fasen moet ondergaan.
Vooreerst moet er een duidelijke « mission statement » op papier worden gezet die moet aangeven wat de functie van Belgacom in onze huidige maatschappij is. Daarbij denkt de minister onder meer aan de rol van Belgacom inzake informatisering, breedbandinternet, communicatiemogelijkheden en vooral universele dienstverlening.
Ten tweede moet de beheersstructuur worden aangepast teneinde de regels van « corporate governance » te respecteren.
Ten slotte moet inderdaad nagegaan worden hoe het probleem van het pensioenfonds kan worden aangepakt. Ofwel moet er een versnelde volstorting van de pensioenreserves gebeuren, ofwel wordt het pensioenfonds overgeheveld. In ieder geval moet de dekkingsgraad voldoende zijn. Een belangrijk probleem bestaat in de cultuurverschillen inzake investeringen en rendementsverwachtingen.
Vooraleer deze drie fases afgerond zijn, kan er volgens de minister zelfs geen sprake zijn van een beursgang van Belgacom.
De minister ziet ook geen verband met het Zilverfonds. Hij ziet op dit ogenblik geen enkele reden voor de overheid om de meerderheidsparticipatie in Belgacom naar de beurs te brengen. Dit gebeurt normaal ofwel als er een nijpende nood is aan kapitaal of expertise ofwel aan het opgenomen worden in een groter geheel. Op dit moment is geen enkel van die problemen aan de orde.
De « mission statement » zal niet gedetailleerd zijn, wel oriëntaties aangeven. De nadruk inzake universele dienstverlening op publieke telefooncellen is uit de tijd. De invulling van dit begrip moet worden gemoderniseerd.
De heer Schouppe juicht toe dat de universele dienstverlening zal aangepast worden in een richting die « e-government » en internetgebruik zal ondersteunen. Iedereen moet daar tegen een aanvaardbare prijs toegang tot krijgen.
Dezelfde spreker verheugt zich eveneens over de verklaring dat het oplossen van het pensioenfondsprobleem bij Belgacom een « conditio sine qua non » is vooraleer van een eventuele beursgang sprake kan zijn.
De heer Caluwé wijst erop dat artikel 35 de Koning een bijzondere volmacht verleent. Deze moet aan een reeks voorwaarden voldoen om aanvaardbaar te zijn in het licht van artikel 105 van de Grondwet. Één van die voorwaarden is een beperking in de tijd. Welnu, we gaan hier tot een periode van drie jaar! Bovendien moet ook sprake zijn van uitzonderlijke en crisisomstandigheden. In hoofde van Belgacom kan dit moeilijk hard worden gemaakt.
Volgens de minister gaat het hier gewoon om een volmacht in een kaderwet.
De heer Caluwé onderstreept evenwel het risico dat indien ooit van die volmacht gebruik zou worden gemaakt, iemand vormgebreken zou kunnen inroepen om bepaalde beslissingen te laten vernietigen.
Artikel 6
De heren Schouppe en Caluwé dienen het amendement nr. 5 in.
De heer Schouppe verwijst naar de verantwoording bij dit amendement. De accijnsverhoging vervat in dit artikel is uitermate onrechtvaardig, vooral ten aanzien van de bewoners van zo'n 1 miljoen woningen die geen aardgasaansluiting kunnen krijgen. Het grootste deel van de gezinnen die hun woning verwarmen met stookolie, doen dit omdat ze niet kunnen overschakelen naar aardgas.
Als deze maatregel is ingegeven omwille van milieuoverwegingen, dan stelt spreker voor eerst een wetenschappelijke studie af te wachten over de totale milieubalans van aardgas en stookolie, of minstens de onrechtvaardigheid ten aanzien van die gezinnen die onmogelijk op aardgas kunnen overschakelen weg te werken en tevens het gebruik van milieuvriendelijke stookolie aan te moedigen.
De minister verklaart dat er een werkgroep zal opgericht worden, met vertegenwoordigers van de betrokken sector, die de verdere differentiatie tussen de verschillende producten zal bespreken en voorstellen formuleren, zoals bijvoorbeeld een fiscaal voordeel voor milieuvriendelijkere stookolie.
De heer Dedecker maakt een vergelijking met de sociale abonnementen voor de trein : het is niet omdat iets niet toegankelijk is voor een bepaalde bevolkingsgroep, dat men het voordeel niet mag toekennen. Zo moet iemand die ver van een station woont, eerst zijn wagen gebruiken om de trein te kunnen nemen, terwijl het gebruik van de auto fiscaal bestraft wordt.
