1-394/1

1-394/1

Belgische Senaat

ZITTING 1995-1996

23 APRIL 1996


Uitwisseling van brieven met de landen van Midden- en Oost-Europa (L.M.O.E.)


VERSLAG

NAMENS DE VERENIGDE COMMISSIES VOOR DE JUSTITIE, DE BUITENLANDSE AANGELEGENHEDEN EN DE BINNENLANDSE EN ADMINISTRATIEVE AANGELEGENHEDEN UITGEBRACHT DOOR DE HEER MOUTON


INHOUD

  1. Inleidende uiteenzetting van de Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken
  2. Eerste gedachtenwisseling
  3. Antwoorden van de Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken en tweede gedachten wisseling
  4. Bijlagen :
    1. Nota van de rapporteur ten behoeve van de leden van de verenigde commissies
    2. Verzoek van de Vice-Eerste minister en minister van Binnenlandse Zaken tot het bijeenroepen van een gemengde commissie Justitie, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken
    3. ­ Voorstel van een brief aan de geselecteerde landen
    4. ­ Lijst van de bevoegde diensten en autoriteiten
    5. Juridische criteria voor het bepalen van de L.M.O.E.'s waarmee de bilaterale politiesamenwerking versterkt moet worden

De Verenigde commissies voor de Justitie, de Buitenlandse Aangelegenheden en de Binnenlandse en Administratieve Aangelegenheden hebben op hun vergaderingen van 2 en 23 april 1996 een bespreking gewijd aan de kwestie van de uitwisseling van brieven met de landen van Midden- en Oost-Europa (L.M.O.E.).

I. INLEIDENDE UITEENZETTING DOOR DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN

Op de eerste plaats dient opgemerkt te worden dat deze gedachtenwisseling plaatsvindt niet alleen op verzoek van de minister van Binnenlandse Zaken maar ook van de ministers van Justitie en Buitenlandse Zaken.

Verdieping van de politiesamenwerking met de P.E.C.O.-landen (landen van Midden- en Oost-Europa of L.M.O.E.'s) :

De spoedeisende aard van de criminele realiteit in ons land heeft ons ertoe gebracht u hier een beeld te komen schetsen van de moeilijkheden waarvoor de politiediensten zich geplaatst zien bij de dagelijkse uitdagingen in de strijd tegen de criminaliteit.

Deze uitdagingen zijn het gevolg van de dreiging waarmee de internationaal georganiseerde misdaad steeds zwaarder gaat doorwegen op onze democratische samenleving. Deze dreigingen zijn daarbij multiform en afkomstig van diverse geografische gebieden. Onder deze dreigingen is die welke uitgaat van de L.M.O.E.'s voor ons momenteel het meest urgent.

Een eerste criminele generatie afkomstig van het vroegere Oostblok heeft zich hier bij ons genesteld met de val van de Berlijnse muur; de pers heeft deze misdaadgolven recentelijk voldoende in de kijker gezet. De Algemene PolitieSteunDienst (A.P.S.D.) vestigt heden ten dage onze aandacht op een nieuwe criminele golf vanuit deze landen die bijzonder zwaar dreigt door te wegen op Europa ­ en België in het bijzonder.

De meest voorspelbare criminele fenomenen waarmee we in de nabije toekomst ongetwijfeld geconfronteerd zullen worden, beslaan een breed crimineel spectrum en hun invloed riskeert de democratische werking van onze samenleving te perverteren. De meest klassieke van deze misdrijven hebben betrekking op het uitbouwen in België van criminele netwerken begaan met de verkoop van drugs, het organiseren van de handel in precursoren (= de chemische stoffen nodig voor het vervaardigen van al dan niet synthetische drugs), de handel van gestolen voertuigen, dan wel begaan met het opbouwen of bevorderen van illegale immigratienetwerken of netwerken van mensenhandel.

De totstandkoming van dergelijke netwerken gaat gepaard met opnieuw een uitgebreid gamma van delicten en misdrijven die terug te vinden zijn in het Strafwetboek en waarvan we als voornaamste kunnen aangeven : moord, racketing, moedwillige brandstichting en corruptie.

In de schemerzone die in het verlengde ligt van deze zichtbare criminaliteit, ontwikkelt zich een witteboordencriminaliteit en witwasactiviteit, die onze economische en financiële sectoren volledig dreigen te corrumperen. De bewijzen van deze ontwikkeling dreigen zelfs min of meer ingeburgerd te raken in meerdere van onze economische sectoren, waaronder de bouwsector. De laatste fase van deze infiltratie riskeert ultiem gezien ook de politieke, financiële of institutionele wereld aan te tasten door middel van corruptie.

Straks zal ik iets uitgebreider terugkomen op een wat meer gedetailleerde omschrijving van de criminele activiteiten die zich reeds in ons land gevestigd hebben en dit per land van oorsprong.

Deze drie onlosmakelijk met elkaar verbonden criminele activiteiten vormen een enorm risico voor onze democratische samenleving. Vandaar ook de noodzaak voor onze politiediensten om in deze strijd de totale ondersteuning van de politieke autoriteiten hiervoor te onderkennen.

Ten einde dit fenomeen een halt te kunnen toeroepen, kunnen diverse initiatieven ondernomen worden op nationaal vlak :

­ een regeringsprogramma dat voorziet in wettelijke initiatieven (onder meer omkering van de bewijslast, strafrechtelijke verantwoordelijkheid van rechtspersonen, strafbaarstelling van het tot een criminele organisatie behoren, getuigenbescherming, ...);

­ een diepgaande fenomeenbestudering in het bijzonder met betrekking tot Turkse en Russische misdaadorganisaties;

­ het aanknopen van samenwerking met bepaalde externe diensten (waaronder administraties), die eveneens actief zijn binnen dit domein teneinde tot een multidisciplinaire aanpak te komen.

Op Europees niveau sporen diverse teksten ons aan de samenwerking met de L.M.O.E.'s te verbeteren. In het verlengde van de beslissingen op de Raad van Kopenhagen (juni 1993), Korfoe (juni 1994) en Essen (december 1994), heeft de Conferentie van Berlijn een begin gemaakt met het stipuleren van de oriëntaties en exacte prioriteiten in de strijd tegen de criminaliteit in Europa.

Ter illustratie : enkele citaten van de laatste werkzaamheden ter zake onder Italiaans voorzitterschap :

­ « De voordien verrichte werkzaamheden, inclusief die op politiek niveau, hebben de noodzaak versterkt om de samenwerkingsverbanden tussen de E.U. en de L.M.O.E.'s sterker aan te halen. »

­ « Terzelfder tijd, zoals trouwens ook omschreven staat in de Italiaanse nota aangaande de relaties tot de L.M.O.E.'s, is het van belang om contacten uit te bouwen tussen politie- en douanediensten onderling, en dit op basis van regelmatige informatieuitwisselingen omtrent de aangenomen initiatieven in de operationele domeinen van gemeenschappelijk belang. »

Deze en soortgelijke uitspraken mogen ons niet verbazen wanneer we weten dat het precies ook deze landen zijn die vragende partij zijn om tot de E.U. toe te treden. Het elkaar omstandig informeren is dan ook een eerste stap in die richting.

Met deze uitdagingen in het vooruitzicht constateren we echter dat een internationaal gerechtelijk instrumentarium ons ontbreekt om op efficiënte wijze de politionele en gerechtelijke samenwerking met deze L.M.O.E.'s van start te laten gaan.

Er is dus een absolute nood om op zeer korte termijn te komen tot een instrument dat aan de politiediensten de mogelijkheid biedt om de informatieuitwisselingen met deze landen, die zich momenteel aan de toegangspoort van Europa bevinden, te intensifiëren. Het afwachten van een traditioneel verdrag zou ons op het huidige ogenblik teveel waardevolle tijd verloren doen gaan.

Deze intensievere samenwerking dient evenwel volledig de ondersteuning van de bevoegde autoriteiten te genieten en kan in dit geval dus geconcretiseerd worden aan de hand van bilaterale akkoorden met deze landen die reeds het verst gevorderd zijn op hun weg naar democratie. Hieronder wordt onder meer verstaan : de landen die reeds het merendeel van de Europese verdragen hebben ondertekend en/of geratificeerd. Het sluiten van bilaterale akkoorden heeft daarbij voornamelijk tot doel de dagelijkse informatieuitwisseling langs de traditionele politionele kanalen maximaal te stimuleren en te optimaliseren. Deze akkoorden moeten ons tevens in staat stellen de betrouwbare correspondenten in deze landen te identificeren en beogen aldus een informatieuitwisseling langs reeds bestaande kanalen.

Daarenboven is in de tekst van het ontwerpakkoord, waarvan u allen reeds een versie te uwer beschikking hebt gekregen, uitdrukkelijk bepaald dat deze materie nogmaals zal worden overgenomen (en uitgebreid) in een verdragstekst die op korte termijn ter ondertekening en ratificatie zal worden voorgelegd, conform artikel 167 van onze Belgische Grondwet.

Deze voorlopige formule van briefuitwisseling dient aldus gezien te worden als een evenwichtig compromis tussen de urgentie vanwege de politiediensten enerzijds en de eis tot transparantie van de politionele actie en de bescherming van het privé-leven anderzijds.

Rekening houdend met de steeds toenemende criminaliteitsdreigingen, denken wij op deze wijze tegemoet te kunnen komen aan de betrachtingen van het Parlement, en tegelijkertijd een voldoende soepele formule te hebben uitgedokterd die aan de politiediensten de garanties biedt om snel tot doeltreffende acties te kunnen overgaan.

Beschrijving van de misdaadactiviteiten waarmee België vanuit de L.M.O.E.'s geconfronteerd wordt

Vooreerst dient hierbij te worden opgemerkt dat we hier geen cijfergegevens kunnen verstrekken, daar er officieel nauwelijks sprake is van een informatieuitwisseling met deze landen. Vandaar dat we ons bij het hierna volgende dienen te beperken tot algemene trends waarmee onze politiediensten geconfronteerd worden en die ons aldus door de A.P.S.D. gesignaleerd worden.

Polen :

In het kader van drugsonderzoek wordt Polen heel frequent genoemd, binnen de context van organisaties begaan met de handel in synthetische drugs. De aanmaak van precursoren, evenals de produktie van heel wat drugs, vindt vaak plaats in Polen. Daarnaast worden aanzienlijke hoeveelheden cocaïne ons land binnengebracht via Polen. Tot op heden zijn we er in België nog niet in geslaagd het bestaan van volledige Poolse criminele netwerken te determineren. Wel is het zo dat men heeft kunnen vaststellen dat er banden zijn tussen de Poolse georganiseerde misdaad en een aantal criminele organisaties hier in West-Europa.

In België zijn dan weer diverse Poolse bendes actief in het domein van de smokkel. Bepaalde sterk belaste artikelen (zoals rookwaar en alcoholische dranken) worden hier verkocht zonder accijns te betalen.

