1-194/7 | 1-194/7 |
2 JULI 1996
Op 4 april 1996 verwijst de plenaire vergadering van de Senaat, op voorstel van het Bureau, het voorstel van resolutie over de situatie van het milieu en de mensenrechten in Nigeria terug naar de Commissie voor de Buitenlandse Aangelegenheden voor bijkomende inlichtingen.
Met het oog op de uitdieping van de in het voorstel van resolutie aangekaarte materie, organiseert de Commissie twee openbare hoorzittingen : op 2 mei 1996 met de heer Jan Timmerman, Voorzitter van Belgian Shell en de heer Marc Brykman, verantwoordelijke voor de Europese Aangelegenheden bij de Shell groep en op 20 juni 1996 met mevrouw Montserrat Carreras, verantwoordelijke voor de internationale betrekkingen bij Amnesty International en de heer Philippe Hensmans, directeur bij Amnesty International.
Rekening gehouden met de bijkomende inlichtingen en met de nieuw ingediende amendementen wijdt de Commissie op 2 juli een derde vergadering aan het voorstel van resolutie.
De heer Timmerman dankt de Commissie om hem de gelegenheid te geven om het standpunt van Shell met betrekking tot de tragische gebeurtenissen in Nigeria weer te geven.
De heer Brykman heeft ook al deelgenomen aan een hoorzitting van het Europese Parlement over hetzelfde onderwerp.
De heer Timmerman zelf is gedurende 4 jaar (1976-1980) verantwoordelijk geweest voor de marketing en distributie van Shell voor het Afrikaanse continent. Hij heeft evenwel geen persoonlijke ervaring met de exploratie en de produktie.
Nigeria doet de heer Timmerman terugdenken aan de vreselijke oorlog van Biafra die ongeveer 30 jaar terug veel slachtoffers heeft gemaakt en aan het delicate ethnische evenwicht dat in Afrika maar al te vaak leidt tot tragedies op een uitzonderlijk grote schaal. België, dat door zijn geschiedenis banden heeft met Afrika, is zich natuurlijk goed bewust van de problemen van dit continent.
De heer Timmerman deelt mee dat Shell sedert ongeveer 50 jaar in Nigeria werkzaam is en er investeringen heeft gedaan in een geest van economische ontwikkeling op de lange termijn.
Die laatste twee woorden zijn belangrijk in de context van het behandeld onderwerp en van de verschillende vragen die thans tot Shell worden gericht in het kader van de Ogoni-kwestie.
Het personeel van Shell volgt een gedragscode.
Shell is zich terdege bewust van de interne problemen van Nigeria en ook van die van de andere landen waar het werkzaam is. Voorts is Shell zich ook bewust van het feit dat het een economisch subject is en geen politiek, en dat het zich bijgevolg niet mag mengen in het intern politiek debat van de landen waar het werkt. Shell kan geen enkele vorm van legitimiteit aanvoeren om op het zuiver politieke vlak op te treden noch een standpunt innemen inzake de eisen van de een of andere bevolkingsgroep in elk land.
Wat daarentegen vaststaat en ook geen politiek oordeel vormt, is de gehechtheid van Shell aan de beginselen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens die het merendeel van de landen ter wereld weliswaar erkennen, doch niet altijd toepassen.
Het spreekt ook vanzelf dat de beslissingen van de Verenigde Naties, die de uiting zijn van de wil van de internationale gemeenschap, opgevolgd en nageleefd moeten worden, ook door de commerciële actoren.
Wat de toestand in Nigeria betreft, de Shell Petroleum Development Company of Nigeria (S.P.D.C.) is een van de zes grootste oliemaatschappijen die in dit land aanwezig zijn. Ze is de operator van de grootste produktie-associatie voor rekening van de maatschappijen Nigerian National Petroleum Corporation (55 pct.), Shell (30 pct.), Elf (10 pct.) en Agip (5 pct.).
De S.P.D.C. stelt rechtstreeks meer dan 5 000 personen te werk (waaronder 300 niet-Nigerianen) en daarnaast nog ongeveer 20 000 contractueel gebonden personen. Meer dan de helft van het Nigeriaanse personeel is afkomstig van de eigenlijke Niger-delta en is opgegroeid in gemeenschappen waar zich de produktie-activiteiten bevinden.
