2-1003/4

2-1003/4

Belgische Senaat

ZITTING 2001-2002

19 MAART 2002


Wetsontwerp tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij


Evocatieprocedure


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van
22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN VOOR DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER D'HOOGHE


INHOUD

  1. Inleidende uiteenzetting door de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand
  2. Algemene bespreking
  3. Artikelsgewijze bespreking
  4. Stemmingen
    De bijlagen zullen afzonderlijk worden rondgedeeld.
  5. Bijlagen
    1. De Nationale Loterij binnen de markt van kansspelen in België ­ grafieken meegedeeld door de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand
    2. Hoorzitting van 20 februari 2002 met de heer E. Marique, voorzitter van de Kansspelcommissie, en de heer Ph. Vlaemminck, deskundige

Dit wetsontwerp werd op 10 januari 2002 aangenomen door de Kamer van volksvertegenwoordigers en overgezonden aan de Senaat. De Senaat heeft het ontwerp geëvoceerd op 28 januari 2002. De onderzoekstermijn verstrijkt op 23 april 2002.

De commissie heeft dit wetsontwerp onderzocht tijdens haar vergaderingen van 6 en 20 februari en 6 en 19 maart 2002, in aanwezigheid van de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand.

Op 20 februari 2002 werden de heer E. Marique, voorzitter van de Kansspelcommissie, en de heer Ph. Vlaemminck, deskundige, gehoord.

1. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE MINISTER VAN TELECOMMUNICATIE EN OVERHEIDSBEDRIJVEN EN PARTICIPATIES, BELAST MET DE MIDDENSTAND

De minister onderstreept dat hij zeker niet de indruk wil wekken dat hij de gokverslaving in hand wil werken. Dit ontwerp beoogt integendeel de gokverslaving te doen verminderen. De eerste keuze die gemaakt moet worden is ofwel een totaal verbod op loterijen en kansspelen voorzien ofwel, indien de meerderheid ervan overtuigd is dat spelen « des mensens » is, een maatschappelijk doelstelling nastreven door spelen en weddenschappen zo schadegering mogelijk te houden.

De minister legt eerst het verschil tussen loterijen en kansspelen uit : voor loterijen is de uitslag op voorhand gekend, net zoals de verhouding tussen winst en inzet, terwijl voor kansspelen precies het omgekeerde geldt. Naarmate de graad van perceptie van beïnvloeding van het resultaat stijgt, stijgt echter ook de graad van gokverslaving. Zo komt het dat voor loterijen de kans op verslaving 5 % bedraagt, terwijl dit 73 % is voor kansspelen.

In de huidige stand van de wetgeving kan de Nationale Loterij weddenschappen en kansspelen organiseren zonder enige vorm van controle. De bedoeling van het voorliggende ontwerp is om de Nationale Loterij toe te laten een vorm aan te nemen die haar sterk genoeg maakt om, enerzijds, loterijen te blijven organiseren in een monopoliesituatie en waarbij maximaal naar deze loterijen gekanaliseerd wordt en, anderzijds, de markt van de kansspelen te betreden, mits zich aan dezelfde regels en dezelfde controle te onderwerpen als eenieder die deze markt betreedt.

De markt van de loterijen en kansspelen is immers geen markt die gewoonweg kan geliberaliseerd worden, net zomin de defensiemarkt kan geliberaliseerd worden.

Daarnaast merkt de minister op dat het rationaliseren van een instelling steeds een goede zaak is. Met een NV van publiek recht, inclusief beheerscontract, kan het kanaliseringsbeleid vorm gegeven worden en de operationaliteit van de activiteit verbeterd. Die kanalisering heeft als gevolg dat de omvang van de inkomsten van het bedrijf gelijk blijven zodat de permanente financiering van de doeleinden die vandaag ten belope van 300 miljoen euro worden gefinancierd, kan blijven bestaan.

De minister deelt vervolgens enkele grafieken mee over de Nationale Loterij binnen de markt van de kansspelen in België (zie bijlage 5.1).

In zijn commentaar op de grafieken wijst de minister op een paar eigenaardige evoluties sinds de totstandkoming van de wet op de kansspelen in 1999. Sinds 1999 vertoont het marktaandeel van de Nationale Loterij een dalende trend, terwijl de kansspelenmarkt substantieel gegroeid is. Het marktaandeel van de Nationale Loterij daalde van 25 % in 1995 tot 17 % in 2000 terwijl het marktaandeel van de kansspelautomatensector steeg van 48 % in 1995 tot 69 % in 2000. De totale omzet van de markt van de kansspelen steeg van ongeveer 4,5 miljard euro tot ongeveer 6,1 miljard euro. Die stijging is volledig voor rekening van de bingo- en speelautomaten en is dus niet aan de Nationale Loterij of aan de weddenschappen en casino's te wijten.

Uit zeer recente studies van externe consultants blijkt dat het marktaandeel van de loterijproducten in België (ongeveer 17 % in 2000) lager ligt dan in de meeste ons omringende landen (bijvoorbeeld ongeveer 44 % in Frankrijk en 37 % in Duitsland).

Hoewel de Nationale Loterij in 2000 slechts 17 % van de bruto omzet in de sector realiseerde, vertegenwoordigde dit een opbrengst van 53 % voor de overheid. De kansspelautomaten die bijna 70 % van de markt uitmaken, vertegenwoordigen slechts 12 % van de opbrengst van de overheid !

De enige manier waarop de overheid in de markt van de kansspelen kan tussenkomen, bestaat erin om de loterijen ondubbelzinnig onder het monopolie van de overheid te laten en het betrokken apparaat ook toe te laten op het domein van de meer verslavende spelen kanaliserend op te treden.

De inzet is niet gering en er wordt dan ook flink tegen het ontwerp gelobbyd. Het gaat hier over een economische activiteit, met maatschappelijk potentieel zware negatieve gevolgen, waarvan de omzet in de grootorde van 6 miljard euro ligt. De Nationale Loterij haalt hiervan, ondanks haar monopolie inzake loterijen, niet eens 20 %. Het is wel degelijk de bedoeling om het aandeel van de privé-sector in de sterk verslavende segmenten van de kansspelenmarkt te verminderen.

Dat het ontwerp op weerstand stuit, dient dus geenszins te verbazen. De minister wil wel voorkomen dat foute informatie wordt verspreid. Vandaar het voorstel om zowel de heer E. Marique, voorzitter van Kansspelcommissie, als de heer Ph. Vlaemminck, deskundige inzake het ontwerp, te horen.

Naast de rationalisering van het beheer van de Nationale Loterij door de omvorming ervan tot een naamloze vennootschap van publiek recht waarbij de loterijspelen een monopolie blijven dat onder het gezag staat van de regering, kunnen in de toekomst in het raam van een bij beheerscontract vastgelegde kanalisering ook kansspelen worden georganiseerd met inachtname van dezelfde regels waaronder alle kansspelen vallen.

De minister hamert op het verschil tussen de loterijen en de kansspelen. Het onderscheid heeft een verschillende regelgeving tot gevolg. Uit die keuze vloeit voort dat de loterijen niet onder de Kansspelcommissie vallen. Een gelijkstelling zou dan weer impliceren dat de private actoren zich vrijelijk op de markt van de loterijen zouden mogen begeven met alle risico op de toevoeging van meer verslavende elementen aan de loterijen vandien.

De minister wil niet zo ver gaan als in het Zweedse model, waar alle kansspelen onder het monopolie van de overheid vallen, met als gevolg dat een zeer sterke niet-officiële markt zich ontwikkelt die totaal aan de overheidscontrole ontsnapt.

Wat betreft het internet en het elektronisch spelen, is het zo dat het internet een gemakkelijke toegang geeft tot casinospelen. In overleg met zijn collega van Justitie heeft de minister geoordeeld dat de meest doeltreffende wijze om dit probleem aan te pakken erin bestaat het spelen op het internet ook in een overheidsmonopolie onder te brengen. Dit laat toe om burgerrechtelijk op te treden tegen diegenen die toch via internet casinospelen op het Belgische grondgebied organiseren. De rechtsgevolgen zijn verschillend dan bij een totaal verbod dat tot rechtszaken zou leiden die zonder gevolg zouden blijven.

De minister onderstreept dat tijdens de vorige legislatuur beslist was automatische loterijspelen te installeren. Door zijn weigering om het uitvoeringsbesluit te tekenen, heeft de minister dit verhinderd. De vervanging van de valideringstoestellen voor de lotto bij de boekhandelaars is wel aangegrepen om het ten onrechte te doen overkomen als een aanzetten tot gokken in een poging om dit wetsontwerp te doen mislukken.

De minister wijst voorts op de controlemogelijkheden die in het ontwerp zijn ingebouwd. Zo kan voortaan niets worden ondernomen zonder dat daarover vooraf in de ministerraad overleg is gepleegd. Tot op heden kon de Nationale Loterij desgewenst nog zonder enige controle, autonoom, volledig de markt van de kansspelen betreden buiten de context van een kanaliseringsbeleid. Het ontwerp voorziet dat er nu een beheerscontract komt dat controleerbaar is door de ministerraad en door het Parlement.

Tot slot stelt de minister dat dit wetsontwerp betrekking heeft op een zeer gevoelig beleidsdomein en met kennis van zaken moet worden besproken en gestemd. Daarom herhaalt de minister zijn voorstel om de heer Marique, voorzitter van de Kansspelcommissie, en ook de heer Ph. Vlaemminck, deskundige, over de inhoud, de draagwijdte en de intenties van dit wetsontwerp te horen.

2. ALGEMENE BESPREKING

De heer Roelants du Vivier meent dat het wetsontwerp technisch gezien, wat de rechtsbronnen betreft (onder meer de werkzaamheden van het Europees Hof van Justitie) een doordacht geheel vormt. Het vormt de aanzet tot een debat op de grens van de bevoegdheden van deze commissie, van die voor de Justitie en van die voor de Sociale Aangelengeheden.

Het eerste belangrijke punt van het ontwerp is, dat de Nationale Loterij een overheidsbedrijf wordt en een aantal regels moet naleven. Er is een beheerscontract en het Parlement kan dus inzagerecht krijgen, wat het in het verleden niet had. Voor de democratie is dit een fundamentele vooruitgang.

Het tweede punt betreft de kansspelen van de Nationale Loterij, waarvan de definities elkaar soms overlappen. Voor beide categorieën gaat het om spelen en in alle gevallen kan er sprake zijn van enige verslaving. Met dit risico moeten we rekening houden. Het is overigens daarom dat de minister het woord « kanalisatie » heeft gebruikt.

De hedendaagse maatschappij verschilt sterkt van die van tien jaar geleden. Men vindt spelen op internet. Allerlei buitenlandse sites zijn te bereiken. Bijgevolg onderschat de minister waarschijnlijk de reële markt wanneer hij een omzet van 6 miljard euro vermeld voor spelen in België. Een aantal Belgen sluiten zich immers op het internet aan en spelen een of ander kansspel of nemen aan een of andere loterij deel op « exotische » sites.

Als de Nationale Loterij niet meer dan ongeveer 17 % van die 6 miljard vertegenwoordigt, rijzen er vragen over de rol van de Staat als regelgever. Indien het privé-gedeelte zo overheerst, bestaat het risico dat de doelstelling van kanalisatie moeilijk te bereiken is.

Ofwel past men de regels van een keiharde markteconomie toe en dan hoeft men geen monopolie te hebben. Ofwel gaat men ervan uit dat de Staat de plicht heeft zijn burgers te beschermen en bezorgt men de Staat de middelen om dat te doen. Het is dan ook de vraag waarom men de kansspelen niet gewoonweg verbiedt. Hierop zal de minister misschien antwoorden dat hij strafsancties kan hanteren, maar dat het beter is over financiële middelen te beschikken om fikse boetes op te leggen aan wie het monopolie doorbreekt.

Het lid vraagt de minister meer uitleg over de mechanismen waarmee men degenen die dit monopolie willen doorbreken, zeer veel wil doen betalen, zodat dit een ontradend effect heeft.

Italië bijvoorbeeld heeft ervoor gekozen kansspelen en ook veilingen op het internet te verbieden. Men zou kunnen beweren dat het om een hoogst symbolische maatregel gaat, omdat hij alleen op het Italiaanse grondgebied geldt en zoals bekend het internet een wereldwijd concept is. Er behoort dus minstens op Europees niveau een regeling te komen. Dat moet het streefdoel zijn. De heer Roelants du Vivier wil de minister horen over de gemeenschappelijke werkzaamheden van de Europese ministers die terzake bevoegd zijn.

Wat de Kansspelcommissie betreft, is er duidelijk sprake van een geschil. Het is interessant de voorzitter ervan opnieuw te horen, want deze en de minister zitten op een andere golflengte.

Volgens het lid moet het Parlement er via dit ontwerp voor zorgen dat het de Nationale Loterij beter controleert.Het moet er ook op toezien de activiteiten van de Loterij te ontwikkelen, zonder verslaving in de hand te werken. Om daarin te slagen, is het misschien interessant gebruik te maken van het monopolie.

De heer Ramoudt meent te begrijpen dat de doelstelling van het wetsontwerp erin bestaat de gokverslaving tegen te gaan. Dit zal niet eenvoudig zijn. Er moet een afweging gemaakt worden : ofwel de gokverslaving tegengaan ofwel het marktaandeel van de Nationale Loterij weer op het vroegere peil brengen. Beide doelstellingen lijken nogal contradictorisch. Het ontwerp laat de Nationale Loterij impliciet toe zich op de markt van de kansspelen te begeven. Welnu, het is precies op dit marktsegment dat de verslaving het grootst is. Ook al streeft het wetsontwerp een inbeddingsbeleid na, toch blijft spreker vrezen dat het gokken zal worden aangemoedigd. Dit is een gewetenskwestie.

Het ontwerp voorziet ook in de overgang van de Nationale Loterij van een parastatale C naar een naamloze vennootschap van publiek recht. Deze naamloze vennootschap kan participeren in andere vennootschappen, onder andere zustervennootschappen. Welke garanties zijn er dat deze zustermaatschappijen zich zullen houden aan de bepalingen van dit wetsontwerp ? Zullen zij ook door het beheerscontract gebonden zijn ? Het ontwerp voorziet ook dat de NV Nationale Loterij niet aansprakelijk is voor deze vennootschappen.

De minister wijst er eerst op dat zustermaatschappijen niet kunnen, eventueel wel dochtermaatschappijen. Het maatschappelijk doel van een dochtervennootschap van de NV Nationale Loterij kan niets aan de draagwijdte van deze wetgeving wijzigen. Alle vennootschappen, of zij nu al dan niet dochtervennootschappen van de NV Nationale Loterij zijn, vallen onder de wetgeving en mogen geen loterijen organiseren omwille het wettelijk monopolie van de Nationale Loterij. Willen ze kansspelen organiseren, dan is de Kansspelcommissie terzake bevoegd.

Het is zeker niet de bedoeling om een omzet- en winstgroei bij de Nationale Loterij te realiseren. Idealiter mag heel de kansspelmarkt flink krimpen, terwijl de loterijmarkt, waarvan geweten is dat ze quasi niet verslavend is, ongewijzigd blijft. Als de goede doelen die via de Nationale Loterij gefinancierd worden, dat kunnen blijven en de Nationale Loterij verder niets zou overhouden, dan zou de minister daar zelfs mee kunnen leven vermits op die manier de gokverslaving zou worden verminderd, wat een waardig maatschappelijk doel is.

Vandaag ontwikkelt de Nationale Loterij, parastatale C, geen activiteiten op de kansspelmarkt, hoewel niets haar dat belet en ze dat zelfs zou kunnen doen zonder aan enige vorm van controle onderworpen te zijn. Om de gokverslaving tegen te gaan, moet die markt op een specifieke manier worden betreden. De activiteit van de NV Nationale Loterij op de kansspelmarkt zal er een moeten zijn die aantoonbaar de gokverslaving vermindert en kanaliseert. Studies uitgevoerd aan onze universiteiten moeten aantonen op welke wijze dat kan gebeuren.

Sinds de oprichting van de Kansspelcommissie is geen enkel initiatief genomen om de gokverslaving tegen te gaan. De minister wil dan ook die markt kanaliseren en het beleid inbedden in een beheerscontract. Indien de Nationale Loterij een spel uitbrengt voor dat marktsegment, dient dit aan de Kansspelcommissie te worden voorgelegd. De minister verklaart zich ook bereid de nieuw te introduceren spelen aan het Parlement voor te leggen.

Voor de heer De Grauwe blijven er onduidelijkheden bestaan. De markt voor kansspelen is nu volledig in privé-handen en een aantal producten worden gecommercialiseerd. De Nationale Loterij zal die markt betreden en bijkomende producten aanbieden. Hoe kan dit de gokverslaving indijken ?

De minister maakt de volgende vergelijking. Bij drugsverslaving worden medische substitutieproducten gebruikt om drugsverslaafden te helpen. Eenzelfde concept is mogelijk inzake gokverslaving. Het enige andere alternatief is niets doen. De minister weigert te kiezen voor deze optie. Tot op heden is er wel nog geen zo'n vervangend product uitgewerkt.

De heer Ramoudt vreest dat het toekomstig aanbod van de Nationale Loterij de gokverslaafden tot het inzetten van nog hogere bedragen zal verleiden.

Ook het advies van de Kansspelcommissie is vrijblijvend. Wat weerhoudt de minister ervan om dit advies bindend te maken ? Overigens zou het nuttig zijn om de werking van deze commissie te evalueren.

In het wetsontwerp is vaak sprake van « het algemeen belang ». Wat wordt hiermee bedoeld ?

De heer Ramoudt wenst ook uitsluitsel over het feit of de Nationale Loterij het monopolie van de telematica al dan niet zal gebruiken. Persoonlijk zou de commissaris het positief vinden mocht dat monopolie niet kunnen gebruikt worden in België. Negatief zou zijn dat het intensief zou worden gebruikt.

Dit lid wenst ook dat het beheerscontract met de Nationale Loterij in een jaarlijkse rapportering aan het Parlement zou voorzien over de evolutie van het gokken, niet alleen wat de inkomsten betreft, maar ook inzake de verslaving eraan.

De heer Verreycken wenst recentere gegevens dan die welke de minister overhandigd heeft en die van 1994 dateren. Hij wenst ook een opsplitsing van de categorie « Weddenschappen en casino's ».

De minister merkt op dat de door de Nationale Loterij bij professor O. Steenhout bestelde studie over gokverslaving op 6 februari 2002 beschikbaar is gesteld. De cijfers zullen uitwijzen dat sinds de oprichting van de Kansspelcommissie de feiten verergerd zijn. De minister wil tegen deze tendens ingaan.

Volgens de heer Verreycken ontbreekt in het ontwerp het aspect « bescherming van minderjarigen ». Dat zou evenwel perfect passen in het streven van de minister inzake de bestrijding van de gokverslaving. Zo zou bijvoorbeeld kunnen voorzien worden in een verbod tot het verkopen van de producten van de Nationale Loterij aan -16-jarigen.

Een tweede zaak die in het ontwerp ontbreekt is de communautaire logica. Dat leidt ertoe dat niet-objectiveerbare transfers blijven bestaan. De Nationale Loterij zorgt voor een jaarlijkse transfer van Vlaanderen naar Wallonië ten bedrage van 16,61 à 17,35 miljoen euro. De inkomsten van de Nationale Loterij komen voor 59 % uit Vlaanderen terwijl via de subsidiestroom vanuit de Nationale Loterij daarvan slechts 39 % naar Vlaanderen terugvloeit. Dit fenomeen werd reeds in 1990 door het Rekenhof aangeklaagd. Is het niet aangewezen om één en ander in evenwicht te brengen ? In 1997 heeft het Vlaams Parlement hierop gereageerd als volgt : « Overwegende dat er vanuit de winsten van de Nationale Loterij jaarlijks aanzienlijke middelen worden toegekend », en heeft gesteld dat op die manier haar bevoegdheden worden uitgehold. De toenmalige federale minister van Financiën heeft destijds deze resolutie beantwoord door te stellen dat de Nationale Loterij niet tot zijn bevoegdheid behoorde.

Ten derde vraagt de heer Verreycken of het, gezien de ontwikkelingen bij De Post en de NMBS, niet aangewezen is om in dit ontwerp de wedden van de bestuurders te begrenzen bijvoorbeeld door ze te koppelen aan de wedden van andere topambtenaren.

De heer Hordies wijst op de tegenstelling tussen de ontwikkeling van een autonoom bedrijf enerzijds en de vraag om de activiteitsgraad van dit bedrijf te verlagen anderzijds.

Hij heeft ook zijn twijfels bij de dochterondernemingen die de Nationale Loterij kan oprichten. Er zijn voorbeelden van dochterondernemingen die een enorme groei kenden maar niet aan dezelfde controle onderworpen werden als de moedermaatschappij.

Het lijkt de heer Hordies wel een interessant idee dat de Nationale Loterij kansspelen zou uitwerken als vervangingsmiddel en door ze specifieker te maken deze spelen zou inperken in plaats van ze uit te breiden.

De evolutie van spelen op het internet is echter zorgwekkend aangezien daar geen enkele controle meer is op bijvoorbeeld de deelname van minderjarigen aan deze spelen. Moet dit soort spelen niet verboden worden ?

De heer Hordies ziet niet goed in hoe een staatsmonopolie op bepaalde spelen kan worden opgelegd in het kader van de internationale regelgeving.

Spreker begrijpt niet hoe de uitbreiding van de controle van de Kansspelcommissie op alle activiteiten van de Nationale Loterij zou betekenen dat deze het monopolie op de loterijen verliest.

De minister antwoordt dat deze commissie wel eens alle loterijen als kansspelen zou kunnen bestempelen.

