1¾½þ3MMMMMN 1-555/2

1-555/2

1-555/2

Belgische Senaat

ZITTING 1996-1997

21 MEI 1997


Ontwerp van protestwet


Wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten

(Evocatieprocedure)


VERSLAG

NAMENS DE COMMISSIE VOOR DE FINANCIËN EN DE ECONOMISCHE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER COENE


De Senaatscommissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden heeft het ontwerp van protestwet een eerste maal besproken op 11 maart 1997. Tijdens deze vergadering besliste de Commissie dat het nuttig zou zijn om ook het wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten (nr. 1-556/1) te evoceren, zodat het dossier in zijn geheel door de Commissie behandeld kon worden. Dit wetsontwerp werd dan ook op 17 maart 1997 geëvoceerd. De onderzoekstermijn eindigt op 2 juni 1997.

Tijdens haar vergadering van 23 april 1997 heeft de Commissie de bespreking van beide ontwerpen voortgezet en de ontwerpen aangenomen. Het verslag is op 21 mei 1997 gelezen.


De voorzitter wijst erop dat op 13 mei 1996 een ontwerp van protestwet in de Senaat is ingediend en vervolgens verzonden naar de Commissie voor de Justitie (Gedr. St. Senaat, nr. 1-332/1).

Volgens de regering en de Raad van State regelde het ontwerp aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet, wat betekent dat de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat gelijkelijk bevoegd zijn.

Bij de bespreking van het wetsontwerp in de Commissie voor de Justitie hebben sommige leden betwist dat beide kamers gelijkelijk bevoegd zouden zijn voor het wetsontwerp. De Commissie voor de Justitie wenste de Commissie van de Kamer van volksvertegenwoordigers hierover om advies te vragen, maar de voorzitter van de commissie voor de Justitie heeft dit verzoek niet passend geacht. Tenslotte heeft de ondervoorzitter voor de Commissie voor de Justitie die taak op zich genomen.

De Commissie voor de Justitie van de Kamer heeft kennis genomen van het verzoek en beslist dat het om een gemengd ontwerp ging.

De Commissie voor de Justitie van de Senaat heeft de minister van Justitie vervolgens gevraagd het ontwerp in te trekken en het in twee ontwerpen op te splitsen : een wetsontwerp betreffende de protesten, dat de aangelegenheden bedoeld in artikel 77 van de Grondwet regelt en een wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekkingen tot de protesten, dat de aangelegenheden bedoeld in artikel 78 van de Grondwet regelt.

Op 5 december 1996 heeft de regering het wetsontwerp nr. 1-332/1 ingetrokken.

Op 2 december 1996 heeft de regering twee nieuwe ontwerpen in de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediend : het ontwerp van protestwet (Gedr. St. Kamer, nr. 803/1, 1996-1997) en het wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten (Gedr. St. Kamer, nr. 817/1, 1996-1997). Die ontwerpen werden verzonden naar de Commissie voor de Financiën en de Begroting van de Kamer van volksvertegenwoordigers. Op 27 februari 1997 heeft de Kamer de betrokken ontwerpen goedgekeurd.

De voorzitter voegt drie brieven als bijlage toe (brieven van 31 juli 1996, 11 oktober 1996 en 10 december 1996) gericht aan de voorzitter van het Herdiscontering- en Waarborginstituut (HWI) om zich namens de Senaat te verontschuldigen voor de traagheid in het wetgevend werk (zie bijlagen 1, 2 en 3).

I. INLEIDENDE UITEENZETTING VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

1. Geschiedenis en evolutie van de wetgeving

1.1. Van de wissel naar het handelspapier

* Als men vandaag het handelspapier definieert als een verhandelbaar waardepapier dat het bestaan vaststelt van een schuldvordering op korte termijn ten gunste van de nemer en dat dient tot zijn betaling, dan is dit begrip nochtans op gevoelige wijze geëvolueerd sinds het verschijnen van wat men gemeenzaam een « wissel » noemt.

De term « wissel » is de vertaling van het Franse « traite », een woord dat komt van het werkwoord « traire », hetgeen in het oude Franse taalgebruik (XIVe eeuw) « trekken » betekende.

Het is in die periode dat, tengevolge van de ontwikkeling van de handel op het einde van de Middeleeuwen, de noodzaak van betrouwbare betaalmiddelen zich laat voelen : de handelaars dienden altijd en overal te beschikken over plaatselijke valuta om hun koopwaar te kunnen betalen. Omwille van de verscheidenheid aan deviezen als gevolg van de versnippering van grote rijken in kleine soevereine Staten en de onveiligheid van de wegen, was het voor hen onmogelijk om op elk moment een passend betaalmiddel bij zich te hebben.

De wissel is het instrument geweest dat toeliet dit probleem op te lossen. Praktisch gezien ontving een bankier van de handelaar een geldsom op een bepaalde plaats en gaf hij in ruil aan de handelaar de wissel, daarbij een elders gevestigde medewerker van de bankier de opdracht gevend de overeengekomen som in lokale valuta te storten tegen ontvangst van de wissel.

De wissel bestond oorspronkelijk uit een document dat een ruilovereenkomst tot stand bracht krachtens welke een partij zich ertoe verbond een geldsom te betalen op een bepaalde plaats in ruil voor de ontvangst op een andere plaats van een gelijkwaardige som in plaatselijke valuta. Het is zo dat de uitdrukking « wisselbrief » is ontstaan. Het adjectief « cambiair », dat gebruikt wordt om datgene aan te duiden wat betrekking heeft op de wisselbrief, en in ruimere zin op het andere handelspapier, heeft dezelfde ethymologische oorsprong : « cambiair » komt van het Italiaanse « cambio », dat « ruil » of « wissel » betekent.

* In de XVIIe eeuw werd de « wisselbrief » wettelijk gedefinieerd door de Franse ordonnantie van koophandel uit 1673, die nog steeds de ruilovereenkomst aan de basis van de wisselbrief legde.

In de praktijk hebben zich nochtans andere en meer geperfectioneerde instrumenten ontwikkeld, die zich volledig hebben losgemaakt van het onderliggende idee van de ruil.

* De eengemaakte Pruisische wetgeving van 1848 heeft met deze evolutie rekening gehouden door de wissel te definiëren als een verbintenis tot betaling, onafhankelijk van de overeenkomsten die aan de grondslag liggen van de schuld.

De wissel is zo een kredietinstrument geworden.

* Bij de Belgische onafhankelijkheid werd aanvankelijk het Franse Wetboek van koophandel als zodanig behouden. Nadien heeft de Belgische wetgever gepoogd het te moderniseren. Het is zo dat de wet van 20 mei 1872 op de wisselbrief en het orderbriefje werd aangenomen, ter vervanging van titel VIII van boek I van het Wetboek van koophandel. Deze wet werd grondig beïnvloed door de Pruisische wetgeving, maar heeft desondanks een aantal begrippen van de oorspronkelijke (Franse) wetgeving behouden.

Door deze wet werd de wisselbrief volledig losgemaakt van de ruilovereenkomst. Hij werd betaalbaar op de plaats van uitgifte in de munt van uitgifte.

* Op internationaal vlak bleek het gezien de bloei van het handelspapier noodzakelijk de wetgevingen van de verschillende Staten te harmoniseren, teneinde het gebruik van het handelspapier over de nationale grenzen heen te vergemakkelijken. Na grimmige onderhandelingen werden op 7 juni 1930 te Genève drie overeenkomsten ondertekend, die door België goedgekeurd werden door de wet van 16 augustus 1932 (Belgisch Staatsblad van 31 december 1933). Het vernieuwende van dit internationaal instrument bestond uit de verbintenis van elke ondertekenende Staat om in haar nationale wetgeving « een eenvormige wet op de orderbriefjes en de wisselbrieven », die bij de eerste overeenkomst bijgevoegd werd, op te nemen.

Deze « wet » stelt de belangrijkste beginselen vast, maar laat elk land dat de overeenkomsten ondertekend heeft, een grote vrijheid met betrekking tot de omzetting ervan.

De wet van 10 augustus 1953 heeft de « eenvormige wet » in het Belgische recht ingevoerd.