De inbreng van de S.P.D.C. in Nigeria in de loop der jaren is drievoudig.
We vermelden in de eerste plaats de bijdrage van Shell tot het hele land. Meer dan 90 pct. van de netto inkomsten (na aftrek van de produktiekosten) van elk vat olie wordt aan Nigeria gestort. Shell, Elf en Agip verdelen 1 $ per vat onder elkaar. Het komt Shell of de andere privépartners niet toe te bepalen hoe Nigeria hun bijdrage aan de nationale begroting moet gebruiken : hiervoor is enkel Nigeria bevoegd en rond deze vraag draaien trouwens talrijke politieke debatten in het land. Niettemin heeft Shell hierover in het openbaar een standpunt ingenomen en benadrukt dat het deel bestemd voor de 6 miljoen inwoners van de olieproducerende regio's onvoldoende was. Deze stellingname is waarschijnlijk niet vreemd aan het grotere aandeel in de inkomsten dat voortaan bestemd is voor de olieproducerende regio's : dit aandeel ging van 1,5 pct. naar 3 pct. (in 1992) en zou volgens een verklaring van oktober 1995 tot 13 pct. moeten stijgen.
Ten tweede is er een rechtstreekse bijdrage tot de plaatselijke economie van de delta. Naast de tewerkstelling die wordt gecreëerd door de S.P.D.C. en haar rechtstreekse onderaannemers, heeft deze bijdrage ook de vorm van een hulpprogramma voor de gemeenschap. Dit programma is al sedert enige tijd het belangrijkste dat door de Shell-bedrijven overal ter wereld wordt gevoerd. In 1995 werd meer dan 20 miljoen dollar uitgegeven in het kader van dit programma. Deze projecten, waaronder een programma voor hulp bij de landbouw, dat nu 25 jaar geleden op het grondgebied van de Ogoni werd gestart, werden onlangs aangevuld met de bouw van ziekenhuizen, wegen en verschillende programma's voor de aanvoer van drinkwater.
Ten slotte geniet Nigeria ook een belangrijke technologie-overdracht. Een uitgebreid programma voor technische opleiding omvat overzeese opleidingen voor het personeel. Zo werken momenteel tachtig Nigerianen in andere maatschappijen van de groep Shell. Ondanks de heel moeilijke tijden die Nigeria vandaag doormaakt, respecteert Shell zijn zakelijke ethiek die overal ter wereld geldt.
Het probleem van de Ogoni
De Ogoni bewonen een beperkt maar dichtbevolkt gebied van de delta van de Niger in de deelstaat Rivers. Voor de terugtrekking van Shell uit het grondgebied van de Ogoni in verband met de moeilijke toestand begin 1993, produceerden de vijf grote olievelden van de regio bijna 1,5 pct. van de Nigeriaanse olie. Dit is bepaald geen historisch record als men weet dat deze olievelden in 1973 instonden voor zo'n 5 pct. van de Nigeriaanse produktie.
De Movement for Survival of Ogoni People (M.O.S.O.P.-beweging voor het overleven van de Ogoni) voert al enkele jaren campagne om een groter aandeel te krijgen van de federale inkomsten en voor een grotere autonomie waarmee de Ogoni zelf over hun lot zouden kunnen beschikken, met name op politiek, economisch, cultureel, religieus en ecologisch vlak. De eisen van de M.O.S.O.P. werden opgesomd in de « Verklaring van de Rechten van de Ogoni » die in 1990 werd opgesteld. Deze voornamelijk politieke eisen zijn in eerste instantie tot de Nigeriaanse regering gericht. Het zwaartepunt van de campagne is vervolgens verschoven naar vragen om compensaties op het vlak van het milieu. Deze nieuwe eisen waren uitdrukkelijk tot Shell gericht in de hoop het probleem internationale weerklank te geven. Hierdoor was de S.P.D.C. in januari 1993 wegens bedreiging van haar personeel gedwongen het grondgebied van de Ogoni te verlaten. Sindsdien produceert het gebied van de Ogoni geen olie meer en wordt er geen gas meer afgefakkeld.
Shell betreurt de gebeurtenissen die zich recent hebben voorgedaan bij de Ogoni ten zeerste : de slachtingen hebben een macaber hoogtepunt bereikt met de executies van 10 november 1995 en wij vrezen dat ze het verzoeningsproces zullen hinderen.