De heer Hordies wenst geenszins het monopolie van de Nationale Loterij op de loterijen te doorbreken, hij wil alleen dat de Nationale Loterij gecontroleerd wordt.

De heer Siquet vraagt of dit project geen startpunt is om de Nationale Loterij te privatiseren. De bestaande wetgeving laat dit niet toe, maar het wetsontwerp maakt dit wel mogelijk in de toekomst.

Volgens de heer D'Hooghe laat de minister uitschijnen dat sommigen het ontwerp ten onrechte afschilderen als een aanmoediging tot gokken omdat zij in feite niet willen aanvaarden dat met dit ontwerp de mogelijkheid wordt gecreëerd om de Nationale Loterij te privatiseren. Dit is niet de kern van het probleem. Men kan weinig bezwaar hebben tegen het verzelfstandigen van de Nationale Loterij, alleen blijkt uit de tekst van het ontwerp dat men een aantal activiteiten wil onttrekken aan het toezicht van de Kansspelcommissie. Het is precies dit aspect dat het moeilijk maakt te aanvaarden dat men effectief de gokverslaving wil tegengaan.

Een tweede element bestaat erin dat blijkt dat een aantal contracten met bedrijven rond de aankoop van toestellen reeds zijn afgesloten. Wat is hieromtrent de actuele stand van zaken ?

Een derde element is de vraag welke vandaag de financiële verplichtingen van de Nationale Loterij ten aanzien van de Staat zijn. Halverwege de jaren negentig is daarrond een overeenkomst opgesteld. De al dan niet terechte indruk dat men in feite de activiteiten van de Nationale Loterij wil aanzwengelen, zou wel eens te maken kunnen hebben met het feit dat deze moeite heeft om zijn financiële verplichtingen jegens de Staat na te komen.

Een vierde element is de hervorming van de Nationale Loterij waarbij in hoofde van de Staat een belangenconflict ontstaat tussen enerzijds haar rol als exploitant en anderzijds die van controleur. Dit probleem stelt zich voor alle overheidsbedrijven waar een onvoldoende functiescheiding aanwezig is. Er zou een onafhankelijk orgaan moeten zijn dat regulerend optreedt. Het feit dat men een aantal activiteiten van de Nationale Loterij aan zo'n onafhankelijk orgaan als de Kansspelcommissie wil onttrekken, versterkt de indruk van een belangenconflict.

Een vijfde element voor de heer D'Hooghe is de volgens hem verrassende stelling van de minister dat loterijen quasi niet verslavend werken (5 %), terwijl de kansspelen sterk (74 %) verslavend zijn. Waar zijn deze cijfers precies op gebaseerd ? Welke definitie van « loterij » heeft men hierbij gehanteerd ? Indien men overgaat tot elektronische loterijen waarbij de spelers onmiddellijk het resultaat kennen, zal de verslaving sterk toenemen. De stelling van de minister dat het relatieve aandeel van de loterijen weer moet toenemen, moet aan dit gegeven worden getoetst.

De heer D'Hooghe staat achter het idee van de minister om dezelfde soort controle op de loterijspelen als op de kansspelen te voorzien.

Tot slot heeft de heer D'Hooghe het over de samenwerking met de Kansspelcommissie. Hij uit kritiek op het feit dat de ministers het laatste woord hebben om te beslissen of het oordeel van de Kansspelcommissie dat bepaalde activiteiten van de Nationale Loterij kansspelen zijn en dus onder haar controle vallen, al dan niet gerechtvaardigd is. Deze controle lijkt dan ook zwak. De tweede paragraaf van het ontworpen artikel 21 gaat nog verder : « De kansspelcommissie mag echter geen controle uitoefenen bij de Nationale Loterij. » De hamvraag in deze is wat de juiste definitie van loterijen respectievelijk kansspelen is.

De heer Moens meent dat vooral de uitbreiding van de activiteiten van de Nationale Loterij tot de kansspelen problemen schept.

Wat betreft het monopolie van de Nationale Loterij voor het aanbieden van kansspelen op het internet, is deze spreker van oordeel dat dit een zeer grote ongelijkheid zal creëren tussen enerzijds de private aanbieders van kansspelen in België en anderzijds hun buitenlandse collega's. Deze laatsten zullen de Belgische markt kunnen overspoelen.

De heer Moens begrijpt het voorgestelde artikel 21 niet. Op het eerste zicht bevat het tegenstrijdige bepalingen.

Op vraag van de heer Moens bevestigt de minister dat de belastingvrijstelling voorzien in artikel 27 ook geldt voor de winsten van kansspelen die de Nationale Loterij zou organiseren. De heer Moens wenst dat dit duidelijker uit de tekst zou blijken.

De minister wil nogmaals de kans die dit debat biedt, benutten om een aantal foutieve percepties uit de wereld te helpen.

Zo wordt de indruk gewekt dat het ontwerp bepaalde zaken aan de Kansspelcommissie wil onttrekken, terwijl het ontwerp uitgerekend het omgekeerde wil bereiken. De wet van 7 mei 1999 voorziet uitdrukkelijk dat de Nationale Loterij kansspelen kan organiseren zonder daarbij aan enige controle onderworpen te zijn.

Het voorliggend ontwerp voorziet nu dat als de Nationale Loterij kansspelen wil organiseren, zij voor die activiteiten onderworpen wordt aan dezelfde controles als de andere aanbieders van kansspelen.

De minister herhaalt dat de definitie van loterijen duidelijk naar voor is gebracht onder meer door het Hof van Cassatie. De uitslag van loterijen kan niet worden beïnvloed en de prijzen zijn vooraf bekend. De Europese wetgeving bepaalt dat de loterijen een staatsmonopolie zijn. Indien loterijen en kansspelen aan dezelfde regels onderworpen zouden zijn, zal elk loterijspel als een kansspel gedefinieerd worden en het monopolie van de loterijen onvermijdelijk opengebroken worden ten voordele van diegenen die nu reeds kansspelen organiseren.

De minister merkt ook op dat de statistieken bewijzen dat de aantrekkelijkheid van de kansspelen niet is gedaald sinds de oprichting van de Kansspelcommissie, wel integendeel. Met de goedkeuring van de regering en inmiddels van de Kamer heeft de minister een middel gezocht om daar iets aan te doen. De minister herhaalt dat er nu nog geen kansspel bestaat waarmee de Nationale Loterij in het kader van een substitutief beleid kan pogen de kansspelen te kanaliseren naar andere spelen met minder schadelijke effecten.

De minister onderstreept vervolgens dat de omvorming van de Nationale Loterij tot een naamloze vennootschap van publiek recht helemaal geen springplank is om tot een privatisering over te gaan. Een privatisering zou het staatsmonopolie teniet doen. Samenwerkingsverbanden om de slagkracht van de NV Nationale Loterijen te vergroten, zijn evenwel niet uitgesloten. De overheid moet krachtens artikel 13, § 3, van het ontwerp, overigens steeds meer dan 50 % van de aandelen behouden.

Andere landen waar staatsloterijen het internet gebruiken, zijn Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Oostenrijk en Zweden. De Scandinavische landen zijn vooruitstrevend op het vlak van het tegengaan van gokverslaving. Enkel in Denemarken, Duitsland, Finland en Oostenrijk is een monopolie ingesteld.

De minister voegt hieraan toe dat het niet klopt dat buitenlandse marktspelers op de Belgische internetmarkt zouden mogen komen en dat Belgische spelers niet op het buitenlandse internet zouden mogen komen. Het monopolie geldt alleen voor spelen aangeboden op het Belgische grondgebied. Het is daarbij van geen belang waar de operatoren gevestigd zijn. In afwachting van een wetgeving die voorbereid wordt door de minister van Justitie, bestaat de beste piste er voor het ogenblik in de Nationale Loterij via voorliggend ontwerp een monopolie te geven. Dit laat toe op te treden voor een burgerlijke wetbank tegen de organisatoren van kansspelen op ons grondgebied, zodanig dat een feitelijk verbod kan georganiseerd worden.

Het is volgens de minister niet de bedoeling om « ab initio » kansspelen te organiseren op het internet.

De minister laakt ook de opmerkingen als zou dit ontwerp ernaar streven de omzet van de Nationale Loterij op te drijven. Deze kritiek vertaalt overigens goed de vrees van de privé-sector. Als de Nationale Loterij in haar nieuwe vorm erin zou slagen substitutieproducten te ontwikkelen en die op de kansspelmarkt te introduceren, is het wel degelijk de bedoeling dat zulks die sector pijn doet.

De heer Ramoudt vindt deze uitspraak niet zonder gevaar. De Nationale Loterij zal nooit een verlieslatend kansspel op de markt brengen. Vandaar blijft bij dit lid de vrees dat de gokverslaving uiteindelijk zal worden aangewakkerd.

De minister antwoordt dat als de Nationale Loterij een substitutieproduct zou kunnen aanbieden dat met zekerheid de gokverslaving vermindert door het kanaliseren van het spelen, maar dat product verlieslatend zou zijn, hij toch zijn goedkeuring zou geven voor de introductie ervan. Het aanpakken van een maatschappelijk probleem mag een bepaalde kostprijs hebben. De andere mogelijke optie, die nu al jaren wordt aangekleefd, bestond erin niets te ondernemen.

Wat de financiële verplichtingen van de Nationale Loterij betreft, bevestigt de minister dat er contracten zijn afgesloten onder andere voor de valideringstoestellen in de verkoopspunten. Er is ook een proefcontract geweest, geïnitieerd door de vorige regering, om automatische spelen te plaatsen. Zoals reeds medegedeeld in de inleidende uiteenzetting, heeft de minister dit contract stopgezet. De zwaarste verplichting vloeit echter voort uit een voor-financiering vanuit de Nationale Loterij ten voordele van de Belgische Staat ten belope van 370 miljoen euro die ten tijde van het behalen van de Maastrichtnormen werd betaald. De monopolierente werd vervroegd uitbetaald om het overheidsbudget te verbeteren. De Nationale Loterij heeft daarvoor een lening afgesloten die nu ongeveer afbetaald is.

In verband met de belastingvrijstelling merkt de minister op dat op vandaag de prijzen verbonden aan de kansspelen georganiseerd door privé-operatoren eveneens onbelast blijven. De spelers worden dus niet belast, de winst van de exploitanten valt onder de vennootschapsbelasting.

Wat de transfers van Vlaanderen naar Wallonië betreft, wijst de minister erop dat uitgerekend in het Lambermontakkoord de indirecte, direct vermoede inmenging van het federaal op het regionaal niveau heeft gestopt. De minister heeft er zelf voor gepleit dat de middelen die op vandaag in overleg met de regio's naar hen werden getransfereerd via vragen van allerlei instellingen, in de toekomst rechtstreeks aan de regio's zouden worden overgemaakt, waarna zij er autonoom over kunnen beschikken. Bij de verdeling wordt de verdeelsleutel van de financieringswet gehanteerd. De Vlaamse Gemeenschap krijgt dus 59,4309 % en de Franse 40,5691 %.

De heer D'Hooghe meent dat, alvorens de bespreking verder te zetten, de commissie ook de minister van Justitie zou moeten horen over de inhoud en doelstellingen van dit wetsontwerp.

Spreker verwijst hierbij naar zijn schriftelijke vraag nr. 2-1918 en de vraag van mevrouw Schauvlieghe (Kamer van volksvertegenwoordigers) (CRABV 50 COM 677 van 4 maart 2002) aan de minister van Justitie. Uit het antwoord op deze vragen blijkt duidelijk dat deze minister niet op dezelfde golflengte zit als de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand. Ook de heer Leterme heeft in de Kamer een vraag gesteld op 27 juli 2001 naar de toelaatbaarheid van het gokken op het internet (QRVA 50 094 van 9 oktober 2001). Op basis van eerdere antwoorden van de minister van Justitie was het duidelijk dat het exploiteren van een « on-line »-casino verboden is.

Een artikel van de heer Van Eecke in De Standaard van 23 juli 2001, vestigde opnieuw de aandacht op enerzijds de verbreiding van het fenomeen internetcasino's vooral opererend vanuit de VS en anderzijds het probleem van de toepasbaarheid van het vermelde verbod rationae loci vermits de internetcasino's niet opereren vanuit ons land.

Een eerste vraag was of het aanbieden vanuit het buitenland van internetgokmogelijkheden aan internetgebruikers die op het internet surfen vanuit ons land, in ons land strafbaar was. De minister van Justitie heeft daar bevestigend op geantwoord. De Belgische wet is van toepassing gelet op de toepassing van de objectieve ubiquiteitstheorie. Welnu, de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand, stelde op 26 februari 2000 bij de opname van het televisieprogramma « Recht van antwoord » nog dat het doel van het ontwerp erin bestond te bekomen dat de internetgokspelen onwettelijk zouden worden. Uit voorgaand antwoord van zijn collega van Justitie blijkt dat dit reeds het geval is.

Op een tweede vraag van de heer Leterme over het feit of de diensten van de minister van Justitie een zicht hadden op de ontwikkeling van internetcasino's en zo ja, welke dienst dit fenomeen opvolgde, verwees de betrokken minister naar de Kansspelcommissie. Daarnaast, en gezien de toepasselijkheid van de wet van 7 mei 1999, wordt dit fenomeen ook gevolgd door de « Computer Crime Unit » van de federale politie. Verder zou men geen betrouwbare cijfers hebben over de omvang van bedoeld fenomeen.

Op de eerste vraag uit de schriftelijke vraag nr. 2-1918 van de heer D'Hooghe van 1 maart 2002 aan de minister van Justitie of het aanbieden van internetkansspelen vanuit binnen- of buitenland legaal is, verwees de betrokken minister naar artikel 4 van de wet van 7 mei 1999. « Het is verboden, onder welke vorm ook, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreekse manier ook, een of meer kansspelen of kansspelinrichtingen te exploiteren tenzij ze overeenkomstig deze wet zijn toegestaan. » Niemand mag zonder voorafgaandelijke schriftelijke vergunning van de Kansspelcommissie een of meer kansspelen op de kansinrichtingen exploiteren. Uit dit artikel blijkt onomstotelijk dat de kansspelen op internet niet op een legale wijze kunnen worden aangeboden. Met andere woorden, voorliggend ontwerp heeft, althans wat die doelstelling betreft, geen enkele zin.

Op de vraag of het spelen vanuit België op internetkansspelen legaal was, antwoordde de minister van Justitie dat de wet op de kansspelen voorziet dat enkel de exploitatie van illegale kansspelen strafbaar is.

Op de vragen of de minister van Justitie maatregelen neemt om de Belgische bevolking te beschermen tegen de verschillende nadelige gevolgen van het internetgebruik, en of het naar het oordeel van deze minister wenselijk is om schadelijke praktijken via internet te beteugelen via het providersnetwerk dan wel via de methode van smartcards, antwoordde de minister dat in het voorontwerp van wet tot wijziging van de wet van 7 mei 1999 betreffende de kansspelen, uitdrukkelijk diverse bepalingen zijn voorzien inzake de problematiek van het spelen door middel van moderne communicatienetwerken. Daarbij is rekening gehouden met het monopolie dat aan de Nationale Loterij wordt toegekend in het voorliggende wetsontwerp. Sommige bepalingen van voornoemd voorontwerp beogen het verbod op enige wijze toegang te verlenen tot kansspelen, waarmee in het bijzonder de providers worden geviseerd. Die toekomstige wetgeving zal dus dubbel gebruik vormen met voorliggend ontwerp.

Bij de vaststellingen gedaan door de Computer Crime Unit van de federale politie blijkt dat bijna alle sites waar kansspelen aangeboden worden, gevestigd zijn in landen waar dit is toegestaan. In die omstandigheden kan het openbaar ministerie enkel vervolging instellen op grond van de « dubbele tenlastelegging », namelijk wanneer het feit zowel in België als in het land waarin de exploitatie plaatsvindt, strafbaar is. Een Belg die op een dergelijke site speelt, begaat geen enkel strafbaar feit.

In verband met die dubbele tenlastelegging, verwijst de heer D'Hooghe naar een artikel in Knack van 27 februari 2002 (blz. 30 tot 34), waarin gesteld wordt dat ook het Europees arrestatiebevel op de helling wordt gezet en dat de « dubbele incriminatie » voor een lange lijst van misdrijven wordt afgeschaft.

Meester Joris De Smet, raadsman van de Vereniging van onafhankelijke exploitanten van spelautomaten, reageerde als volgt op de bewering van de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand, als zou de exploitatie van kansspelen op internet onder de vigerende wetgeving niet strafbaar zijn en dat het wetsontwerp duidelijk tot doel zou hebben gokken op internet te verbieden ... door aan de Nationale Loterij het monopolie tot exploitatie van kansspelen op internet te geven : « De minister is duidelijk verkeerd waar hij stelt dat gokken op internet thans niet verboden zou zijn. ». Zoals de minister van Justitie, verwijst Meester De Smet ook naar voornoemd artikel 4 van de wet van 7 mei 1999. Deze wet staat duidelijk geen exploitatie van kansspelen op het internet toe, zodat het dus slechts een drogreden is het wetsontwerp te verantwoorden door te wijzen op de noodzaak het gokken op internet te verbieden. Ook de Raad van State stelde dit terecht in zijn advies bij het wetsontwerp.

De heer D'Hooghe heeft ook bedenkingen bij de gepersonaliseerde publiciteit van de Nationale Loterij voor domiciliëring voor het spelen op de lotto. Op basis van welk adressenbestand werd deze publiciteit verstuurd ? Is dit niet in strijd met de wet op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer ? Voorts rijst de vraag of dit initiatief niet indruist tegen de belofte aan UNIZO om de winkeliers die vandaag de uitbating doen, niet buitenspel te zetten.

De heer D'Hooghe stelt vast dat de groeiende markt van kansspelen wordt gekenmerkt door een sterke technologische evolutie die leidt tot de ontwikkeling van een grote diversiteit aan nieuwe producten en tot een toenemende internationalisering van de sector. Het kansspellandschap in België is de laatste 10 jaar in volle ontwikkeling. In 1991 werd de Nationale Loterij hervormd in het kader van de wetgeving op de overheidsbedrijven, terwijl in 1999 de wet op de kansspelen gestemd werd. Bij deze laatste hervorming werd gekozen voor een strikte reglementering van de kansspelen georganiseerd door de privé-sector. Als controlerende instantie werd toen de Kansspelcommissie opgericht. Bovendien werd er geopteerd voor het behoud van de rendabiliteit van de private exploitanten.

De huidige regering daarentegen wil komen tot een zekere verzelfstandiging van de Nationale Loterij en wil ook het productengamma ervan verder uitbreiden buiten het wettelijk kader van de kansspelwet. De Nationale Loterij wordt inderdaad onttrokken aan de controle van de Kansspelcommissie.

De minister betwist deze stelling. Hij stelt vast dat men blijft herhalen dat de controle onttrokken wordt aan de Kansspelcommissie, terwijl hij reeds talloze malen heeft uitgelegd dat het wetsontwerp precies het omgekeerde beoogt : het geeft controlemogelijkheden aan de Kansspelcommissie die zij voordien niet had.

De heer D'Hooghe meent dat wat de minister verklaart, manifest onjuist is. In artikel 21, § 2, van het ontwerp, staat immers : « De Kansspelcommissie mag echter geen controle uitoefenen bij de Nationale Loterij. » Daarnaast merkt spreker op dat de minister zelfs voorziet om vertegenwoordigers van zijn kabinet op te nemen in de Kansspelcommissie. Op hun verzoek kunnen zij optreden. Men organiseert dus een hiërarchie waarbij de Kansspelcommissie een instrument wordt in handen van de Nationale Loterij.

Wat de markt op de kansspelen betreft, is er een dusdanige diversiteit ontstaan dat het buitengewoon moeilijk wordt om het klassieke onderscheid tussen loterijen en kansspelen nog verder aan te houden. Dit is ook gebleken uit het onderzoek naar spelgedrag in opdracht van de Nationale Loterij door het IIVO (Interuniversitair Instituut voor vorming en ontwikkeling) van februari 2002 waaruit zou blijken dat loterijen niet verslavend zijn en kansspelen wel.

Dit onderscheid blijven maken is volgens de heer D'Hooghe zo goed als onmogelijk. De definities die door de minister worden gehanteerd zijn die gebruikt door het Hof van Cassatie : wat de loterij van een kansspel onderscheidt is dat bij een loterij de winnaars louter door het lot, het toeval of enige andere kansbepaling waarop ze geen overwegende invloed hebben, worden aangewezen zonder dat zij daarbij op enige wijze actief optreden of medewerken. Welnu, een slotmachine wordt klassiek beschouwd als een kansspel, terwijl de speler alleen op de knop hoeft te drukken om het toestel in gang te zetten. Volgens de voorgaande definitie zou het in dit geval om een loterij gaan vermits de speler het resultaat niet kan beïnvloeden.

Het voornoemde onderzoek is gebaseerd op de traditionele loterijactiviteiten waarbij biljetten te koop worden aangeboden. Toch trekt men hier besluiten uit inzake producten die nog op de markt moeten komen.

Volgens de heer D'Hooghe is veel bepalender te bekijken hoe in de wetgeving beschermingsmaatregelen zouden moeten worden ingebouwd. Een aantal elementen zijn reeds in de wet van 7 mei 1999 opgenomen, met name de zogenaamde « short odd » (het tijdsverschil tussen het inzetten en het kennen van het resultaat), het maximaal bedrag van de inzet, de winst en het verlies, de speelfrequentie, de mogelijkheid tot het gebruik van kredietkaarten, de vlotte toegang tot het spel, de sociale controle, de visuele aantrekkelijkheid, enz. Het voorliggende ontwerp houdt met deze elementen helaas geen rekening.