Ook de handel ­ in wapens en gestolen voertuigen ­ wordt in toenemende mate beter en beter gestructureerd. Deze Poolse bendes bevoorraden de lokale Poolse markt, maar tegelijkertijd beogen zij tevens nieuwe gebieden te exploreren (denk hierbij onder meer aan de Oekraïne), en dit al dan niet in samenspraak met Russische bendes.

Evaluatiecriteria die hier pleiten voor een op maat gemaakt akkoord : afspraken tot samenwerking tussen bendes onderling, lucratieve doelstelling, witwassen van gelden, internationale activiteiten, zware feiten.

Tsjechië :

Uit onderzoeken gevoerd in België blijkt dat de Republiek Tsjechië als het ware een paradijs vormt voor valse documenten. Tsjechië is bovendien een draaischijf in de mensenhandel. Deze netwerken worden geleid door criminele organisaties waarin de Tsjechen slechts een deel van de taken te vervullen hebben. Zo zijn we er tot op heden nog niet in geslaagd groepen van uitsluitend Tsjechen te detecteren.

Slovakije :

Momenteel hebben we hieromtrent nog niet zo veel gegevens. Slovakije wordt wel vaker genoemd in onderzoeken aangaande drugs waar het dan als belangrijk leverancier van precursoren wordt omschreven.

Hongarije :

Hongarije is in het bijzonder actief op het vlak van de mensenhandel (bestemd voor prostitutie). Ook de handel in drugs (in het bijzonder heroïne) kent eveneens een gestage toename. Hier treffen we duidelijk organisaties aan die beantwoorden aan de criteria die gehanteerd worden ter omschrijving van misdaadorganisaties : bestaan van samenwerkingsafspraken, continuïteit van de organisatie, zware feiten, internationaal verspreide activiteiten, gebruik van geweld en intimidatie, witwassen van gelden (al dan niet gelieerd aan commerciële structuren), lucratieve doelstelling en/of uit zijn op macht.

Roemenië :

Wat Oost-Europa betreft, is het zo dat België het frequentst geconfronteerd wordt met misdrijven afkomstig uit Roemenië. De Roemenen zijn bijzonder actief in het domein van diefstal en mensenhandel (daaraan verbonden illegale tewerkstelling en prostitutie).

Evaluatiecriteria hier zijn : afspraken tot samenwerking tussen bendes onderling, specifieke takenverdeling, zware feiten, internationale-activiteitenplan, lucratief doel en een zekere vorm van gedisciplineerdheid binnen de organisatie.

Deze beknopte uiteenzetting zou moeten volstaan om de ernst van de situatie aan te geven. Enkel de landen die in een eerste fase al in aanmerking zouden komen voor een uitwisseling van brieven, dan wel administratief akkoord, kwamen hier aan bod. De Franse lijst is iets uitgebreider.

Van belang is vooral ook de dreiging uit Roemenië met klem aan te tonen zodat we ook hier reeds tot een akkoord zouden kunnen komen.

Meteen geven deze omschrijvingen aan dat er genuanceerd zal moeten worden, waarbij telkenmale opnieuw onderhandeld moet worden omtrent wat de exacte prioriteiten inzake samenwerking zijn. Zo is er vanuit de L.M.O.E.'s ook een heel expliciete vraag tot opleiding ­ een vraag die eveneens varieert van land tot land. Vandaar dat u het voorgelegde ontwerp vooral dient te beschouwen als een voorstel tot basistekst, die dan naar gelang van de reële behoeften bijgestuurd dient te worden.

Ten besluite verzoeken de betrokken ministers de bevoegde commissies van de Senaat in te stemmen met de voorgestelde werkmethode. Aanvankelijk zal die, mede gelet op de urgentie, bestaan uit een uitwisseling van brieven om op korte termijn een samenwerking tot stand te brengen met genoemde Staten, met het oog op uitwisseling van informatie, maar ook om gemeenschappelijke acties uit te werken in verband met de opleiding.

Op langere termijn zal een verdrag worden gesloten.

II. EERSTE GEDACHTENWISSELING

Een lid zegt dat wat de minister heeft verklaard hem bang maakt, maar dat dit niet het gevolg is van de beschreven toestand, namelijk dat er in België in de criminele sfeer georganiseerde groepen van buitenlandse oorsprong bestaan.

Spreker hecht geen groot belang aan dit laatste element. Hij is er immers van overtuigd dat soortgelijke groepen, maar dan van Belgische origine, ook in het buitenland opereren. Dit verschijnsel valt ongetwijfeld te verklaren doordat de sociale controle die op iemand wordt uitgeoefend minder groot is in het buitenland dat in het land van oorsprong.

Volgens het lid is het voornaamste gevaar in verband met de georganiseerde misdaad, zoals aangegeven in het rapport van de Commissie-Van Traa dat onlangs in Nederland werd gepubliceerd, dat de autoriteiten in de val trappen die door de georganiseerde criminaliteit wordt gespannen, namelijk dat zij de regels niet meer respecteren die zij zelf hebben vastgelegd.

De bijzondere politietechnieken zijn daar een voorbeeld van.

Het voorstel dat de minister thans verwoordt en waarvoor hij de urgentie inroept, strekt ertoe een ongebruikelijke procedure toe te passen, namelijk het uitwisselen van brieven in plaats van het sluiten van verdragen.

Spreker onderstreept eerst de noodzaak om een uiterste datum vast te stellen voor het sluiten van verdragen met de betrokken landen.

Een tweede belangrijk punt betreft de controle die wordt uitgeoefend op het politieoptreden. Deze controle is noodzakelijk, al was het maar omdat de politie het monopolie van de wettelijke gewelduitoefening heeft.

Gebleken is dat deze controle, die al moeilijk is wanneer het om activiteiten binnenslands gaat, nog gecompliceerder is bij grensoverschrijdende acties.

Iedereen kent wel een of ander voorbeeld waarin de politie van een Staat hulp heeft gevraagd aan die van een andere Staat om een probleem op te lossen dat zijzelf niet kon of durfde oplossen.

Ook moet erop worden toegezien dat de akkoorden die zullen worden gesloten, zo open mogelijk zijn.

In dat verband feliciteert spreker de minister voor zijn initiatief om vooraf het Parlement te raadplegen terwijl dit strikt juridisch niet noodzakelijk was.

Die openheid die zoëven werd geëist, is nodig omdat in strafzaken de rechtbanken van de diverse betrokken landen in principe niet gebonden zijn door de inhoud van de uitgewisselde brieven.

Voorzichtigheid is dus geboden, te meer omdat het mogelijk is dat sommige wijzen van bewijsvoering die in één land zijn toegelaten, in een ander land verboden zijn.

Zo bijvoorbeeld verschillen de opvattingen in verband met de telefoontaps aanzienlijk van land tot land, zelfs binnen de Europese Unie.

Spreker onderstreept nog dat men er na tal van moeilijkheden in geslaagd is een Europese politiedienst op te richten, namelijk Europol, waaraan in de voorgestelde tekst niet wordt gerefereerd.

Deze dienst beschikt inderdaad over beperkte bevoegdheden en er is momenteel geen eigenlijke rechterlijke controle op Europol.

In welke mate zal deze instelling betrokken worden bij de bedoelde akkoorden ?

Het lid stelt tevens vast dat twee landen die in deze aangelegenheid een zeker belang hebben, door de minister niet werden vermeld. Het gaat om Georgië en Albanië.

Is de minister voornemens ook voor die twee landen een inspanning te doen ?

Op een heel ander vlak moet erop worden gewezen dat, wanneer men in ons land iets wil doen aan de structuur van de politiekorpsen en hun werkmethodes, men om historische, structurele en bevoegdheidsredenen steeds stuit op het probleem van het openbaar ministerie.

Een voorbeeld daarvan : nog niet zo lang geleden had men te Antwerpen vastgesteld dat iemand in het land was die ervan werd verdacht geld, papieren en diverse andere waarden te hebben verduisterd.

Ook de F.B.I. had belangstelling voor hem.

Op verzoek van de Staatsveiligheid werd deze man voor verhoor opgeroepen door het parket van Antwerpen. Naar het schijnt is hem alleen gevraagd waarom hij een valse naam had.

Het was voor de betrokkene niet moeilijk om veiligheidsredenen in te roepen.

Hij werd vervolgens vrijgelaten en verdween met de waardepapieren en de documenten die hij in bezit had, waarop uiteraard een felle reactie kwam van de Amerikaanse autoriteiten.

Dit voorbeeld illustreert het feit dat wanneer men akkoorden sluit waar de politie een rol te spelen heeft, zonder daarbij het openbaar ministerie te betrekken, het gevaar bestaat dat de zaken de verkeerde in plaats van de goede kant opgaan.

In het genoemde geval is het duidelijk dat de kans bestaat dat in de diverse betrokken politiekorpsen ontmoedigd wordt gereageerd.

Tot besluit onderstreept spreker nogmaals dat voorlopig, gelet op de urgentie, weliswaar kan worden gehandeld zoals de minister voorstelt, maar dat men toch de waarborg moet hebben dat een termijn zal worden vastgesteld, indien niet voor de ratificatie van een verdrag dan toch minstens voor een rapport over de voortgang die met het opstellen van een verdrag is geboekt.

Een ander lid zegt dat hoewel de beschreven verschijnselen niet recent zijn, hij kan begrijpen dat het verzoek van de minister met een zekere urgentie gepaard gaat. Deze spoedeisendheid verschilt echter naar gelang van het land.

De door de minister voorgestelde procedure lijkt voorlopig te zijn, wat betekent dat een aantal uiterste data zullen moeten worden vastgesteld.

Voorts werd niet verduidelijkt tussen welke ministers van de betrokken landen er een uitwisseling van brieven zal plaatsvinden. Hieruit zou kunnen worden afgeleid hoe de partnerlanden aankijken tegen het soort problemen dat men wil behandelen.

De ontwerp-brief wijst in fine op de mogelijkheid om een verdrag te ondertekenen.

Ook al legt België zich erop vast dat binnen een bepaalde termijn te doen, ongeacht of het om een verdrag of een ander soort overeenkomst gaat waarbij de bemoeienis van het Parlement vereist is, dan nog moet het partnerland het ermee eens zijn dezelfde weg te kiezen.

Bovendien zou het wenselijk zijn dat de specifieke toestand van ieder land kan worden bestudeerd.

Het Parlement zou per geval op de hoogte moeten worden gebracht van het voornemen om brieven uit te wisselen zodat een debat, hoe summier ook, kan worden gehouden.

Wat de kern van de zaak betreft, zegt spreker verbaasd te zijn over de formulering van het eerste lid van de voorgestelde ontwerp-brief. Men moet zich er immers voor hoeden om een verband te leggen tussen de toename van criminele verschijnselen en de illegale immigratie.

Hoewel dat laatste op zich een misdrijf is, mag het niet worden verward met criminele feiten in het algemeen.

Deze onterechte vermenging leidt soms tot nefaste gevolgen en met name tot langere termijnen van administratieve hechtenis.