Zonder de basisconcepten van de wet van 1872 te wijzigen, heeft zij het formele karakter van de instelling benadrukt en definitief de abstracte opvatting van het handelspapier ingevoerd, waardoor de rechten en verplichtingen die ontstaan uit de cambiaire titel als onafhankelijk aanzien worden van de overeenkomst die tot het ontstaan ervan aanleiding gegeven heeft (loskoppeling van het recht op betaling van de oorzaak ervan).

* Deze wet werd op bepaalde punten verbeterd en geïnterpreteerd door de wet van 31 december 1955, die haar bovendien gecoördineerd heeft met voornoemde eenvormige wet, onder de benaming « gecoördineerde wetten op de wisselbrief en het orderbriefje » (1).

1.2. De protesten

Parallel met de ontwikkeling van het handelspapier, ontstond de noodzaak om zo goed mogelijk de betaling op de vervaldag te verzekeren.

­ Om dit te waarborgen is gebleken dat de weigering tot betaling op formele wijze diende geconstateerd te worden teneinde de benadeelde een verhaal te geven op degene die in gebreke gebleven is. Hoewel dit aanvankelijk nogal vrijelijk gebeurde, is de vaststelling van de niet-betaling sterk geformaliseerd in de loop der tijden.

­ Het Franse Wetboek van koophandel van 1807 regelde de procedure tot verwezenlijking van de protesten in de titel gewijd aan het handelspapier. De wetgever heeft dit formalisme niet gewijzigd en voorzag dat de protesten dienden te worden « betekend door twee notarissen, door een notaris en twee getuigen of door een gerechtsdeurwaarder en twee getuigen ».

Op fiscaal vlak werd het protest onderworpen aan een gradueel zegelrecht volgens het bedrag van het handelspapier (50 centiem per 1 000 frank) en aan een vast registratierecht (1 frank); de ontvanger kon van de instrumenterende openbare ambtenaar de overlegging eisen van het handelspapier dat aan de grondslag lag van het protest (Wet op het zegel van 13 brumaire Jaar 7 (3 november 1798), artikelen 8 en 25 en de wet op de registratie van 22 frimaire Jaar 8 (12 december 1798), artikel 68, § 1, 30º).

­ De hoge graad van formalisme van de te volgen procedure om protest op te stellen, heeft aanleiding gegeven tot talrijke klachten, vooral omwille van de buitensporige kosten die het gevolg waren voor schuldenaren die reeds in moeilijkheden verkeerden.

­ De Belgische wet van 20 mei 1872, die ook de procedure met betrekking tot de protesten hervormde, heeft met deze kritieken rekening gehouden. Ze heeft de getuigen afgeschaft en zelfs toegelaten het protest te vervangen door een eenvoudige, geschreven verklaring door de betrokkene op het handelspapier tot vaststelling van de weigering tot betaling of acceptatie. In die gevallen was de tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder immers niet meer onmisbaar.

­ Daar de ervaring had aangetoond dat het grondgebied niet volledig was gedekt voor het innen van handelspapier, werd de wet van 1872 snel gevolgd door een nieuwe wet, namelijk de wet van 12 mei 1876 met betrekking tot de inning van handelspapier door de post. De postbeambten kregen zo de bevoegdheid om protesten op te stellen in de gemeenten waar noch een notaris noch een gerechtsdeurwaarder zetelde.

­ Onmiddellijk daarna bracht ook de wet van 10 juli 1877 op de protesten wijzigingen aan de wet van 1872 aan.

De te volgen procedure om het gebrek aan acceptatie en het gebrek aan betaling vast te stellen, werd bij deze gelegenheid losgekoppeld van de wet op de wisselbrief en het orderbriefje.

De wet van 1877 heeft zonder fundamentele wijzigingen aan te brengen de procedure tot opstelling van protesten geregeld en verduidelijkt en is vandaag nog steeds van toepassing.

Op fiscaal vlak werd het vast registratierecht vervangen door een gradueel recht volgens het bedrag van het handelspapier, « terwijl het protest zelf wordt ingeschreven in een talonboekje, waarvan de bladen voorzien zijn van een zegel van 1 frank en met de pers genummerd zijn (artikel 9).

­ De wet van 22 december 1989 heeft ter vervanging van het graduele recht opnieuw een vast registratierecht ingesteld ten bedrage van 200 frank.

2. Definities en actuele procedure tot opstelling van een protest

2.1. Het handelspapier

Laten we eerst het begrip handelspapier definiëren en de verschillende soorten onderscheiden die het Belgische recht kent.

Handelspapier zijn « des titres à ordre au porteur représentant une somme d'argent déterminée, que leur propriétaire est en droit de toucher à échéance généralement rapprochée ». (2) Ze zijn overdraagbaar via endossement en gelden als betaal- of kredietmiddel in handelsrelaties.

De vier belangrijkste categorieën van handelspapier zijn de wisselbrief, het orderbriefje, de cheque en de warrant. De wisselbrief en het orderbriefje worden gereglementeerd door de gecoördineerde wetten van 31 december 1955. De wet van 1 maart 1961 behandelt de cheque. De wet van 18 november 1862 is van toepassing op de warrants.

2.1.1. De wisselbrief

De wisselbrief is « un écrit revêtu des formes légales, par lequel le signataire (tireur) charge une personne (tiré) de payer à un tiers (porteur) ou à son ordre, une somme déterminée, à une échéance fixée » (3).

De trekker, die een niet vervallen schuldvordering bezit ten aanzien van de betrokkene, geeft de wisselbrief uit, hetzij opdat een derde, de nemer, hem onmiddellijk de sommen voorschiet die hij later van de betrokkene moet ontvangen, hetzij om ten aanzien van de nemer een schuld te voldoen die hij heeft aangegaan tegenover deze laatste.

De betrokkene, die het uitdrukkelijke bevel ontvangt om te betalen, is enkel tot betaling verplicht vanaf het moment dat hij de wisselbrief heeft geaccepteerd door hem te ondertekenen. Meestal wordt de wisselbrief ter acceptatie aangeboden door de nemer. Deze kan de wissel ook overdragen zonder de betrokkene te vragen om te accepteren. In dat geval zal de wisselbrief dikwijls ter acceptatie worden aangeboden aan de betrokkene door de nemer of een latere houder.

De nemer is de eerste eigenaar van de wisselbrief. Hij kan hem bewaren tot de vervaldag en hem zelf aan de betrokkene aanbieden ter betaling. Om zich te herfinancieren kan hij de wisselbrief ook aan een derde aanbieden, verminderd met een disconto. Deze overdracht gebeurt door het endossement van de wisselbrief, dit wil zeggen door de aanduiding op de achterzijde van de wisselbrief van de naam van de verwerver (geëndosseerde) en de handtekening van degene die hem overdraagt (endossant).

In geval van niet-betaling van de wisselbrief op de vervaldag door de betrokkene, blijven de trekker en de endossant(en) mede verplicht ten aanzien van de houder.

2.1.2. Het orderbriefje

Het orderbriefje is « un écrit, rédigé dans la forme que prescrit la loi, par lequel une personne appelée « souscripteur » s'engage à verser la somme mentionnée sur le titre, à une échéance déterminée, entre les mains d'une personne dénommée « bénéficiaire », où à l'ordre de celle-ci ». (4).

De schuldenaar (ondertekenaar) is hier de auteur van het effect en verbindt zich er zo toe op de vervaldag zijn schuld te betalen.

De schuldeiser (begunstigde) staat krediet toe aan zijn schuldenaar door een uitgestelde betaling te aanvaarden tegen een rente.

Het orderbriefje kan zoals de wisselbrief geëndosseerd worden.

2.1.3. De cheque

De cheque is « un écrit par lequel une personne, le tireur, donne mandat à une banque (le tiré) d'effectuer à son profit ou au profit d'un tiers, le porteur, le versement d'une somme d'argent dont elle a la disposition ». (5)

De cheque staat dicht bij de wisselbrief daar hij een betalingsmandaat inhoudt dat in beginsel drie partijen aangaat.

Hij kan ook worden overgedragen via endossement.