Bovendien moet men ook beseffen wat de omvang van de kansspelmarkt is. Het blijkt dat de omzet van spelen, weddenschappen en loterijen in België enkele jaren terug 3,97 miljard euro per jaar bedroeg of te gemiddeld 1 000 euro per gezin per jaar. Aangezien slechts een minderheid van de gezinnen hieraan deelneemt, ligt het werkelijk ingezette bedrag per betrokken gezin veel hoger. Hiermee zou moeten rekening worden gehouden.

Wat het Europees beleid betreft, maken een aantal arresten (onder andere Schindler, Laära) niet langer het onderscheid tussen loterijen en kansspelen. De Belgische wetgeving hinkt terzake achterop.

Nog volgens de heer D'Hooghe is ook het artikel 7 voor kritiek vatbaar. De Nationale Loterij krijgt het monopolie van de diensten bedoeld in artikel 6, § 1, 1º, 2º en 3º, voor zover er voor de organisatie van deze diensten gebruik wordt gemaakt van de informatiemaatschappij instrumenten. Men opent hier de mogelijkheid voor de Nationale Loterij om kansspelen via internet aan te bieden, een praktijk die in België gelukkig niet al te veel navolging krijgt. Het blijkt ook dat de Belgen vooralsnog zeer terughoudend zijn om betalingen te doen via internet. Het kan niet de bedoeling zijn om uitgerekend met voorliggend ontwerp hierin verandering te brengen.

De heer D'Hooghe meent voorts dat het ontwerp niet coherent is met de wet van 7 mei 1999. Deze wet was bedoeld om de gokverslaving in te dijken. Toen zijn een aantal controlemechanismen op poten gezet. Ten gevolge van die wetgeving zijn jackpots en slotmachines uit de cafés en uit de kansspelinrichtingen gehaald. Nu vindt de minister het nodig om een volledig gamma nieuwe kansspelen aan te bieden.

Het is evenmin duidelijk waarom bepaalde instanties niet zijn betrokken bij de opmaak van dit ontwerp. Spreker denkt daarbij aan de verenigingen die zich bezighouden met het indijken van de gokverslaving. Zelfs de Kansspelcommissie is slechts in laatste instantie betrokken geweest.

Het ontwerp voorziet in zijn artikel 13 dat de Staat aandelen van de Nationale Loterij kan overdragen voor zover de directe deelneming van de overheid daardoor niet daalt tot beneden 50 % van de aandelen plus één aandeel. De vraag rijst, wanneer dit zou gebeuren, wat er nog publieke sector is. Is het overigens wenselijk dat dit gebeurt ? Ook bij Sabena had de private minderheidsaandeelhouder in de praktijk de exploitatie in handen. In een dergelijk scenario zijn bij de Nationale Loterij de risico's niet denkbeeldig.

De heer D'Hooghe klaagt ook de belangenvermenging in hoofde van de regering aan. De regering wenst regelgevend op te treden en te bepalen welke spelers op de markt zullen komen. De band met de exploitatie is vrij direct : het is de regering die de bestuurders aanwijst. Artikel B voorziet trouwens dat zij optreden namens de Staat. De regering zal bijgevolg een beheerscontract sluiten met mensen die door haarzelf zijn aangesteld. De controle op de Nationale Loterij volgens artikel 18 onderworpen aan de minister terwijl deze ook nog de subsidies zal verdelen. Het is zeer de vraag of deze toestand wel gezond is. Ondertussen werden ook 8 000 nieuwe loterijtoestellen gekocht. Terwijl de minister beweert dat die enkel dienen ter vervanging van de valideringstoestellen, zijn het in feite multifunctionele personal computers die het mogelijk maken om nieuwe spelen aan te bieden. Is men dit ook echt van plan ?

De heer D'Hooghe heeft ook vernomen dat er contacten zijn met De Post om via haar net nieuwe spelen aan te bieden. Er is sprake van 2 000 toestellen.

Wat betreft de controle op de kansspelen ingericht door de Nationale Loterij, herhaalt de minister zijn stelling dat in de huidige stand van de wetgeving de Nationale Loterij kansspelen kan organiseren zonder aan enige controle te zijn onderworpen. De artikelen 3 en 21 van dit ontwerp verhelpen aan dit euvel. Artikel 3, § 1, tweede lid, voorziet heel duidelijk dat de Nationale Loterij slechts kansspelen kan organiseren op een wijze bepaald door de Koning, bij een besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, op voordracht van zowel de minister bevoegd voor de Nationale Loterij als de minister bevoegd voor de Justitie en na advies van de Kansspelcommissie.

Het klopt dat er een betwisting kan zijn. In voorkomend geval treedt dan de procedure voorzien in artikel 21 van het ontwerp in werking. Het tweede lid van § 1 voorziet duidelijk dat « Wanneer de Kansspelcommissie van oordeel is dat één of meerdere door de Nationale Loterij aangeboden activiteiten, kansspelen zijn, (treedt een procedure in werking waarbij) op eensluidend advies van de minister en de minister van Justitie, (de Kansspelcommissie controle kan uitoefenen op deze activiteiten). »

Het ontwerp richt dus een dubbele controle in en de Kansspelcommissie wordt niet buitenspel gezet. De verwijzing naar § 2 van artikel 21 schept hier verwarring. Deze paragraaf houdt enkel in dat de Kansspelcommissie geen de jure recht krijgt van af te stappen bij de Nationale Loterij. Dit mag niet verward worden met de controle op kansspelen. De § 2 vloeit voort uit het feit dat de Nationale Loterij loterijen organiseert, die niet onder de controle van de Kansspelcommissie vallen.

De minister komt hierbij terug op het onderscheid dat gemaakt wordt door onder meer het Hof van Cassatie en de Europese richtlijnen tussen loterijen en kansspelen. Het resultaat van de stelling die de heer D'Hooghe, die dit onderscheid verwierp, aankleeft, zou erin bestaan dat alle spelen vrij door iedereen moeten kunnen worden georganiseerd.

Het voorliggende wetsontwerp verschilt van de wet van 7 mei 1999 omdat in die wet de telecommunicatiemiddelen voor iedereen niet tot het toepassingsdomein behoorde. De toenmalige minister van Justitie verklaarde dat er andere wetsbepalingen golden wanneer men een beroep deed op deze technologieën.

Ook inzake de nieuwe loterijtoestellen worden de zaken verkeerd voorgesteld. Het had de bedoeling kunnen zijn om die naast de slots te installeren. De ministers van Financiën en van Begroting van de vorige regering hadden de procedure op gang gebracht om de bewuste toestellen te gaan installeren, maar de minister heeft evenwel geweigerd het koninklijk besluit te tekenen die de plaatsing ervan als gevolg zou hebben gehad. Bovendien vallen in het voorliggende ontwerp ­ in tegenstelling tot voor de wet van 7 mei 1999 ­ de nieuwe technologieën wel onder het toepassingsveld van de wet.

Daarenboven voorziet de minister dat het beheerscontract dat moet worden gesloten met de Nationale Loterij nieuwe vorm ­ dat voordien overigens niet bestond ­ aan het Parlement zal worden voorgelegd opdat het Parlement de visu zou kunnen controleren dat de door de Nationale Loterij eventueel in te richten kansspelen geen problemen stellen en geen uitbreiding vormen van de sterk gokverslavende markt.

Een bijkomende garantie wordt geboden door artikel 3 van het ontwerp. Daarbovenop biedt artikel 21 nog een extra garantie die een procedure voorziet bij betwistingen waarin zelfs de ministerraad wordt betrokken. De controlemogelijkheden worden dus fors uitgebreid.

In tegenstelling tot de heer D'Hooghe zelf meent de minister dat de heer D'Hooghe hier verklaarde dat de filosofie van de wet van 7 mei 1999 zich baseert op de rendabiliteit van de privé-sector. Welnu, dit ontwerp baseert zich op de vaststelling dat het hier om een markt gaat waarin de publieke sector een bepaalde rol te spelen heeft, namelijk de gokverslaving tegen te gaan.

Het beheerscontract zal ook uitsluitsel geven over het aandeelhouderschap.

Wat de zogenaamde belangenvermenging betreft en meer bepaald het verwijt dat de regering nauw betrokken is bij de exploitatie, stelt de minister dat dit precies de bedoeling is. De overheid dient een zeer uitgebreide controle uit te oefenen op deze activiteit. De controle gebeurt niet alleen door twee bedrijfsrevisoren maar ook door het Rekenhof. Ook deze controles zijn nieuw.

Wat aan de minister verweten wordt zal ­ in tegenstelling tot wat in de huidige stand van de wetgeving ­ door het voorliggend ontwerp onmogelijk worden gemaakt.

De minister verklaart dat het artikel 7 betrekking heeft op de elektronische spelen. Hij verwijst hierbij naar de nota van de minister van Justitie inzake spelen op het internet (stuk Kamer, nr. 50-1339/9, blz. 44 en volgende). Hij citeert :

« De exploitatie van kansspelen in een van deze inrichtingen door middel van een netwerk voor telecommunicatie, ... wordt krachtens de wet van 1999 niet verboden en niet toegestaan. Bijgevolg bestaat een kennelijke juridische onduidelijkheid ... om door middel van enig telecommunicatienetwerk toegang te verlenen tot de virtuele spelen ... (verder) Er moet overigens worden onderstreept dat het toepassingsgebied van die wet strikt is beperkt tot de kansspelen en geenszins betekent dat weddenschappen of loterijen (...) niet mogen worden aangeboden via een intern of een extern communicatienetwerk.

Ook in die tweede lacune moet natuurlijk worden voorzien.

Met betrekking tot de buitenlandse sites moet het volgende worden gesteld : het is natuurlijk moeilijk om die sites aan de Belgische wetgeving te onderwerpen als de virtuele spelen in het buitenland worden uitgebaat, maar de gevolgen zich enkel in België voordoen. Het is algemeen vereist dat de handelingen in beide betrokken landen strafbaar zijn.

...

De derde leemte moet ook kunnen worden aangevuld.

...

In afwachting van een eventuele Europese richtlijn, is het wellicht verstandig te stellen dat het in beginsel verboden is dergelijke sites aan te bieden, waarbij evenwel in een uitzondering voor de Nationale Loterij wordt voorzien, want : ­ De Loterij is onder het rechtstreeks toezicht van de regering geplaatst, zodat mogelijkheden bestaan om dat soort spelen ten aanzien van die exploitant te reglementeren en te controleren, terwijl controle van een particuliere exploitant moeilijker te realiseren is. Die oplossing is trouwens een waarborg voor de doeltreffende bestrijding van witwassen. » (einde citaat).

Volgens de minister betekent dit dat het internet op vandaag eerder een witwasoperatie dan een speloperatie is. De minister voegt daaraan toe dat wanneer de overheid aan de Nationale Loterij een monopolie toekent, deze ook als betrokken partij rechtsgedingen kan aanspannen tegen diegenen die ongeoorloofd op hetzelfde actieterrein komen. Dat vormt een bijkomende garantie.

De minister citeert verder de slotzin uit de nota van zijn collega van Justitie : « Het monopolie van de Nationale Loterij is dan ook absoluut noodzakelijk. »

Wat betreft de mailing van de Nationale Loterij om mensen aan te zetten via domiciliëring op de lotto te spelen, engageert de minister er zich toe zich te informeren. Het adressenbestand dat daarbij werd gebruikt zal wellicht met inachtname van alle wetgeving zijn samengesteld. De minister kan zich moeilijk inbeelden dat de Nationale Loterij de wetgeving op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zou hebben overtreden.

De heer Thissen verklaart dat hij perplex staat met betrekking tot de filosofie van het ontwerp, dat uitgaat van het idee dat loterijen en dergelijke, in tegenstelling tot kansspelen, georganiseerd worden met het oog op het algemeen belang. Het monopolie van de Nationale Loterij wordt gerechtvaardigd door het feit dat deze spelen weinig gewenning met zich meebrengen. De heer Thissen is daar echter niet van overtuigd.

Wat het monopolie van de Nationale Loterij betreft, vindt het commissielid dat dit mag blijven bestaan. De vraag is echter waar de grens precies ligt, want randgevallen leveren steeds moeilijkheden op. Dat zal tot discussies leiden. Ook al zijn er een aantal controlemiddelen, toch begrijpt de heer Thissen niet dat de minister niet alle nieuwe kansspelen aan de Kansspelcommissie blijft voorleggen. Het advies van deze commissie kan nuttig zijn.

De minister heeft gezegd dat wanneer er een probleem opduikt, de in artikel 21 beschreven procedure toepassing krijgt. De tweede paragraaf van dit artikel bepaalt echter dat de Kansspelcommissie geen controle mag uitoefenen bij de Nationale Loterij. De heer Thissen vreest dat de Nationale Loterij in feite blijft bepalen wat al dan niet aan de Kansspelcommissie wordt voorgelegd. Zij zal dan waarschijnlijk betwistbare zaken niet meer willen voorleggen.

In dit licht heeft de heer Thissen een aantal amendementen ingediend. Voor een deel van deze amendementen schenken de antwoorden van de minister aan de heer D'Hooghe hem voldoening.

De minister antwoordt dat alle studies, alle adviezen van het Arbitragehof, van de Europese instellingen enz., een duidelijk onderscheid maken tussen de schadelijke en de niet-schadelijke spelen. Het onderzoek van het Interuniversitair Instituut voor vorming en ontwikkeling op het vlak van de verslaving (februari 2002) toont zeer duidelijk aan dat loterijen geen of weinig risico aan verslaving inhouden, terwijl kansspelen dat wel doen.

Er komt een onderscheid door het monopolie van de loterijen bij de Nationale Loterij te laten. Loterijen worden dus aan een specifieke regeling onderworpen. Zoniet zouden alle spelen als kansspelen worden bestempeld en zou iedereen ze kunnen organiseren. Het risico is niet denkbeeldig dat men een loterijspel als een normaal kansspel beschouwt en dat dit spel vervolgens « verbeterd » wordt teneinde de winstkans, het maximum bedrag van de winst enz. te verhogen en dat zo het gevaar van verslaving toeneemt. De regering wenst precies het tegenovergestelde te bereiken. Zij wil rachten de spelen « in te bedden » om het risico op verslaving te verkleinen.

Indien nu de Nationale Loterij een nieuw spel voorstelt dat zou kunnen bijdragen tot die « inbedding », maar dat zich op de grens bevindt tussen een loterijspel en een kansspel, dan vereist artikel 3, § 1, tweede lid, een voorafgaand advies van de Kansspelcommissie en een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit. Deze controle reikt dus verder dan wat er tot op heden geldt voor de kansspelen die door de privé-sector worden uitgebaat. In geval van betwisting is er ook nog de procedure voorzien in artikel 21.

De minister verklaart dat men in alle andere landen ook het onderscheid maakt tussen loterijspelen en kansspelen. In België bedraagt het aandeel van de loterij in de totale spelmarkt slechts 17 %, tegenover 70 % in Finland en 44 % in Duitsland.

Het monopolie van de Nationale Loterij is bedoeld om bij te dragen tot de bescherming van de speler.

Artikel 21, § 2, betreft alleen het gebouw zelf van de Nationale Loterij.

De heer Morael werpt op dat hij net als de heer Hordies van oordeel is dat er nog een paar problemen zijn inzake definities. Artikel 2 bepaalt bijvoorbeeld niet wat een openbare loterij is, noch wat informatiemaatschappij-instrumenten inhouden. Deze begrippen krijgen evenwel geen definitie in het Belgisch recht, maar wel in de Europese reglementen. Het eenvoudigste zou zijn daarnaar te verwijzen.

Indien de minister de precieze verwijzingen in verband met deze definities kan geven, zouden de heren Hordies en Morael hun amendement nr. 3 op artikel 2 intrekken.

De heer D'Hooghe verklaart verrast te zijn dat de minister hier nogmaals herhaalt dat ook elders in Europa en in de Europese rechtspraak er een onderscheid wordt gemaakt tussen de loterijen en de kansspelen. In de Memorie van toelichting bij het ontwerp (stuk Kamer, nr. 50-1339/1, blz. 16) staat evenwel letterlijk : « Het Hof van Justitie maakt geen onderscheid tussen loterijen, sportweddenschappen en kansspelen. Dit blijkt in de eerste plaats uit het feit dat de drie arresten terzake, Schindler, Laära en Zenatti, respectievelijk betrekking hebben op loterijen, speelautomaten en sportweddenschappen. Het onderscheid welke de Belgische wetgever terzake maakt door deze drie activiteiten verschillend te reglementeren wordt door het Hof van Justitie niet gemaakt. Volgens het Hof is het overigens essentieel dat alle activiteiten op gelijkwaardige wijze worden beperkt. »

De heer D'Hooghe stelt dus een tegenspraak vast tussen wat de minister schrijft en wat hij verklaart.

Eenzelfde kritiek geldt inzake de controle. Tijdens de hoorzitting stelde een deskundige dat er geen controle nodig is op de Nationale Loterij en dat het zelfs onzinnig is om een controle te organiseren in een niet-geliberaliseerde markt. Daarbij verwees hij naar diverse Scandinavische landen waar er geen controle-instantie bestaat. Dit komt erop neer te stellen dat wanneer een product door de Staat wordt verspreid, het a priori om een waardig product gaat. Persoonlijk gaat de heer D'Hooghe niet uit van dat standpunt.

Aangezien ingevolge artikel 21, § 2, de Kansspelcommissie de gebouwen van de Nationale Loterij niet mag betreden, is het voor deze spreker onduidelijk hoe de Kansspelcommissie haar controle kan uitoefenen temeer daar bepaalde spelen aan het computersysteem van de Nationale Loterij zijn gebonden.

Artikel 21, § 3, eerste lid, voorziet dat de Kansspelcommissie haar controle uitoefent onder meer op verzoek van de Nationale Loterij zelf. Vandaar de stelling dat de Kansspelcommissie een instrument wordt in handen van de Nationale Loterij.

Artikel 41 regelt de opname van twee vertegenwoordigers van de minister in de Kansspelcommissie. Aangezien de minister de controle zal uitoefenen betekent zulks dat hij zowel rechter als partij is.

Volgens de minister stelt zijn collega van Justitie dat het gokken via internet niet geregeld is via de wet van 7 mei 1999. In zijn antwoord op de vraag nr. 6614 van mevrouw Schauvliege (Stuk Kamer, CRIV COM 677) verwees die minister evenwel naar het artikel 4 van de voornoemde wet : « Het is verboden, onder welke vorm ook, op welke plaats en op welke rechtstreekse of onrechtstreeks manier ook, een of meer kansspelen of kansspelinrichtingen te exploiteren, tenzij ze overeenkomstig deze wet zijn toegestaan. Niemand mag zonder voorafgaandelijke schriftelijke vergunning van de Kansspelcommissie een of meer kansspelen of kansspelinrichtingen exploiteren. »

De minister verwondert zich over de kritiek als zou de Kansspelcommissie voortaan een instrument zijn in handen van de Nationale Loterij, omdat zij op verzoek van deze laatste (artikel 21, § 3, eerste lid) haar controle moet uitoefenen. De minister is juist van oordeel dat een van de positieve punten van dit ontwerp erin bestaat dat wanneer de Nationale Loterij een spel zou organiseren en zelf zeker wil zijn dat het niet om een kansspel gaat, ze dit uit eigen beweging aan de Kansspelcommissie kan voorleggen. Dit voorbeeld is tekenend voor de begripsverwarring bij de heer D'Hooghe.

Dat de regering zelf gaat controleren is volgens de minister niet meer dan normaal in een rechtstaat. Als er daarentegen verschillende operatoren op een markt aanwezig zijn, dan wordt een « level playing field » ­ controleorgaan opgericht, zoals de Kansspelcommissie er trouwens één is met betrekking tot de kansspelen.

De heer Siquet vraagt dat de minister aantoont in hoeverre het wetsontwerp een afdoende bescherming van de speler biedt ten opzichte van de bescherming van de spelers in andere sectoren zoals geregeld bij de wet van 7 mei 1999.

De minister herhaalt dat het beheerscontract in de eerste plaats de doelstellingen zeer duidelijk zal bepalen. Bovendien zijn bijkomende controlemaatregelen in de wet zelf ingebouwd. De minister verwijst naar artikel 3. Hij wijst erop dat de Kansspelcommissie controlebevoegdheid heeft over de kansspelen van de Nationale Loterij na eensluidend advies van de minister en diens collega van Justitie. Ontbreekt dit advies dan kan de controle uitgeoefend worden bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De hele procedure wordt doorlopen vooraleer een nieuw product van de Nationale Loterij op de markt komt. Voor de privé-sector volstaat echter de goedkeuring van de Kansspelcommissie.

De heer Moens verklaart aan dit debat een zeker gevoel van vervreemding over te houden. De bedoeling van dit ontwerp was om de positie van de Nationale Loterij op de Belgische kansspelenmarkt te verstevigen niet alleen met het oog op controle, maar ook in functie van de maximalisatie van de waarde van het bedrijf. Niemand spreekt hierover, alhoewel dit de kern van de zaak is.

In verband met artikel 27 heeft dit lid reeds eerder gevraagd waarom de prijzen uitbetaald door de Nationale Loterij vrijgesteld zijn van alle belastingen ten bate van de Staat. De minister antwoordde terecht dat dit overal het geval is. De vrijstelling van de winsten vloeit voort uit het feit dat er op de ingezette bedragen een belasting wordt geheven. Strekt artikel 27 ertoe de inzetten op de kansspelen georganiseerd door de Nationale Loterij te belasten om dan als tegengewicht de uitbetaalde prijzen te kunnen vrijstellen ? Het antwoord hierop is des te belangrijker daar deze eventuele belastingopbrengsten niet meer federaal zijn.

De minister stelt dat het regime voor de kansspelen die eventueel door de Nationale Loterij zullen worden ingericht, hetzelfde zal zijn als dat van toepassing voor de kansspelen georganiseerd door de privé-sector.