Een lid verklaart het eens te zijn met een aantal reeds geformuleerde opmerkingen, vooral met de laatste opmerking van de vorige spreker.

Het is volstrekt ongefundeerd om de illegale immigratie op voet van gelijkheid te zetten met ernstige misdaden en delicten zoals bijvoorbeeld mensenhandel en drugshandel.

Dat verhindert uiteraard niet dat de Staten die dit wensen, akkoorden kunnen sluiten inzake immigratie.

Spreker verwijst vervolgens naar de nota van de rapporteur, opgesteld ten behoeve van de leden van de verenigde commissies (zie bijlage 1 bij dit verslag).

Wat betreft het vastleggen van termijnen voor het sluiten van verdragen, vestigt het lid de aandacht op de gevolgen die daaruit zouden kunnen voortvloeien.

Betekent dit dat de uitwisseling van brieven slechts een voorlopig karakter heeft en dat de gevolgen daarvan bijgevolg in de tijd begrensd zijn ?

Persoonlijk is spreker meer voorstander van een geadviseerde termijn, daarbij voor ogen houdend dat door de verscheidenheid van de betrokken landen het vaststellen van één termijn in de praktijk wellicht niet zal werken.

Zoals een vorige spreker reeds heeft aangestipt, zou iedere uitwisseling van brieven aan het Parlement moeten worden voorgelegd. De bevoegde ministers zouden voorts met regelmatige tussenpozen (bij voorbeeld om de 6 maanden of om het jaar) verslag moeten doen aan het Parlement over de resultaten waartoe die uitwisseling van brieven heeft geleid, en wel tot een verdrag is gesloten.

Spreker merkt voorts op dat het onderbrengen van landen onder de benaming « L.M.O.E. » geen nauwkeurig internationaal statuut heeft.

De uitwisseling van brieven zal dus moeten geschieden land per land. In de tekst staat echter geen opsomming ­ al dan niet limitatief ­ van de bedoelde landen. Hoe zit het bij voorbeeld met Bosnië-Herzegowina, Macedonië, enz. ? Het lid zou over een nauwkeurige lijst willen beschikken.

Inhoudelijk heeft het lid de volgende opmerkingen :

1) iedereen kent de wederwaardigheden van de Schengen-akkoorden. Desondanks ware het verkieslijk geweest dat de landen die deze akkoorden hebben ondertekend, gezamenlijk zouden optreden ten aanzien van de L.M.O.E., wat in overeenstemming zou zijn geweest met het « Schengen »-concept.

2) De centrale autoriteit is in dit geval de algemene politiesteundient. In de lijst van bevoegde diensten en autoriteiten worden echter een reeks instellingen opgesomd, waaronder de nationale magistraat en de gerechtelijke politie, maar niet de parketten, noch het toekomstige college van procureurs-generaal, dat tot taak zou moeten hebben het strafrechtelijk beleid te coördineren onder het gezag en het toezicht van de minister.

Spreker vreest dat een slim advocaat hierop zou kunnen inspelen en staande houden dat de parketten geen enkele bevoegdheid hebben om ter zake op te treden.

3) Het refereren aan Interpol roept vragen op, omdat algemeen bekend is dat deze instelling niet naar behoren werkt.

Niets belet echter dat bij het uitwisselen van brieven meer passende en nauwkeurige elementen worden vastgelegd en dat bijvoorbeeld naar Europol wordt verwezen.

4) Zijn er waarborgen dat de spoedprocedure die hier door de minister wordt voorgesteld, beperkt zal blijven tot dit specifieke geval en dat ze morgen niet zal worden toegepast in een andere samenhang en voor andere landen, wat er uiteindelijk op zou neerkomen dat de klassieke procedure van het opstellen en ratificeren van verdragen wordt uitgehold ?

Na op deze punten voorbehoud te hebben gemaakt schaart spreker zich achter het voorstel van de minister.

Een ander lid vraagt welke criteria werden toegepast om de Staten te selecteren die de minister heeft opgesomd.

Spreekster verbaast er zich bijvoorbeeld over dat ex-Joegoslavië daar niet bij is, ondanks het feit dat in dat land enige verwarring heerst.

Ook zou zij nadere precisering willen over hetgeen wordt verstaan onder « strijd tegen de illegale immigratie ».

Tot slot vraagt spreekster om geruststellende verklaringen over de bescherming van de personen en de persoonlijke levenssfeer ingeval de uitwisseling van informatie er op ruime schaal komt.

Een lid vraagt hoe dit initiatief past in het kader van de aan de gang zijnde uitbreiding van de E.U. : de I.G.C. is net begonnen, er is sprake van om de Unie bevoegd te maken voor een gedeelte van de derde pijler en tegelijkertijd neemt men bilaterale initiatieven die plaats hadden kunnen vinden in overleg met de Europese partners, althans met de landen van de Schengen-groep.

Hoe zal de procedure van uitwisseling van brieven zich verhouden tot artikel K van het Verdrag van Maastricht ?

Volgens een andere spreker moet elke geplande uitwisseling van brieven die tot het sluiten van verdragen kan leiden, in feite door het Parlement goedgekeurd worden.

De argumenten die het Hof van Cassatie aanvoert, laten duidelijk zien dat de procedure van uitwisseling van brieven geen middel mag worden om de parlementaire procedure inzake de bekrachtiging van verdragen te omzeilen.

Zoals reeds werd gezegd, behoort het Parlement ten minste op de hoogte te worden gehouden niet alleen van elke uitwisseling van brieven, maar ook van de ontwikkelingen in de toestand.

Vervolgens vraagt spreker of het voorstel om brieven uit te wisselen alleen van ons land uitgaat dan wel of de opgesomde landen (of andere landen) daarom ook hebben gevraagd.

Is het inderdaad niet zo dat alleen wanneer de twee partijen bij dit soort overeenkomst hun belangen gediend zien, men ook positieve gevolgen kan verhopen ?

Wat de behandelde aangelegenheden betreft, meent het lid, zoals andere leden overigens, dat die in de brieven zelf vermeld moeten staan. Hij heeft immers vastgesteld dat de tekst niet evenwichtig is opgesteld. Op dat punt bevat de bijlage heel wat meer informatie dan de brief zelf.

Zoals er reeds op werd gewezen, komt daar nog bij dat het verband dat stelselmatig wordt gelegd tussen de zware criminaliteit en de immigratie kan leiden tot onduidelijkheid over het werkelijk nagestreefde doel.

Wat de betrokken landen betreft, ziet het ernaar uit dat Polen niets anders is dan een « doorvoerland » voor maffiose groepen die hun thuishaven in hoofdzaak in Oekraïne en in Rusland hebben, twee landen die in de plannen van de minister niet lijken voor te komen.

Ook zou men duidelijk moeten maken welke samenhang er bestaat tussen de voorgestelde procedure en de bestaande regelingen (Schengen, de Benelux-overeenkomst betreffende de controle op personen, Interpol, Europol, ...).

Rekening houdend met de mogelijke strafrechtelijke gevolgen van de te sluiten overeenkomsten, meent ook spreker tenslotte dat de parketten, en dus niet alleen de gerechtelijke politie, vermeld moeten staan bij de ter zake bevoegde overheid.

Een ander lid vraagt of er al contacten zijn geweest met de betrokken landen.

Is de ontwerp-brief die aan de commissies is voorgelegd, reeds aan die landen meegedeeld ?

Spreker wijst erop dat men te maken heeft met een soort « standaardbrief » die bedoeld is voor de L.M.O.E.'s maar ook voor andere landen kan worden gebruikt, zoals de bespreking heeft aangetoond.

Nu is het zo dat het niet om dezelfde brief zou kunnen gaan voor alle landen. Het behoort tot de mogelijkheden dat die wordt aangepast aan de specifieke problemen van elk van die landen.

Wat nu de termijn betreft, wordt voorgesteld de commissie opnieuw bijeen te roepen wanneer voor elk land de brief gereed is voor ondertekening.

Die brief zou ook de geldigheidstermijn van de overeenkomst moeten vermelden om de twee partijen te verbinden met dien verstande evenwel dat de termijn in feite moet samenvallen met de vermoedelijke duur van de parlementaire procedure. De behandeling van elke brief in de commissie zou zo in zekere zin een eerste vorm van instemming inhouden die voorafgaat aan de instemming van het toekomstige verdrag.


Na deze gedachtenwisseling stelt de voorzitter een aantal vragen aan de leden over het voortzetten van de procedure.

De commissies moeten het onder meer eens worden over de regels en de gevolgen van de voorgestelde procedure.

Moet de minister aan de commissieleden de definitieve tekst van elk van die brieven voorleggen ? Welke gevolgen brengt die mededeling tot stand ? Wat is de geldigheidstermijn van de op die manier gesloten overeenkomsten ?

Een lid is van oordeel dat, voor er verder wordt gegaan, de minister(s) moet(en) meedelen of hij/zij het eens is/zijn over het beginsel van een beperkte geldigheidsduur van de overeenkomsten en van een voortgangsrapportage in het Parlement.

Dat zal immers een grote invloed hebben op de juridische vorm van de overeenkomsten en hoe dan ook het politieke standpunt beïnvloeden dat de fractie van spreker in dezen zal innemen.

Een ander lid deelt mee dat de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen in overleg met de minister besloten heeft het totstandkomingsproces van de verdragen van meer nabij te volgen.

Dat lijkt ook hier noodzakelijk, omdat het voorbereidingsstadium van de overeenkomsten zo niet belangrijker dan toch even belangrijk is als het sluiten ervan. Meer bepaald dient men te kunnen nagaan of er rekening werd gehouden met de opmerkingen van de commissies.

Ook volgens een ander lid is het wenselijk dat de minister(s) de vragen beantwoordt/beantwoorden binnen een zeer korte termijn.

De minister deelt mee dat nu reeds overeengekomen is om bij de uitwisseling van brieven een termijn van één jaar vast te stellen voor het sluiten van een verdrag.

Daar komt nog bij dat de betrokken ministers op 22 april 1996 naar Hongarije vertrekken om er een politieacademie te openen. Het ware wenselijk dat zij tegen die datum de instemming van de Senaat krijgen over de procedure inzake de uitwisseling van brieven.

Tot op heden is nog geen enkele tekst gestuurd naar de verschillende betrokken landen.

Een lid stelt voor dat de betrokken ministers of een van hen aan de leden van de verenigde commissies of aan hun voorzitters onmiddellijk een brief sturen waarin zij toezeggen zich bij de onderhandelingen te zullen houden aan de voornaamste voorwaarden die in dit debat zijn gesteld (vaststellen van een termijn, voortgangsrapportage, onderscheid tussen clandestiene immigratie en zware criminaliteit in de ontwerp-brief).

Zo kunnen de ministers reeds het voortouw nemen bij hun reis naar Hongarije zonder te wachten op de volgende vergadering van de verenigde commissies, die uit de bij die gelegenheid gevoerde gesprekken vervolgens eventueel conclusies kunnen trekken.