Volgens de heer Schouppe loopt deze vergelijking mank, want iedereen kan de trein nemen, ook al heeft niemand een treinstation voor zijn deur, terwijl voor aardgas de leidingen wel degelijk tot aan de woning moeten gebracht worden.
De heer Caluwé heeft de indruk dat vooral de minder begoede bevolkingscategorieën hun woning verwarmen met stookolie, terwijl dit door de regering wordt tegengesproken. Op welke studie steunt de regering zich hiervoor ?
Mevrouw De Roeck is het gedeeltelijk eens met voorgaande sprekers. Een milieumaatregel treft altijd een deel van de bevolking dat geen keuze heeft, maar de nood is hoog en we kunnen niet blijven wachten met het treffen van milieumaatregelen. Dit neemt niet weg dat spreekster bekommerd is voor die mensen die wonen in slecht geïsoleerde en slecht verwarmde huizen en die nu geen andere keuze hebben. Dit moet op een andere wijze worden opgelost.
De heer Caluwé betwist trouwens het uitgangspunt van de hele redenering, namelijk dat stookolie vervuilender zou zijn dan aardgas. Het is goed mogelijk dat de totale eco-balans voor beide brandstoffen een evenwicht weergeeft, want het verlies aan CO2 bij het oppompen van aardgas is groter dan bij het oppompen van aardolie.
Artikel 6bis
Mevrouw De Roeck dient het amendement nr. 3 in dat ertoe strekt een artikel 6bis in te voegen tot aanvulling van artikel 7 van de wet van 22 juli 1993 tot instelling van een bijdrage op de energie ter vrijwaring van het concurrentievermogen en de werkgelegenheid.
De auteur legt uit dat het amendement tot doel heeft elektriciteit geproduceerd met aanwending van hernieuwbare energiebronnen of door eenheden van kwalitatieve warmtekoppeling, vrij te stellen van de energiebijdrage.
De heer Schouppe steunt dit amendement.
De minister herhaalt dat een verdere differentiatie tussen de verschillende producten in de toekomst mogelijk is, niet alleen voor wat betreft de differentiatie inzake energiebronnen maar ook inzake minder vervuilende stookolie. Er zijn reeds onderhandelingen aan de gang met de betrokken sector.
Mevrouw De Roeck wacht het initiatief van de regering af dat een oplossing voor dit amendement zal bieden.
Artikel 6ter
Mevrouw De Roeck dient het amendement nr. 4 in dat ertoe strekt een artikel 6ter in te voegen ten einde te voorzien dat iedereen die huisbrandolie gebruikt aangesloten is bij een organisatie die tot doel heeft elke vorm van verontreiniging ingevolge huisbrandolie bij de consument, te saneren.
De auteur legt uit dat huisbrandolietanks door de overheid gecontroleerd worden. Immers, wanneer deze tanks lekken, vervuilen zij de bodem. De bodemsanering is echter een enorme kost voor de gezinnen, voor de meeste zelfs onbetaalbaar. Uit het fonds dat de financiering van de bodemsanering verzekert, kan door de gezinnen geld worden geput.
De minister kan dit amendement niet aanvaarden omdat het verder gaat dan het voorwerp van deze programmawet. Hij stelt voor dat de auteur van het amendement een wetsvoorstel in deze zin zou indienen.
Mevrouw De Roeck zal een wetsvoorstel indienen en veronderstelt dat de minister aan het voorstel een gunstig gevolg zal geven.
De minister zal het wetsvoorstel op een positieve wijze onderzoeken.
Artikelen 8, 9, 10 en 11
De heren Schouppe en Caluwé dienen de amendementen nrs. 6, 8, 9 en 10 in ten einde respectievelijk de artikelen 8, 9, 10 en 11 te doen vervallen.
De heer Schouppe verwijst naar het eerder gegeven antwoord van de minister met betrekking tot het oprichten van een werkgroep, waarmee de minister dus impliciet erkent dat onder het voorwendsel van een variabilisering van de kosten in feite om budgettaire redenen een belastingverhoging wordt doorgevoerd.