Shell kreeg een aantal beschuldigingen te verwerken in het kader van het proces tegen Ken Saro-Wiwa en van de executies die eruit voortvloeiden. Men verweet ons vooral dat wij zouden gezwegen hebben en niets zouden ondernomen hebben om de gebeurtenissen te verhinderen. Niets is minder waar. Wij hebben in het openbaar verklaard, ondanks de kritiek die Ken Saro-Wiwa had geuit ten opzichte van Shell, dat hij het recht had zijn mening te verdedigen en vrij te uiten. In de loop van het proces zijn wij openlijk blijven stellen dat de beklaagden recht hadden op een billijk proces met naleving van de wet. Wanneer het vonnis van het proces openbaar werd gemaakt, hebben wij openlijk gezegd dat de voltrekking van de doodstraf het verzoeningsproces in het grondgebied van de Ogoni zou schaden. De voorzitter van Shell heeft ook in eigen naam een brief gestuurd naar de leider van de Nigeriaanse regering waarin hij deze vroeg om op basis van humanitaire redenen blijk te geven van clementie.
Het is juist dat wij niet geprobeerd hebben de overheid te bedreigen of chantage toe te passen. Dat ligt niet binnen onze mogelijkheden. Het terugtrekken van het niet-autochtoon personeel bijvoorbeeld zou geen afbreuk hebben gedaan aan de werking van het bedrijf en aan de produktie van aardolie. Wij opteerden ervoor zowel openbaar als privé op te treden door de aandacht van de betrokkenen duidelijk te vestigen op de gevolgen van hun daden.
Onze inspanningen en die van talrijke overheden, prominenten en organisaties zijn helaas op niets uitgelopen.
De S.P.D.C. en het milieu
De delta van de Niger kent onbetwistbaar ecologische problemen. Het is even duidelijk dat de S.P.D.C. en de olie-industrie gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor deze problemen. Toch moet men alles relativeren. Het is onjuist te beweren dat de hele streek « verwoest » werd. De activiteiten van Shell betroffen bijvoorbeeld slechts 0,3 pct. van het grondgebied van de delta (0,7 pct. van het Ogoni-grondgebied). Deze cijfers omvatten de wegen, die ook worden gebruikt door de plaatselijke gemeenschappen. Van de studies die recent werden gewijd aan deze streek kwam de volledigste, gefinancierd door het Wereldnatuurfonds, tot het besluit dat er in de eerste plaats moet worden opgetreden tegen de overbevissing, de ontbossing, de verouderde landbouw-methodes en de overbevolking. Er moet ook worden opgetreden tegen het affakkelen van gas en de olievervuiling. Voor ons volstond dit echter niet, en daarom heeft Shell het onafhankelijke programma voor milieu-onderzoek van de delta van de Niger opgericht met de steun van vele betrokkenen, waarbij de gemeenschappen zelf een belangrijke rol spelen.
Het gebeurt helaas dat olielekken per ongeluk voorkomen, en deze ongevallen zijn een reële bron van vervuiling voor het milieu zonder dat men echter over verwoesting kan spreken. Maar niet al deze lekken zijn aan fouten te wijten : ongeveer 25 pct. ervan zijn het resultaat van sabotage, en dit percentage bereikte zelfs 60 pct. in het Ogoni-grondgebied toen wij er aanwezig waren. Sommige daders van deze sabotage azen hiermee op schadevergoedingen. In andere gevallen gaat het om politieke acties.
Wij gaan echter heel nauwgezet te werk in onze activiteiten, en sinds enkele jaren vernieuwt de S.P.D.C. haar produktie-infrastructuur. Ter illustratie : de S.P.D.C. heeft tot dusver de helft van haar pompinstallaties aangepast om ze in overeenstemming te brengen met de hedendaagse internationale normen, en sinds 1995 had men reeds 1 300 km pijplijn vervangen. Wij gaan voort met ons grootschalig vernieuwings- en vervangingsprogramma, dat dit jaar alleen al meer dan 100 miljoen dollar zal kosten.
Bovendien werden meer dan 650 miljoen dollar besteed aan de upgrading van twee export-terminals voor ruwe olie. Deze twee terminals zullen zo de modernste en meest geperfectioneerde ter wereld worden op het vlak van milieutechniek.