De minister geeft er de voorkeur aan mondeling toelichting te verschaffen over een aantal vragen.

III. ANTWOORDEN VAN DE VICE-EERSTE MINISTER EN MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN TWEEDE GEDACHTENWISSELING

Volgens de minister van Binnenlandse Zaken draaien de vragen van de verschillende sprekers rond de volgende thema's :

1) Keuze van de procedure en taak van het Parlement in het kader daarvan :

Er valt eerst op te merken dat geen enkel initiatief werd genomen vóór de Senaat werd gehoord, terwijl in het merendeel van de gevallen de parlementaire controle bij dit soort zaken meestal a posteriori wordt uitgeoefend.

Aan onze Europese partners is meegedeeld dat de teksten nagenoeg gereed zijn doch dat er vooraf een bespreking met het Parlement moest plaatsvinden.

De Senaat lijkt de voorgestelde procedure te kunnen aanvaarden onder een aantal voorwaarden :

­ de tekst zelf van de brief moet uitdrukkelijk vermelden dat men zich ertoe verbindt een verdrag binnen een bepaalde termijn te sluiten (bijvoorbeeld binnen een jaar).

De minister verklaart het daarmee eens te zijn.

­ de minister moet in het Parlement verslag uitbrengen over de stand van zaken. De minister kan het ook daarmee eens zijn, maar stelt voor dat er op geregelde tijdstippen en stelselmatig wordt gerapporteerd over alle betrokken landen samen.

2) Transparantie van de teksten en taak van de nationale magistraat :

De uitwisseling van brieven betreft de uitwisseling van informatie in het stadium van het proactief onderzoek en niet van het gerechtelijk onderzoek ook al is het onderscheid tussen die twee stadia vaak onduidelijk en soms onmogelijk.

Men is er altijd van uitgegaan dat de informatie zou worden uitgewisseld onder het toezicht van de nationale magistraat en volgens bepaalde regels om een evenwicht tot stand te brengen tussen de noodzakelijke vertrouwelijkheid (ingegeven door het soort gegevens) en de noodzaak van enige controle.

3) Uitzonderlijke aard van het overwogen initiatief :

De minister deel aan de leden de lijst mee van de landen waarmee zal worden samengewerkt en de criteria die bij de keuze werden gehanteerd (cf. bijlage 3 bij dit verslag).

Het gaat om de volgende criteria :

­ een overeenkomst wederzijdse rechtshulp hebben gesloten;

­ overeenkomst 108 van de Raad van Europa hebben bekrachtigd;

­ het E.V.R.M. hebben bekrachtigd;

­ over een eigen wetgeving inzake gegevensbescherming beschikken, vergelijkbaar met de Belgische wetgeving.

Volgens deze criteria kwamen bij voorrang in aanmerking Polen, Tsjechië, Slovenië, Slovakije, Hongarije en Roemenië.

Dat laatste land vormt echter een uitzondering omdat het niet aan alle vastgestelde criteria voldoet. Volgens de minister is die uitzondering evenwel te verantwoorden wegens de bijzondere ­ positieve en negatieve ­ banden die België en Roemenië onderling hebben.

Aan de ene kant is het immers zo dat Roemenië werkelijk de bedoeling heeft samen te werken.

Aan de andere kant kan dat land een rol spelen in het bestrijden van de criminaliteit, meer bepaald de drugstrafiek vanuit Turkije die over het Roemeense grondgebied verloopt.

Ten slotte moet paal en perk gesteld worden aan een aantal criminele activiteiten waarin in België verblijvende Roemeense onderdanen verwikkeld zijn.

Voor ons land is de samenwerking met Roemenië dus van het allergrootste belang.

4) Reacties op een passage in de ontwerp-brief over de illegale immigratie :

Deze tekst luidt als volgt :

« De bestrijding van de mensenhandel en de beteugeling van de illegale immigratie, en meer in het bijzonder de eliminatie van georganiseerde netwerken, behoren tot het streven van onze Regering en van ons Parlement (...).

Om tastbare resultaten te verkrijgen op dit vlak, dienen wij nieuwe operationele maatregelen te treffen (...) ».

Ook al hebben we er moeite mee, toch moeten we toegeven dat de manier waarop de illegale immigratie georganiseerd is ­ om maar te zwijgen van de mensenhandel ­ een belangrijk onderdeel is van de georganiseerde misdaad.

Onze bedoeling is niet een bepaald beleid te voeren ten aanzien van de vreemdelingen maar wel een einde te maken aan het aantal georganiseerde toestanden met betrekking tot de illegale immigratie die ongetwijfeld gevolgen hebben voor de criminaliteit.

Het is juist dat op dit terrein met omzichtigheid moet worden gehandeld. Men mag evenwel niet blind zijn voor de realiteit en men moet blijven zoeken naar oplossingen in overleg met de betrokken landen.

De minister verklaart er persoonlijk van overtuigd te zijn dat in de meeste gevallen de mensen zelf de eerste slachtoffers zijn omdat ze ontworteld raken en na maanden of jaren ten slotte in een uitzichtloze toestand belanden.

5) Verwijzing in de ontwerp-tekst naar Interpol :

Deze instelling heeft ongetwijfeld voor- en nadelen maar er bestaat op het ogenblik geen geldig alternatief.

De Europese verankering van Europol is nog onvoldoende. Niet alle landen willen hieraan meewerken.

In dit geval is een verwijzing naar Europol dus uitgesloten. Het is verkieslijk te kiezen voor Interpol, dat op het gebied van de waarborgen inzake uitwisseling van gegevens zeer duidelijke en strikte regels in acht neemt.

6) Verhouding tussen de beoogde uitwisseling van brieven en de internationale samenwerkingsovereenkomsten, in het bijzonder de Schengen-akkoorden :

Die verschillende overeenkomsten zijn vaak moeilijk toe te passen, gewoonlijk functioneren ze op een hoger niveau, in het bijzonder wat het computersysteem betreft. De Staten die betrokken zijn bij de Schengen-akkoorden nemen een pragmatische houding aan en spannen zich in om de akkoorden uitvoerbaar te maken. Vastgesteld wordt dat de georganiseerde afscherming van Schengen-landen ten opzichte van derde Staten te ver gaat.

De Benelux van haar kant poogt voortdurend de samenwerking te stimuleren en ook als Benelux op te treden via gemeenschappelijk « verbindingsofficieren ».

Het is evenwel een illusie te denken dat de Europese Unie of de Schengen-landen als groep kunnen optreden.

België zou daarvan voorstander zijn maar op dit moment is het al moeilijk een gemeenschappelijk standpunt in te nemen inzake visa. Hoe moeilijk zal dat niet zijn voor een overeenkomst over politiesamenwerking of andere soortgelijke aangelegenheden ? Toch is dit een na te streven doel.

Met de Benelux gaan we in de richting van een optreden via gemeenschappelijke « verbindingsofficieren ». Zoals de zaken er nu voorstaan, is het nauwelijks mogelijk méér te doen.

7) Ministers die de brieven zullen ondertekenen :

Het gaat om de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Beide ministers zijn gezamenlijk bevoegd voor deze aangelegenheid.

8) Belangstelling van de landen waarvoor die brieven bedoeld zijn, voor een dergelijke procedure :

De minister bevestigt dat die belangstelling bestaat. De zes landen die eerder al werden opgesomd, hebben reeds officieel verzocht om het sluiten van een overeenkomst en zullen geen moeilijkheden maken over

het voortzetten van de procedure op parlementair niveau. Zij beschouwen immers het sluiten van een dergelijke overeenkomst als een stap in het proces van toenadering tot West-Europa.


Een lid herinnert eraan dat een vraag is gesteld over de specificiteit van de uitwisseling van brieven als juridisch instrument.

Spreekster zou van de minister ook graag een vollediger antwoord krijgen op de vragen over de implicaties van een uitwisseling van brieven voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, voor de bestaande overeenkomsten en voor de uitbreiding van Europa met de hier betrokken landen, zoals die blijkt uit het standpunt dat door het Europees Parlement op 17 april jongstleden is ingenomen.

Een ander lid verwijst naar de opmerkingen over de eerste alina van de ontwerp-brief. Verschillende leden hadden betreurd dat in die tekst de toenemende criminaliteit al te zeer in verband werd gebracht met de illegale immigratie.

Spreker is van mening dat het antwoord van de minister op dit punt geen volledige voldoening schenkt.

Hij vraag of er naar aanleiding van het recente contact met de Hongaarse overheid van 22 april jongstleden reeds een uitwisseling van brieven heeft plaatsgehad.

Indien dat niet zo is, kan men dan nog overwegen die alinea van de ontwerp-brief te wijzigen ?

De minister antwoordt dat aan de Hongaarse overheid is gezegd dat de tekst haar zo vlug mogelijk bezorgd zou worden maar dat hij nog niet vaststond.

De vorige spreker stelt derhalve voor in het eerste lid van de ontwerp-brief de woorden « en van de controlediensten aan de grenzen die bevoegd zijn inzake beteugeling van de illegale immigratie » te schrappen. Het derde lid van de brief handelt immers over dat ontwerp.

De minister merkt op dat in dat geval het begrip « samenwerking van de controlediensten aan de grenzen » in het derde en het vierde lid moet worden ingevoegd.

Mits dat gepreciseerd wordt, is de minister het eens met de voorgestelde wijziging.

Een lid herinnert eraan dat een vorige spreker erop aangedrongen had dat voor de procedure van het uitwisselen van brieven telkens de instemming van het Parlement gevraagd zou worden. De minister heeft gewezen op de mogelijkheid van een halfjaarlijkse evaluatie.

Mag men aannemen dat die evaluatie neerkomt op een formele instemmingsprocedure ?

In diezelfde gedachtengang voegt een ander lid eraan toe dat een lid zelfs gevraagd had dat het Parlement zou worden geïnformeerd over het voornemen om tot een uitwisseling van brieven over te gaan.

Andere sprekers hebben zich zorgen gemaakt over de manier waarop de parketten betrokken zouden worden bij de uitwisseling van brieven omdat volgens hen de parketten moesten voorkomen op de lijst van de ter zake bevoegde instanties aangezien zij de politieactiviteit coördineren.

Een spreker onderstreept dat de minister nu een belangrijke stap gezet heeft door het Parlement vooraf te raadplegen. Het is ook goed dat het probleem wordt voorgelegd aan de Verenigde Commissies.

Sommige hoogleraren houden vol dat een dergelijke stap niet nodig was en dat de zaak zuiver administratief geregeld kon worden. Spreker verklaart overtuigd te zijn van het tegendeel.

Hij dringt er ook op aan dat andere landen toegevoegd worden aan de lijst van betrokken landen, zoals Georgië, Albanië, Oekraïne, enz.

Spreker deelt het standpunt van de minister dat Roemenië in de lijst van de betrokken landen moet worden opgenomen ondanks het feit dat Roemenië het Europees Verdrag van de rechten van de mens niet heeft geratificeerd.