De cheque onderscheidt zich van de wisselbrieven en orderbriefjes op meerdere vlakken. Heden ten dage is het uitsluitend een banktitel die slechts kan worden getrokken op een bank. Zijn economische rol is eveneens verschillend van die van het andere handelspapier, vermits het een betalingsinstrument is, terwijl de wisselbrieven en orderbriefjes voornamelijk als kredietinstrument worden gebruikt.

2.1.4. De warrant

De warrant is een handelseffect dat door de eigenaar van een opslagplaats in twee exemplaren geleverd wordt aan de persoon die er goederen heeft afgegeven. Dit document bewijst dat deze persoon vrij beschikt over voornoemde goederen.

Het origineel van het document wordt « warrant » genoemd en geeft recht op het bezit van de goederen. Het dubbel wordt « cedel » genoemd en houdt het recht in om over de goederen te beschikken.

Alleen de twee documenten samen geven het recht om vrij over de goederen te beschikken.

De handelaar kan een krediet verkrijgen door de twee documenten aan de bank te endosseren. In ruil kent de bank hem een krediet toe. Dit systeem laat de handelaar toe de tegenwaarde van de opgeslagen goederen te mobiliseren.

Door dit mechanisme worden de goederen in pand gegeven, maar dienen ze niet te worden verplaatst naar de bank en geïmobiliseerd te worden. In tegenstelling tot een klassiek pand, is de gewaarborgde schuldvordering die in de warrant geïncorporeerd is, wel verhandelbaar.

De bank kan zich op elk moment, via herdiscontering bij een andere bank of bij de Nationale Bank van België, de tegoeden verschaffen.

2.2. De protesten

Het protest is een authentieke akte die wordt opgesteld door een gerechtsdeurwaarder.

Men onderscheidt twee soorten protesten :

­ Het protest wegens niet-betaling wordt opgesteld ingeval een handelseffect niet betaald wordt op de vervaldag.

Zijn rol is tweedelig. Enerzijds wordt het protest wegens niet-betaling op een tabel gebracht die neergelegd wordt op de griffie van de territoriaal bevoegde rechtbank van koophandel, waar iedereen er kennis van kan nemen. De betrokkene (of ondertekenaar) vreest deze formaliteit, vermits het een element is dat toelaat zijn solvabiliteit, waaraan elke economische agent toch een zekere belangrijkheid hecht, in vraag te stellen.

Anderzijds, voorzover de niet-betaling uitdrukkelijk wordt vastgesteld, opent het voor de houder van het handelspapier een verhaal op de andere partijen, dat wil zeggen op de trekker (begunstigde), de endossanten en de borgen.

Momenteel worden protesten nog regelmatig opgesteld in geval van niet-betaling van een wisselbrief of een orderbriefje. Wat de cheques betreft, wordt de mogelijkheid protest op te stellen bijna niet meer aangewend. In geval van niet-betaling van een warrant op de vervaldag, bestaat de sanctie voor de schuldenaar in de realisatie van het pand zonder dat protest dient te worden opgesteld.

­ Het protest wegens niet-acceptatie wordt opgesteld ingeval de acceptatie van een wisselbrief door de betrokkene geweigerd wordt.

Het is, evenals het protest wegens niet-betaling, noodzakelijk om de houder toe te laten zich te verhalen op de trekker, de endossanten of de borgen.

Dit protest wordt daarentegen niet gepubliceerd. De betrokkene kan immers valabele redenen hebben om de wisselbrief te weigeren. Een niet-acceptatie betekent niet dat de betrokkene financiële problemen heeft. Er is dus geen enkele reden hieromtrent publiciteit te maken.

Deze akte is niettemin relatief zeldzaam, vermits, zoals uit de praktijk blijkt, de wisselbrieven meestal voor hun overdracht aan de nemer geaccepteerd worden door de betrokkene.

gebe

In de huidige procedure wordt het protest door de gerechtsdeurwaarder opgesteld, hetzij aan de woonplaats van de betrokkene, hetzij op de plaats van betaling die aangeduid is op het handelspapier, hetgeen meestal een kredietinstelling is. In dat geval zegt men dat het handelspapier bij een bank gedomicilieerd is.

De protestakte wordt ingeschreven in een talonboekje en bij wijze van verlengstuk vastgehecht aan het geprotesteerde handelspapier. De gerechtsdeurwaarder dient een bulletin van kennisgeving achter te laten, met vermelding van de naam en de woonplaats van de houder die protest heeft laten opstellen, evenals van het bedrag van het geprotesteerde handelspapier. De gerechtsdeurwaarder moet de protesten die hij heeft opgesteld ter registratie aanbieden; elk protest moet immers afzonderlijk geregistreerd worden en vergezeld zijn van het handelspapier.

In toepassing van artikel 443 van het Wetboek van koophandel zijn de ontvangers van de registratie ertoe gehouden om maandelijks een tabel op te stellen met alle protesten van geaccepteerde maar onbetaald gebleven wisselbrieven en niet-betaalde orderbriefjes.

Deze tabel wordt overgemaakt aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel die bevoegd is voor het gebied waarin het protest is opgesteld geweest, en kan ter plaatse geraadpleegd worden.

Om te vermijden dat hij op de tabel met protesten vermeld wordt, kan de betrokkene het handelspapier nog betalen na het opstellen van het protest. De gerechtsdeurwaarder maakt in dat geval aan de ontvanger een attest van laattijdige betaling over.

Indien de ontvanger ingelicht wordt omtrent deze betaling vóór de overdracht van de tabel aan de voorzitter van de rechtbank van koophandel, laat hij het protest weg uit de tabel.

Vermits de raadpleging van de lijst met protesten op de griffies van de rechtbanken van koophandel niet gemakkelijk is en zeker niet gecentraliseerd is, laat de noodzaak tot een meer toegankelijke informatie zich gevoelen. De Moniteur du Commerce publiceert regelmatig een lijst van protesten die overgenomen worden van de tabellen bij de griffies en de Nationale Bank verzamelt dezelfde gegevens voor de kredietinstellingen.

3. Economische relevantie van het handelspapier

· Het handelspapier is een betalings- en kredietinstrument dat grote zekerheden verschaft. Het laat immers toe het recht op betaling los te koppelen van de oorzaak ervan. Dit betekent met andere woorden dat de betrokkene (of de ondertekenaar) geen redenen kan inroepen met betrekking tot de onderliggende overeenkomst om de betaling op de vervaldag te weigeren. Dit is wat men de wisselgestrengheid noemt. De schuldeiser beschikt zodoende over een quasi totale zekerheid dat hij betaald wordt op de vervaldag, tenminste indien de betrokkene (of de ondertekenaar) solvabel is.

De publiciteit die gepaard gaat met het opstellen van een protest houdt bovendien nog een geducht drukkingsmiddel in om de schuldenaar tot betaling aan te sporen.

Bovendien wordt het handelspapier algemeen aanvaard in de hele wereld. In externe handelsrelaties wordt zeer frequent op het orderbriefje beroep gedaan als betalingsmiddel.

· Bovendien hebben de kredietinstellingen, die onvermijdelijk betrokken zijn bij de behandeling van het handelspapier, zich ingespannen om zoveel als mogelijk de nadelige gevolgen van de logge administratieve verwerking te beperken.

Zo hebben zich onderscheiden circuits ontwikkeld voor de behandeling van het handelspapier.

Het eerste circuit functioneert onafhankelijk van de kredietinstellingen. Het is de trekker die de wisselbrief opstelt en hem ter betaling aanbiedt aan de betrokkene. In geval van niet-betaling vraagt de trekker aan de gerechtsdeurwaarder om protest op te stellen. Dit circuit houdt slechts een verwaarloosbaar deel in van het handelspapier dat in circulatie is.

Het tweede circuit gaat via de domiciliëring bij een kredietinstelling en het handelspapier vermeldt een bankrekeningnummer. De betaling gebeurt via de verrekeningskamer van de Nationale Bank van België. In geval van niet-betaling is het de kredietinstelling die de gerechtsdeurwaarder vraagt om protest op te stellen. Dit protest wordt trouwens opgesteld bij de gedomicilieerde kredietinstelling, dit wil zeggen de kredietinstelling van de betrokkene (of ondertekenaar).