De heer Moens merkt op dat de prijzen van bepaalde casinospelen wel worden belast, bijvoorbeeld tegen 3 %. Die belasting komt nu aan de gemeenschappen toe. Spreker vraagt of in het licht van de uitleg van de minister het artikel 27 niet beter kan worden geformuleerd.

De heer D'Hooghe vraagt of het klopt dat momenteel nagegaan wordt of de apparatuur van De Post compatibel is met de computers van de Nationale Loterij.

De minister is hiervan niet op de hoogte. Misschien gaat het om valideringsapparatuur voor producten die ook in de andere verkooppunten worden of zullen worden aangeboden.

De heer D'Hooghe besluit dat de goedkeuring van het ontwerp tot een aantal aberraties leidt. Buiten de controle door de bevoegde minister is volgens hem geen enkele controle voorzien. Hij maakt de vergelijking met de organisatie van de pyramidespelen in Albanië in 1997.

3. ARTIKELSGEWIJZE BESPREKING

De heer Verreycken vraagt de Nederlandse tekst van dit ontwerp te verbeteren. Op blz. 1 staat bijvoorbeeld te lezen « wedstrijden organiseren in de vormen ». Dit dient te worden « op de wijze ». De Raad van State heeft ook opgemerkt dat het Franse « modalités » in het Nederlands door het woord « voorwaarden » moet worden vertaald. « Gokverslavingsgelieerde risico's » zijn « risico's verbonden aan gokverslaving ».

De minister heeft geen bezwaar tegen technische aanpassingen. Wel zijn in dit ontwerp geijkte uitdrukkingen gebruikt die refereren aan andere wetten (zie : stuk Senaat, nr. 2-1003/5).

Artikel 2

Betreffende amendement nr. 3 van de heren Hordies en Morael (stuk Senaat, nr. 2-1003/3, blz. 1 en 2), herinnert de voorzitter eraan dat overeengekomen is dat de indieners hun amendement zouden intrekken indien de verwijzingen naar de Europese regelgeving voor deze definities in het verslag opgenomen worden.

In dit verband stelt de minister het volgende :

1. Het begrip informatiemaatschappij instrumenten steunt op de definitie van informatiemaatschappij diensten zoals gedefinieerd door EG-richtlijn 98/34 van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 (Publicatieblad L 204 van 21 juli 1998, blz. 37), zoals gewijzigd door EG-richtlijn 98/48 van 20 juli 1998 (Publicatieblad L 217 van 5 augustus 1998, blz. 18) en met name artikel 1.2 van deze richtlijn die informatiemaatschappij diensten als volgt omschrijft :

« dienst » : elke dienst van de informatiemaatschappij, dat wil zeggen elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand en op individueel verzoek van een afnemer van diensten verricht wordt.

In deze definitie wordt verstaan onder :

­ « op afstand » : een dienst die geleverd wordt zonder dat de partijen gelijktijdig aanwezig zijn;

­ « langs elektronische weg » : een dienst die verzonden en ontvangen wordt via elektronische apparatuur voor de verwerking (met inbegrip van digitale compressie) en de opslag van gegevens, en die geheel via draden, radio, optische middelen of andere elektromagnetische middelen wordt verzonden, doorgeleid of ontvangen;

­ « op individueel verzoek van een afnemer van diensten » : een dienst die op individueel verzoek via de transmissie van gegevens wordt geleverd.

Een indicatieve lijst van niet onder deze definitie vallende diensten staat in bijlage V.

Deze definitie werd overgenomen in artikel 2 (a) van EG-richtlijn 2000/31 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 inzake elektronische handel (zie ook preambule onder nummers 17 en 18).

2. Het begrip loterij vindt men nergens in Europa als definitie in de wetgeving. Ook in de Europese rechtspraak worden loterijen als dusdanig niet gedefinieerd doch wel de facto onderscheiden van casino's, speelautomaten, weddenschappen en bingo's. Vanuit louter Europees economisch rechtelijk standpunt worden deze onderscheiden activiteiten niet verder verschillend behandeld. Vanuit publiek en strafrechtelijk standpunt zijn deze activiteiten totaal verschillend. De Raad van State heeft dit functioneel noodzakelijk onderscheid onderstreept met betrekking tot het toepassingsveld van de kansspelwet. In Belgisch recht heeft men loterijen steeds onderscheiden van kansspelen op basis van het feit dat de speler bij een loterij geen enkele « actieve » rol speelt. De enige duidelijke referentiepunten zijn terug te vinden in de rechtspraak van het Hof van Cassatie (Cass. 3 mei 1993). Men onderscheidt twee types van loterijen, met name deze met biljetten en deze met nummers. Loterijen met biljetten worden gekenmerkt door het bestaan van een vooraf vastgesteld lotenplan en een beperkt aantal loten conform het lotenplan. Loterijen met nummers zijn loterijen zoals Lotto en Keno waarbij aan de hand van een trekking de winnende nummers worden bepaald die voorafgaandelijk door de spelers werden gekozen of willekeurig bepaald. Openbare loterijen zijn alsdan niet diegene die door de regering in het kader van de wet van 1851 worden toegelaten, doch wel diegene die door de overheid hetzij zelf, hetzij in opdracht van de overheid door een derde (publiek of privaat rechtelijk rechtspersoon) worden geëxploiteerd in het algemeen belang. De vaststelling welke loterijen in het algemeen belang moeten/mogen worden geëxploiteerd behoort tot de discretionaire bevoegdheid van de overheid.

Artikel 2bis (nieuw)

De heer D'Hooghe stelt dat zijn amendement nr. 18 (ibidem, blz. 6) kadert in het opzet om de Kansspelcommissie ook controle te laten uitoefenen op de openbare loterijen, weddenschappen en wedstrijden. Vandaar zijn voorstel om het woord « Kansspelcommissie » in de wet van 7 mei 1999 te vervangen door de woorden « controlecommissie voor spelactiviteiten ». Met deze poging om een externe controle op alle activiteiten van de Nationale Loterij mogelijk te maken wil de heer D'Hooghe tegemoetkomen aan de vrees dat de Nationale Loterij aan de controle door de Kansspelcommissie wordt onttrokken.

De minister herhaalt nogmaals dat de controles door de Kansspelcommissie worden uitgebreid in vergelijking met de bestaande toestand. Het onderscheid dat wordt gemaakt tussen loterijen en kansspelen is een doelbewuste keuze omdat de loterijen volgens de regering het monopolie moeten zijn van de publieke sector. Het aanvaarden van amendement nr. 18 zou de Kansspelcommissie in feite een controlerecht geven over beslissingen van de ministerraad. Dit gaat de minister te ver. Het amendement gaat volledig in tegen de filosofie van het ontwerp dat precies gebaseerd is op het onderscheid tussen loterijen en kansspelen. Het negeert de uitbreiding van de controlemogelijkheden van de Kansspelcommissie zoals voorzien in de artikelen 3 en 21.

Artikel 3

Gelet op de toelichting van de minister, volgens welke de Kansspelcommissie alles zal onderzoeken wat betreft de kansspelen, trekt de heer Thissen zijn amendement nr. 4 in. Idealiter zouden evenwel alle nieuwe spelen door die commissie moeten gaan.

De heer D'Hooghe daarentegen trekt zijn amendement nr. 19 (ibidem, blz. 7) niet terug omdat hij het fundamenteel oneens is met de filosofie van het ontwerp die erin bestaat een onderscheid te maken tussen loterijen en kansspelen. Gezien de technologische evolutie is het immers praktisch onmogelijk geworden dit onderscheid te handhaven. Ook bij bepaalde spelen die als kansspelen gekwalificeerd worden is de invloed van de speler op het resultaat immers nihil. Welnu, artikel 3, § 1, blijft dit onderscheid maken met alle gevolgen vandien inzake controle. Het amendement nr. 19 strekt ertoe één en dezelfde regeling voor alle producten te voorzien.

Het amendement nr. 20 van dezelfde auteur ligt in dezelfde lijn en wil alle producten onder een benaming samenbrengen.

De minister verklaart dat de filosofie van deze amendementen indruist tegen deze van het ontwerp. Indien ze zouden worden aangenomen, kunnen alle spelen gokverslavend worden vermits een kansspel interessanter wordt gemaakt voor de speler doordat die potentieel of reëel een invloed kan uitoefenen op het resultaat. Het kwart van de spelmarkt dat momenteel haast niet gokverslavend is, zou dit dan wel worden.

De minister voegt hieraan toe dat nergens ter wereld de stelling van de heer D'Hooghe wordt aangekleefd. Bovendien zouden openbare loterijen toegelaten door de regering onder de wet van 31 december 1851 en dus onder de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken vallen.

De heer D'Hooghe onderstreept de bedoeling van het amendement om de controle van alle kansspelen en loterijen aan een extern organisme toe te wijzen. Spreker betwist ook dat nergens het onderscheid tussen loterijen en kansspelen wordt gemaakt. Het is intellectueel oneerlijk om het niet-verslavend karakter van loterijen te baseren op een achterhaald systeem waarbij een lange tijd verloopt tussen de aanschaf van het biljet en het bekend worden van het resultaat.

Artikel 4

Amendement nr. 5 van de heer Thissen (ibidem, blz. 3) wil § 8 doen vervallen aangezien deze bepaling tot het gemene recht behoort en hier dus volgens hem overbodig is. Het ligt voor de hand dat de Nationale Loterij voor onbepaalde duur is opgericht.

De minister merkt op dat deze bepaling bij iedere oprichting van een naamloze vennootschap van publiek recht vermeld wordt. De Raad van State verzet er zich trouwens niet tegen.

Artikel 6

Amendement nr. 6 van de heer Thissen (ibidem, blz. 3) houdt rekening met de opmerking van de Raad van State volgens welke het overbodig is de taken van de Nationale Loterij andermaal op te sommen. Het amendement wil deze opsomming vervangen door een verwijzing naar het betreffende artikel.

Volgens de minister houdt het amendement geen tekstverbetering in. Artikel 6 bepaalt immers het doel, terwijl artikel 3 de activiteiten opsomt.

Bij artikel 6 dient de heer D'Hooghe de amendementen 21 tot 24 in (ibidem, blz. 7 tot 10).

De auteur stelt dat amendement nr. 21 kadert in het breder voorstel om alle spelen onder een gemeenschappelijke noemer te brengen. Daaruit vloeit voort dat een aantal bepalingen geen zin meer hebben, enerzijds, en dat andere moeten worden aangepast, anderzijds.

Amendement nr. 22 heeft betrekking op § 2 waarin is voorzien dat de Nationale Loterij via participaties in andere vennootschappen haar activiteiten kan ondersteunen. Volgens de auteur vrezen velen dat hieraan risico's zijn verbonden. De in het amendement voorgestelde tekst sluit participaties in vennootschappen en verenigingen uit die tot doel hebben spelactiviteiten in te richten of te ondersteunen. Mocht de privé-sector in belangrijke mate deelnemen aan de activiteiten van de Nationale Loterij, dan kan dit ertoe leiden dat de facto het beheer van de Nationale Loterij in handen komt van de privé-sector en dat alles erop zou worden gericht om de omzet van de Nationale Loterij te verhogen en de winst ervan te maximaliseren.

Het amendement nr. 23, subsidiair amendement op het vorige, strekt ertoe de Staat zelf rechtstreeks de meerderheid van de aandelen van de met de Nationale Loterij verbonden ondernemingen te laten aanhouden teneinde een betere controle door de Staat mogelijk te maken.

Het volgende amendement van dezelfde indiener stelt voor om de §§ 3 en 4 weg te laten wegens overbodig. Het is gelieerd aan de vervanging van § 2 zoals voorzien in amendement nr. 22.

De minister is van oordeel dat de amendementen nrs. 21 tot 24 een tweeledige bedoeling hebben. De eerste betreft het aspect of al dan niet een onderscheid dient te worden gemaakt tussen loterijen en kansspelen. De tweede betreft de vraag of de Nationale Loterij al dan niet onder staatscontrole blijft. Volgens de minister blijft dit zo aangezien altijd meer dan 50 % van de aandelen in handen van de Staat blijven. De vergelijking met Sabena gaat niet op aangezien enerzijds Sabena een naamloze vennootschap van privaat ­ en niet van publiek ­ recht was. Anderzijds zal het beheerscontract ook uitsluitsel geven over de stringente voorwaarden waaronder privé-participaties mogelijk zijn. Die voorwaarden kunnen nooit ingaan tegen de wet waarin het maatschappelijk doel van de Nationale Loterij is opgenomen.

De minister kan derhalve niet met voornoemde amendementen instemmen.

Het amendement nr. 45 van de heren Verreycken en Creyelman (ibidem, blz. 18 en 19) strekt ertoe het wetsvoorstel nr. 2-46/1 van eerstgenoemde indiener in het ontwerp te integreren. Het kadert in de bescherming van de minderjarigen tegen de producten van de Nationale Loterij zodat zij onder meer geen gelden kunnen vergokken die hen niet toebehoren bijvoorbeeld via het internet. Voor de strafmaat grijpt dit amendement terug naar de wet van 15 juli 1960 tot zedelijke bescherming van de jeugd.

Het ontwerp zelf voorziet niets inzake de bescherming van de minderjarigen terwijl de minister uitdrukkelijk verklaart dat hij de gokverslaving wil tegengaan.

De minister onderstreept dat in alle koninklijke besluiten met betrekking tot het organiseren van spelen, de minimumleeftijd voor de deelnemers is vastgelegd op 18 jaar. Deze leeftijd zal ook weerhouden worden in het beheerscontract. De vigerende wetgeving is dus strenger dan wat amendement nr. 45 beoogt. In samenwerking met de Nationale Loterij lopen momenteel trouwens een aantal acties die ervoor moeten zorgen dat er onder de 18 jaar niet wordt gespeeld. Bovendien is het zo dat voor het spelen in casino's, de minimumleeftijd 21 jaar is. Het aannemen van het amendement zou dus een versoepeling van de bestaande leeftijdsvoorwaarden inhouden.

Artikel 7

Aangezien amendement nr. 7 voortvloeit uit amendement nr. 4 op artikel 3, en hij dit amendement reeds heeft ingetrokken, trekt de heer Thissen omwille van de samenhang ook amendement nr. 7 in.

De heer D'Hooghe dient de amendementen nr. 25 en 26, subsidiair amendement op amendement nr. 25, in.

Amendement nr. 25 voorziet om in artikel 7 alleen de eerste zin te behouden. Het schrapt dus het monopolie toegekend aan de Nationale Loterij voor wat de internettoepassingen betreft. De indiener kan niet accepteren dat de minister bevoegd voor de Nationale Loterij niet alleen regelgevend optreedt maar ook nog de controle uitoefent.

De minister repliceert dat dit ook op andere domeinen van het beleid gebeurt. De vergelijking met het BIPT gaat niet op omdat het daar om een markt gaat waarin de competitie speelt. Hier gaat het om een monopolie.

De heer D'Hooghe wijst erop dat het verschil in visie van de minister gebaseerd is op het onderscheid dat deze laatste blijft maken tussen loterijen en kansspelen.

Het amendement nr. 26 strekt ertoe om aan artikel 7 een lid toe te voegen om precies de controle te verhogen. Spelen via internet zou enkel kunnen via een bijzondere spelrekening die gekoppeld is aan een welbepaalde speler en waar onder meer diens leeftijd en de frequentie waarmee hij speelt, worden gecontroleerd.

De minister is van oordeel dat de nadere regels opgesomd in dit amendement thuishoren in een koninklijk besluit.

Artikel 8

De heer Thissen dient op dit artikel amendement nr. 8 in, dat ertoe strekt § 2 te doen vervallen. Het gaat opnieuw om een overbodige bepaling die overeenstemt met het gemene recht. Bovendien kan een eventuele wijziging van het gemene recht ertoe leiden dat deze bepaling daar niet langer mee overeenstemt.

De minister verwijst naar zijn antwoord in verband met amendement nr. 5.

Het amendement nr. 27 van de heer D'Hooghe strekt ertoe om het aantal leden van de raad van bestuur te beperken tot tien in plaats van veertien zoals voorzien in § 1, eerste lid.

De minister verklaart dat dit aantal in vele van dergelijke naamloze vennootschappen wordt gehanteerd.

De heer Verreycken meent evenwel dat het getal 10 een veel betere verdeelsleutel qua bestuursmandaten mogelijk maakt. In plaats van de voorziene partiteit Nederlandstaligen/Franstaligen, zou men een objectieve verdeling kunnen maken volgens het percentage van de inkomsten dat uit de drie gewesten afkomstig is. Dat zou inhouden 6 Vlamingen (59 % van de inkomsten), 3 Walen (30 % van de inkomsten) en één Brusselaar (11 % van de inkomsten).

Artikel 11

Amendement nr. 9 van de heer Thissen strekt ertoe om de woorden « uit als zelfstandige », die betrekking hebben op het statuut van de leden van het directiecomité, te vervangen door de woorden « in alle zelfstandigheid uit » die veeleer betrekking hebben op de uitoefening van hun mandaat.

De minister antwoordt dat het wel degelijk gaat om het zelfstandigenstatuut wat overeenstemt met de doelstellingen van de « Corporate Governance ».

Artikel 12

Het amendement nr. 28 van de heer D'Hooghe kadert in diens filosofie om de Kansspelcommissie te vervangen door een Controlecommissie voor spelactiviteiten.

Het geeft geen aanleiding tot nieuwe commentaren.

Artikel 13

Het amendement nr. 29 van de heer D'Hooghe strekt ertoe de mogelijkheid te schrappen voor personeelsleden van de Nationale Loterij om aan een kapitaalsverhoging van deze laatste deel te nemen. Deze schrapping kadert in de poging om de omzet van de Nationale Loterij en de daaruit voortvloeiende gokverslaving te temperen.

De minister wijst op de voorziene randvoorwaarden : het publieke karakter van de Nationale Loterij mag niet worden aangetast, na overleg in de Ministerraad, enz. Deze bepaling kadert in de algemene filosofie van de regering. Een deelname van het personeel brengt geen schade toe noch aan het doel, noch aan de werking van de maatschappij.

Artikel 14

De heer Thissen legt uit dat zijn amendement nr. 10 de juridische terminologie in § 1 wil bijschaven.

De minister antwoordt dat de vervanging van de woorden « en de wijzigingen daarin » door de woorden « en zijn bijvoegsels » ertoe zou kunnen leiden dat het beheerscontract wordt gewijzigd door een bijvoegsel.

De heer Ramoudt hecht zeer veel belang aan het toekomstig beheerscontract en juicht de intentie van de minister om het voorafgaandelijk aan het Parlement voor te leggen.

Deze spreker vraagt in welke mate in het beheerscontract rekening zal worden gehouden met de aanbeveling 3 geformuleerd in het voornoemd onderzoek van het IIVO in verband met de controle op het internet en de maatregelen naar de aanbieder toe. Deze luidt :

« De Eurotop van Edinburgh heeft de controle op kansspelen een lokale verantwoordelijkheid verklaard. Er bestaan derhalve geen dwingende voorschriften op Europese schaal.

Nochtans internet is grensoverschrijdend, de controlefunctie van de overheid blijft.

In Finland moet men zijn RSZ-nummer overmaken alvorens men op internet bij Finse aanbieders kan spelen. Voor buitenlandse aanbiedingen, meestal gevestigd in de Caraïben is het zo dat lokale internetaanbieders het verbod krijgen de links met deze aanbieders open te stellen. De aanbieders beweren uiteraard dat zij deze spelaanbiedingen niet kennen. In Finland is een observatorium gecreëerd dat doorlopend internet afscant. Wanneer een buitenlandse spelaanbieder ontdekt wordt krijgen alle Finse aanbieders de verplichting de link te verbreken. »

De heer Ramoudt vraagt in welke mate in het beheerscontract de oprichting van een dergelijk observatorium zou kunnen worden voorzien. Of is de minister van oordeel dat haar taak door de Kansspelcommissie moet worden waargenomen ?

Voorts wenst de spreker dat de Nationale Loterij via het beheerscontract de verplichting opgelegd zou krijgen om op een systematische, consistente en periodieke manier cijfermateriaal omtrent gokverslaving per spel voor te leggen.

Ten derde wenst de heer Ramoudt te vernemen of de bedrijven bedoeld in artikel 6, § 2, eerste lid, eveneens onder het beheerscontract zullen vallen. Persoonlijk is dit lid daar voorstander van.

Wat de controle op internet betreft, stelt de minister dat er op dit ogenblijk nog een belangrijk probleem rijst rond het scannen ervan. Er is op Europees vlak voorlopig nog onvoldoende geregeld wat kan en niet kan. Principieel heeft de minister geen problemen met de oprichting van een soort observatorium dat een zekere controle op het internet kan uitoefenen voor zover er geen sprake is van inbreuken op de privacy.

Vandaag liggen ingevolge de Belgische wetgeving reeds bepaalde verantwoordelijkheden bij de internetproviders die bepaalde gegevens niet mogen doorgeven. Daartoe kunnen ook verboden spelen behoren. Het zou volgens de minister bijgevolg efficiënter zijn om de controles bij de ISP's eerder dan bij een soort observatorium te leggen.

In verband met het cijfermateriaal herinnert de minister eraan dat hij er altijd naar gestreefd om alle naamloze vennootschappen van publiek recht jaarlijks bij het Parlement hun cijfers te laten toelichten. In het beheerscontract zal voorzien worden dat ook de Nationale Loterij dit zal moeten doen.

Voor de minister is het ook evident dat mogelijke zustervennootschappen van de Nationale Loterij aan dezelfde voorwaarden en verantwoordelijkheden zullen worden onderworpen als de Nationale Loterij zelf.