Vele medeburgers worden geconfronteerd met geweldpleging door onderdanen van de betrokken landen. Dit veroorzaakt een psychose en leidt tot vooroordelen ten overstaan van de onderdanen van alle voormalige Oostbloklanden.

Die toestand is voor de politieke wereld een signaal dat het probleem vastberaden moet worden aangepakt.

Spreker vraagt dat de minister(s) de leden van de verenigde commissies meedeelt (meedelen) hoeveel onderdanen van de L.M.O.E.'s thans in België zijn opgesloten, voor welke strafbare feiten en op welke wijze (in voorlopige hechtenis, na definitieve veroordeling). Worden ze onmiddellijk gerepatrieerd en welke procedure wordt gewoonlijk gevolgd ?

Duidelijke informatie hierover maakt het immers mogelijk komaf te maken met de vooroordelen die extremistische partijen zo graag aangrijpen.

Spreker is van oordeel dat de procedure van de uitwisseling van brieven haar verantwoording vindt in de snelheid waarmee afspraken gemaakt kunnen worden.

Van essentieel belang is dat het Parlement wordt betrokken bij wat zal gebeuren. Volgens de Grondwet moeten overeenkomsten die de Staat lasten oplegt of de Belgen individueel binden aan het Parlement worden voorgelegd. Het Parlement moet dus voortdurend op de hoogte worden gehouden van de stand van zaken bij het uitwisselen van brieven maar ook van de uitvoering ervan, in voorkomend geval door de parketten.

Spreker verwijst naar de mening van de professoren Alen, Deltour en Moerenhout, die ervan overtuigd zijn dat inspraak van het Parlement ter zake vereist is.

Het lid rekent er dus op dat het onderwerp te gepasten tijde opnieuw op de agenda van de verenigde commissies zal worden geplaatst.

De minister van Binnenlandse Zaken verklaart dat het duidelijk is dat elke actie die wordt ondernomen, in overeenstemming zal moeten zijn met de wetgeving betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Men zal zich herinneren dat België geweigerd heeft de Schengen-akkoorden te ondertekenen zolang een dergelijke wetgeving niet bestond. De twee andere voorwaarden betroffen het bestaan van een wapenwetgeving en een wetgeving over de controle op de politie.

Wat de Europese Unie betreft, onderstreept de minister dat alles in het werk moet worden gesteld om de Unie open te stellen voor de Oosteuropese landen.

Wil men grote sociale moeilijkheden vermijden, dan moet men evenwel beseffen dat een dergelijke opening naar het Oosten pas mogelijk is wanneer de kandidaat-landen erop voorbereid zijn, onder meer door het goedkeuren van een aangepaste sociale wetgeving, door het bereiken van een voldoende geacht welvaartsniveau, maar ook door het politieoptreden zoveel mogelijk te coördineren.

De voorgenomen contacten tussen de Belgische politie en de politie van die landen zijn dus, zij het op een beperkt vlak, een noodzakelijke voorwaarde voor de uitbreiding van de Europese Unie.

Een analoge redenering geldt voor de Schengen-akkoorden. Indien men die akkoorden wil uitbreiden tot andere landen, moet eerst aan de kandidaat-landen worden uitgelegd aan welke voorwaarden ze moeten voldoen en hoe ze zich daarop kunnen voorbereiden.

Deze voorbereiding zal intensief en langdurig moeten zijn.

Wat de instemming van het Parlement betreft, is opgemerkt dat de voorgestelde tekst geen overeenkomst in vereenvoudigde vorm is, waarvoor de goedkeuring van het Parlement vereist zou zijn. Dat is tenminste de overheersende mening, zelfs indien hierover tijdens de laatste grondwetsherziening betwisting is gerezen.

In dit geval gaat het om intentiebrieven die later, binnen een bepaalde termijn en in de vorm van een verdrag, ter goedkeuring voorgelegd zullen worden.

Dat heeft niets te maken met de grondwetsbepaling die de laatste spreker aangehaald heeft en die trouwens in de nieuwe tekst van de Grondwet niet voorkomt.

Voor het overige is de informatieplicht ten aanzien van het Parlement vervuld aangezien de minister in het kader van deze gedachtenwisseling zijn bedoelingen, de lijst van de betrokken landen en de inhoud van de overeenkomsten mededeelt. Om de zes maanden zal aan het Parlement medegedeeld worden hoever de zaken in hun geheel staan.

Wanneer de ministers de procedure op hun niveau hebben afgerond, zullen de ontwerpen van verdragen aan het Parlement worden voorgelegd.

Deze werkwijze stemt perfect overeen met de geest van de laatste grondwetsherziening en reikt zelfs verder.

Wat de rol van het parket betreft, verklaart de minister dat over alle teksten voortdurend overleg is gepleegd met de nationale magistraten en met het ministerie van Justitie.

Overigens is het op hun verzoek dat in de tekst nog geen sprake is van een verbindingsmagistraat, maar het is niet uitgesloten dat dit idee later wordt opgenomen en in dat geval zal de commissie voor de Justitie waarschijnlijk ingelicht en geraadpleegd worden.

Er is gevraagd een aantal landen toe te voegen aan de voorgestelde lijst. De minister is er zich natuurlijk van bewust dat er ook problemen rijzen met andere landen dan die welke gekozen zijn. Zoals reeds gezegd, is de keuze echter gemaakt op basis van bepaalde criteria waaraan de landen die door verschillende sprekers zijn opgenoemd, niet beantwoorden.

Voordat politiesamenwerking met deze landen tot stand komt, dienen eerst een aantal stappen te worden ondernomen.

Zoals andere sprekers onderstreept een lid dat de minister een belangrijke stap gedaan heeft, aangezien hij het Parlement heeft willen raadplegen alvorens een beslissing te nemen.

Het lid verklaart zich bewust te zijn van het feit dat het onderwerp waarover de uitwisseling van brieven handelt, risico's inhoudt. De zaken worden bijzonder onduidelijk wanneer men spreekt over de speciale politietechnieken en de desbetreffende samenwerking onder de Staten.

België kan dienaangaande geen kritiek uitoefenen op andere Staten aangezien het zelf niet over wetten beschikt.

De bij de uitwisseling van brieven betrokken landen hebben evenmin wetten, hoewel blijkt dat zij regelmatig gebruik maken van dergelijke politietechnieken.

Spreker besluit hieruit dat enerzijds de leemte in het Belgische recht opgevuld moet worden en dat anderzijds voorzichtigheid geboden is in verband met de vraag wat de betrokken landen als bijzondere politietechnieken beschouwen.

De minister antwoordt dat de minister van Justitie en hijzelf er steeds meer van overtuigd zijn dat het tamelijk dringend wordt deze materie in het Belgische recht te reglementeren.

Door dit gemis aan wetgeving komt ons land inderdaad in een zwakke positie te staan ten opzichte van andere landen.

Hetzelfde geldt voor de eis die België aan zijn partners stelt in verband met de ratificatie van het E.V.R.M. : België heeft zelf nog niet alle protocollen ervan geratificeerd.

Een spreker merkt op dat de minister gesproken heeft over een bezoek aan Hongarije voor het openen van een politieschool en niet van een « F.B.I.-Academy » zoals in sommige media gemeld is.

Het schijnt zelfs dat sommige personen tijdens deze plechtigheid duidelijk de kleuren van de F.B.I. droegen.

Spreker maakt zich zorgen over het feit dat er sprake was geweest van contacten en samenwerking tussen de politiediensten van de twee landen, in de staat waarin deze diensten zich thans bevinden, terwijl de Hongaarse politiediensten blijkbaar in een heel ander kader en met andere uit de Verenigde Staten ingevoerde technieken worden opgeleid.

Zo lopen wij het gevaar geconfronteerd te worden met het gebruik van methoden die, gelet op onze wetgeving en onze eigen technieken, weinig orthodox lijken.

De minister antwoordt dat de desbetreffende politieschool wel degelijk een Hongaarse school is maar dat zij voor een niet onaanzienlijk deel gesponsord wordt door de Verenigde Staten, die waarschijnlijk bevoorrechte contacten ermee wensen te onderhouden.

Dat er van deze sponsoring geen geheim wordt gemaakt, vloeit voort uit het public-relationsbeleid van de Verenigde Staten.

De Europese landen waren op de opening uitgenodigd en zijn op deze uitnodiging ingegaan.

België heeft anderzijds altijd met Hongarije samengewerkt met het oog op een reorganisatie van de politie.

Alle landen die bij de uitwisseling van brieven betrokken zijn, inclusief België, zullen hun steun moeten verlenen aan alles wat te maken heeft met de opleiding, de ontwikkeling van nieuwe technieken, enzovoort, maar zij zullen eveneens waakzaam moeten blijven en de ontwikkeling van de politiediensten controleren.

Een voorgaande spreker vraagt of onderdanen van de L.M.O.E.'s die in België op heterdaad betrapt worden, en naar hun land van oorsprong gerepatrieerd worden, daar vervolgd worden. Heeft België contacten met de plaatselijke overheid om na te gaan of vervolging ingesteld wordt ?

Men stelt immers vast dat sommige uitgezette personen onmiddellijk naar België terugkeren.

Zal de uitwisseling van brieven een oplossing bieden voor dit probleem ?

De minister antwoordt dat de toestand hierdoor geen fundamentele wijzigingen zal ondergaan. Hierbij kunnen zich twee mogelijkheden voordoen.

In geval van illegale immigratie bestaat inderdaad de kans dat de uitgezette personen vroeg of laat naar België terugkeren. Dat zal zo blijven zolang de economische ontwikkeling in hun land van herkomst ondermaats blijft.

Als het om echte misdadigers gaat, zal de beslissing om iemand al dan niet uit te zetten afhankelijk zijn van de zwaarte van het misdrijf.

Bij kleine misdrijven mag men veronderstellen dat de betrokkene uitgezet zal worden aangezien men hem niet gevangen zal kunnen of willen houden. Waarom zou men hem immers veroordelen tot een boete die men waarschijnlijk maar met veel moeite zal kunnen invorderen ?

Gaat het daarentegen om een zwaar misdrijf, dan zal over het algemeen tussen het parket en de Dienst Vreemdelingenzaken overleg worden gepleegd over de te nemen beslissing.

Dat is bijvoorbeeld het geval bij de mensenhandel.

De vraag zal met name rijzen of de betrokkene niet als getuige dient op te treden.

In de praktijk is het evenwel zeer goed mogelijk dat de afspraak tussen het parket en de Dienst Vreemdelingenzaken niet doorslaggevend zal zijn.

Het personenverkeer in Europa is immers betrekkelijk gemakkelijk en de juridische obstakels die men opwerpt, kunnen omzeild worden.

Anderzijds mag men niet uit het oog verliezen dat degenen die zich in ons land schuldig maken aan misdrijven, er in hun eigen land vaak ook al hebben gepleegd.