4. Hoeveelheid handelspapier en protesten

· Sinds 1992 is de hoeveelheid handelspapier in circulatie relatief stabiel gebleven en bedraagt het iets meer dan een miljoen. Twee derden daarvan wordt betaald via de verrekeningskamer van de Nationale Bank van België.

Vroeger lag dit aantal hoger, maar de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet verbiedt het gebruik van handelspapier om verbintenissen te waarborgen die afgesloten zijn door particulieren en de wet van 4 augustus 1992 heeft het gebruik van handelspapier inzake hypothecair krediet sterk aan banden gelegd.

· Er worden jaarlijks 65 000 tot 70 000 protesten opgesteld, waarvan iets minder dan de helft het voorwerp van een publicatie uitmaakt.

5. Kostprijs van de manuele verwerking van het handelspapier en de protesten

· Er bestaat geen analytische schatting van de administratieve kosten van de kredietinstellingen voor de behandeling van het handelspapier. Deze variëren sterk van de ene instelling tot de andere volgens de graad van interne rationalisatie van de arbeidsprocedures.

· De huidige kostprijs voor het opstellen van de protestakte is uit de volgende onderdelen samengesteld :

­ de honoraria van de gerechtsdeurwaarders zijn vastgesteld door artikel 9 van het koninklijk besluit van 30 november 1976 tot vaststelling van het tarief voor akten van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken en van het tarief van sommige toelagen. Voor elke protestakte is een recht van 1 % op het bedrag van het handelspapier verschuldigd, met een minimum van 315 frank en een maximum van 1 561 frank;

­ de registratierechten bedragen 200 frank (artikel 157 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten);

­ de verplaatsingskosten van de gerechtsdeurwaarder naar de plaats van betaalbaarstelling, hetgeen meestal het bankagentschap is waar de schuldenaar over een rekening beschikt;

­ een zegelrecht van 9 frank (artikelen 10 en 37 van het Wetboek der zegelrechten);

­ de kosten als gevolg van het aan de verzoeker aangetekend toesturen van het handelspapier en de protestakte, die momenteel 146 frank bedragen;

­ in geval van laattijdige betaling met het oog op het vermijden van de publicatie van de protestakte : de kostprijs van het attest van betaling dat door de gerechtsdeurwaarder wordt aangeboden aan het registratiekantoor, bedraagt 378 frank.

6. Beschrijving van de voorgestelde hervorming

· Nagestreefd doel

Het wetsontwerp strekt ertoe veiligheid van het handelspapier en rationalisatie te verzoenen, teneinde de kosten voor het behandelen van het handelspapier en voor het opstellen van de protesten te drukken.

· Inhoud van de hervorming

Met het oog op de realisatie van dit tweevoudig objectief, houdt de hervorming twee luiken in.

Een eerste luik is technisch en beoogt zo veel mogelijk van de informatica gebruik te maken om de stockage- en incassoprocedures van het handelspapier te automatiseren, evenals de realisatie-, registratie- en publicatieprocedures van de protesten.

Het tweede luik beoogt de wetteksten aan te passen aan de beoogde technische modernisering.

­ Het technische luik

De banksector heeft een automatisch verwerkingssysteem voorbereid voor alle procedures die verbonden zijn met handelspapier.

Dit systeem laat vanaf de inwerkingtreding de eliminatie van de materiële circulatie van het handelspapier toe door middel van een centralisatie van alle operaties bij een centrale depositaris. Het is voorzien dat deze opdracht wordt toevertrouwd aan het Herdiscontering- en Waarborginstituut (HWI). Deze hermobiliseert immers reeds sinds lang het handelspapier en heeft twee overeenkomsten afgesloten met de Nationale Bank van België (NBB) : de eerste betreffende de mobilisering van het handelspapier, de tweede met betrekking tot het beheer van het protestenbestand.

De kredietinstellingen zullen zich hierdoor ontdoen van alle materiële taken die verbonden zijn aan de fysieke bewaring, het coderen en de eventuele mobilisatie, het incasso, de procedures met betrekking tot niet-betaling en het archiveren van de effecten die ter betaling worden aangeboden in de verrekeningskamer. De vergoeding van het HWI zal concurrrentieel zijn vergeleken met een niet-gecentraliseerde verwerking, gelet op de schaalvoordelen die hierdoor bekomen worden.

In de praktijk betekent dit dat al het handelspapier dat gedomicilieerd is bij een kredietinstelling door middel van een bankrekeningnummer, wordt overgedragen aan het HWI. Het is deze laatste die zich op de vervaldag zal bezighouden met het incasso via de verrekeningskamer van de NBB. De bankrekeningen zullen dus automatisch gedebiteerd en gecrediteerd worden.

De gegevens zullen tussen het Herdiscontering- en Waarborginstituut en de kredietinstellingen, naar keuze van elke instelling, circuleren per electronische weg of per fax.

Het is ook het HWI dat aan een gerechtsdeurwaarder zal vragen om protest op te stellen in geval van niet-betaling. De protestakte zal automatisch worden opgesteld door het informaticasysteem van het Instituut dat over alle noodzakelijke gegevens beschikt, waarbij de gerechtsdeurwaarder de akte nog enkel hoeft te betekenen.

De gerechtsdeurwaarder moet dus enkel nog nagaan of het protest correct is. Daartoe zal hij zich naar het Instituut verplaatsen. Deze laatste zal hiervan, via electronische weg, de kredietinstellingen inlichten, die deze informatie nog enkel dienen door te geven aan hun cliënten.

Het HWI zal door middel van een geautomatiseerd bestand eveneens een repertorium bijhouden van alle protesten. Dit bestand zal uiteindelijk dienen voor de registratie en de publikatie van de protesten.

Uit deze werkwijze zal een aanzienlijke verlichting volgen van de taken van de Administratie van de BTW, de Registratie en Domeinen, die zich zal beperken tot het registreren van het protest via het repertorium dat door het HWI is opgesteld.

De verschillende deelnemers aan dit geautomatiseerde incassosysteem voor handelspapier hebben akkoorden en procedures op punt gesteld die noodzakelijk zijn voor de inwerkingtreding en hebben reeds alle noodzakelijke investeringen in de uitbouw van de informaticavoorzieningen gedaan.

Het nieuwe systeem zal starten vanaf de aanvaarding van dit wetsontwerp.

­ Het wettelijke luik

Daar het om een gemengd ontwerp gaat, is het wetsontwerp op de protesten in twee parlementaire documenten opgesplitst geweest. Het eerst groepeert de bicamerale bepalingen (ontwerp « artikel 77 van de Grondwet »), terwijl het tweede document alle bepalingen bijeenbrengt die eventueel bicameraal dienen te worden behandeld (ontwerp « artikel 78 van de Grondwet »).

Het ontwerp « artikel 77 van de Grondwet » (6) heeft het vervangen van de protestwet, die reeds dateert uit 1877, tot doel. Er worden twee verschillende procedures tot verwezenlijking van de protesten ingevoerd.

Wat het handelpapier betreft dat gedomicilieerd is bij een kredietinstelling, worden de protesten door een gerechtsdeurwaarder opgesteld bij een centrale depositaris.

Voor de protesten wegens niet-acceptatie en de protesten in verband met handelspapier dat niet voorzien is van een bankrekeningnummer, wordt de procedure uit de wet van 1877 behouden. Het protest wordt dus opgesteld bij de betrokkene, maar de gerechtsdeurwaarder moet, en dat is nieuw, een voor eensluidend verklaard afschrift van het protest overmaken aan de centrale depositaris.

In de twee gevallen is het de centrale depositaris die instaat voor de registratie en de publikatie van de protesten. Daartoe dient hij een repertorium bij te houden, waarin alle protestakten zijn opgenomen.

Zoals in het verleden worden de betrokken personen ingelicht over het feit dat protest is opgesteld geweest.