De heer D'Hooghe steunt de vraag van de heer Ramoudt voor de oprichting van een observatorium naar Fins voorbeeld.

Artikel 15

De heer Thissen kondigt bij de bespreking van dit artikel aan dat hij zijn amendementen nrs. 11 tot 17 intrekt.

Artikel 18

Op dit artikel dient de heer D'Hooghe de amendementen 30 tot 32 in.

De heer D'Hooghe wijst erop dat § 1, eerste lid, voorziet dat de Nationale Loterij onderworpen is aan de controle van de minister. Haast iedereen is ervan overtuigd dat een controle door een extern organisme verkieslijker is. Dit zou geenszins inhouden dat dit organisme de regering zou controleren. Haar rol zou erin bestaan te controleren dat de spelen die aangeboden worden effectief voldoen aan de voorwaarden zoals bepaald door de regering.

Vandaar voorziet amendement nr. 30 dat de Nationale Loterij zou moeten onderworpen zijn aan de controle van de ­ eerder voorgestelde ­ controlecommissie voor spelactiviteiten. De beslissingen van de Nationale Loterij die een budgettaire of financiële weerslag hebben zouden onderworpen blijven aan de controle van de minister van Begroting.

De minister blijft van oordeel dat een dergelijk amendement de geplogenheden op zijn kop zet. Artikel 18, § 1, eerste lid, doet niets anders dan een bevoegdheid bij een minister plaatsen.

De heer D'Hooghe meent dat het ontwerp hier de bevoegdheden van de Kansspelcommissie uitholt.

Met zijn amendement nr. 31 wil de heer D'Hooghe de beide regeringscommissarissen die de controle op de Nationale Loterij uitoefenen, op voordracht van de minister voor de Begroting laten benoemen en ontslaan in plaats van één zoals in het ontwerp is voorzien. Dit kadert in de wens van de indiener om de controle aan de minister tot wiens bevoegdheid Overheidsbedrijven en Overheidsdeelnemingen behoren, te onttrekken.

Zijn amendement nr. 32 hangt samen met het vorige en betreft de plaatsvervangers van voornoemde regeringscommissarissen.

De minister verklaart dat het altijd de bevoegde minister is die de regeringscommissaris aanduidt om de wettelijkheid van de beslissingen van de Raad van bestuur te controleren. Hier is nog een bijkomende controle door een andere regeringscommissaris benoemd op voordracht van de minister van Begroting. In vergelijking met het verleden en in vergelijking met andere entiteiten zijn in het ontwerp een veelheid van bijkomende controles ingebouwd.

Artikel 21

Het amendement nr. 33 van de heer D'Hooghe strekt ertoe dit artikel te doen vervallen. Het kadert in de filosofie om de Nationale Loterij door een extern organisme te laten controleren. De positie van de kansspelcommissie in de hier uitgetekende samenwerking is volgens de indiener veel te zwak.

De minister vindt daarentegen dat de kansspelcommissie tot hiertoe buitenspel stond daar waar het ging over kansspelen georganiseerd door de Nationale Loterij. Door het ontwerp krijgt zij daar volgens de minister de volle bevoegdheid voor.

Artikel 22

Het amendement nr. 34 van de heer D'Hooghe strekt ertoe de monopolierente te vervangen door en bijzondere jaarlijkse heffing.

De minister laakt de bedoeling van dit amendement. In de verantwoording ervan staat immers letterlijk dat de indiener het monopolie voor openbare loterijen wenst te vervangen door een vergunningssysteem eventueel aan meerdere exploitanten. Dit komt neer op het organiseren van de gokverslaving. Een vergunning die niet-verslavende loterijen met verslavende gokspelen combineert, zal leiden tot een promotie van deze laatste ten koste van de eerste.

De heer D'Hooghe stelt vast dat de minister abstractie maakt van bepaalde passages in dit amendement. Ook al kan spreker ermee instemmen dat de Nationale Loterij bepaalde activiteiten zal gaan organiseren, toch rijst de vraag waarom de internetspelen uitsluitend via de Nationale Loterij moeten worden georganiseerd.

Voor de heer De Grauwe betekent dit een pleidooi voor de privatisering van de Nationale Loterij.

Met zijn amendement nr. 46 stelt de heer Verreycken voor in dit artikel een zin in te voegen die de bedragen uitgekeerd aan verenigingen en instellingen gelijk doet lopen aan het relatieve deel van de inkomsten per gewest. Nu worden ongeveer 17 miljoen euro jaarlijks overgeheveld van Vlaanderen naar Wallonië. Deze spreker voelt er wat voor om de Nationale Loterij op te doeken en te vervangen door regionale loterijen.

De minister antwoordt dat de regering ervoor geopteerd heeft om de Nationaal Loterij federaal te houden. Echter, de middelen die naar de gemeenschappen gaan worden verdeeld volgens de sleutel voorzien in de zogenaamde Lambermontwet. Dit houdt in dat 59,4 % naar de Vlaamse en 40,5 % naar de Franse Gemeenschap gaat.

De heer Verreycken meent dat de minister het enkel heeft over de subsidies waarover het federaal niveau beslist. Over het belangrijkste deel beslissen de gemeenschappen echter en daarvoor de percentages vermeld in amendement nr. 46.

De heer Morael meent dat de Vlamingen misschien meer spelen dan Franstaligen en dat zij gemiddeld ook meer winnen. Er zijn dus al meer miljonairs in Vlaanderen. Het systeem bevat dus een soort verdelende rechtvaardigheid.

Artikel 28

De heer D'Hooghe wenst de ratio legis te kennen achter deze bepaling die voorziet dat artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is op de Nationale Loterij. In tegenstelling tot de klassieke kansspelinrichtingen kan de Nationale Loterij wel een vordering instellen om speelschulden te innen.

De minister verklaart dat het ontwerp gewoon de van kracht zijnde regeling voor de Nationale Loterij overneemt.

Artikel 30

Het amendement nr. 35 van de heer D'Hooghe strekt ertoe in § 1 de tweede zin weg te laten wegens overbodig. De Europese wetgeving primeert immers op het Belgisch recht.

De minister antwoordt dat in de wet van 21 maart 1991 die voorziet in de oprichting van de autonome overheidsbedrijven, uitgerekend op verzoek van de Europese commissie deze bepaling is ingevoegd om alle mogelijke twijfels weg te werken. Hij pleit dan ook voor het behoud van deze zin.

Artikel 35

De heer D'Hooghe vraagt de minister of het klopt dat er nu reeds brieven verstuurd zijn voor de invulling van de directiefuncties bij de Nationale Loterij. Er zouden nog twee mensen uit het « assessment » weerhouden zijn. Is het gebruikelijk deze procedure te starten vooraleer de wet in werking treedt ?

De minister antwoordt dat het absoluut niet ongebruikelijk is dat het « assessment » wordt opgestart. Het komt erop aan tijdig klaar te kunnen zijn eenmaal de wet in voege treedt. Hier had het ook te maken met een boekhoudkundige waardering van activa die op een bepaalde datum klaar had moeten zijn. Op de vraag of het klopt dat twee mensen van de huidige top van de Nationale Loterij zijn weerhouden, kan de minister niet antwoorden.

De heer D'Hooghe verklaart dat het amendement nr. 36 van mevrouw De Schamphelaere en hemzelf ook reeds in de Kamer werd ingediend (zie stuk Kamer, nr. 50-1339/2, blz. 7 en 8). Het strekt ertoe om een aantal regelingen in het personeelsstatuut te schrappen.

De minister verwijst naar het antwoord dat hij daar heeft verstrekt (zie stuk Kamer, nr. 50-1339/5, blz. 32).

Artikelen 39 en 39bis (nieuw)

De amendementen nrs. 37 en 38 van de heer D'Hooghe hangen samen met zijn eerdere amendementen die ertoe strekken om de kansspelcommissie te vervangen door « de controlecommissie voor spelactiviteiten ».

Artikel 39ter (nieuw)

De minister verwondert zich over het feit dat het amendement nr. 39 van de heer D'Hooghe ertoe sterkt om het aantal toe te kennen vergunningen als bedoeld in artikel 25 van de wet van 7 mei 1999 te verhogen.

De heer D'Hooghe stelt dat het de bedoeling is ook een vergunning toe te kennen voor de kansspelen georganiseerd door de publieke sector.

De minister merkt op dat artikel 3 van de wet de facto voorziet in de vergunning van de Nationale Loterij. Dit amendement is bijgevolg zonder voorwerp.

Artikel 39quater (nieuw)

De heer D'Hooghe verklaart dat zijn amendement nr. 40 in dezelfde logica ligt als het voorgaande. Het voorgestelde artikel 25, 6, voorziet voor welke periode en aan welke instellingen die vergunningen worden afgeleverd. Het beoogt de coherentie met de wet van 7 mei 1999.

Artikel 39quinquies (nieuw)

Het amendement nr. 41 van de heer D'Hooghe vloeit voort uit de inlassing van de nieuwe artikelen zoals beoogd door zijn voorgaande amendementen.

Artikel 39sexies (nieuw)

De heer D'Hooghe meent met zijn amendement nr. 42 formeel het bewijs te leveren dat het niet in zijn bedoeling lag om de Nationale Loterij af te schaffen.

Artikel 39septies (nieuw)

Het amendement nr. 43 van de heer D'Hooghe stoelt op zijn stelling dat geen onderscheid kan worden gemaakt tussen loterijen en kansspelen. Het stelt twee wijzigingen voor aan het artikel 2 van de wet van 7 mei 1999.

Artikel 41

De minister stelt dat wat het amendement nr. 44 van de heer D'Hooghe beoogt, reeds in het ontwerp is voorzien. Daarop trekt de indiener dit amendement terug.

Artikel 49

De heer Siquet verklaart dat amendement nr. 1 van de heer Poty (stuk Senaat, nr. 2-1003/2) wordt ingetrokken ten voordele van zijn eigen amendement nr. 2. Het gaat hier om de rechtstoestand van het personeel.

De minister verwijst naar het verslag van de Kamer (zie stuk Kamer, nr. 50-1339/5, blz. 36 en volgende). Daar wordt uitgelegd waarom alle rechten van het personeel behouden blijven.

De minister verduidelijkt dat artikel 49 als gewijzigd door de Kamer voor de nieuwe vennootschap naar publiek recht de verplichting inhoudt om de rechten en plichten van het personeel met een arbeidsovereenkomst te behouden. Dat is echter geen garantie voor de gevolgen verbonden aan het stelsel van de arbeidsovereenkomst. De Nationale Loterij zou nieuwe opdrachten kunnen krijgen.

Als reactie op het antwoord van de minister, trekt de heer Siquet zijn amendement nr. 2 in.

4. STEMMINGEN

Het amendement nr. 18 van de heer D'Hooghe op artikel 2bis, de amendementen nrs. 19 en 20 van dezelfde indiener op artikel 3, de amendementen nrs. 5 en 6 van de heer Thissen respectievelijk op de artikelen 4 en 6 en de amendementen nrs. 21 tot 24 van de heer D'Hooghe op dit laatste artikel, worden verworpen met 8 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 45 van de heren Verreycken en Creyelman op het artikel 6 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem, bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 25 van de heer D'Hooghe op artikel 7 wordt verworpen met 8 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding. Het subsidiair amendement nr. 26 van dezelfde auteur op hetzelfde artikel wordt verworpen met 8 tegen 3 stemmen.

De amendementen nrs. 8 en 27 op artikel 8 respectievelijk van de heer Thissen en van de heer D'Hooghe worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 9 van de heer Thissen op artikel 11 wordt ingetrokken.

Het amendement nr. 28 van de heer D'Hooghe op artikel 12 wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen. Het amendement nr. 29 van dezelfde indiener op artikel 13 wordt dan weer verworpen met 9 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 10 van de heer Thissen op artikel 14 wordt verworpen met 9 stemmen tegen 1 stem, bij 2 onthoudingen.

De amendementen nrs. 31 en 32 van de heer D'Hooghe op artikel 18 worden verworpen met 9 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding. Het amendement nr. 33 van dezelfde indiener op artikel 21 wordt met dezelfde stemmenverhouding verworpen.

De amendementen op artikel 22 met de nrs. 34 en 46 respectievelijk van de heer D'Hooghe en van de heren Verreycken en Creyelman worden verworpen respectievelijk met 10 tegen 2 stemmen en met 10 stemmen tegen 1 stem, bij 1 onthouding.

Het amendement nr. 35 op artikel 30 van de heer D'Hooghe wordt verworpen met 9 tegen 3 stemmen.

Amendement nr. 36 van mevrouw De Schamphelaere en de heer D'Hooghe op artikel 35 wordt verworpen met 9 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

De amendementen van de heer D'Hooghe met de nrs. 37 op artikel 39 en 38 tot 43 op de artikelen 39bis tot 39septies (nieuw) worden verworpen met dezelfde stemmenverhouding.


Het wetsontwerp in zijn geheel wordt aangenomen met 9 tegen 2 stemmen, bij 1 onthouding.

Het wetsvoorstel nr. 2-46/1 vervalt ten gevolge van deze aanneming.

Dit verslag werd eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De rapporteur,
Jacques D'HOOGHE.
De voorzitter,
Paul DE GRAUWE.

Tekst verbeterd door de commissie


Zie: stuk Senaat nr. 2-1003/5

Wetsontwerp tot rationalisering van de werking en het beheer van de Nationale Loterij


5. BIJLAGEN

5.1. De Nationale Loterij binnen de markt van de kansspelen in België

Grafieken medegedeeld door de minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met de Middenstand

De Nationale Loterij kent sinds 1999 een neerwaartse evolutie

Evolutie van totale omzet 1995-2001

(1) Wordt verdeeld over de federale overheid, de gemeenschappen en sociale, culturele en sportieve doelen.
Bron : Jaarverslagen Nationale Loterij.

De Nationale Loterij groeit trager dan de totale kansspelmarkt, die vooral gedreven wordt door bingo

Gemiddelde jaarlijkse groeivoet 1995-2000

(1) Gebaseerd op de groei van de belastingen op spelen.
Bron : Rekenhof, IMO-DULBEA, Belfirst.

Het marktaandeel van de Nationale Loterij is op 5 jaar tijd van 25 tot 17 % gedaald, terwijl het bingo segment gestegen is

Evolutie van de markt 1995-2001

(1) Gebaseerd op de groei van de belastingen op spelen.
Bron : Nationale Bank, Rekenhof, IMO-DULBEA, Belfirst, Jaarverslagen, Warburg Dillon Read.

Het marktaandeel van de loterijproducten ligt lager dan in de buurlanden

Vergelijking marktaandelen in 2000

(1) Inclusief weddenschappen.

(2) Geen bingo's toegelaten.
Bron : Jaarverslagen, persartikelen.

Ondanks haar lage marktaandeel genereert de Nationale Loterij de hoogste opbrengsten voor de Staat

Vergelijking spelomzet en opbrengsten voor de Staat (2000)

(1) Schatting op basis van de kostenstructuur van enkele spelers.

(2) Taksen en licenties.

(3) Netto winst (te verdelen).

(4) Vaste taks per toestel.
Bron : Nationale Bank, Rekenhof, IMO-DULBEA, Belfirst, Jaarverslagen, Warburg Dillon Read.

Verslaving is een probleem voor alle gokspelen, maar stelt zich veel minder bij de Nationale Loterij

Aantal verslaafden naar type spel in 1995

(1) Gebaseerd op het aantal verslaafden in behandeling in 1994.
Bron : De Vos, Cambeck en Op et Veld, 1997; FET; Werkgroep tegen gokverslaving (WTG).

5.2. Hoorzitting van 20 februari 2002 met de heer E. Marique, voorzitter van de Kansspelcommissie, en de heer Ph. Vlaemminck, deskundige

5.2.1. Uiteenzetting van de heer E. Marique, voorzitter van de Kansspelcommissie

A. Inleiding : Situering van de discussie : de Nationale Loterij heeft een erkend maatschappelijk belang

Er dient duidelijk gesteld dat dit document geen hetze is tegen een operator met een maatschappelijk belang, ofschoon dit op zich geen objectieve rechtvaardiging vormt voor de creatie van een privilege (artikel 60, arrest-Schindler, Europees Hof van Justitie en advies Raad van State).

Overigens doet de Nationale Loterij het uitstekend : zie statistieken van G-Tech en Dulbea. De Kansspelcommissie wil enkel ingevolge de strategie van de wetgever een eenduidig kader scheppen voor die spelen die kansspelverslavend zijn.

Bron : ICN, BNB en berekeningen van Dulbea.

Het aandeel beschikbaar vermogen dat de gezinnen besteden aan spelen en weddenschappen, is sinds 1980 gedaald. Deze daling is vrijwel exclusief toe te schrijven aan het verminderde belang van weddenschappen op paardenrennen in de sector spelen en weddenschappen (van 35,1 % naar 16,4 %). Deze evolutie kwam hoofdzakelijk ten goede aan de Nationale Loterij (haar aandeel steeg van 52,5 % naar 66,9 %) en in mindere mate ook aan casino's en speelautomaten.

Evolutie van de verkoop van de Belgische online spelen
(in miljard Belgische frank)

Bron : G-TECH.

B. Voorstelling van de Kansspelcommissie

Onafhankelijk en neutraal regulator van kansspelen met een voorname missie : bescherming van de spelers in 't algemeen en in het bijzonder van de jeugdige spelers door een permanente strijd tegen de kansspelverslaving.

Om dit doel te bereiken verleent de Kansspelcommissie alleen vergunningen na nazicht van de honorabiliteit van de uitbater en solvabiliteit van uitbatingen alsmede na controle op de naleving van de wet van 7 mei 1999 op de kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers.

De Kansspelcommissie bestaat uit vertegenwoordigers van vijf ministeries : Binnenlandse Zaken, Justitie, Economische Zaken, Volksgezondheid en Financiën en wordt voorgezeten door een magistraat bij het Hof van Beroep te Brussel.

Deze commissie wordt bijgestaan door een secretariaat waar ook een dienst controle is vervat.

­ Onze « vergunningsplichtigen » zijn de kansspeluitbaters van casino's, herbergen, speelautomatenhallen, fabricanten en leveranciers van kansspelen en toebehoren, herstellers van kansspelen en de personen werkzaam in hogervermelde inrichtingen.

­ Na een opstartperiode en realiteitstoets werd een wetswijziging voorgesteld die ook loterijen, weddenschappen en kansspelen op internet zou omvatten onder meer om een totaalbeeld te krijgen teneinde het door de wetgever opgelegde efficiënt verslavingsbeleid te kunnen voeren.

­ Eerste resultaten aan de hand van schema van de Werkgroep tegen gokverslaving (schema en grafiek).

Schema en grafiek per vraagstelling en antwoorden op de scholenenquête gehouden door de leerlingen van 12 tot 18 jaar tijdens de periode mei 2000 en december 2000, binnengekregen formulieren : 5 131

Vraag 1. Waarmee of waarop gokt u ?
­
Question 1. À quoi jouez-vous ?
Helemaal niet
­
Jamais
Minder dan
1 × per week
­
Moins d'1 ×
par semaine
1 × per week
of meer
­
1 × par semaine
ou plus
Totaal
­
Total
%
A. Spelen op bingo. ­ Bingo 4 352 403 196 599 11,67
B. Spelen op slots. ­ Machines à sous 3 016 1 287 828 2 115 41,22
C. Lunapark met speelautomaten. ­ Jeux automatiques dans les luna-parcs 4 584 512 35 547 10,66
D. Spelen op Lotto-Subito-Spel 21. ­ Lotto-Subito-Jeu du 21 3 104 1 304 723 2 027 39,50
E. Win for Live-Eldorado-Astro 3 732 1 017 382 1399 27,27

Vaststelling : Meer dan 40 % van de jongeren speelt op producten van de Nationale Loterij. Zie D en E.

Bron : Werkgroep tegen gokverslaving.

C. Kansspelen

­ Wat zijn de kenmerken van kansspelen ?

Kenmerken van kansspelen

­ Een kansspel wordt voor je gespeeld

­ Deelnemers aan kansspelen spelen nooit tegen elkaar

­ Deelnemers kunnen slechts verlies delen

­ Een kansspel is een bijzondere vorm van gokken : de kansberekening is 0 en 100

­ De kans op winst voor de speler is daarbij 0 %, die van het spel 100 %

­ De aanwijzing der winnaars gebeurt volledig toevallig

­ Er is geen enkel verband tussen speelrondes

­ Er zijn vast door het spel opgelegde regels

­ Wie er speelt is niet van belang, de inzet van de speler wel

Bron : CAD Nederland.

­ De wet op de kansspelen van 7 mei 1999 voorziet een uitzondering voor loterijen (dus inherent is een loterij een kansspel). Deze uitzondering geldt enkel voor de loterijen zoals voorzien door de wet van 22 juli 1991. Noch de automatische spelen die op de markt zullen komen, noch de weddenschappen en wedstrijden zijn voorzien in die uitzondering (stuk Senaat, nr. 1-419/17, 1998, bespreking artikel 3).

­ Fundamenteel is dat er een nieuwe generatie kansspelen opduikt : de elektronische loterijspelen of verspreiding via internet en media die duidelijk gevaarlijker zijn dan de klassieke loterijen inzake aanbod, toegankelijkheid en snelheid en die inzake verslavingskans op gelijke of zelfs hogere voet staan dan de toegelaten kansspelen in speelautomatenhallen en herbergen. Deze spelen dienen deel uit te maken van de kansspelwetgeving en onder dezelfde strikte regelgeving te vallen om een logisch beleid te consolideren en een uitholling van voormelde kansspelwetgeving te vermijden.