Dat bewijst hoe belangrijk het is preventief op te treden tegen de vorming en de werking van georganiseerde misdaadsystemen.

Een lid vraagt hoe de minister het vervolg van de procedure ziet.

De minister antwoordt dat het Parlement nu op de hoogte is gebracht van de voornemens van de Regering. Voor de verdere procedure is geen uitdrukkelijke instemming vereist.

Indien het Parlement dit evenwel, om welk motief dan ook, absoluut onaanvaardbaar zou achten, zou het dit op een of andere wijze aan de Regering moeten laten weten.

Dezelfde toestand zal zich om de 6 maanden voordoen bij het verslag dat de minister zoals afgesproken aan het Parlement zal uitbrengen.

Deze informatie zal nuttig zijn met het oog op de instemming met de komende verdragen.

Zo zal de minister eveneens in staat zijn rekening te houden met de eventuele opmerkingen, zoals nu gebeurd is voor de ontwerp-brief.

Een lid merkt op dat niet alle landen over een wetgeving op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer beschikken die met de onze vergelijkbaar is.

De minister antwoordt dat bijna alle landen toegetreden zijn tot het E.V.R.M. en dat zij dan ook gebonden zijn door artikel 8 van dat verdrag.

Nagenoeg al deze landen hebben verklaard dat zij een recht op individueel beroep ter zake willen toekennen. De mogelijkheid van een dergelijk beroep zal verplicht worden na de ratificatie van het aanvullend protocol nr. 11.

Sommige landen staan op dat vlak zelfs verder dan wij.

Een spreker dringt erop aan dat de termijn van een jaar die afgesproken is voor de ondertekening van een verdrag met de betrokken landen, nageleefd wordt.

Onderzoekshandelingen zullen immers zonder werkelijke grondslag geschieden, hetgeen aanleiding kan geven tot moeilijkheden wanneer de rechtbanken hiervan kennis moeten nemen.

De minister antwoordt dat de voorgenomen uitwisseling van brieven slechts betrekking heeft op het proactief onderzoek en niet op het verrichten van onderzoekshandelingen.

Niettemin zal het nodige worden ondernomen om de termijn van een jaar voor zover mogelijk na te leven.


Eenparig wordt vertrouwen geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.

De Rapporteur,
Henri MOUTON.
Valère VAUTMANS.
Charles-Ferdinand NOTHOMB.
De Voorzitters,
Roger LALLEMAND.

BIJLAGE 1


Het akkoord in vereenvoudigde vorm met de P.E.C.O-landen en de parlementaire instemming voor internationale verdragen

Nota van de rapporteur ten behoeve van de leden
van de verenigde commissies

1. Inleiding

In een recent schrijven verzocht de minister van Binnenlandse Zaken de voorzitter van de Senaat en de voorzitters van de bevoegde commissies om een bijeenkomst te beleggen aangaande een voorstel tot uitwisseling van brieven met de P.E.C.O.-landen (1). De minister van Binnenlandse Zaken werkte in overleg met de minister van Justitie en de minister van Buitenlandse Zaken een voorstel uit om de praktische werkingsmodaliteiten tussen politie- en veiligheidsdiensten aan weerszijden van de grens tot stand te brengen. Volgens de ontwerptekst van de voorgestelde briefwisseling bestaat de samenwerking uit informatie-uitwisseling tussen de politiediensten van de P.E.C.O.-landen, onderlinge technische bijstand en opleiding, evenals wederzijdse hulp bij de voorbereiding van de uitvoering van verzoeken om rechtshulp.

Binnen het korte tijdbestek waarin deze nota werd opgesteld bleek het onmogelijk om na te gaan wat de precieze verhouding is tussen het voorgestelde samenwerkingsverband en de bestaande samenwerking tussen de Schengen-landen. De akkoorden van Schengen voorzien immers eveneens in de uitwisseling van gegevens over personen, voertuigen en voorwerpen via een centraal computersysteem (2). Dezelfde vraag kan gesteld worden aangaande de verhouding van deze akkoorden en de Benelux- overeenkomst met betrekking tot de personencontrole aan de grenzen van de Benelux-landen (3). Ook de verhouding tot de organisatie voor internationale criminele politie (Interpol) is onduidelijk. Dienaangaande lijkt de ontwerptekst van briefwisseling te bepalen dat de voorgestelde samenwerking in elk geval niet in strijd mag zijn met de voorzieningen in het kader van Interpol.

2. Akkoorden in vereenvoudigde vorm

Juridisch lijkt de voorgestelde uitwisseling van brieven beschouwd te moeten worden als een akkoord in vereenvoudigde vorm (accord en forme simplifiée ) (4).

Deze akkoorden onderscheiden zich van verdragen doordat een vereenvoudigde procedure wordt gevolgd bij hun totstandkoming. Het theoretisch onderscheid uit zich vooral in de afwezigheid van de Koning als actor bij het sluiten van akkoord en in vereenvoudigde vorm (5). Het gaat doorgaans om een eenvoudige briefwisseling tussen de ministers of tussen de administraties van verschillende landen.

Dit formele onderscheid tussen internationale verdragen enerzijds en akkoorden in vereenvoudigde vorm anderzijds moet echter worden genuanceerd : ook voor internationale verdragen zijn de vormvoorschriften aanzienlijk soepeler dan voorheen. Vaak is een ratificatie bijvoorbeeld niet meer vereist voor de inwerkingtreding en treden deze verdragen in werking na een notificatie. Dit fenomeen wordt vooral vastgesteld inzake bilaterale internationale verdragen (6).

3. Instemming van het Parlement vereist ?

In België zorgt het onderscheid tussen internationale verdragen en akkoorden in vereenvoudigde vorm voor bijzondere problemen op internrechtelijk vlak, meer bepaald met betrekking tot de parlementaire instemming met deze internationale akten. Doorgaans wordt aangenomen dat akkoorden in vereenvoudigde vorm geen instemming van het Parlement behoeven. Indien dit al zo is, heeft dit vooral te maken met de inhoud van deze akkoorden, die vaak louter technisch-administratieve overeenkomsten zijn (7). Vroeger was voor deze akkoorden in vereenvoudigde vorm immers geen parlementaire instemming vereist omdat het doorgaans niet ging om handelsverdragen, noch om akkoorden die de Staat zouden kunnen bezwaren of Belgen persoonlijk zouden kunnen binden (8). Anders gesteld, indien akkoorden in vereenvoudigde vorm geen instemming behoeven van het Parlement, heeft dit niets te maken met de vereenvoudigde totstandkoming op internationaal vlak, maar wel met het feit dat deze akkoorden doorgaans niet vielen onder de voorwaarden van parlementaire instemming zoals die in het vroegere artikel 68 van de Grondwet vervat lagen.

Het Hof van Cassatie bevestigde deze stelling in een arrest van 25 november 1955 (9). Volgens het Hof is voor een akkoord in vereenvoudigde vorm in elk geval de instemming van het Parlement vereist indien één van de gevallen van toepassing is waarvoor de Grondwet voor een verdrag de instemming van het Parlement voorschrijft. Zo zal een akkoord in vereenvoudigde vorm ook de instemming van het Parlement behoeven indien het Belgen bezwaart, met andere woorden indien het rechtstreeks plichten oplegt aan Belgen.

Een andere interpretatie zou er trouwens toe leiden dat de instemming van het Parlement zou kunnen worden omzeild door een akkoord in vereenvoudigde vorm te sluiten, eerder dan een verdrag. Aangezien de meeste akkoorden in vereenvoudigde vorm overigens niet vielen onder één van de criteria waarvoor de Grondwet de instemming van het Parlement vereiste, juist omwille van het feit dat deze akkoorden eerder administratief-technische zaken regelden, stelden zich in de praktijk weinig problemen.

4. Na de vierde staatshervorming van 1993

Sinds 1993 is de parlementaire instemming vereist voor alle internationale verdragen. Men kan zich afvragen wat de gevolgen zijn van deze wijziging voor de akkoorden in vereenvoudigde vorm. Indien men de redenering van het arrest van het Hof van Cassatie doortrekt, zouden alle akkoorden in vereenvoudigde vorm de parlementaire instemming behoeven. Het Hof had immers impliciet gesteld dat dezelfde criteria die gelden voor internationale verdragen, moeten worden toegepast op akkoorden in vereenvoudigde vorm. De achterliggende redenering, met name het vermijden dat het instemmingsvereiste voor internationale verdragen zou worden omzeild door het sluiten van een akkoord in vereenvoudigde vorm, geldt onverkort.

André Alen (10), Jan Deltour (11) en Roger Moerenhout (12) besluiten hieruit dat voor alle akkoorden in vereenvoudigde vorm de parlementaire instemming is vereist. Deze stelling is verdedigbaar in de mate dat de veralgemening van het instemmingsvereiste voor internationale verdragen een uiting is van de wil van de wetgever om een democratische controle mogelijk te maken op de internationale normatieve akten. In die zin valt moeilijk in te zien waarom akkoorden in vereenvoudigde vorm zouden ontsnappen aan de instemming van het Parlement.

Michel Leroy en Annemie Schaus (13) wijzen op een passage uit de voorbereidende werken volgens welke de praktijk inzake de akkoorden in vereenvoudigde vorm gehandhaafd blijft. Deze vermelding in de voorbereidende werken kan men interpreteren als een uiting van het voornemen om de bestaande soepele procedure voor akkoorden in vereenvoudigde vorm te handhaven (14). Het feit dat echter de praktijk van akkoorden in vereenvoudigde vorm gehandhaafd blijft betekent echter nog niet dat voor deze akkoorden geen instemming van het Parlement zou zijn vereist. Het Hof van Cassatie trok immers zonder meer de instemmingsvereisten voor internationale verdragen door naar akkoorden in vereenvoudigde vorm. In die zin begrepen, zou de veralgemening van het instemmingsvereiste de parlementaire instemming met alle akkoorden in vereenvoudigde vorm impliceren.

Yves Lejeune (15) stelt echter terecht dat het onderwerpen van alle akkoorden in vereenvoudigde vorm aan de parlementaire instemming moeilijk verzoend kan worden met het concept zelf van akkoorden in vereenvoudigde vorm, die een eenvoudige en versnelde procedure vooropstelt. Om die reden kan de veralgemening van de instemmingsverplichting moeilijk worden toegepast op alle akkoorden in vereenvoudigde vorm. De auteur stelt dan ook voor om de verplichting voor de Regering, om de instemming van het Parlement te vragen voor akkoorden in vereenvoudigde vorm, te beperken tot de gevallen waarin deze akkoorden betrekking hebben op aangelegenheden die door de Grondwet aan de wet werden voorbehouden, waarin (impliciet) van bestaande wetgeving wordt afgeweken of waarin een engagement voorkomt om bestaande wetgeving te wijzigen (16).

Hiermee sluit Yves Lejeune ook aan op de Angelsaksische opvatting van deze akkoorden als executive agreements . Indien de akkoorden het louter uitvoerende niveau overstijgen, moeten zij de instemming van het Parlement krijgen.