In geval van ongeoorloofde verspreiding van gegevens met een persoonlijk karakter, kunnen de geldboetes voorzien door artikel 38 van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer worden toegepast op het Herdiscontering- en Waarborginstituut of op zijn aangestelde.

Met het oog op het moderniseren van de registratieprocedure, wil het ontwerp « artikel 78 van de Grondwet » het Wetboek der registratie-, hyptheek- en zegelrechten aanpassen (7).

De gecoördineerde wetten op de wisselbrief en het orderbriefje moeten niet worden aangepast (onder voorbehoud van de wijziging aangebracht door artikel 16 van hetzelfde ontwerp).

Bovendien werd de tussenkomst van de postbeambten bij de totstandkoming van de protesten afgeschaft, vermits de mobiliteitsproblemen die aan de basis lagen van de wet van 1876 voorbij zijn.

De publikatie van de protesten blijft verzekerd bij de griffies van de rechtbanken van koophandel, maar, gegeven zijnde dat in de toekomst het HWI, en niet meer de Registratie, de tabel met protesten aan de voorzitters van de rechtbanken van koophandel zal overdragen, wordt artikel 443 van de wet van 18 april 1851 betreffende het faillissement, de bankbreuk en het uitstel van betaling overeenkomstig gewijzigd.

7. Belang van de hervorming

­ Het belang is evident voor de banksector, vermits de automatisering en de centralisering van de operaties een vermindering meebrengt aan administratieve kosten.

­ Bovendien wordt het gebruik van handelspapier aanzienlijk vergemakkelijkt door aan de gebruikers standaardformulieren ter beschikking te stellen, evenals een brochure waarin wordt aangegeven hoe het formulier dient te worden ingevuld.

De modernisering van de wijze waarop het handelspapier verwerkt wordt, laat toe dat het krediet sneller ter beschikking wordt gesteld. Het overdragen van gegevens via electronische weg verkleint het risico op vergissingen.

­ De wijziging van de registratie- en publikatieprocedures komt ook de Staat ten goede, vermits haar taak zich nu zal beperken tot het ontvangen van het vast recht ten bedrage van 200 frank, terwijl de verplichting om de tabellen met protesten op te stellen, wordt overgedragen aan het HWI.


Kortom, het ontwerp dat ter bespreking wordt aangeboden, houdt een belangrijke stap in naar de modernisering van ons financieel recht. Het vergemakkelijkt het gebruik van een tegelijkertijd veilig en beproefd kredietmiddel, door de verwerkingsprocedure van handelspapier en, in geval van niet-betaling, het opstellen van een protest te moderniseren.

De minister bevestigt dat de voorliggende wetsontwerpen een belangrijke modernisering van het financieel recht inhouden : rekening houdende met de technische mogelijkheden en de informatisering is het centraliseren van de wissels en de protesten een stap in goede richting om het financieel-economische verkeer te vergemakkelijken en de transparantie te verhogen.

II. ALGEMENE BESPREKING

Meerdere leden onderstrepen de positieve ontwikkeling die deze wetsontwerpen mogelijk maken.

Een commissielid betreurt evenwel het nodeloos tijdverlies bij de behandeling van het ontwerp dat werd veroorzaakt door gekibbel over juridische interpretaties. Het lid hoopt dan ook dat de ontwerpen zo snel als mogelijk worden goedgekeurd, eventueel na amendering in functie van de antwoorden op de diverse vragen die zullen worden gesteld.

Een lid vraagt of de rechten die bij de registratie van protesten worden geheven, naar de gewestelijke overheid dan wel naar de federale overheid gaan.

De minister verwijst naar de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten. Die bepaalt duidelijk dat alleen het registratierecht op de overdracht van onroerende goederen ten bezwarende titel een gewestelijke belasting is.

Griffierechten en registratierechten op protesten zijn federale belastingen en de griffierechten dienen ten dele om het gerecht te financieren.

Een lid wijst erop dat er, naast de officiële regeling die men terugvindt in het standaardformulier (zie bijlage 4), een mogelijkheid bestaat om niet bij een bank gedomicilieerde protesten op te stellen. Het is zeer de vraag of men die mogelijkheid niet volledig had moeten opheffen want personen die op persoonlijke titel een financiering hebben gekregen, kunnen geen wisselbrief meer tekenen als onderpand voor hun schuld.

Hetzelfde lid merkt op dat het personeel van het Herdiscontering- en Waarborginstituut (HWI) in feite personeel is van de Nationale Bank van België. Het voorliggend ontwerp zadelt de NBB op met een nieuwe taak, zoals indertijd met de nationale rekeningen die het NIS niet meer aankon en die het Planbureau nooit had gemaakt. De NBB speelt ook een steeds belangrijker rol op het stuk van de clearing van effecten.

Spreker stelt vast dat de NBB opnieuw taken krijgt die als vrij monopolistisch bestempeld kunnen worden en nog wel op een tijdstip waarop zij een aanzienlijk deel van haar bevoegdheden inzake het ontwerpen en het uitvoeren van het monetair beleid moet afgeven.

De minister van Financiën wijst erop dat met het toekennen van nieuwe bevoegdheden aan het HWI wordt ingegaan op een verzoek van de financiële sector om een centraliserende instelling te krijgen.

Volgens het lid is het zo dat de Belgische Vereniging van Banken ongetwijfeld die wens heeft uitgesproken om efficiënt te kunnen werken, maar dat de BVB niet uit het oog mag verliezen dat zij hiermee een nieuwe bevoegdheid aan de NBB verleent. Men dient te voorkomen dat de BVB over enkele jaren vaststelt dat zij in feite iets anders heeft gevraagd.

Een commissielid wenst meer uitleg over het statuut en de activiteiten van het HWI.

Over het statuut en de activiteiten van het HWI deelt de minister van Financiën mee dat het Instituut in het kader van de hervorming der bankinstellingen werd opgericht bij het koninklijk besluit nr. 175 van 13 juni 1935. De statuten zijn vastgesteld in een koninklijk besluit van 22 juni 1935.

Het HWI is een instelling van openbaar nut die evenwel rechtspersoonlijkheid bezit en tegenover derden als handelaar wordt beschouwd.

Het kapitaal van het Instituut, te weten 1 miljard, is in handen van de kredietinstellingen.

Het Instituut wordt beheerd door een bestuurscomité, paritair samengesteld uit leden uit de overheidssector en uit de banksector. De voorzitter en drie leden worden immers door de Koning benoemd. De vier overige leden worden door de Koning gekozen uit een lijst voorgedragen door de algemene vergadering van aandeelhouders. Het statuut van het personeel van het HWI is identiek met dit van het personeel van de Nationale Bank van België.

De opzet van het Instituut is dus vrij origineel : door zijn ontstaan en door de benoemingsbevoegdheid van de Koning behoort het HWI tot de overheidssector, maar door de herkomst van zijn kapitaal en het administratief beheer is het echter ook verwant aan de particuliere sector.

Volgens artikel 1 van het organiek koninklijk besluit heeft het Herdiscontering- en Waarborginstituut « ten doel aan de kredietinstellingen, aan de nijverheids-, handels- en landbouwondernemingen haar medewerking te verlenen om, binnen de mate waarin het algemeen nut zulks wenselijk maakt, in de mobilisatie van hun schuldvorderingen en in de voldoening van hun speciale kredietbehoeften te voorzien ».

Volgens artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit kan het Instituut de volgende verrichtingen uitvoeren :

« 1º Alle handelseffecten, wissels, promessen, orderbiljetten en alle andere effecten welke verband houden met nijverheids-, handels- of landbouwoperaties disconteren of op de markt aankopen;

2º Zich doen subrogeren in alle schuldvorderingen welke verband houden met nijverheids-, handels- of landbouwoperatiën; ze zich doen overdragen of in pand afgeven;

3º Aan derden alle gedisconteerde of aangekochte effecten herdisconteren, deze in pand afgeven, de goede afloop van die effecten of van de desbetreffende disconto- en voorschotoperaties waarborgen; derden in zijn schuldvorderingen subrogeren, deze overdragen of in pand afgeven, de goede afloop ervan waarborgen;

4º Handelseffecten accepteren of avaleren; zijn hulp verlenen voor de plaatsing van die effecten;

5º Alle krediet-, lening- of ontleningsverrichtingen met financiële instellingen, waarbij de verrichtingen in deviezen niet hoger mogen liggen dan een door de minister van Financiën te bepalen maximum;

6º Verwerven en overdragen, voor eigen rekening of voor rekening van derden, van alle overheidspapier en alle op financiële markten verhandelde schuldbewijzen. »

De activiteiten van het Instituut worden beschreven in het jaarverslag. Daarbij gaat het meer bepaald om marktactiviteiten, beheersovereenkomsten met de Nationale Bank van België en beheer van de beschermingsregeling voor deposito's bij de kredietinstellingen.