In de verantwoording bij het amendement (zie : stuk Senaat, nr. 3-137/2) wordt trouwens een berekening gemaakt van de opbrengsten van de accijnsverhoging en de afschaffing van de vaste kost die aantoont dat het duidelijk niet om een milieumaatregel gaat, maar om een pure verhoging van de inkomsten voor de Schatkist.
De minister kan deze amendementen niet aannemen. In tegenstelling tot hetgeen de heer Schouppe beweert, beogen deze artikelen wel een variabilisering van de kosten inzake vervoer. De minister neemt akte van het pleidooi van de heer Schouppe ten voordele van de wegvervoerders.
De heer Schouppe repliceert dat ook deze artikelen ook gevolgen zullen hebben voor het vervoer per spoor.
De heer Caluwé hekelt het gebruik van het woord « variabilisering » van de kosten. Het gaat, volgens hem, om een loutere belastingsverhoging want er is geen alternatief.
De minister herhaalt dat het wel om een variabilisering gaat want er is een alternatief, namelijk de trein.
Volgens de heer Schouppe moet de NMBS dan minstens de noodzakelijke kredieten krijgen om alle reizigers te kunnen vervoeren.
De heren Schouppe en Caluwé dienen vervolgens amendement nr. 7 in dat een subsidiair amendement op amendement nr. 6 is.
De heer Schouppe legt uit dat, indien het artikel 8 behouden blijft, minstens de woorden « vanaf 1 augustus 2003 » moeten worden vervangen door « vanaf 10 augustus 2003 » omdat de eerste datum onmogelijk kan gehaald worden vanwege de parlementaire werkzaamheden. Een accijnsverhoging kan niet retroactief in voege treden.
De minister legt uit dat voor alle belastingverminderingen en afschaffingen de definitieve beslissingen in dit wetsontwerp zijn opgenomen, maar alleen voor het cliquetsysteem voor motorbrandstoffen wordt een delegatie aan de Koning verleend. Het cliquetsysteem treedt dus in werking op een door de Koning te bepalen datum. Artikel 10 bepaalt hiervoor de te volgen procedure.
De heer Schouppe leidt hieruit af dat de datum van effectieve invoegetreding naar de toekomst kan verschoven worden.
De heer Siquet wenst te weten of deze maatregelen een gevolg zullen hebben op het indexcijfer.
De minister antwoordt dat deze producten niet opgenomen zijn in de korf om de gezondheidsindex te bepalen.
Artikel 11bis
De heren Schouppe en Caluwé dienen amendement nr. 11 in ten einde een artikel 11bis (nieuw) in te voegen om de productie en het gebruik van milieuvriendelijke brandstoffen uit hernieuwbare brandstoffen aan te moedigen.
De heer Schouppe legt uit dat voor het vaststellen van het tarief voor deze brandstoffen, net zoals in de ons omringende landen, een gunstregime moeten worden uitgewerkt.
Volgens de heer Dedecker heeft de minister van Economie enkele maanden geleden reeds verklaard dat een dergelijk systeem, dat in overeenstemming met de Europese regelgeving is, in voorbereiding zou zijn.
De minister verwijst naar zijn eerder gegeven antwoord over de werkgroep die deze hele problematiek zal herzien.
Artikel 12
De heer Poty kan de maatregel om de accijnscompenserende belasting af te bouwen, volledig ondersteunen.
Hij heeft evenwel een vraag over fraude bij de inschrijving. Veel voertuigen worden in de buurlanden ingeschreven, met name in het Groothertogdom Luxemburg. Deze maatregel zal het aantal fraudegevallen doen afnemen en een aantal voertuigen terug naar België brengen. Plant de minister een evaluatie van deze maatregel op dat vlak in de komende jaren en ook of er meer nieuwe wagens in België zullen verkocht worden ?
De minister wijst erop dat ook de gewesten een beleid in dezelfde richting moeten voeren, namelijk een vermindering van de belasting op de inverkeerstelling en de verkeersbelasting, vooral voor die voertuigen die voldoen aan de Euro 3 en Euro 4-normen. Daarnaast kan het gewest een heffing per kilometer voor het gebruik van wegen en autowegen invoeren in plaats van een vignet voor het gebruik van de autowegen. Dit zal een nog grotere variabilisering van de kosten tot gevolg hebben, met de hoop dat aanschaf van een wagen in België goedkoper wordt en er ook meer wagens in België worden ingeschreven.
De heer Caluwé vraagt of de opbrengst van de accijnsverhogingen dan doorgestort zal worden naar de gewesten ter compensatie van de vermindering van de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet.