Men kan zich evenwel afvragen of het criterium ver genoeg gaat. Het is immers nogal evident dat de uitvoerende macht zich bij wege van een akkoord in vereenvoudigde vorm niet kan omtrekken aan de toepassing van de bestaande wetgeving, laat staan dat ze deze kan wijzigen of engagementen opnemen in die zin.

5. Besluit

Uit het voorgaande blijkt dat de vraag of voor het voorgenomen akkoord een parlementaire instemming nodig is, enkel beantwoord kan worden na een beoordeling van de inhoud van het akkoord. Op het eerste gezicht lijkt het akkoord niet af te wijken van bestaande wetgeving en internationale verdragen, zodat althans volgens het voormelde criterium van Yves Lejeune geen parlementaire instemming vereist zou zijn. In de mate dat het akkoord beperkt blijft tot een samenwerking tussen de politiediensten met eerbiediging van elkaars wetgeving en van de internationaal geldende bepalingen, lijkt het inderdaad te gaan om een louter administratieve overeenkomst die geen rechtstreekse gevolgen voor de rechtsonderhorige teweegbrengt.

Anderzijds lijkt het wenselijk dat een materie zoals deze, die verband houdt met strafrechtprocedure en politierecht, zo snel mogelijk volgens een meer formele procedure wordt geregeld waarbij de instemming van het Parlement wordt gevraagd. Men mag immers niet vergeten dat een onderzoeksdaad die in het kader van dit akkoord wordt gesteld, steeds voor een vonnisgerecht zou kunnen worden aangevochten. Om die reden lijkt het verkieslijk een meer stevige juridische basis te voorzien voor deze politiesamenwerking.


BIJLAGE 2


Betreft : Verzoek tot bijeenkomen van een gezamenlijke commissie Justitie - Binnenlandse Zaken - Buitenlandse Zaken ter bespreking van een voorstel tot uitwisseling van brieven met de P.E.C.O.-landen (Pays de l'Europe centrale et orientale)

Mijnheer de Voorzitter,

Gezien de steeds toenemende criminaliteitsdreiging uitgaande van de P.E.C.O.-landen enerzijds en hun sterke vraag tot het uitwerken van een politionele samenwerking en samenwerking in de strijd tegen de illegale immigratie anderzijds, zien we ons heden ten dage geplaatst voor een gigantisch probleem dat ons tot een snelle en efficiënte aanpak noopt.

Elke dag opnieuw worden onze Belgische politie- en veiligheidsdiensten geconfronteerd met belemmeringen die een adequate aanpak op het terrein ernstig bemoeilijken doordat er nauwelijks internationale werkingsafspraken met het merendeel van deze landen werden afgesloten. Hoewel niet zelden de bereidheid tot coöperatie vanuit de P.E.C.O.-landen groot is, zien zij zich niet zelden geplaatst voor een tekort aan technische middelen en mogelijkheden die een dergelijke samenwerking toelaten. Vandaar dan ook de frequent geformuleerde vraag naar bijstand en ondersteuning.

Ons bewust zijnde van de ernst van het probleem en omdat we willen vermijden achter de fenomenen te moeten aanhollen, heb ik samen met mijn collega minister de heer De Clerck en de heer De Rycke een voorstel uitgewerkt dat ons moet toelaten om op korte termijn praktische werkingsmodaliteiten tussen de politie- en veiligheidsdiensten aan weerszijden van de grens tot stand te brengen.

Alhoewel dergelijke vormen van samenwerking normaliter via een verdragstekst worden geregeld, zijn wij echter de mening toegedaan dat wij gezien de hoogdringendheid deze maal een andere weg dienen te bewandelen opdat onze diensten zo snel mogelijk van start zouden kunnen gaan. Daarom wordt voorgesteld om met een aantal van deze landen ­ geselecteerd op basis van weloverwogen criteria zodat zij ons toch voldoende rechtszekerheid kunnen bieden ­ over te gaan tot een uitwisseling van brieven waarin op vrij gedetailleerde wijze wordt vastgesteld op welke wijze welke vormen van onderlinge samenwerking en bijstand geregeld zullen worden. Een niet onbelangrijk luik van deze briefuitwisseling heeft daarbij betrekking op een informatieuitwisseling, waarbij het evenwel cruciaal is voor ogen te houden dat het hier louter en alleen politionele informatie betreft welke onontbeerlijk is in het voeren van een efficiënte strijd tegen de georganiseerde criminaliteit.

Het is dan ook dit voorstel ­ in bijlage aan dit schrijven toegevoegd ­ dat ik samen met mijn collega ministers had willen bespreken voor een gemengde commissie Justitie - Binnenlandse Zaken - Buitenlandse Zaken. Een kopie van deze brief werd tevens overgemaakt aan uw collega voorzitters van de respectieve commissies.

Graag had ik u verzocht om samen met uw collega's binnen een kort tijdsbestek een datum te bepalen ­ bij voorkeur op een dinsdagochtend ­ waarop deze gezamenlijke commissie kan plaatsvinden.

Hoogachtend,

Johan VANDE LANOTTE.


BIJLAGE


Mijnheer de minister,

De groeiende omvang van de misdaadverschijnselen vereist dat wij tot overeenstemming komen aangaande onze politiesamenwerking en dat een intensifiëring van de vereende inspanningen van onze politiediensten en van de controlediensten aan de grenzen die bevoegd zijn inzake beteugeling van de illegale immigratie mogelijk wordt.

De vervaardiging van en illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen vormen een ernstige bedreiging, zowel voor onze sociaal-economische ontwikkeling als voor de gezondheid van onze medeburgers; de recente ontwikkelingen in de georganiseerde misdaad brengen het bestaan van onze respectieve staten in gevaar.

De bestrijding van de mensenhandel en de beteugeling van de illegale immigratie, en meer in het bijzonder de eliminatie van de georganiseerde netwerken, behoren tot het streven van onze Regering en van ons Parlement.

Wij moeten eveneens vaststellen dat de harmonisatie van de relevante wetgevingen niet volstaat om het verschijnsel illegale immigratie met voldoende efficiëntie te bestrijden. Om tastbare resultaten te verkrijgen op dit vlak, dienen wij nieuwe operationele maatregelen te treffen. Wij menen dat de strijd tegen de illegale immigratie moet worden gevoerd in een kader van internationale politiesamenwerking.

Bovendien is een doeltreffende internationale politiesamenwerking die de bescherming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden in acht neemt, onontbeerlijk om deze criminele activiteiten aan te pakken en te voorkomen.

Rekening houdend met de nationale en internationale verplichtingen van alle partijen, zoals : ..., kunnen wij door deze uitwisseling van brieven concreet vorm geven aan onze wederzijdse politiesamenwerking door overeenstemming te bereiken over een bepaald aantal concrete maatregelen.

Ik stel dan ook een diepgaandere samenwerking voor in de strijd tegen de illegale drughandel, de mensenhandel, de illegale immigratie en alle andere vormen van georganiseerde misdaad, op de volgende actiegebieden :

­ informatie-uitwisseling behorend tot de gebruikelijke bevoegdheid van de politiediensten;

­ technische bijstand en opleiding;

­ hulp bij de voorbereiding van de uitvoering van de rechtshulpverzoeken volgens de onderstaande bewoordingen.

De informatie-uitwisseling tussen onze politiediensten geschiedt binnen de grenzen van hun nationale bevoegdheden en met inachtneming van het nationale en internationale recht. Deze informatie wordt schriftelijk uitgewisseld; in gevallen van uiterste urgentie kan ze mondeling worden uitgewisseld, op voorwaarde dat ze onmiddellijk wordt bevestigd via de bovengenoemde weg.

De betrokken vragen dienen te worden gericht aan de centrale autoriteiten die belast zijn met de internationale politiesamenwerking.

Voor België is de nationale autoriteit die werd aangewezen inzake internationale politiesamenwerking :

Algemene Politiesteundienst

Afdeling Internationale Politiesamenwerking

Quatre Brasstraat, 13

1000 Brussel

Tel. :

Fax :

Voor :

Ingeval de zaak reeds is toegewezen aan een politiedienst en indien het verzoek slechts tijdig kan worden uitgevoerd (zie boven voor de definitie van de notie dringend) door de bovenstaande procedure te volgen, mag de verzoekende politiedienst zijn vragen rechtstreeks aan de politiedienst van de aangezochte partij richten, en mag deze er rechtstreeks op antwoorden. Deze procedure moet beantwoorden aan de dubbele vereiste dat men :

­ zo snel mogelijk de centrale autoriteit belast met de internationale politiesamenwerking op de hoogte brengt;

­ indien nodig de verbindingsofficier inlicht.

De Belgische politiediensten die in dringende gevallen informatie mogen uitwisselen zijn :

­ het Centraal Bureau voor Opsporingen van de rijkswacht;

­ de Nationale Brigade van de gerechtelijke politie.

Gelieve ons mee te delen, mijnheer de minister, met welke politiediensten u deze correspondentie tot stand wenst te zien komen.

Indien er verbindingsofficieren zijn aangesteld en geaccrediteerd op het grondgebied van één van onze beide landen, dan zal de informatie-uitwisseling langs dit kanaal plaatsvinden.

De door ons gemandateerde vertegenwoordigers dienen een protocol-ontwerp op te stellen dat het concrete bereik, de vormen en de methoden van onze samenwerking omschrijft. Dit ontwerp moet ons ten formele en definitieve goedkeuring worden voorgelegd.

Deze voorschriften moeten de verplichtingen in acht nemen die voortvloeien uit de statutaire bepalingen van de organisatie voor internationale criminele politie (INTERPOL), en in overeenstemming zijn met onze respectieve nationale wetgevingen.

De dienst die de informatie aanwendt, waarborgt de graad van vertrouwelijkheid die de uitbrengende dienst eraan heeft toegekend.

De veiligheidsgraden zijn die welke worden gebruikt door INTERPOL.

De verstrekking en de ontvangst van de gegevens wordt geregistreerd door de centrale autoriteit belast met de internationale politiesamenwerking.

In geval van een rechtshulpverzoek, helpen de politie-ambtenaren van de aangezochte partij de verzoekende ambtenaren bij de praktische voorbereiding van de uitvoering van hun opdracht.

De vormen van deze praktische bijstand worden bepaald in werkakkoorden tussen de Belgische politiediensten, onder de coordinatie van de centrale autoriteit belast met de internationale politiesamenwerking.

Onze diensten komen overeen wederzijds bijstand te verlenen op het vlak van de opleiding en de technische bijstand voor de problemen met betrekking tot de werking van de politie.

Onder technische bijstand moet men verstaan de hulp die wordt geboden inzake logistieke steun aan de politiediensten.

De regels hiervoor worden bepaald in werkakkoorden tussen de centrale autoriteiten belast met de internationale politiesamenwerking.