De minister deelt mee dat de marktactiviteiten van het Instituut drie sectoren bestrijken.

Het Instituut treedt op als makelaar-tegenpartij in transacties met overheidseffecten. Het voert verrichtingen uit op de interbancaire markt : enerzijds neemt het leningen op ter financiering van zijn portefeuilles handelspapier en anderzijds zet het leningen uit ­ het gaat vooral om overnightverrichtingen ­ aan tegenpartijen die overheidseffecten verhandelen. Het Instituut voert tevens herdiscontoverrichtingen met handelspapier uit in het kader van het thesauriebeheer van de kredietinstellingen en via de aankoop van handelspapier in het kader van exportkredieten.

Daar komt nog bij dat het Instituut verschillende beheersovereenkomsten heeft gesloten met de Nationale Bank van België.

Het Instituut treedt als tegenpartij op bij de toewijzing door de Nationale Bank van België van kredieten in de vorm van cessies ­ retrocessies van handelspapier alsook bij het mobiliseren van handelspapier van de kredietinstellingen door de Nationale Bank. Het Instituut haalt de eindedagoverschotten van de kredietinstellingen op en herbelegt die als deposito bij de Nationale Bank. Het beheert de databank van de Nationale Bank wat betreft het protest op handelspapier. Dat bestand wordt onder meer gebruikt om na te gaan of het handelspapier voldoet aan de toelatingsnormen van de Nationale Bank.

Als instelling van openbaar nut beheert het Instituut de beschermingsregeling voor de deposito's bij de kredietinstellingen, die de deposanten schadeloos stelt wanneer kredietinstellingen in gebreke blijven. Zo is er thans een procedure aan de gang ten gunste van de klanten van de inmiddels failliete Max Fischer Bank.

De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan het sekwester bij het Instituut bevelen van de aandelen die vennootschappen of natuurlijke personen bezitten in het kapitaal van kredietinstellingen of beursvennootschappen.

Ook heeft het Instituut een beheersovereenkomst gesloten met het Interventiefonds van de beursvennootschappen, volgens welke het Instituut zorgt voor het administratief beheer van de beschermingsregeling voor beleggers.

Sedert zijn oprichting heeft het Instituut handelspapier verwerkt. Zoals uit zijn activiteitenverslag blijkt, zet het die activiteiten voort.

In het kader van een project van centrale verwerking van handelspapier dat de uitwisseling van handelspapier tussen kredietinstellingen wil uitschakelen, zal het Instituut een gegevensbank beheren met alle informatie over het bij banken gedomicilieerde handelspapier.

Het lijkt dus voor de hand te liggen dat het Herdiscontering- en Waarborginstituut, in het kader van de elektronische verwerking van handelspapier, bij koninklijk besluit als centrale depositaris zal worden aangewezen.

Een ander commissielid wenst dat de minister meer uitleg zou verschaffen over de vergoeding voor de running van het centraal incassosysteem dat volledig onder de financiële instellingen en het HWI wordt geregeld.

Wat betreft de procedure van protesten, merkt het lid op dat ook een vergoeding wordt verbonden aan deze procedure. De vergoeding wordt door de Koning opgelegd en enkel en alleen voor acties die betrekking hebben op de procedure van protest. Kan de minister ook dit punt meer toelichten ?

Daarnaast schetst hetzelfde lid nog een ander probleem : het HWI is een instelling sui generis die alleen op papier bestaat doch niet in het echt. Wie is de toezichtsautoriteit op het HWI voor deze aangelegenheden ? Deze vraag is des te meer belangrijk omdat de minister van Justitie de vergoeding voor het protesteren van handelsbrieven, zal bepalen. Het bedrag van deze vergoeding wordt berekend op basis van kosten die het HWI zal aanrekenen. Welke autoriteit zal controleren of deze kosten wel effectief noodzakelijk waren en of de procedure niet op een meer efficiënte manier had kunnen worden georganiseerd ? De kosten verbonden aan de running van die instelling kunnen vrij hoog oplopen ­ om redenen die we allemaal kennen.

De minister van Justitie heeft normaal geen enkele bevoegdheid over de financiële instellingen. Zal hij dan ook alle inlichtingen die het HWI hem zal verschaffen, aannemen zonder controle ?

Een andere vraag betreft de vaste registratierechten van 200 frank. Spreker vraagt zich af of deze kost niet beter afgeschaft wordt gelet op de automatisering van het systeem. Waarom houdt de regering daaraan vast ? De regering heeft toch ook beslist om de zegelrechten af te schaffen.

Het argument kan moeilijk de verwachte opbrengst van de Staatskas zijn.

Wat de kosten betreft die verbonden zijn aan het protesteren van handelspapier, legt de minister van Financiën uit dat er drie posten zijn waarmee rekening moet worden gehouden :

­ De registratierechten op de protesten bedragen thans 200 frank. Indien het specifiek vast recht zou worden opgeheven, zou het algemeen recht van 1 000 frank van toepassing zijn zoals voor alle andere akten van een gerechtsdeurwaarder, dat wil zeggen een verhoging met 800 frank, dat vrij aanzienlijk kan zijn wanneer de geprotesteerde bedragen klein zijn.

De 55 000 protesten per jaar vertegenwoordigen een totaal bedrag van 11 miljoen frank registratierechten. De minister onderstreept dat het aantal protesten aanzienlijk gedaald is aangezien handelspapier niet meer gebruikt mag worden voor het consumentenkrediet.

­ De kosten van het door het HWI gecentraliseerde beheer bedragen volgens een nota opgesteld door het HWI 527 frank.

­ De kosten voor de erelonen van de deurwaarders : de erelonen worden door de Koning vastgesteld op voorstel van de minister van Justitie.

In verband met de vaststelling van de beheersvergoeding van het HWI wijst de minister van Financiën erop dat het Instituut rekening gehouden heeft met 55 000 protesten per jaar. Op de begroting zijn de volgende bedragen uitgetrokken :

1. Informatica :
­ hardware (afschrijving, onderhoud, opslagkosten gegevens) 1 500 000
­ software (afschrijving en onderhoud) 1 000 000
­ aandeel in de totale computerexploitatiekosten (operatoren, dispatching, analyse en programmatie) 1 000 000
2. Administratieve verwerking :
a) opstellen van de protestakte 6 000 000
­ voorbereiding voor de gerechtsdeurwaarders van de te protesteren handelswissels en van de te authentificeren protestakten
­ klassement en archivering van handelswissels en protestakten
b) registratie 4 000 000
­ registratie in het officieel repertorium van de authentieke akten
­ organisatie van een specifiek systeem voor de registratie van akten opgesteld buiten het CVH-systeem
­ mededeling van de geregistreerde gegevens aan de administratie
­ financieel beheer : inning van de registratierechten en vereffening ten gunste van de administratie
c) publicatie 4 000 000
­ nazicht van de te publiceren akten
­ voorbereiding en verzending van lijsten voor de griffies (selectie op basis van het domicilie van de debiteur)
3. Uitbatingskosten :
­ terbeschikkingstelling van kantoorruimte en aanverwante kosten 2 500 000
­ divers materieel ­ kantoorkosten 1 000 000
4. Verantwoordelijkheid/Organisatie :
­ interne juridische dienst
­ beheer van betwiste gevallen/rechtsbijstand 4 000 000
­ verzekering (op gebied van publicatie)/voorziening schadegevallen 500 000
­ boeking van de verrichtingen, facturatie, BTW-beheer 500 000
­ supervisie, interne en externe audit 3 000 000
Totaal 29 000 000
Gedeeld door 55 000 akten 527

De beheersvergoeding die het HWI zou moeten vragen bedraagt op basis van bovenstaande raming, 527 frank per protestakte. Dat bedrag moet jaarlijks geïndexeerd worden op basis van de algemene prijsontwikkeling. Op de vergoeding wordt BTW toegepast maar die is geen kostprijselement daar de BTW aftrekbaar is voor handelsvennootschappen en handelaars.