De minister meent dat de gewesten zelf een evenwicht kunnen bereiken tussen de belasting op de inverkeerstelling en het eurovignet door de hogere ontvangsten die zij zullen realiseren met het nieuwe systeem van de heffing per kilometer.
De heer Caluwé leidt hieruit af dat de belasting op het autorijden tweemaal wordt verhoogd : een eerste maal door een federale maatregel (de accijnsverhoging die niet gecompenseerd wordt) en een tweede maal door de gewesten (de heffing per kilometer die wel gecompenseerd wordt).
Volgens de minister moeten de twee verhogingen gecompenseerd worden. Op federaal vlak is de compensatie doorgevoerd door de afschaffing van de inschrijvingstaks. De gewesten kunnen het doen door een afschaffing of vermindering van de belastingen waarvoor zij bevoegd zijn.
Artikel 15
De heren Schouppe en Caluwé dienen amendement nr. 12 in dat ertoe strekt twee bijkomende wijzigingen aan te brengen in artikel 14524 WIB 1992.
De heer Schouppe meent dat wanneer de regering werkelijk bezorgd is omtrent de vervuiling en men er van uitgaat dat het voornamelijk de verwarming van de woningen is die de grootste oorzaak daarvan is, dan moet prioritair worden aangedrongen op stimuli die de bevolking ertoe aanzetten hun oude stookketels te vervangen. Nieuwe branders zijn niet alleen zuiniger maar de verbranding is ook veel beter. Vandaar stelt dit amendement voor de terzake bestaande belastingverminderingen met 500 euro te verhogen.
De minister wenst voorlopig de bedragen ingevoerd bij de belastinghervorming van 2001 te behouden. Misschien kunnen na een evaluatie die bedragen worden verhoogd.
Artikelen 19, 19bis en 19ter
Mevrouw Lizin dient amendement nr. 1 in dat ertoe strekt de datum van 1 september 2004 te vervangen door de datum van 1 oktober 2003.
Mevrouw Lizin dient vervolgens amendement nr. 2 in dat een subsidiair amendement op het voorgaande is om de datum van 1 september 2004 te vervangen door 1 januari 2004.
Mevrouw Vienne verklaart dat het voor haar fractie van essentieel belang is dat de moeilijke situatie van vrouwen die wachten op hun alimentatie niet nog erger wordt. Algemeen is de PS er voorstander van dat de toepassing van de wet van 21 februari 2003 wordt uitgesteld tot hij volledig operationeel is, zodat een moeilijke situatie niet nog verder wordt geschaad.
Overigens mag de remedie niet erger zijn dan de kwaal. Het ministerie van Financiën is waarschijnlijk niet de beste plaats om deze kwestie te regelen. Mevrouw Vienne meent dat de kwestie van de technische middelen die zo snel mogelijk moeten worden uitgewerkt, elders kan worden geregeld. Alternatieven kunnen ongetwijfeld worden gevonden en zij stelt voor dat deze vanaf de start van het nieuw parlementaire jaar worden gezocht.
De heer Schouppe verdedigt de amendementen nrs. 13 tot 15 die hij samen met de heer Caluwé op artikel 19 heeft ingediend. Hij verklaart de amendementen van mevrouw Lizin te steunen, doch is van oordeel dat voor de overgangsperiode een en ander kan worden verbeterd. Er moet worden tegemoetgekomen aan de rechtmatige verzuchtingen die dienaangaande bestaan.
Amendement nr. 13 beoogt dat die voorschotten tot maximaal 175 euro sowieso zouden kunnen worden toegekend. Via de voorgestelde artikelen 19bis en 19ter stellen de indieners dat dit in dat geval in de overgangsfase zou gebeuren via de OCMW's. Daarom moet de compensatie die aan de OCMW's wordt betaald, worden opgetrokken tot 100 % van de niet-terugvorderbare voorschotten. Dit lijkt sociaal gezien een meer dan voor de hand liggende maatregel.
De minister verwijst naar de antwoorden die hij reeds in de Kamer heeft verstrekt.
Ten eerste kunnen de OCMW's vanaf 1 september 2003 hun huidige taak voortzetten zodat de betaling van voorschotten aan mensen die ze het meest nodig hebben, kan doorgaan. Dit stelsel blijft bestaan tot de inwerkingtreding van de wet van 21 februari 2003. De minister wijst erop dat de OCMW's en de gemeenten in het algemeen daarna niet meer willen optreden.