D. Wat zijn de projecten van de operator Nationale Loterij : eerste opdracht is economisch (omvormen tot een vennootschap van publiek recht)

Om dat doel te bereiken wil de operator de nieuwe generatie electroloteries (G-Tech en Nationale Loterij) ontwikkelen;

­ eveneens uitholling van de wet van 26 juni 1963 betreffende de aanmoediging van de lichamelijke opvoeding, de sport en het openluchtleven en het toezicht op de ondernemingen die wedstrijden van weddenschappen op sportuitslagen inrichten;

­ monopolie (voorstel van G-Tech) en inbeddingsbeleid (advies van de Raad van State).

G-Tech : Spitstechnologie voor loterijen

Een andere interessante ontwikkeling was Club Keno voor de markt van de online loterijen. Vandaag kan Club Keno gespeeld worden aan de hand van een trekking om de 3, 4 of 5 minuten. De online verkoop is als gevolg van Club Keno bij loterijen die het spel aanbieden met 10 tot 60 % gestegen.

G-Tech voorzag enkele jaren geleden al dat het internet een interessante opportuniteit voor zijn loterijklanten zou worden. Vandaag moet de inhoud van loterijen voortdurend worden aangepast aan de nieuwe media, die door spelers worden gebruikt. Voor de generatie die groot werd met Nintendo en nu ook aan loterijen mag deelnemen, geeft G-Tech elektronische instant loterijen en videoloterijen ontwikkeld.

De Electronic Instant Lottery (EIL) of elektronische instant loterij is een zeer sterk concept. Deze toepassing simuleert perfect de distributie van krasloten of instant tickets door middel van de meest recente technologie. De spelers kunnen door middel van een aanraakscherm een lot « krassen ».

G-Tech ontwikkelt voortdurend nieuwe concepten voor loterijen, zoals zelfbedieningsterminals, in-laneterminals (in de rij aan de kassa) of krasbiljetten die elk de topprijs kunnen winnen.

G-Tech houdt zich ook bezig met onderzoek naar toekomstige toepassingen voor bijvoorbeeld de interactieve TV-markt die binnen enkele jaren actief zal zijn. ITV zal in de toekomst een even belangrijke plaats innemen als het internet.

Deze netwerken zijn karakteristiek als gevolg van de snelheid waarmee zij in real time gegevens kunnen verwerken en het feit dat ze een buitengewone capaciteit genereren.

Mogelijke oplossingen

­ Alle loterijen en kansspelen groeperen onder het exclusieve beheer van de Nationale Loterij, die licenties verleent.

­ De sector van de kansspelen, alsook de winsten hieruit, zeer strikt beperken door middel van belastingen of licentiekosten.

­ De Nationale Loterij in staat stellen om in België een groter marktaandeel te verwerven.

Optimalisering van het marktbeleid door het gebruik van nieuwe technologieën voor loterijspelen

­ Expresso : creëert een nieuwe, vermakelijke sfeer door een loterij van het Keno-type.

­ DEL : biedt een « zacht » alternatief voor de slots, door elektronische loterijbiljetten te verdelen.

­ Zal ondersteuning bieden aan de verdere ontwikkeling van het vertrouwen van de consument (business to consumer e-commerce).

E. Gevaren van kansspelen

­ Short odds (onmiddellijke winsten) ­ krasloten via automatische toestellen

­ Voorgeprogrammeerde machines waarop de speler af en toe wint ­ club Keno, internet, Electronic Instant Lottery

­ Toegankelijkheid : generatie Nintendo ­ 18 jarigen ­ banaliseren

­ Kostprijs voor een verslaafde, impact op zijn omgeving en maatschappelijke gevolgen

F. Positie van de regulator

1. Gelijke behandeling voor allen die kansspelen uitbaten met een gevaarlijkheidsfactor zij het via automatische spelen, internet, interactieve televisie door criteria op te leggen :

­ 12,50 euro gemiddeld uurverlies

­ Restitutie 84 % (52 % voor de Nationale Loterij)

­ Beperking van het aantal en type van spelen naargelang de instelling

­ Bepaalde duur van de spelen

­ Beschikbaarheid van folders

­ Maximum inzet en winstbepaling

­ Toepasbaarheid op alle operatoren van de strafbepalingen en de administratieve sancties waarin de wet op de kansspelen voorziet

­ Onderzoek van de transparantie van het aandeelhouderschap

­ Onderzoek van de solvabiliteit van de leveranciers

­ Technische controle door de dienst Metrologie

De tabel toont het percentage inleggeld dat weer aan de spelers werd uitgekeerd, per type spelen voor de jaren 1993-1994 :

Tabel : Herverdelingspercentage

Spel 1993 (in %) 1994 (in %)
Lotto 50 50
Subito 59 59
Joker 51 46
« 21 » 59 59
Tele-Kwinto ­ 53
Presto 60 60
Baraka 60 58

Bron : jaarverslagen van de Nationale Loterij (1993-1994).

We stellen vast dat het percentage herverdeling tussen de spelen niet homogeen is en zeker lager is dan wat gangbaar is in de sector paardenrennen. De grafiek hieronder toont de evolutie van het totale herverdelingspercentage (zonder onderscheid van speltype) in de tijd :

Grafiek

Totaal herverdelingspercentage Nationale Loterij

Bron : jaarverslagen van de Nationale Loterij (1985-1995).

Het totale herverdelingspercentage is dus vrij constant in de tijd en ligt in de buurt van 52 %. Dit cijfer is bijvoorbeeld vergelijkbaar met de VSA, waar het herverdelingspercentage 51 % bedraagt (alle Staten dooreen).

Bron : Dulbea.

2. Geloofwaardigheid

Een efficiënt beleid inzake preventie en behandeling van kansspelverslaving heeft maar kans op slagen wanneer een regulator zicht heeft op het algemeen fenomeen van kansspelen.

Dit wetsontwerp holt de veel besproken en moeilijk tot stand gekomen wetgeving inzake kansspelen uit.

Het is allerminst geloofwaardig voor de burger dat een operator rechter en partij kan spelen in zijn eigen domein.

3. Wil van de wetgever

De wetgever heeft met de wet op de kansspelen duidelijk gekozen voor het behoud van private uitbaters : « een kader scheppen dat de speloperatoren zou binden aan strikte uitbatingsregels met als compensatie de zekerheid van beroep en van een redelijke winst » (stuk Senaat, nr. 1-419/17, 1997-1998, onderdeel 2-1) Voorliggend wetsontwerp beoogt het monopolie van loterijen, weddenschappen en andere kansspelen aan de Nationale Loterij.

Evolutie van het aantal werknemers

Op basis van het gemiddeld aantal tewerkgestelde personeelsleden.

Tabel : aantal werknemers in de verschillende segmenten van de markt

Jaren
­
Années
Nationale Loterij 2
­
Loterie nationale 2
Casino's 3
­
Casinos3
Weddenschappen op paardenrennen
­
Paris sur les courses de chevaux
Automatische spelen 3
­
Jeux automatiques3
1991 411 1 210 1 551 420
1992 409 1 211 1 457 474
1993 397 1 114 1 329 422
1994 401 1 270 1 322 460
1995 375 1 397 1 296 515

Bron : Dulbea, RSZ.

4. Een neutraal en eerlijk aanspreekpunt

Voor de regering en wetgever inzake advies met betrekking tot een niet-hypocriet beleid inzake kansspelproblematiek. Ter beschikking stelling van de know-how van de Kansspelcommissie aan iedere operator. Geen tweeledig gebruik in verband met studies, beleidspolitiek, enz. Meteen goed voor een vereenvoudigde administratie en klaardere kijk voor de burger. Win-win-situatie.

5. Eerlijkheid van informatie

De statistieken van de Nationale Loterij dienen in juiste context geplaatst :

Het gaat om klassieke loterijen die tot verslaving leiden, over achterhaalde situaties waarbij nog sprake is van slotmachines. Rekening houden met die machines vervalst de analyse van de grafieken. De grafiek die aan de Senaat is meegedeeld bevat ten slotte een verkeerde vergelijking betreffende het bingospel, terwijl deze machine in andere landen niet bestaat. De Kansspelcommissie biedt alle operatoren haar ervaring aan.

G. Voorstel

­ Ieder product van de Nationale Loterij dient onderworpen te worden aan een voorafgaandelijk advies van de Kansspelcommissie.

­ Beslissing door regering na overleg in de Ministerraad op eensluidend voorstel van de minister van Justitie en van de minister van Overheidsbedrijven.

­ Indien het kansspelen zijn : uitbating in die inrichtingen en onder dezelfde voorwaarden als voorgeschreven in de wet van 7 mei 1999 en zijn uitvoeringsbesluiten.

­ In die optiek moet artikel 3 van het wetsontwerp worden gewijzigd door eventueel een definitie van loterijen die niet onder deze wet vallen (met andere woorden de traditionele on-line loterijen en manuele krasloten) en een definitie van loterij-kansspelen (alle elektronische vormen van uitbating van loterijspelen) in te voegen gezien de hoge graad van gevaarlijkheid inzake kansspelverslaving.

­ Aanpassen artikel 21 tengevolge wijzigingen artikel 3.

­ Afschaffen artikel 39 : zolang dit artikel als dusdanig behouden blijft kan de Nationale Loterij alle kansspelen als loterijen organiseren zonder restricties.

H. Besluit

Wat kan het de man of vrouw schelen of zijn/haar verslaving te wijten is aan een elektrische loterij, een roulette of een bingo ?

Wat kan het de jongere of volwassene schelen of zijn verslaving te wijten is aan een kansspel met als doeleinde het algemeen belang of een privaat belang ?

5.2.2. Uiteenzetting door de heer Ph. Vlaemminck, deskundige

Gastprofessor aan het Europees Instituut van de Universiteit Gent, advocaat van European State Lottery and Toto Association, lid van de International Masters of Gaming Law

HOOFDSTUK I

HET EUROPEES LOTERIJMODEL

I. A. RECHTSPRAAK

Schindler

· Zaak C-275/92 van 24 maart 1994

· De organisatie van loterijen is een economische dienstverleningsactiviteit die onder het EG-Verdrag valt.

· Lidstaten beschikken over een beoordelingsvrijheid om te bepalen welke vereisten noodzakelijk zijn in verband met de bescherming van de spelers en van de maatschappelijke orde.

­ Beoordelingsvrijheid ten aanzien van organisatie van loterijen.

­ Beoordelingsvrijheid qua omvang van de inleggelden en bestemming van de opbrengsten.

· De genomen maatregelen mogen niet discrimineren tussen eigen onderdanen en onderdanen uit andere lidstaten.

Europese Commissie tegen Italië

· Zaak C-272/91 van 26 april 1994

· Publieke opdrachten van staatsloterijen die buiten de toepassing van het EG-recht vallen, zijn :

­ het aanvaarden van inzetten

­ het organiseren van de trekkingen

­ het controleren en valideren van de winnende loten

­ het uitbetalen van de prijzen.

· Alle andere taken :

onderworpen aan de bepalingen van het EG-Verdrag zoals door het Hof van Justitie uiteengezet in Schindler, Läärä & Zenatti.

Familiapress

· Zaak C-368/95 van 26 juni 1997

· Prijsraadsels in een krant zijn geen kansspelen op voorwaarde dat :

1. Ze op kleine schaal worden georganiseerd (geringe inleggelden).

2. Geen onafhankelijke economische activiteit vormen, doch onderdeel zijn van de redactionele inhoud.

· Ontwerp Verordening inzake verkoopsbevorderende maatregelen (2 oktober 2001)

Gevaar voor een totale liberalisatie !

Läärä

· Zaak C-124/97 van 21 september 1999

· Het toekennen van een exclusief exploitatierecht van kansspelautomaten aan een publiekrechtelijk lichaam is niet in strijd met het EG-Verdrag.

· Fondsenwerving door middel van één exclusieve instelling is een doeltreffender middel voor kanalisatie dan belastingsheffing bij ondernemers die zouden opereren in een niet-exclusief stelsel.

Zenatti

· Zaak C-67/98 van 21 oktober 1999

· Nationale wetgeving die het recht om te wedden op sportuitslagen voorbehoudt aan bepaalde instellingen is niet in strijd met het EG-Verdrag.

Hangende zaken

Anomar Zaak (C-06/01)

Portugese wetgeving laat kansspelautomaten enkel toe in casino's.

Louter interne situatie.

Gambelli Zaak (C-243/01)

Identieke situatie als Zenatti, behalve :

1. Weddenschappen worden via internet doorgestuurd.

2. Italiaanse wetgeving restrictiever in vergelijking met Zenatti-zaak.

I. B. VERSCHILLENDE MODELLEN

Nederland

De Nederlandse markt voor landelijke kansspelen is van overheidswege gereguleerd.

De landelijke kansspelen zijn :

--> de Staatsloterij,

--> goede doelloterijen,

--> Holland casino (100 % Staat).

College van toezicht op de kansspelen

1. onafhankelijk toezicht- en adviesorgaan voor de landelijke kansspelen,

2. kerntaak :

­ toezicht houden op de naleving van de wet op de kansspelen;

­ advies geven over het verlenen, wijzigen en intrekken van vergunningen voor de landelijke kansspelen;

­ advies geven over het verlenen van instemming met de statuten en reglementen van de kansspelvergunningshouders

3. Het college van toezicht is niet bevoegd voor de 38 900 kansspelautomaten (12 500 in 290 speelhallen en 26 400 in horeca).

Scandinavisch model (bijvoorbeeld Finland)

Monopoliesysteem

Verschillende vormen van spelen zijn verdeeld onder 3 operatoren, elk met een monopolie binnen hun respectievelijke bevoegdheid.

1. Veikkaus : Monopolie inzake loterijen en weddenschappen (met uitzondering van races).

2. RAY : Monopolie inzake slotmachines, casino, blackjack in restaurants.

3. Hippos : Monopolie inzake weddenschappen op races

Doel = Kanalisatie en een grotere opbrengst voor liefdadigheidsdoeleinden

Monopoliesysteem in de exploitatie van slotmachines : de Slot Machine Association (RAY) heeft het exclusieve recht om slotmachines te exploiteren.

Läärä (21 september 1999) :

· Het toekennen van een exclusief exploitatierecht van kansspelautomaten aan een publiekrechtelijk lichaam is niet in strijd met het EG-Verdrag.

· Fondsenwerving door middel van één exclusieve instelling is een doeltreffender middel voor kanalisatie dan belastingheffing bij ondernemers die zouden opereren in een niet-exclusief stelsel.

Groot-Brittannië

National Lottery Commission : controleert de operator (Camelot) van de Nationale Loterij

Gaming Board : is het regulerend orgaan voor casino's, bingo clubs, gokmachines en de « larger society » en lokale loterijen in Groot-Brittannië.

Doel van de Gaming Board :

­­ verzekeren dat degenen die betrokken zijn in kansspelen en loterijen « fit and proper » zijn om dit te doen;

­­ kansspelen vrijwaren van criminele infiltratie;

­­ verzekeren dat kansspelen en loterijen eerlijk en in overeenstemming met de wet verlopen;

­­ The Secretary of State adviseren omtrent de ontwikkelingen inzake kansspelen en loterijen zodanig dat de wetgeving op deze wijzigingen kan inspelen.

De vereiste van certificaten, licenties en registraties in kansspelen en loterijen :

­­ Degenen die kansspelen of loterijen willen organiseren moeten over de noodzakelijke toelatingen beschikken.

­­ De « Gaming Board » spreekt zich daarom uit over :

1. het verzoek tot certificaten « of consent » vanwege degenen die casino- of bingospelen wensen te bieden,

2. het verzoek tot certificaten « of approval » vereist voor degenen die tewerk zijn gesteld in casino's of clubs,

3. het verzoek tot het verlenen van certificaten vanwege degenen die gokmachines wensen te verkopen, onderhouden, enz.,

4. het verzoek tot registratie van verenigingen die kleinschalige, lokale loterijen wensen te organiseren.

HOOFDSTUK II

ONLINE GOKKEN : DE EUROPESE BENADERING IN EEN COMPARATIEF PERSPECTIEF

Verenigde Staten

· 1961 Wire Act verbiedt gokken via elektronische communicatiemiddelen.

· Nevada overweegt om internetgokken toe te laten.

· Nieuwe wetsvoorstellen verbieden het gebruik van kredietkaarten.

· Invloed van 11 september 2001 : vrees dat internetgokken misbruikt wordt door terroristen voor witwasoperaties.

Offshore benadering : internetparadijzen = fiscale paradijzen

· Bermuda, Antigua, Macau, Isle of Man, enz.

· Zwakke posities consument :

0 Meer dan 1/3 van de online casino's betalen niet uit.

0 Operatoren kunnen om het even welk verslavend spel aanbieden.

0 Gebrek aan controle.

0 Geen adequate bescherming van de consument.

· Gevaar voor witwasoperaties.

· Goodlot : Novamedia, een Nederlandse operator, biedt internetloterij aan met licentie vanuit Curaçao.

Huidige situatie in de EU

· Illegaal offline = illegaal online.

· Europese loterijmodel gaat uit van een restrictieve markttoegang waarbij de lidstaten een discretionaire bevoegdheid bezitten om de (online) kansspel- en loterijmarkt te reguleren (cf. Schindler ­ Läärä ­ Zenatti).

· Ook restrictieve benadering voor online kansspelenmarkt.

0 Europese Staatsloterijen behouden hun monopoliepositie inzake interactieve media (Duitsland, Frankrijk, Zweden, Noorwegen, Finland, Denemarken).

0 Enige uitzondering : Verenigd Koninkrijk (quasi ongelimiteerde expansiemogelijkheden voor bookmakers).

Europese benadering

1. De Commissie erkent in 1997 dat illegaal gokken een ernstig probleem vormt in de online wereld.

2. Beslissing van 14 juni 1999 van Londen High Court of Justice in de zaak ILLF & EFC versus H.M. Home & Justice Affairs Case

0 ILLF had een licentie om vanuit Liechtenstein loterijen via het internet aan te bieden.

0 Toepassing Schindler/Zenatti op online gokken : het Verenigd Koninkrijk is gerechtigd om ILLF website te verbieden.

3. 2000 : Rapport PWC in opdracht van Europese Commissie

0 Het aanbieden van illegale kansspelen via het internet vanuit « gokparadijzen » schept problemen inzake strafrechtelijke verantwoordelijkheid.

0 EU-acties in verband met online gokken = Derde pijler van de Europese Unie.

0 Internationale samenwerking (bij voorkeur pan-Europees) is nodig.

4. 2000 : « Gokactiviteiten » (loterijen, kansspelen en weddenschappen waarbij geldbedrag wordt ingezet) zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de Richtlijn Elektronische Handel.

0 Interne marktregels zijn niet van toepassing op internet kansspelen.

0 Grensoverschrijdende kansspelen mogen beperkt worden door de lidstaten.

0 Nadeel : verantwoordelijkheid is niet geregeld.

Toekomstige ontwikkelingen

· Risico van Europese regulering bij gebrek aan een adequate nationale regelgeving.

· Mededeling over een interne marktstrategie voor de dienstensector

Twee fases :

1. Onderzoek naar de diverse nationale belemmeringen in de dienstensector (waaronder online gokken);

2. Wegwerken van de belemmeringen.

· Antwoord parlementaire vraag door commissaris Bolkenstein :

Aanleiding : Toenemende grensoverschrijdende kansspelen als gevolg van de ontwikkeling van online loterijen en casino's.

Onderzoek naar de noodzaak om de nationale kansspelwetgevingen te harmoniseren.

ESLTA's gedragscode

· Artikel 2 : beperking qua territorium : enkel grondgebied waarvoor de licentie verkregen werd.

· Artikel 3 : maatregelen nemen ter preventie van gokken door minderjarigen.

· Artikel 4 : maatregelen nemen ter preventie van gokverslaving.

· Artikel 5 : maatregelen ter bevordering van de consumentenbescherming.

· Artikel 6 : geen mogelijkheid tot gokken met krediet.

· ...

ESLTA's strategie voor online diensten

· Startpunt : bescherming van de consument en de maatschappelijke orde.

· Hoe : Restrictieve markttoegang gebaseerd op licenties

0 Normen voor een adequate consumentenbescherming;

0 Normen waaraan de operator moet beantwoorden (fit & proper, corporate governance);

0 Handhavingsmaatregelen;

0 Toepasselijke wet : land waar consument woont.

· ISP verantwoordelijk maken en blokkeren van kredietkaarten.

· Internationale onderhandelingen (WTO/OESO).

Deense internetgokkenstrategie

· Resultaten parlementaire werkgroep gepubliceerd in juni 2001.

· 5 pijlers van de strategie :

1. Een Deens verbod op internetgokken = niet realistisch en ongewenst;

2. Deense Staatsloterijen behouden hun monopolie;

3. Het blokkeren van betalingen via kredietkaarten;

4. Internationale onderhandelingen (OESO-WTO);

5. Screenen, informatiecampagnes gokverslaving, labelen.

HOOFDSTUK III

HERVORMING VAN DE NATIONALE LOTERIJ

Toepasselijke wetgeving voor en na de wet van 7 mei 1999

VOOR :

1. Loterijen :

· Artikelen 301 tot en met 304 van het Strafwetboek

· Wet van 31 december 1851

· Wet van 22 juli 1991

· Artikel 557, 3º, van het Strafwetboek

2. Kansspelen :

· Wet van 24 oktober 1902 + koninklijke besluiten van 13 januari 1975

· Casino's verboden

3. Speelhuizen :

· Artikel 305 van het Strafwetboek

4. Weddenschappen op sportuitslagen :

· Wet van 26 juli 1963

5. Paardenwedrennen en de weddenschappen hierop :

· Artikelen 66 en 67 WIGB + koninklijk besluit van 23 november 1965

NA :

1. Loterijen :

· Artikelen 301 tot en met 304 van het Strafwetboek

· Wet van 31 december 1851

· Wet van 22 juli 1991

· Artikel 557, 3º, van het Strafwetboek

2. Kansspelen :

· Wet van 7 mei 1999 + koninklijke besluiten van 13 januari 1975

· Casino's toegelaten

3. Speelhuizen :

· Artikel 305 van het Strafwetboek

4. Weddenschappen op sportuitslagen :

· Wet van 26 juli 1963

5. Paardenwedrennen en de weddenschappen hierop :

· Artikelen 66 en 67 WIGB + koninklijk besluit van 23 november 1965

Definitie loterij (voor & na de wet van 7 mei 1999)

· « Als loterijen worden beschouwd alle verrichtingen die het publiek aangeboden worden en die bestemd zijn om winst te verschaffen door middel van het lot (artikel 301 van het Strafwetboek). »

Hierbij doet niet terzake of het aanbod van de loterijbriefjes of loten al dan niet aan de lotterijtrekking voorafgaat (Cass. 24 september 1987).