Die vergoeding wordt betaald voor het administratieve werk dat verbonden is aan het opstellen van de protestakte, voor de volledige organisatie van de registratie- en publicatieprocedure en voor de verantwoordelijkheid die daaruit voortvloeit. Het bedrag is hetzelfde voor elke protestakte ongeacht of ze wordt opgesteld in of buiten het kader van het CVH-systeem (centrale verwerking van handelspapier), ongeacht de aard ervan en ongeacht het feit of er al dan niet een publicatieverplichting bestaat.

Een lid merkt op dat op basis van de inlichtingen ingewonnen bij het hoofdbestuur van de BTW, Registratie en Domeinen het aantal protesten de jongste jaren als volgt geëvolueerd is :

1990 : 66 679

1991 : 68 487

1992 : 70 307

1993 : 67 771

1994 : 60 776

1995 : 56 244.

Voor zover deze daling aanhoudt, kan het bedrag van 527 frank vrij vlug oplopen tot 900 frank of 1 000 frank.

De minister antwoordt dat de daling het gevolg is van de wijziging van de wet op het consumentenkrediet van 1993, waardoor de uitgifte van handelspapier voor dit soort financieringen verboden werd.

Het lid voegt eraan toe dat er tussen 1993 en 1995 ongeveer 11 500 akten minder waren.

De minister van Financiën verklaart niet verbaasd te zijn over het feit dat de gevolgen pas later merkbaar worden, gelet op de looptijd van het handelspapier.

Wat het door het HWI geraamde kostenbedrag van 527 frank voor het gecentraliseerde beheer betreft, merkt een ander lid op dat gewoonlijk niet op het ogenblik waarop men een nieuwe bevoegdheid toekent aan een instelling, overdreven wordt in de berekening van de kosten van de operatie. Het is pas enkele jaren later dat daarvoor te vrezen valt.

De minister verwijst naar artikel 10 : de Koning bepaalt de vergoeding van de centrale depositaris voor zijn prestaties die voortvloeien uit het opmaken, de registratie en de bekendmaking van de protesten.

Een lid merkt op dat drie ministers het wetsontwerp bij het Parlement hebben ingediend, namelijk de minister van Financiën, de minister van Justitie en de minister van Economie. Welke ministers moeten de koninklijke besluiten medeondertekenen ? In het uiterste geval moet zelfs de minister die elke bevoegdheid ter zake verliest, die besluiten ondertekenen aangezien hij zoals de twee andere ministers het wetsontwerp in het Parlement heeft ingediend.

Nu weet men nog dat de minister van Economie een van de initiatiefnemers is omdat de bepalingen in verband met de rol van de beambten van De Post bij het opmaken van protesten, zijn opgeheven. Wie zegt ons evenwel dat juristen over 25 jaar geen andere verklaring zullen vinden om de handtekening van de minister van Economie te verantwoorden ?

De wet bepaalt welke minister de uitvoeringsbesluiten van de wet aan de Koning ter ondertekening moet voorleggen. Welke minister zal daarvoor bevoegd zijn ?

De minister van Financiën verklaart dat de Koning tot taak heeft de wet uit te voeren. Het wetsontwerp wijst inderdaad de daarvoor verantwoordelijke minister niet met naam aan. In de praktijk zullen de ministers van Justitie en van Financiën de uitvoeringsbesluiten nemen.

Een ander lid heeft nog een bijkomende vraag over de effecten die niet geprotesteerd worden. Artikel 10 van het wetsontwerp voorziet dat de Koning de vergoeding bepaalt enkel voor die prestaties die voortvloeien uit protesten en niet uit het centraal beheer van het hele incasso van handelspapier. De vraag is dan ook wie de vergoeding bepaalt voor het centraal incassosysteem voor handelsbrieven die niet geprotesteerd worden.

De minister legt uit dat de tekst van het wetsontwerp oorspronkelijk veel uitgebreider was. Daar het ontwerp als gevolg van het advies van de Raad van State is ingekort, bevat het geen specifieke regelgeving meer voor het gecentraliseerde beheer van handelspapier. Dat beheer geschiedt op basis van pragmatische overwegingen. Dit wetsontwerp regelt alleen wat strikt verband houdt met de protesten.

In verband met de kosten verbonden aan handelspapier voor de klanten van de kredietinstellingen onderstreept de minister van Financiën dat over de kosten voor het gebruik van handelspapier, net zo min als over de andere banktarieven, afspraken mogen worden gemaakt tussen kredietinstellingen. De kosten zullen dus verschillen van kredietinstelling tot kredietinstelling. Sommige banken bieden hun goede klanten wel voorkeurstarieven.

De diensten die aan de klanten worden aangeboden, zijn ook zeer verschillend. Bepaalde kredietinstellingen houden zich alleen bezig met het incasso van het handelspapier, andere herdisconteren het handelspapier, staan hun klanten bij om schuldvorderingen terug te vorderen in geval van niet-betaling, houden zich bezig met de laattijdige betalingen of hebben contacten met gerechtsdeurwaarders voor rekening van hun klanten.

Thans variëren de kosten voor het incasso van handelspapier tussen 150 en 300 frank naar gelang van de waarde van het handelspapier. Die kosten worden gedragen door de houder.

De kosten voor andere diensten zijn zeer variabel en zeer moeilijk te ramen.

III. BESPREKING VAN DE ARTIKELEN EN STEMMINGEN

a) Ontwerp van protestwet; nr. 1-555/1

Artikelen 1 en 2

Deze artikelen geven geen aanleiding tot verdere vragen en worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 3

Een commissielid verwijst naar artikel 3, 10º, waarin wordt gesproken over de firma (raison) van de kredietinstelling, terwijl kredietinstellingen die bijvoorbeeld de vorm van een NV hebben aangenomen, geen firma mogen hebben, maar wel een bijzondere naam. Men spreekt hier beter over de « maatschappelijke benaming » van de kredietinstelling. De term « firma » is voorbehouden aan een bepaald vennootschapstype, namelijk de vennootschap onder firma.

De minister van Financiën wenst de tekst van het wetsontwerp te handhaven. Dit artikel is niet door zijn diensten opgesteld maar wel door de dienst wetgeving van het ministerie van Justitie.

De commissie beslist om de tekst niet te wijzigen.

Artikel 3 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikelen 5, 6 en 7

Deze artikelen geven geen aanleiding tot verdere vragen en worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikel 8

Een commissielid merkt op dat er in dit artikel wordt verwezen naar de oude faillissementswet. De bepaling stemt overeen met artikel 6 van het wetsontwerp betreffende het gerechtelijk akkoord. Ingevolge de wijziging aangebracht in artikel 14 van het wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten, dient artikel 6 van het wetsontwerp betreffende het gerechtelijk akkoord overeenkomstig te worden aangepast.

Een ander lid stipt aan dat deze opmerking in feite moet worden gemaakt bij de bespreking van het wetsontwerp houdende het gerechtelijk akkoord.

Het spreekt vanzelf dat nadien ook artikel 8 van het voorliggende wetsontwerp zal moeten worden aangepast. Inderdaad, de verwijzing naar artikel 443 van de wet van 18 april 1851 zal moeten worden vervangen door een verwijzing naar de nieuwe wet, doch dit kan pas gebeuren op het ogenblik dat het wetsontwerp door beide Kamers is aangenomen.

In dit stadium kan men onmogelijk bepalen welke artikelen in dit ontwerp van protestwet vervangen zullen moeten worden.