Ten tweede zijn de diensten van het ministerie van Financiën klaar. Het probleem heeft dus niets te maken met de materiële organisatie, maar met het budget. De bedoeling is om in september 2003 dit budgettaire debat te houden en vast te stellen vanaf welke datum de dienst voor alimentatievorderingen kan beginnen te werken. Dat zal ten laatste 1 september 2004 zijn en indien mogelijk zal de regering die datum nog vervroegen. De hamvraag is nog of voor alle inkomensniveaus hetzelfde systeem van voorschotten moet worden gehanteerd.
Met betrekking tot de organisatie blijft de regering bij het systeem van een dienst voor de inning binnen het ministerie van Financiën en van een betaling van de voorschotten via het ministerie.
De minister van Financiën benadrukt dat zijn departement volledig ter beschikking staat voor het uitvoeren van deze operatie. Indien echter wordt gekozen voor een andere formule, zal zijn departement zijn medewerking uiteraard stopzetten. Een debat van 10 of 15 jaar over de organisatie kan toch niet worden herbegonnen. Het Parlement heeft zijn keuze gemaakt. Alleen de parameters zouden eventueel nog wat gewijzigd kunnen worden.
De heer Thissen is gerustgesteld door wat de minister antwoordde op de stevige interpellatie van mevrouw Vienne. Hij herhaalt voorstander te zijn van een toepassing van het systeem vanaf 1 januari 2004. Als er keuzes worden gemaakt inzake de begroting, worden ook de prioriteiten vastgelegd.
Mevrouw Vienne vindt ook dat de wet van 21 februari 2003 zo snel mogelijk in werking moet treden.
Wat haar twee amendementen betreft, wijst mevrouw Lizin erop dat tijdens de vorige legislatuur een evenwicht werd gevonden waardoor de wet, met de nodige hindernissen, toch kon worden goedgekeurd, met de steun van vrouwelijke parlementsleden van alle partijen. Uiteindelijk is er over een versie een beslissing gevallen. De wet niet in werking laten treden binnen een logische termijn, namelijk op 1 oktober 2003 is eigenlijk een kaakslag voor de parlementsleden die de wet op 21 februari 2003 hebben goedgekeurd.
Mevrouw Lizin wijst erop dat de Franstalige Vrouwenraad van België protesteert, net als heel wat andere vrouwenverenigingen. De amendementen zijn de vertaling van die protesten. Het is onaanvaardbaar dat de nieuwe regering begint met het uitstellen van een systeem dat heel wat mensen, voornamelijk vrouwen, uit de armoede zou halen waarin zij door hun familiale toestand buiten hun verantwoordelijkheid om terecht zijn gekomen.
Mevrouw Lizin vindt dit uitstel dan ook een groot verzuim ten opzichte van de behoeftige vrouwen in ons land. Als de regering zo moeilijk kan beoordelen of dit probleem een prioriteit vormt in de begroting, kan zij het voordeel toch alvast aan bepaalde categorieën mensen toekennen en binnen drie jaar aan iedereen. Er zijn nog andere tussenoplossingen waardoor de termijn wel nageleefd kan worden en een aantal catastrofale situaties van vrouwen vandaag al kunnen worden opgelost.
De minister van Financiën wijst erop dat de regering het bestaande systeem met hulp van het OCMW opnieuw invoert voor mensen die het moeilijk hebben. Bovendien wenst de regering bij de opstelling van de begroting voor 2004 een oplossing te vinden om de wet van 21 februari 2003 in de loop van 2004 toe te kunnen passen, indien mogelijk voor 1 oktober 2004.
Artikelen 20 en 21
De heer Schouppe licht de amendementen nrs. 16 en 17 toe die hij samen met de heer Caluwé heeft ingediend en die ertoe strekken deze artikelen te doen vervallen.
Hij herhaalt zijn betoog terzake gehouden tijdens de algemene bespreking. Hij voegt hieraan toe dat inzake artikel 21 de opbrengst van de taks op de inventariswaarde van beleggingsinstgellingen niet alleen dreigt te dalen in plaats van toe te nemen, maar dat bovendien duizenden jobs in de Belgische banken dreigen verloren te gaan als gevolg van de te voorziene « uitvlagging » van deze fondsen.