· De in het buitenland verrichte onderneming van een in België niet wettelijk toegelaten loterij is strafbaar in België indien die loterij in België aan het publiek wordt aangeboden (Cass. 27 september 1938)

Onderscheid loterij ­ kansspel
Hof van Cassatie

· Kansspel :

Onder kansspel, waarvan de exploitatie bij artikel 1 van de wet van 24 oktober 1902 is verboden, wordt verstaan het spel waarbij, hetzij uit de aard van het spel, hetzij wegens de omstandigheden waarin het wordt gespeeld, het geluk een grotere rol speelt dan de behendigheid en de combinaties van de geest (Cass. 4 september 1984).

· Loterij :

Wat de loterij van een kansspel onderscheidt is dat bij een loterij de winnaars louter door het lot, het toeval of enige andere kansbepaling, waarop zij geen overwegende invloed hebben, worden aangewezen, zonder dat zij daarbij op enige wijze actief optreden of medewerken (Cass. 3 mei 1993).

Definitie « kansspel » in het voorstel van de heer Weyts

Voorstel van de heer Weyts :

Is een kansspel in de zin van deze wet, elk spel of weddenschap waarbij een inzet van om het even welke aard wordt ingebracht, tot gevolg hebbende hetzij het verlies door minstens één van de spelers of wedders van de ingebrachte inzet hetzij een winst, van welke aard ook, ten voordele van één van de spelers, van één van de wedders of van de inrichter van het spel of de weddenschap, en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is van het verloop van het spel, de bepaling van de winnaar of de vaststelling van de grootte van de winst.

Advies van de Raad van State met betrekking tot het wetsvoorstel van de heer Weyts

­ « Zoals de door deze bepaling gegeven definitie van het kansspel is gesteld, vallen ook de loterijen daaronder. Voor de loterijen gelden echter andere wetsbepalingen (de wet van 31 december 1851 op de loterijen en de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij) tot wijziging of opheffing waarvan dit voorstel niet strekt. De voorgestelde bepaling dient in die zin te worden aangevuld. »

­ Overzicht « andere wetsbepalingen » :

· Wet van 31 december 1851

· Wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij

· Artikelen 301, 302, 303, 304 en 557, 3º, van het Strafwetboek.

Definitie « loterij » ­ verslag van de Senaat

Verschil kansspel ­ loterij

Het verschil tussen een kansspel en een loterij ligt hierin dat een deelnemer aan een loterij niet zelf actief deelneemt om een bepaald resultaat te bekomen, doch enkel een loterijbriefje aankoopt en achteraf controleert op winst of verlies (stuk Senaat, verslag namens de commissie, nr. 1-419/7, 1997-1998, blz. 26).

Kansspelen van de Nationale Loterij :
besprekingen in Kamer en Senaat

· Voor loterijen met inbegrip van loterijen waarbij de organisatoren een beroep doen op nieuwe technologieën, gelden andere wetsbepalingen, namelijk de wet van 31 december 1851 op de loterijen en de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij (stuk Senaat, nr. 1-419/4, 1997-1998, blz. 29).

· Ook omvat het voorstel niet de producten van de Nationale Loterij die aan een eigen wetgeving onderworpen zijn en beperkt het zich uitsluitend tot kansspelen als privé-activiteit (verslag namens de commissie, stuk Senaat, nr. 1-419/17, 1998-1999, blz. 5).

Huidige definitie « kansspel »

Wet van 7 mei 1999 :

Voor de toepassing van deze wet en haar uitvoeringsbesluiten wordt verstaan onder :

kansspelen : elk spel of weddenschap waarbij een ingebrachte inzet van om het even welke aard, hetzij het verlies van deze inzet door minstens één der spelers of wedders, hetzij een winst van om het even welke aard voor minstens één der spelers, van om het even welke aard voor minstens één der spelers, wedders of inrichters van het spel of de weddenschap tot gevolg heeft en waarbij het toeval een zelfs bijkomstig element is in het spelverloop, de aanduiding van de winnaar of de bepaling van de winstgrootte.

Onderscheid tussen loterijen en kansspelen na de wet van 7 mei 1999

Het onderscheid op heden :

­ « Kansspelen » bedoeld in de wet van 7 mei 1999;

­ « Loterijen » in de zin van de wet van 31 december 1851, de wet van 22 juli 1991 betreffende de Nationale Loterij, met inbegrip van alle vormen van weddenschappen, wedstrijden en kansspelen waarmee zij belast wordt bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit, en de artikelen 301, 302, 303 en 304 van het Strafwetboek.

Patstelling na de wet van 7 mei 1999

A. Loterijen uitgesloten uit deze wet

­ Voor de kansspelen van de Nationale Loterij is er geen wettelijk kader gecreëerd (en meer in het algemeen evenmin voor weddenschappen).

B. Belangenconflict

­ « De bevoegdheid van de onderscheiden organisaties zijn verschillend » (cf. Advies van de Kansspelcommissie).

­ KANSSPELCOMMISSIE : twee grote luiken :

1. enerzijds : controle, vergunning, advies;

2. anderzijds : rendabiliteit van de privé-sector.

­ NATIONALE LOTERIJ :

1. inbeddingsbeleid;

2. opbrengst voor goede doelen.

Oplossing geboden door het wetsontwerp

1. Nationale Loterij valt uitsluitend onder de controle van de regering (dit is conform de Europese rechtspraak in de zaak Läärä).

2. Kansspelen van de Nationale Loterij

­ kansspelen in de kansspelinrichtingen : bepalingen van de wet van 7 mei 1999 met betrekking tot kansspelen (maar zie ook wetsvoorstel Coveliers met gunstig advies Kansspelcommissie);

­ kansspelen buiten de kansspelinrichtingen : Nationale Loterij onderworpen aan de koninklijke besluiten overlegd in de Ministerraad.

3. Nieuwe bevoegdheden van de Kansspelcommissie

­ verplicht advies voor de kansspelen van de Nationale Loterij;

­ controle op de kansspelen van de Nationale Loterij, ook buiten de kansspelinrichtingen, inclusief de eventuele kansspelen op het internet.

4. Institutionele dialoog.

Artikelen van de wet van 7 mei 1999 van toepassing op de kansspelen van de Nationale Loterij in kansspelinrichtingen

· Artikel 7 : de Koning bepaalt, bij in Ministerraad overlegd besluit per klasse van kansspelinrichting, de lijst van kansspelen en het aantal kansspelen waarvan de exploitatie is toegestaan;

· Artikel 8 : het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst;

· Artikel 39 : waarbij de kansspelinrichtingen klasse III gedefinieerd worden en waarbij het aantal kansspelen die aldaar geëxploiteerd worden beperkt wordt tot twee;

· Artikel 58 : verbod om aan de spelers en de gokkers krediet te verlenen;

· Artikel 59 : er mag enkel aan de kansspelen worden deelgenomen met contant betaalde speelpenningen of -fiches of met muntstukken;

· Artikel 60 : verbod om kosteloos of onder de marktprijs verplaatsingen, maaltijden, dranken of geschenken aan te bieden aan de cliënteel van de kansspelinrichtingen.

Artikel 8 van de wet van 7 mei 1999 (maximaal verlies per uur)

· Huidige tekst : bepaald in de wet, doch enkel voor klasse II en III. Voor klasse I kan de Koning dit bepalen.

· Wetsvoorstel van de heer Coveliers : maximum uurverlies moet niet in wet maar moet bepaald worden door de Koning.

· Advies Kansspelcommissie : gunstig; eventueel in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

· Ontwerp wet Nationale Loterij volgt wetsvoorstel Coveliers en het advies van de Kansspelcommissie, met name in Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

Artikel 8 van de wet van 7 mei 1999 ­ Huidige tekst

De Koning bepaalt voor elk kansspel geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse II en III per speelkans het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers en gokkers. Hij kan tevens het maximumbedrag bepalen dat een speler of gokker mag verliezen per door Hem vastgestelde speelduur.

In kansspelinrichtingen klasse II en III zijn alleen de kansspelen toegestaan waarvan vaststaat dat de speler of gokker gemiddeld per uur niet meer verlies kan lijden dan 12,5 euro.

De Koning kan zulks ook bepalen voor kansspelen geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse I.

Het is steeds verboden om twee of verschillende apparaten op elkaar aan te sluiten met het oog op het toekennen van één prijs.

Voorstel van de heer Coveliers

De Koning bepaalt voor elk kansspel geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse II en III per speelkans het maximumbedrag van de inzet, het verlies en de winst van de spelers en gokkers. Hij kan tevens het maximumbedrag bepalen dat een speler of gokker mag verliezen per door Hem vastgestelde speelduur.

De Koning kan zulks ook bepalen voor kansspelen geëxploiteerd in een kansspelinrichting klasse I.

Het is steeds verboden om twee of verschillende apparaten op elkaar aan te sluiten met het doel op het toekennen van een prijs.

Gunstig advies van de Kansspelcommissie

MOTIVATIE :

· mogelijkheid om een realistisch bedrag vast te stellen;

· mogelijkheid om flexibel op te treden;

· voorgestelde tekst is de tekst die unaniem in de Senaatscommissie werd goedgekeurd (cf. stuk Senaat, nr. 419/17 van 14 oktober 1998).

Suggestie van de Kansspelcommissie :

« Indien wordt geoordeeld dat deze aanpassing een te ruime bevoegdheid aan de Koning toekent, kan ook geopteerd worden voor een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit. »

Wetontwerp Nationale Loterij

· Wetsontwerp Nationale Loterij :

De Koning bepaalt de modaliteiten, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister en van de minister van Justitie en na advies van de Kansspelcommissie.

· Besluit :

Het wetsvoorstel betreffende de Nationale Loterij volgt het voorstel van de heer Coveliers in verband met de kansspelen en ligt tevens volledig in de lijn van het advies van de Kansspelcommissie;

MAAR : strengere regels voor de Nationale Loterij :

­ voordracht van twee ministers;

­ advies Kansspelcommissie;

­ Ministerraad.

Discriminatie ?

· Organiseren van kansspelen in kansspelinrichtingen :

De Nationale Loterij aan zelfde regeling onderworpen als privé-sector;

MAAR :

­ Privé-sector kan, binnen de wettelijke grenzen, volledig vrij kansspelen organiseren;

­ De Nationale Loterij moet hiermee belast zijn, in de vormen en volgens de modaliteiten bepaald door de Koning, na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister van Overheidsbedrijven en Overheidsparticipaties en van de minister van Justitie en na advies van de Kansspelcommissie.

· Artikel 8 van de wet van 7 mei 1999 :

De Koning bepaalt het maximumbedrag van de inzet en de winst in kansspelinrichtingen klasse II en III.

· Artikel 3, § 1, tweede lid, van het wetsontwerp :

Vormen en modaliteiten worden bepaald door de Koning, bij besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, op voordracht van de minister en van de minister van Justitie en na advies van de Kansspelcommissie.

· Nationale Loterij (minder dan 1/5 van de omzet van de loterij- en kansspelmarkt) :

­ Programmawet van 24 december 1993 : monopolierente ten bedrage van 3,5 miljard frank per jaar;

­ Wet van 21 december 1994 : buitengewone bijdrage van 15 miljard frank;

­ Jaarlijkse voorafname van 8,5 miljard frank subsidies (1/4 naar gemeenschappen en gewesten).

· Privé-sector : enkel vergoeding voor vergunning.

HOOFDSTUK IV

BIJDRAGE DOOR DE OVERHEID TEGEN GOKVERSLAVING VIA DE NATIONALE LOTERIJ

Maatschappelijk belang van de Nationale Loterij

Loterijen en kansspelen zijn macro-economisch zinloos, maar maatschappelijk een feit, dus :

· worden ze beter door de overheid georganiseerd;

· dienen de opbrengsten maatschappelijk te worden geherinvesteerd (macro-economisch nuttig gemaakt ­ de beste kanalisatie-optie volgens het Hof van Justitie ­ arrest Läärä).

De Nationale Loterij bracht de laatste tien jaar 3 miljard euro in de staatskas en vertegenwoordigt direct/indirect 20 000 arbeidsplaatsen.

Het Finse staatsbedrijf RAY (operator van slotmachines) heeft kunnen aantonen dat een staatsmonopolie voor slotmachines aanleiding geeft, enerzijds, tot een verlaging van het aanbod en de omzet doch, anderzijds, tot een vergroting van de inkomsten voor de overheid welke maatschappelijk kunnen worden geïnvesteerd.

Recent onderzoek naar het kansspelgedrag in België

Spelen aangeboden door de Nationale Loterij :

­ geven geen aanleiding tot verslaving;

­ wel « gewoontespelers ».

Dit blijkt uit :

­ het soort spelen (voornamelijk Lotto en Win for Life);

­ gemiddelde deelname (een keer per week);

­ gemiddelde inzet (ongeveer 200 frank of 5 euro per week);

­ normale gezinnen.

Recente studie in Nederland in verband met krasloterijen

Volgens internationaal gebruikte criteria voor gokverslaving : DSM-IV The diagnostic and statistical manual 14th edition

­ Minder dan 0,25 % van de kopers van krasloten voldoet aan de DSM-IV criteria;

­ Meer dan de helft ervan was ten tijde van de kraslotverslaving verslaafd aan andere kansspelen;

­ 0,10 % unieke kraslotverslaafden;

­ Unieke verslaafde kraslotspelers geven een relatief beperkt bedrag uit aan krasloten (ongeveer een kraslot per dag);

­ Afwezigheid van financiële problematiek en criminaliteit;

­ Ongeveer 450 « unieke verslaafde kraslotspelers » ten opzichte van naar schatting ongeveer 60 000 gokverslaafden in Nederland.

(M.W.J. Koeter, A. Benshop, Kraslotverslaving onder kraslotkopers in Nederland, The Amsterdam Institute for Addiction Research, mei 2000).

Besluit : vrees dat krasloten gevaarlijk zijn, want « short odd » dient sterk genuanceerd te worden.

De « Responsible Gaming Code » van ELSTA

Deze code stelt een aantal minimum normen welke moeten worden nageleefd door de staatsloterijen in Europa :

­ het voeren van een preventiebeleid met betrekking tot gokverslaving;

­ het uitwerken van spelen die de consument, en voornamelijk de meest kwetsbare onder hen, beschermen;

­ het verantwoord handelen ten opzichte van minderjarigen;

­ het verlenen van bijstand aan winnaars;

­ het aandringen bij de verdelers om op verantwoorde wijze de bestaande vraag te vervullen en minderjarigen te weren;

­ het vermijden van elke misleidende publiciteit;

­ het voorzien in een klachtenprocedure;

­ het ter beschikking stellen in de verkoopspunten van begrijpbare informatie inzake de potentiële risico's verbonden aan de aangeboden spelen.

Middelen ter bestrijding van gokverslaving

Groep I

­ softere games;

­ lagere pay-out.

Minder verslavend

Groep II

­ locaties met meer sociale controle;

­ centraal gestuurd systeem;

­ lotenplan/winstverdeling gekend op voorhand;

­ elk spel onderworpen aan controle (mechanismen);

­ permanente evaluatie;

­ transparantie door registratie.

Groep III

­ Preventiebeleid (artikel 3, § 3, van het wetsontwerp)

· informatie publiek omtrent reële winst voor elk type van product;

· voorlichtingscampagnes;

· actief en gecoördineerd preventie- en opvangbeleid inzake gokverslaving.

­ Verbetering van kennis door permanent wetenschappelijk onderzoek [voorbeeld : Spelobservatorium, Gamecare (UK), De Jellinek Kliniek (Nederland), AIAR (Nederland), ...]

­ « Verantwoord spel »-comité binnen de Nationale Loterij (toetsing aan « responsible gaming » standards en implementatie van Europese code).

GEDACHTEWISSELING

De heer Vlaemminck repliceert op de uiteenzetting van de heer Marique als volgt :

De firma G-Tech waarover de heer Marique heeft gesproken, is uitsluitend een leverancier van software in het kader van een transparante overheidsopdracht. Het bedrijf participeert dus niet in de Nationale Loterij.

Ten tweede is men het er wereldwijd over eens is dat hoe hoger de return naar de spelers is, hoe groter het risico op gokverslaving is. Vandaar dat men overal wil dat staatsloterijen lagere pay-outs toepassen dan private operatoren. Zij kunnen dat omdat ze niet in een concurrentiële positie staan.

Wat de Kansspelcommissie nog niet beseft, is dat er nu bij het Europees Parlement en bij de Raad van ministers een ontwerp van verordening ligt dat ertoe strekt alle mogelijke commerciële loterijen en kansspelen in heel de EU te liberaliseren. Die zouden dus volledig aan de toepassing van de wet van 7 mei 1999 ontsnappen mocht bedoelde richtlijn van kracht worden.

De heer Marique geeft enkele opmerkingen over de betrouwbaarheid van de statistieken van de Nationale Loterij die de minister heeft meegedeeld. Daarin is bijvoorbeeld sprake van « bingo ». Het kan hier niet over « Bingo » gaan, maar alleen over « slots ». Zo geven deze statistieken de marktaandelen van « Bingo » voor Zweden, Duitsland en Groot-Brittannië. Dit is evenwel een Belgische specialiteit, die in die landen niet bestaat.

Wat de winstverdelingscijfers betreft, gaat het alleen over de nettowinst en niet over de taksen die aan de gewesten worden overgemaakt.

Over de uiteenzetting van de heer Vlaemminck wil de heer Marique kwijt dat het zonneklaar is dat de Nationale Loterij de mogelijkheid tot herverdeling wil opvoeren. Er is momenteel geen sprake van het herverdelingscijfer op 52 % te houden.

Wanneer men anderzijds de Nationale Loterij uit de wet van 1999 heeft gelicht, hield men hierbij uiteraard rekening met de kansspelen zoals ze in 1991 werden ontworpen, dit wil zeggen spelen die « long shots » waren. Nu heeft men het over automatische kansspelen, wat niet hetzelfde is. Een « touch screen »-spel is zonder twijfel een dergelijk spel, dat de wetgever in 1991 niet kende en waarvan in 1999 al evenmin sprake was.

Het Comité « verantwoorde spelen » van de Nationale Loterij zal de Kansspelcommissie overlappen. Wat de inbedding betreft, voorziet dit ontwerp in niet één concreet element.

Vragen van de commissieleden

De heer de Clippele merkt op dat de heer Vlaemminck zonet verklaarde dat een speelschuld een contract zonder oorzaak is, wat betekent dat een speelschuld niet in rechte kan worden gevorderd. Hoe staat het met het geld dat minderjarige kinderen inzetten voor spelen ? Kunnen de ouders het geld terugvorderen dat hun kinderen hebben uitgegeven aan kansspelen ? Moet dit binnen een bepaalde termijn geschieden ? Welk bewijs moeten ouders leveren om het geld terug te kunnen krijgen ?

De heer Vlaemminck zegt dat deze gevallen zelden voorkomen maar dat de Nationale Loterij desgevallend zonder probleem het geld terugbetaalt omdat zij geen risico wil lopen. Alle koninklijke besluiten over loterijen voorzien in een speelverbod voor minderjarigen.

De heer de Clippele vraagt hoe het zit met de particuliere sector.

De heer Marique verwijst naar artikel 5 van de wet van 7 mei 1999, volgens hetwelk de nietigheid van de overeenkomsten met het oog op de exploitatie van kansspelen en kansspelinrichtingen niet kan worden opgeworpen alleen op grond van het feit dat deze kansspelen ongeoorloofd zouden zijn. Er moet een onderscheid komen tussen de kansspelen die in die inrichtingen worden gespeeld en de andere. Uiteraard hebben personen jonger dan 21 geen toegang tot de zalen met automatische spelen. Deze vraag hoeft dus niet gesteld te worden. Anders is het vanzelfsprekend dat de uitbater strafrechtelijk vervolgd kan worden. Iemand kan zich burgerlijke partij stellen tegen uitbaters van spelen die een persoon jonger dan 21 in hun inrichting hebben toegelaten. De Kansspelcommissie legt op dit punt een grote waakzaamheid aan de dag.

In 2000, dus vóór de inwerkingtreding van de koninklijke besluiten die hierop betrekking hebben, bestond dit verschijnsel nog. Met ingang van 1 januari 2001 werd de mogelijkheid om met slots te spelen afgeschaft.

De heer Hordies stelt vast dat de heer Marique de door de minister bezorgde gegevens betwist.

Om het probleem van de spelverslaving te kunnen indijken of verkleinen, wenst de heer Hordies te vernemen welke verklaring er is voor de forse toename van het aandeel van bingo's en automatische spelen in de totale omzet van de markt van de spelen tussen 1998 en 1999.

Stelt de Kansspelcommissie bepaalde soorten elektronische spelen voor die gemoedelijk spelplezier combineren met een geringere verslavingskans en die bijdragen tot de indijking van het probleem ?