Artikel 8 wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Artikelen 9, 10, 11 en 12

Deze artikelen geven geen aanleiding tot verdere vragen en worden eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

Het gehele wetsontwerp wordt eenparig aangenomen door de 8 aanwezige leden.

b) Wetsontwerp houdende diverse bepalingen met betrekking tot de protesten; nr. 1-556/1

(Evocatieprocedure)

De commissie beslist de volgende tekstverbeteringen aan te brengen :

In de Nederlandse tekst van artikel 2 dient naar analogie van de Franse tekst het woord « ingevoegd » vervangen te worden door het woord « vervangen ».

Artikelen 5 en 6 :

In de Nederlandse tekst van artikel 5 is de toevoeging aan artikel 35, eerste lid, 1º, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten onvolledig. Naar analogie van de toevoeging voorgesteld in artikel 6 en naar analogie van de Franse tekst is het beter « andere dan de protesten » te schrijven.

In het voorgestelde 2º dienen de woorden « artikel 1 » vervangen te worden door de woorden « artikel 2 ».

Ook in het in artikel 6 voorgestelde 1ºbis gaat het om de centrale depositaris bedoeld in artikel 2 (en niet 1) van de protestwet.

Artikel 7 :

Het is zeker niet de bedoeling om in artikel een recht van 200 frank « op te heffen ». Het woord « opgeheven » dient te worden vervangen door het woord « geheven ».

De tekst wordt dus niet geamendeerd aangezien het om loutere vormwijzigingen gaat.

Het wetsontwerp wordt door de acht aanwezige leden eenparig aangenomen.

Dit verslag is eenparig goedgekeurd door de 9 aanwezige leden.

De Rapporteur, De Voorzitter,
Luc COENE. Paul HATRY.

a) ONTWERP VAN PROTESTWET; Nr. 1-555/1

TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie Gedr. St. 1-555/1


b) WETSONTWERP HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE PROTESTEN; Nr. 556/1

(Evocatieprocedure)

ERRATA


Artikel 1

In de Nederlands tekst de woorden « zoals bepaald » vervangen door de woorden « als bedoeld ».

Artikel 2

In de Nederlandse tekst het woord « ingevoegd » vervangen door het woord « vervangen ».

Artikel 5

In de Nederlandse tekst van het voorgestelde 1º, het woord « andere » toevoegen vóór de woorden « dan de protesten ».

In het voorgestelde 2º, de woorden « artikel 1 » vervangen door de woorden « artikel 2 ».

Artikel 6

In het voorgestelde 2º, de woorden « artikel 1 » vervangen door de woorden « artikel 2 ».

Artikel 7

In de Nederlandse tekst, het woord « opgeheven » vervangen door « geheven ».


TEKST AANGENOMEN DOOR DE COMMISSIE


Zie Gedr. St. 1-556/3


BIJLAGEN


BIJLAGE 1


31 juli 1996

Mijnheer de Gouverneur,

U bent zo vriendelijk geweest mij te telefoneren toen het ontwerp van protestwet in de Senaat is ingediend, met de bedoeling de behandeling ervan te bespoedigen.

Ik vestig uw aandacht erop dat dit ontwerp niet zonder problemen tot stand is gekomen en dat er tal van hinderpalen zijn die nog niet meteen uit de weg zijn geruimd.

Zoals u ongetwijfeld vernomen hebt, wordt het ontwerp behandeld door de commissie voor de Justitie en niet door de commissie voor de Financiën en de Economische Aangelegenheden.

In die commissie is onmiddellijk een probleem aan de orde gesteld, namelijk het bevoegdheidsprobleem. Men kon er immers van uitgaan dat het hier niet ging om een verplicht bicamerale aangelegenheid (artikel 77 van de Grondwet) maar om een optioneel bicamerale aangelegenheid (artikel 78 van de Grondwet), aangezien men kan stellen dat de bepalingen betreffende de organisatie van de hoven en rechtbanken niet de hoofdzaak van het ontwerp vormen.

Inhoudelijk rijzen twee andere niet te verwaarlozen problemen. Het eerste betreft de concentratie te Brussel van alle verrichtingen in verband met de protesten. Daardoor dreigt de griffie van de hoofdstad materieel overbelast te worden. Een tweede probleem houdt verband met de overheveling van de inning van de registratierechten naar het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, terwijl de registratierechten thans geregionaliseerd zijn. Dit is dus een probleem van institutionele aard.

Om al die redenen moet ik u meedelen dat de kans dat dit ontwerp snel door het Parlement wordt afgehandeld, mij zeer klein lijkt en ik wil u hierover dus informeren.

Indien u het nodig acht, ben ik graag bereid andere denkpistes dan die welke in het ontwerp bepaald worden, in overweging te nemen.

(beleefdheidsformule)

Paul HATRY,
Senator.

De heer W. FRAEYS,

Vice-Gouverneur

Nationale Bank van België,

Berlaimontlaan 14

1000 Brussel.


BIJLAGE 2


11 oktober 1996

Mijnheer de Voorzitter,

Beste Vriend,

Bij de hervatting van de werkzaamheden van de Commissie voor de Justitie heb ik het antwoord gevonden op een vraag die de ondervoorzitter van die Commissie, de heer Bourgeois op haar verzoek heeft gericht tot de commissie voor het Economisch Recht van de Kamer.

Tot mijn spijt blijkt uit dit antwoord dat het hele probleem aan de Overlegcommissie zal worden voorgelegd, die ofwel kan besluiten om, zoals de regering het wenst, de procedure te starten bij ons, ofwel de zaak naar de Kamer te sturen met evocatierecht voor de Senaat, ofwel, en ik vrees dat men tot deze oplossing zal komen, het ontwerp terug te sturen naar de regering zodat zij het kan splitsen in twee ontwerpen die respectievelijk onder het stelsel van het verplichte bicameralisme en van het optionele bicameralisme ressorteren waarbij de Senaat voor dit tweede ontwerp enkel over een evocatierecht beschikt.

U merkt dat de hervorming van de instellingen, waar mijn fractie overigens tegen heeft gestemd, de wetgevende werkzaamheden noch vereenvoudigd noch versneld heeft.

(beleefdheidsformule)

Paul HATRY,

Senator.

De heer W. FRAEYS,

Vice-Gouverneur

Nationale Bank van België

Voorzitter van het HWI

Berlaimontlaan 14

1000 Brussel.


BIJLAGE 3


10 december 1996

Mijnheer de Voorzitter,

Beste Vriend,

Graag vestig ik er uw aandacht op dat de regering, naar aanleiding van een aantal reacties op het ontwerp van protestwet, in een brief van 2 december 1996 haar besluit meedeelt om dit ontwerp uit de Senaat terug te trekken en het met een andere kwalificering opnieuw in te dienen bij de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Men ziet waartoe de hervorming van de instellingen van 1993 zo al leiden kan.

Het spijt mij dat ik u geen aangenamer nieuws kan meedelen (beleefdheidsformule).

Paul HATRY,

Senator.

De heer W. Fraeys,

Vice-Gouverneur

Nationale Bank van België,

Voorzitter van het HWI

Berlaimontlaan 14

1000 Brussel.


BIJLAGE 4


Het nieuwe standaardformulier voor wisselbrieven en orderbriefjes.

Deze bijlage is uitsluitend gedrukt verkrijgbaar.


(1) De volledige titel van deze wet luidt als volgt : wet van 31 december 1955 tot verbetering en interpretatie van verschillende bepalingen van de wet van 10 augustus 1953 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de uniforme wet op de wisselbrieven en de orderbriefjes en betreffende haar inwerkingstelling, en tot coördinatie van deze wetgeving met de eenvormige wet, Belgisch Staatsblad van 19 januari 1956, Pasin, 1955, blz. 845.

(2) Louis Fredericq, Traité de droit commercial belge, Tome X, La lettre de change et le billet à ordre, Editions Fecheyr, Gand, 1954, blz. 29.

(3) Fredericq, op cit , blz. 68.

(4) Fredericq, op cit , blz. 538.

(5) Rablot René, Les effets de commerce , Sirey, Paris, 1975, p. 11.

(6) Gedr. St Kamer, nr. 803/1, 96/97.

(7) Gedr. St Kamer, nr. 817/1, 96/97.