Beide landen kunnen hun praktische ervaringen uitwisselen op alle gebieden die onder de bevoegdheid vallen van de politiediensten vermeld in de bijlage; ze informeren elkaar over de nationale strafprocedures, over de organisatie van de politie en het gerecht, over de reglementering die van toepassing is op de politiediensten, en over alle inlichtingen die van algemeen belang zijn voor de politiediensten van de beide landen.

De betrokken ambtenaren brengen elkaar op de hoogte van de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek dat werd verricht door de nationale organen en dat een gemeenschappelijk belang vertoont; ze komen overeen over te gaan tot de uitwisseling van specialisten en, in de mate van het mogelijke, de politie-ambtenaren van het andere land uit te nodigen voor de studiedagen die ze organiseren.

Beide partijen wijzen de dienst aan die belast is met de praktische uitvoering en de opvolging van de onderhavige regelingen :

­ voor België :

Algemene Politiesteundienst

Afdeling Internationale Politiesamenwerking

Quatre Brasstraat, 13

1000 Brussel

Tel. :

Fax :

Voor :

De bovengenoemde informatie-uitwisseling kan, evenals iedere samenwerkingsvorm, op elk moment worden geweigerd of opgeschort of afhankelijk worden gesteld van voorwaarden, dit om redenen van nationale veiligheid of van bescherming van hogere belangen, zoals de bescherming van personen of van de persoonlijke levenssfeer.

Het spreekt vanzelf dat de meningsverschillen die zouden kunnen voortkomen uit de interpretatie of de uitvoering van dit document, zullen worden geregeld aan de hand van beraadslaging en overleg.

De politie-autoriteiten belast met de internationale politiesamenwerking komen tot een overeenkomst voor het vaststellen van de werktalen.

De samenwerking die wordt aangegaan tussen onze beide landen, heeft een niet-dwingend en vrijwillig karakter. Wij verbinden er ons evenwel toe dat deze stap wordt ingepast in het vooruitzicht van een formalisering van onze verbintenissen door een internationaal verdrag, dat door onze respectieve parlementen moet worden geratificeerd.

Het onderhavige document werd opgesteld in het Frans, het Nederlands en

De minister

Lijst van de bevoegde diensten en autoriteiten

Voor België :

­ de Algemene Politiesteundienst;

­ de Nationaal Magistraat;

­ de gerechtelijke politie bij de parketten;

­ de rijkswacht;

­ de gemeentepolitie;

­ de douaneambtenaren wat hun bevoegdheden aangaat inzake handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, handel in wapens en springstoffen en illegaal vervoer van gevaarlijke afvalstoffen;

­ de spoorwegpolitie;

­ de zeevaartpolitie;

­ de luchtvaartpolitie (te controleren);

­ de Algemene Rijkspolitie;

­ de Dienst Vreemdelingenzaken.


BIJLAGE 3


Bilaterale politiesamenwerking met de P.E.C.O.-landen

Om te bepalen met welke P.E.C.O.-landen de bilaterale politiesamenwerking versterkt moest worden, werd met een aantal juridische criteria rekening gehouden, namelijk de stand van zaken met betrekking tot de bekrachtiging van de basisovereenkomsten van de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Het gaat hier om :

­ het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

­ Protocol nr. 6 bij dit verdrag betreffende de afschaffing van de doodstraf.

­ Protocol nr. 7 bij dit verdrag.

­ het Europees uitleveringsverdrag.

­ de aanvullende protocollen bij dit verdrag.

­ het Europees verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken.

­ het aanvullend protocol bij dit verdrag.

­ het Europees verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging.

­ het Verdrag tot bescherming van personen ten opzichte van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens.

­ het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen.

­ het Europees Verdrag ter voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.

­ het Europees verdrag inzake de internationale geldigheid van strafvonnissen.

­ de Europese overeenkomst inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven.

­ het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel van drugs.

Op basis van deze criteria komen de volgende landen in aanmerking :

­ Hongarije.

­ Tsjechië.

­ Slovakije.

­ Slovenië.

­ Polen.

­ (Roemenië --> stelt nog problemen.)

Stand van de bekrachtiging van de overeenkomsten van de Raad van Europa inzake de strafrechtelijke samenwerking door een aantal Lid-Staten van die organisatie

(5 januari 1996)

Lid-Staten
­
États membres
A
E.V.R.M.
­
C.E.D.H.
A1
Nr. 6
­
Nº 6
A2
Nr. 7
­
Nº 7
B
Uitl.
­
Extr.
Y
Uitlevering +
wederzijdse
rechtshulp
bi.
­
Extr. +
Entr.
bi.
B1
Prot. 1
­
Prot. 1
B2
Prot. 2
­
Prot. 2
C
Wederz.
rechtsh.
strafz.
­
Entr.
pénale
C1
Aanv.
prot.
­
Prot.
ad.
D
Trans.
pou.
­
E
Nr. 108
­
Nº 108
F
Overbr.
gevon.
pers.
­
Transf.
G
Voork.
folt.
­
C.P.T.
Albanië. ­ Albanie
België. ­ Belgique R R R R R
Bulgarije. ­ Bulgarie º R R 15/28.3.1908 R R R R R
Cyprus. ­ Chypre º R R R R R R
Tsjechië. ­ Tchèquie º R R R R 19.7.1927* R R R R
Estland. ­ Estonie 11.11.1926+E*
Hongarije. ­ Hongrie º R R R R 11.5.1983 R R R R R R
Letland. ­ Lettonie 11.10.1926+E*
Litouwen. ­ Lituanie º + R R R 17.5.1927+E* R R
Malta. ­ Malte º R R R R R
Moldavië. ­ Moldova
Polen. ­ Pologne º R R 13.5.1931+E R R R R
Roemenië. ­ Roumanie º R R R 14.10.1976+E R
Slovakije. ­ Slovaquie º R R R R 19.7.1927* R R R R
Slovenië. ­ Slovenie º + R R R R 4.6.1971+E* R R R
Lery-Macedonië. ­ Lerymacédoine
Turkije. ­ Turquie º R R 9.2.1938 R R R R R R
Oekraïne. ­ Ukraine R R

Stand van de bekrachtiging van de overeenkomsten van de Raad van Europa inzake strafrechtelijke samenwerking door een aantal Lid-Staten van die organisatie

(23 januari 1996)

Lid-Staten
­
États membres
Europees Verdrag
internationale geldigheid
strafvonnissen (1970)
­
Convention européenne
sur la valeur internationale
des jugements répressifs (1970)
Europese overeenkomst
witwassen, opsporing,
inbeslagneming en confiscatie
van onbrengsten
misdrijven (1990)
­
Convention européenne
relative au blanchiment,
au dépistage, à la saisie
et à la confiscation
des produits du crime (1990)
V.N.-Verdrag
sluikhandel drugs (1988)
­
Convention contre le trafic
illicite de drogue (1988)
Albanië. ­ Albanie
België. ­ Belgique R
Bulgarije. ­ Bulgarie R R
Cyprus. ­ Chypre R R
Tsjechië. ­ Tchèquie
Estland. ­ Estonie
Hongarije. ­ Hongrie
Letland. ­ Lettonie
Litouwen. ­ Lituanie R R
Malta. ­ Malte
Moldavië. ­ Moldova
Polen. ­ Pologne R
Roemenië. ­ Roumanie R
Slovakije. ­ Slovaquie R
Slovenië. ­ Slovénie R
Lery-Macedonië. ­ Lerymadédoine R
Turkije. ­ Turquie R
Oekraïne. ­ Ukraine R

(1) Pays de l'Europe centrale et orientale.

(2) Akkoord van 14 juni 1985, Belgisch Staatsblad van 29 april 1986, evenals de uitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990, goedgekeurd door de wet van 18 maart 1993, Belgisch Staatsblad van 15 oktober 1993. Zie ook de interministeriële omzendbrief van 16 maart 1995, Belgisch Staatsblad van 28 maart 1995.

(3) Overeenkomst van 11 april 1960 inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied, goedgekeurd door de wet van 30 juni 1960, Belgisch Staatsblad van 11 augustus 1960.

(4) Zie hierover Marcus-Helmans, S., « Les accords en forme simplifiée et le droit constitutionnel », Ann. Dr. Sc. Pol. , 1961, 293-313; Masquelin, J., Le droit des traités dans l'ordre juridique et dans la pratique diplomatique belge , Brussel, Bruylant, 1980, 293-303; Smets, P.-F., La conclusion des accords en forme simplifiée. Étude de droit international et de droit constitutionnel belge et comparé, Brussel, Bruylant, 1969, 282 p. Men kan weliswaar een onderscheid maken tussen de akkoorden in vereenvoudigde vorm en de administratieve akkoorden, gesloten door een minister, maar op het stuk van de parlementaire instemming doen zich voor beide categorien dezelfde problemen voor.

(5) Masquelin, J., Le droit des traités dans l'ordre juridique et dans la pratique diplomatique belge , Brussel, Bruylant, 1980, 294-296; De Visscher, P., Observations sur l'assentiment parlementaire aux traités et accords internationaux et sur leur publication.

(6) Gauthier, Ph., Essai sur la définition des traités entre États. La pratique de la Belgique aux confins du droit des traités, thèse de doctorat , Brussel, Bruylant, 1993.

(7) Masquelin, J., Le droit des traités, o.c. , 294.

(8) Oud artikel 68 van de Grondwet.

(9) Cass., 25 november 1955, Belgische Staat t. Leroy, Arr. Verbr., 1956, 234; Pas ., 1956, I, met concl. Dumon, F.; J.T. , 1956, 339, met noot De Visscher, P. Het betrokken akkoord legde lasten op aan de Belgische schatkist en behoefde om die reden de instemming van het Parlement. De afwezigheid van deze instemming ontneemt het akkoord elke rechtskracht, zodat het buiten toepassing moet worden gelaten. Ook de Raad van State sloot zich bij dit standpunt aan : Raad van State, 26 september 1952, nr. 1833, Boyens.

(10) Alen, A., Handboek van het Belgisch Staatsrecht , Antwerpen, Kluwer, 1995, 56-57.

(11) Deltour, J., « Nieuwe spelregels voor de federale wetgever : politieke spelregels of in rechte afdwingbare regels ? », T.B.P. , 1995, 171-172.

(12) Moerenhout, R., « De instemming met verdragen na de vierde staatshervorming », T.B.P. , 1995, 414-416.

(13) Leroy, M. en Schaus, A., « Les relations internationales », in Les réformes institutionnelles de 1993. Vers un fédéralisme achevé ?, Brussel, Bruylant, 1994, 45.

(14) In die zin ook Lejeune, Y., « Le droit fédéral belge des relations internationales », R.G.D.I.P. , 1994, 591, die stelt dat artikel 167 eigenlijk had moeten worden aangepast met betrekking tot de rol van de Koning bij de totstandkoming van internantionale normatieve akten.

(15) Lejeune, Y., in La Belgique fédérale , Brussel, Bruylant, 1994, 316.

(16) Ibid. , 316.