De heer Ramoudt heeft de indruk dat beide sprekers elkaars opponenten zijn. Persoonlijk meent deze spreker dat het voorliggend ontwerp nergens de klemtoon legt op de bestrijding van de gokverslaving.

Wat betreft het betoog van de heer Vlaemminck, stelt de heer Ramoudt dat dankzij de internet-technologie nieuwe soorten kansspelen aangeboden zullen worden. Loterijen en kansspelen liggen op bepaalde terreinen zeer dicht bij elkaar. Hoe zal de leeftijd van de spelers bij kansspelen via internet gecontroleerd worden ? Onderzoek van de Kansspelcommissie heeft immers uitgewezen dat 40 % van de jeugd speelt met producten van de Nationale Loterij. Deze laatste wil een inbeddingsbeleid voeren door de betere exploitatie van de benadering van de markt die het meest opbrengt. De groep van 12- à 18-jarigen is precies de groep die het meest van internet gebruik maakt. Hoe zal men een dergelijk inbeddingsbeleid rijmen met de bescherming van de minderjarigen ?

Waarom kan België het Finse model, waarin de privé-sector totaal wordt uitgesloten, niet overnemen ? Op die manier zou gemakkelijker een inbeddingsbeleid kunnen worden gevoerd.

In zijn uiteenzetting heeft de heer Marique gesteld dat het ontwerp de geloofwaardigheid van de wetgeving op de kansspelen uitholt. Daarnaast zou de regering pogen het monopolie van de Nationale Loterij te vergroten. Kan de heer Marique deze beweringen nader toelichten ?

De Kansspelcommissie vindt het aangewezen om definities van loterij en loterij-kansspel in de wet op te nemen. Hebben zij terzake concrete voorstellen ? Wat zou de toegevoegde waarde ervan zijn voor het voorliggend wetsontwerp ?

De heer D'Hooghe merkt op dat de heer Vlaemminck weliswaar een deskundige is, doch als opsteller van het ontwerp evenwel ook betrokken partij.

0p een vraag van de heer de Clippele heeft de heer Vlaemminck geantwoord dat wanneer ouders bij de Nationale Loterij hun beklag doen over het feit dat hun minderjarige kinderen geld hebben vergokt, de Nationale Loterij hen vergoedt. Evenwel, artikel 28 van het ontwerp voorziet dat artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing is voor de Nationale Loterij. Een private instelling kan dus geen rechtsvordering instellen wanneer het over verspeelde gelden gaat. De Nationale Loterij zou dat wel kunnen doen. Dit is een tegenstelling.

Volgens de heer D'Hooghe heeft de heer Vlaemminck slechts bepaalde facetten van het arrest-Schindler naar voren gebracht. Eén van de elementen is dat men er spreekt over kansspelen in een ruimere betekenis. In de Europese rechtspraak maakt men geen onderscheid meer tussen loterijen en kansspelen. Dit is trouwens in de praktijk onmogelijk geworden. Bij een loterij kan men het resultaat niet beïnvloeden, welnu bij slotmachines ­ algemeen aanzien als kansspelen ­ kan men dit evenmin. Bijgevolg is het onzin om in 2002 een wetgeving te willen opstellen die nog steeds het onderscheid wil maken tussen enerzijds de loterijen en anderzijds de kansspelen. De Europese wetgeving en de Europese rechtspraak bevestigen die stelling, hetgeen in deze hoorzitting niet aan bod is gekomen.

Een andere vaststelling is dat de heer Vlaemminck een aantal systemen in Europese landen vergelijkt. Frankrijk en de Zuid-Europese landen zijn daarbij helaas niet aan bod gekomen. Het Scandinavisch model is immers niet zaligmakend. Een regulator zou geen zin hebben in een niet-geliberaliseerde markt. Dit belet niet dat er in Nederland wel degelijk een regulator is. Het nut daarvan is niet onbelangrijk. Bij het toekennen van een monopolie is het precies nodig dat er externe controle is. De stellers van voorliggend ontwerp trekken dat evenwel in twijfel.

De heer D'Hooghe wenst ten slotte dat concreet zou worden aangetoond waar dit ontwerp iets bijdraagt in de strijd tegen de gokverslaving. Spreker heeft eerder de indruk dat de overheid een aantal spelen gaat promoten.

Volgens de heer Monfils kan de Kansspelcommissie op de Nationale Loterij niet dezelfde controle uitoefenen als op de particuliere operatoren.

De Nationale Loterij controleert niet alleen zichzelf maar is krachtens artikel 3, § 3, 2º, ook verplicht « voorlichtingscampagnes op te zetten omtrent de gokverslavinggelieerde risico's op economisch, sociaal en psychologisch vlak ». Hoe kan een organisatie als de Nationale Loterij nu campagnes voeren om gokkers te ontmoedigen terwijl zij precies tot doel heeft zoveel mogelijk winst te maken ? De gemeenschappen rekenen echt op het geld van de Nationale Loterij. Bijgevolg heeft iedereen aangestuurd op een verhoging van de middelen van de Loterij.

Het probleem is dat de Kansspelcommissie slechts enkele aspecten van de compatibiliteit tussen de koninklijke besluiten en de schuldbemiddelingswet kan nagaan. Deze zaak moet dus vroeg of laat opgehelderd worden en de controle tot alle kansspelen uitgebreid.

De heer Monfils wil weten of er een verschil in behandeling bestaat tussen de invoering van automatische spelen of kansspelen door de Nationale Loterij en door privé-operatoren. Geldt de beperking van het gemiddeld uurverlies voor de Loterij ? Zijn de exploitatievoorwaarden van de spelen identiek ?

De Kansspelcommissie waarschuwt voor het gebruik van kredietkaarten, die overmatig gebruik in de hand zouden werken. Onlangs echter hebben casino-uitbaters om veiligheidsredenen juist gepleit voor het gebruik van kredietkaarten door alle spelers. Hoe reageert de Kansspelcommissie hierop ?

De heer Siquet verwijst naar het handvest van de nationale loterijen, dat bepaalt dat deelname van minderjarigen en verslaving in het algemeen voorkomen moet worden. Dit is niet meer dan een intentieverklaring. Hoe kan men deze regels in de praktijk doen naleven ?

De heer Thissen merkt op dat de gestelde vragen duidelijk aantonen dat hierover een extra reflectie nodig is. Verschillende goede bedoelingen zijn hier blijkbaar met elkaar aan het wedijveren. Er bestaat inderdaad een aanzienlijke spelmarkt waarin de overheid ten volle heeft willen deelnemen om er zoveel mogelijk winst uit te halen in plaats van te pogen de speelwoede te kanaliseren en te beperken. Deze keuze doet een aantal vragen rijzen, temeer omdat het ontwerp ertoe strekt « in het algemeen belang ... de openbare loterijen, ... te organiseren » (artikel 3, § 1), terwijl kansspelen niets te maken hebben met het algemeen belang.

Sommigen wijzen erop dat de Staat hiermee geld aan liefdadigheidsinstellingen uitdeelt, wat zijn optreden volledig zou rechtvaardigen. Anderen willen de werkgelegenheid verdedigen en nog anderen de spelverslaving beperken.

De heer Thissen vreest dat er in de praktijk weinig zal terechtkomen van deze intentieverklaringen. Volgens hem moeten er informatiecampagnes komen die aanzetten om minder te spelen. De markt van de kansspelen breidt alsmaar uit door de ongebreidelde reclame die ervoor gemaakt wordt. Wat stellen de specialisten voor ?

Wat betreft de beperking van de inzet, de opstelling van de spelen, het soort spelen, enz., vindt de heer Thissen het ongezond dat de Nationale Loterij aan geen enkele controle onderworpen is. Het lijkt hem niet meer dan logisch dat er een onafhankelijk controleorgaan komt, ondanks het feit dat de Nationale Loterij een deel van haar middelen besteedt aan taken van algemeen belang.

Antwoorden van de heer Marique

De heer Marique onderstreept dat hij geen partij vertegenwoordigt en dat hij geen woordvoerder is van de privésector. Hij wil in zijn benadering de belangen van de consument verdedigen. Die valt echter niet onder de wetten op het verbruik, omdat het een speler is. Wat dat betreft, is het Hof van Luxemburg duidelijk : spelers zijn geen gewone consumenten.

Op vraag van de heer Hordies over de reden van de toename van de bingo's tussen 1995 en 2000, antwoordt de heer Marique dat het eigenlijk om een toename van de slots gaat. In 2001 zijn de slots verdwenen.

De heer Marique verklaart verder dat de criteria die aan de operatoren kunnen worden opgelegd, relatief eenvoudig zijn. Het gaat om criteria die in het algemeen aan de sector worden opgelegd. Er zijn er een tiental. Het gaat onder meer om een wettelijk criterium : het uurverlies van 12,5 euro per uur. Er is ook de verplichting om een minimum terug te betalen. De heer Marique vreest wel dat de Nationale Loterij de terugbetaling verhoogt.

De Kansspelcommissie wenst ook als criterium dat kansspelen worden geïnstalleerd in welbepaalde inrichtingen (die van klasse I en klasse II). De commissie is momenteel niet bevoegd om op te treden in cybercafés waar kansspelen worden gespeeld. Dat mag niet vrij blijven.

De commissie vraagt ook dat de speelduur wordt vastgelegd.

In totaal moet de Nationale Loterij aan dit tiental criteria voldoen om te worden behandeld zoals de andere exploitanten.

Op de vraag van de heer Ramoudt hoe de wet van 1999 uitgehold werd, acht de heer Marique het evident dat wanneer een operator een monopolie krijgt, die operator alle spelen gaat ontwikkelen, dus ook de kansspelen. Zodra de kansspelen wettelijk door de Nationale Loterij worden georganiseerd, zal de privésector geen kansspelen meer organiseren. De wet van 1999 deed het omgekeerde : die sector heeft rechtszekerheid en een gewaarborgde rendabiliteit gekregen in ruil voor de naleving van een aantal vrij strenge regels. Dat de regels streng zijn, blijkt uit het feit dat zeer veel inrichtingen gesloten werden. De vergunningen werden druppelsgewijs aan de inrichtingen van klasse II toegekend. Op die manier kreeg het « inbeddingsbeleid » van de Kansspelcommissie concreet vorm. Om de jongeren te beschermen, liet de commissie de slots verwijderen in cafés, plaatsen waar de jongeren gemakkelijker met kansspelen in contact komen.

De heer Marique wijst er de heer D'Hooghe op dat er een belangrijke ontwikkeling aan de gang was wat de kansspelen betreft. De commissie heeft vastgesteld dat er enkele moeilijkheden waren in het veld. Ze heeft het nodig geacht een advies te geven over het ontwerp van de minister van Justitie. Dit advies bevat een hele reeks punten om de spelers te beschermen.

In verband met de verklaring van de heer Vlaemminck dat het « College van toezicht », de Nederlandse tegenhanger van de Kansspelcommissie, niet bevoegd is voor de slots in de zowat 40 000 horecabedrijven, onderstreept de heer Marique dat die slots niet dezelfde zijn als die in België. Hier gaat het om kansspelen, in Nederland zijn het « behendigheidsspelen », amusementsspelen waarmee helemaal niets te winnen valt.

Op de vraag van de heer Monfils of het mogelijk is loterijspelen te installeren in kansspelinrichtingen, antwoordt de heer Marique bevestigend, op voorwaarde dat ze aan dezelfde voorwaarden voldoen.

Op een bepaald ogenblik heeft de Nationale Loterij overwogen slots te installeren. Uiteindelijk, na een negatief verslag van de Kansspelcommissie, heeft de Nationale Loterij ervan afgezien die elektronische spelen met hetzelfde doel in huis te halen omdat ze vaststelde dat dit in strijd was met het regeringsbeleid.

Op de vraag of het effectief voor de Nationale Loterij mogelijk is voordelen te halen, antwoordt de heer Marique bevestigend. Alles wat buiten de kansspelinrichtingen valt, dit wil zeggen internet thuis, internet in cybercafés, internet in tankstations of de speelautomaten waarop kan worden gespeeld bij de kassa's van de grootwarenhuizen, vallen buiten de bevoegdheid van de Kansspelcommissie. Voor die spelen gelden de tien criteria niet.

Een belangrijk verschil is vooral dat wanneer er een meningsverschil is tussen de Nationale Loterij en de Kansspelcommissie, de Loterij het spel zal kunnen installeren wanneer zij van oordeel is dat het om een loterijspel gaat. Daarom vraagt de heer Marique dat er een advies van de Kansspelcommissie komt alvorens dit spel geïnstalleerd wordt.

In verband met de plannen van de casino-exploitanten om kredietkaarten te gebruiken, wijst de heer Marique erop dat de wet dit verbiedt. De commissie en de minister van Justitie zitten op dezelfde golflengte wat dat betreft. Voor de casino's bestaat wel het hold-uprisico.

Op de vraag van de heer Siquet, die om duidelijkheid vraagt en die ervoor wil zorgen dat jongeren geen toegang meer hebben tot die spelen op internet, antwoordt de heer Marique dat zodra de spelen worden geplaatst in inrichtingen met automatische kansspelen of op plaatsen waar verplicht toegangsverbod bestaat voor wie jonger is dan 21 jaar, het probleem opgelost is, aangezien de commissie de vergunning kan intrekken van wie die verplichting niet nakomt, of strafsancties kan opleggen. Men mag geen spelen via internet thuis laten binnendringen zonder enige controle en zonder dat die spelen technisch en op het spelmechanisme zelf gecontroleerd werden. De heer Marique denkt dat zo de minderjarigen beter beschermd zullen zijn, wanneer men weet dat de Kansspelcommissie uiterst streng is voor de inrichtingen met automatische kansspelen. De heer Marique betreurt dat het nog niet mogelijk is vergunningen in te trekken.

Antwoorden van de heer Vlaemminck

De heer Vlaemminck verklaart dat de regering hem als expert heeft aangewezen om op de best mogelijke wijze de Belgische hervorming, nauw aansluitend bij de evolutie in de Europese Unie, te begeleiden. Hij doet hetzelfde in andere landen voor regeringen met andere samenstellingen dan die in België.

Aan de heer Ramoudt antwoordt de heer Vlaemminck dat de keuze van Finland voor een groter staatsmonopolie een politieke keuze is. Politieke keuzes worden niet gemaakt door experten of regulatoren, maar door het Parlement en de regering. Die keuzes kunnen dus sterk uiteenlopen, maar moeten voldoen aan de jurisprudentie van het Hof van Justitie. Zo zou men kunnen kiezen voor een model waarbij speelzalen een licentie krijgen op basis van een overheidsopdracht waarbij zou worden toegewezen aan wie niet alleen de meest veilige spelen aanbiedt, maar ook de beste begeleidende maatregelen ter bescherming van de consument. Deze politieke keuze is in België niet genomen.

In Frankrijk bestaat geen regulator. De nationale loterij « La Française des jeux » hangt af van de minister van Begroting. Andere delen van de markt zitten onder andere wettelijke kaders.

In Italië is er de « Monopoly di stato », die vroeger naast het monopolie op de loterijen ook nog het tabaksmonopolie had. Daar is evenmin een echte regulator.

Andere landen hebben dan wel een echte regulator. In het Verenigd Koninklijk is er de « National Lottery Commission » en een « Gaming Board ». In Spanje is de nationale loterij nog steeds een departement van het ministerie van Financiën maar hebben ook nog een aantal kleinere andere loterijen die allemaal « goededoelsloterijen » zijn, hun activiteiten. Zo ligt « ONCE », bekend als sponsor in de wielersport, aan de basis van een loterij ten voordele van de blinden.

Er zijn echter heel weinig landen die een echte onafhankelijke regulator hebben voor de privé-sector. De wet van 7 mei 1999 richt zich naar deze sector en niet naar de publieke sector. Het is belangrijk om dit onderscheid te maken.

In tegenstelling tot wat hier en daar beweerd wordt, krijgt de Kansspelcommissie door voorliggend ontwerp een volledige bevoegdheid. Er is één klein onderscheid : de Nationale Loterij moet bij de Kansspelcommissie geen vergunning aanvragen omdat ze deze heeft krachtens de wet. Bijgevolg is het de wetgever die in de plaats van de Kansspelcommissie aan de Nationale Loterij haar vergunning geeft.

In de bespreking in de Kamer zijn alle artikelen ter sprake gekomen die inzake de kansspelen van toepassing zijn op kansspeloperatoren. Dezelfde artikelen gelden ook voor de Nationale Loterij. Het onderscheid, heel subtiel, is dat men inderdaad zou kunnen stellen dat deze artikelen van toepassing zijn op kansspelen en kansspelinrichtingen klasse II en III. De klasse I wordt geregeld door de Koning. Men stelt voor, en de Kansspelcommissie vindt dat goed, dat die artikelen ook door de Koning zouden worden geregeld en niet door de wet (namelijk het maximumverlies). Het is bij de Nationale Loterij zo dat mocht zij, wat zeer onwaarschijnlijk is, ooit de kans krijgen, want het is de regering die bepaalt wat de Nationale Loterij doet en niet de Nationale Loterij zelf, om, op basis van een gezamenlijk voorstel van de minister van Justitie en de minister van Overheidsbedrijven, na advies van de Kansspelcommissie, een kansspel te kunnen inrichten buiten de kansspelinrichtingen, dan worden de nadere regels daarvan, mits deze zeer strenge voorwaarden, bepaald in een koninklijk besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad. De Kansspelcommissie kan hierin dus voorafgaandelijk haar advies geven.

Wat betreft de kansspelen in kansspelinrichtingen is het dezelfde procedure maar gelden de artikelen 7, 8, 39, 58, 59 en 60 van de wet van 7 mei 1999 ook voor de kansspelen ingericht door de Nationale Loterij.

Het enige onderscheid in de behandeling van de privé-operatoren versus die van de Nationale Loterij ligt dus in de vergunning.

De strafrechtelijke bepalingen die in voormelde artikelen staan, zijn ook voor de Nationale Loterij van toepassing. De Kansspelcommissie heeft dus dezelfde bevoegdheid over de activiteiten van de Nationale Loterij wat kansspelen betreft. Wel heeft de Kansspelcommissie geen bevoegdheid bijgekregen over de loterijen van de Nationale Loterij. Aan de bestaande toestand terzake is dus niets gewijzigd.

In het ontwerp is wel voorzien dat in plaats van een soort koude-oorlogssituatie zoals die zich heeft voorgedaan met betrekking tot het inmiddels stopgezette project inzake elektronische loterijen, mocht de regering bij een eenvoudig koninklijk besluit beslissen dat een of ander nieuw spel een loterij is, en de Kansspelcommissie daarover zijn twijfels zou hebben, er een procedure op gang komt die toelaat om deze betwisting op regeringsniveau op te lossen. Volgens de heer Vlaemminck zijn het niet de Nationale Loterij en de Kansspelcommissie die het geschil moeten uitvechten. Het aangewezen niveau hiervoor lijkt hem de regering te zijn. De Kansspelcommissie krijgt daar een geïnstitutionaliseerd adviesrecht.

Daarenboven institutionaliseert het wetsontwerp het feit dat de Kansspelcommissie een dialoog moet aangaan om het inbeddingsbeleid van de Nationale Loterij af te stemmen op het controlebeleid van de Kansspelcommissie.

In feite is de Nationale Loterij benadeeld ten opzichte van de privé sector inzake het inrichten van kansspelen omdat haar producten dienen te kaderen in het inbeddingsbeleid van de regering en omdat de privé sector in tegenstelling tot de Nationale Loterij niet gecontroleerd wordt door de Ministerraad. Dit is een bewuste keuze van de regering.

Wat internet en jongeren betreft, verwijst de heer Vlaemminck naar twee staatsloterijen die nu op internet loterijen aanbieden, namelijk Finland en Oostenrijk. Het systeem is vrij eenvoudig : er moet een pre-registratie zijn. Men kan enkel spelen nadat men zich vooraf geregistreerd heeft. Daarbij moet men zijn socialezekerheidsnummer bekendmaken, zodat men perfect kan nagaan wie de aanvrager is. Daarenboven mag de website alleen maar beschikbaar zijn in de nationale talen. Bovendien moet de speler over een speciale bankrekening beschikken, waarop men vooraf een beperkt bedrag mag storten waarmee mag worden gespeeld. Als er winsten worden behaald, worden die op deze speciale rekeningen teruggestort en wanneer het saldo van die rekeningen een beperkt bedrag overschrijdt, wordt het overschot naar de gewone bankrekening van de speler overgeschreven. Het moet dus duidelijk zijn dat de toegang tot staatsloterijen via het internet zeer sterk beperkt is, met minieme bedragen werkt en het gebruik van kredietkaarten niet toelaat. De vereiste preregistratie, SZ-nummer en de speciale bankrekening laten toe zeker te weten dat de spelers niet minderjarig zijn.

Met betrekking tot de vraag of de Nationale Loterij bepaalde campagnes (artikel 3, § 3) moet voeren, wijst de heer Vlaemminck erop dat deze bepalingen door een amendement van de meerderheidspartijen aan het ontwerp zijn toegevoegd.

In verband met de twijfels die de heer Marique heeft geuit met betrekking tot de uitspraken van de heer Vlaemminck over de slotmachines in Nederland, stelt deze laatste zijn informatie uit officiële documenten te halen (zie M.W.J. Koeter, A. Benshop, Krasloterijverslaving over kraslotkopers in Nederland, The Amsterdam Institute for Addiction Research, mei 2000). Spreker citeert hieruit : « Het aantal fruitautomaten (volgens de heer Vlaemminck zijn dat slotmachines) in Nederland bedroeg, exclusief fruitautomaten in casino's, naar een opgave van de Nederlandse Vereniging van automaten, in 1997 38 900 stuks waarvan 26 400 in de horeca » (ibidem, blz. 9).