Deze maatregel druist bovendien diametraal in tegen deze welke op het vlak van repatriëring van Belgische tegoeden in het buitenland zouden worden genomen.
De heer Willems meent dat de banksector geen bezwaren zal hebben tegen artikel 20. Naast de taks op de materiële levering van effecten rekenen de financiële instellingen apart nog eigen kosten aan die het materieel opvragen van effecten sterk ontmoedigen.
De heer Schouppe gaat akkoord dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen de artikelen 20 en 21. Deze twee artikelen houden evenwel beide een zuivere belastingverhoging in die specifiek de kleine spaarders zal treffen.
De heer Dedecker wijst erop dat in vele landen zelfs geen effecten aan toonder bestaan zodat het schadelijk effect van artikel 20 moet worden gerelativeerd.
De minister verwijst naar zijn antwoorden in het kader van de algemene bespreking.
Artikel 35
De heren Schouppe en Caluwé dienen amendement nr. 18 in dat ertoe strekt om alle handelingen waarvoor de retributies met betrekking tot de inschrijving van de voertuigen worden afgeschaft, expliciet in de wet in te schrijven.
De heer Caluwé geeft aan dat het de bedoeling is duidelijkheid te creëren en aldus rechtsonzekerheid te vermijden na de amendering die door de Kamer in dit artikel is doorgevoerd.
De minister van Financiën sluit zich aan bij de verklaring van zijn collega van Begroting en Overheidsbedrijven dat voor de uitreiking van een afschrift van het kentekenbewijs, het uitreiken van een duplicaat en de herinschrijving eveneens zullen vrijgesteld worden van retributie. Hij bevestigt daarmee dat de houding van de regering zoals opgenomen in de memorie van toelichting aangepast werd in het licht van de amendering door de Kamer van desbetreffend artikel.
De heer Caluwé wijst erop dat de regering ter elfder ure nog de gewesten geconsulteerd heeft over deze wetswijziging.
Volgens de minister zijn de drie gewestregeringen met consensus tot een positief advies gekomen.
De heer Caluwé wil dit nuanceren en geeft lezing van een brief van de Agalev-ministers in de Vlaamse regering. Zij vinden de manier waarop hoogdringend een akkoord werd gevraagd getuigen van weinig behoorlijk bestuur. Zij wijzen er ook op dat in de programmawet geen motivatie wordt gegeven voor deze maatregel. In het federaal regeerakkoord werd wel voorzien in deze maatregel als één van de middelen om de Kyoto-normen te bereiken. De Agalev-ministers concluderen echter dat het globaal effect van de maatregelen in het kader van de zogenaamde « variabilisering » van de autokosten negatief zal zijn voor de luchtkwaliteit in ons land.
De minister van Financiën onderstreept dat het advies van de Vlaamse regering uiteindelijk positief was.
Artikelen 38 en 39
De heren Schouppe en Caluwé dienen amendementen nrs. 19 en 20 in om deze artikelen te schrappen.
In zijn toelichting herhaalt de heer Schouppe ten behoeve van de minister van Financiën de argumentatie die hij met betrekking tot de artikelen 38 en 39 reeds naar voor bracht tijdens de algemene bespreking.
De minister van Financiën sluit zich ook hier aan bij de verklaringen van zijn collega van Begroting en Overheidsbedrijven. Hij bevestigt dat de regering alleen de mogelijkheid wil creëren om indien nodig snel te kunnen handelen. Bovendien zijn nog veel besprekingen met de betrokken ondernemingen nodig.
De heer Schouppe meent ten slotte dat aangezien de hier gevraagde volmachten nergens gemotiveerd werden en dus geen voorwerp hebben, deze artikelen moeten worden geschrapt. Aangezien de intenties niet gekend zijn gaat het om zogenaamde « blanco cheques ». De regering heeft politiek gezien in deze dossiers nog geen knopen doorgehakt.
De minister bevestigt dit.
De amendementen nrs. 1 tot 3 en 5 tot 20 worden verworpen met 10 tegen 5 stemmen. Amendement nr. 4 wordt verworpen met 10 tegen 3 stemmen bij 2 onthoudingen.
De artikelen verwezen naar de commissie voor de Financiën en de Economische aangelegenheden in hun geheel worden aangenomen met 10 tegen 5 stemmen.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De rapporteur, | De voorzitter, |
Louis SIQUET. | Jean-Marie DEDECKER. |