Het affakkelen vormt een echte uitdaging. Het probleem is dat dit gas vaak een nevenprodukt is bij de produktie van aardolie. Er moet iets mee gebeuren, maar dit soort gas wordt heel weinig gebruikt in Nigeria en buurlanden.
Een van de toegepaste technieken om dit probleem op te lossen is de zogenaamde herinspuiting van het gas. Het gas wordt met andere woorden rechtstreeks opnieuw in de rotsstructuren ingespoten. Wij gebruiken deze techniek telkens dit mogelijk is, wanneer de rotsformaties dit toelaten. De meeste Nigeriaanse olievoorraden lenen zich technisch en wat betrouwbaarheid betreft niet tot dit soort oplossing.
Men kan echter niet zo maar de olieproduktie stopzetten zonder de Nigeriaanse economie een fatale klap toe te brengen. Wat kunnen we dan wel doen ?
Wij gaan een Nigeriaanse fabriek van vloeibaar gemaakte aardgas voor de uitvoer bouwen; deze fabriek zal dit gas kunnen gebruiken en hierdoor het affakkelen met 45 pct. verminderen.
Men heeft kritiek op ons geleverd omdat wij onze investeringen in de aardgasfabriek hebben voortgezet. Anderen vinden dat wij ons hadden moeten terugtrekken uit protest tegen de Nigeriaanse overheid.
De resultaten van deze investeringen zullen echter pas vanaf 2007 zichtbaar worden. Een terugtrekking zou de huidige Nigeriaanse overheid dus absoluut geen schade berokkenen. Ze zou echter wel rechtstreeks schade toebrengen aan het milieu en aan de mensen wier gezondheid bedreigd kan worden door dit soort verbranding, en aan de 6 000 personen die zijn tewerkgesteld in het kader van dit project.
Conflict met de militairen
Shell is resoluut gekant tegen geweld en heeft vaak publiekelijk het geweld van alle partijen veroordeeld. Het is juist dat Nigeria een hoog criminaliteitspeil kent, en wij zijn helaas verplicht in Nigeria en in andere delen van de wereld ons personeel te beschermen met veiligheidsmaatregelen.
Het is echter niet correct te stellen dat Shell de veiligheidstroepen gebruikt als gemakkelijkheidsoplossing wanneer het geconfronteerd wordt met het protest van de lokale gemeenschap. Dat hebben wij overtuigend bewezen tijdens de staking van 1994, toen onze onderneming, zonder acht te slaan op de risico's die ze liep, verklaarde dat ze niet wou werken onder de bescherming van de militairen om de produktie opnieuw op te starten.
Elk jaar worden wij geconfronteerd met onlusten in de lokale gemeenschappen. Sommige van deze onlusten houden verband met eisen die verder gaan dan onze bevoegdheid (bijvoorbeeld het herstellen van de elektriciteitscentrales van de Staat). Ten opzichte van deze eisen trachten wij in de eerste plaats tot begrip en realiteitszin te komen via een dialoog. Als wij een installatie niet langer kunnen exploiteren in een voldoende veilige en kalme omgeving, sluiten wij ze en vertrekken we. In zo'n geval wordt de produktie pas hervat met de onvoorwaardelijke goedkeuring van de gemeenschappen.
Wat zou er gebeuren als Shell zou vertrekken ?
In het licht van de recente tragische gebeurtenissen valt het te begrijpen dat sommigen Nigeria en zelfs Shell zelf willen « straffen ». Er werden verschillende oproepen gelanceerd om Shell ertoe aan te zetten het land te verlaten.
Materieel gezien kan Shell niet vertrekken en zijn produktie-installaties gewoon meenemen; Shell kan ook geen personeel terugtrekken, behalve dan de 300 buitenlanders. Shell kan evenmin de personen die het zou achterlaten dwingen om de olieproduktie stil te leggen, want een dergelijke beslissing zou deze mensen in een onhoudbare situatie kunnen brengen. De olie zou blijven vloeien tegen het huidige peil, maar er zou geleidelijk een verval optreden als het investeringspeil zou krimpen wegens de terugtrekking. Als we de toestand vanuit dit standpunt bekijken, kan men zich afvragen of het vertrek van Shell gunstig zou zijn voor de modale Nigeriaan of zou bijdragen tot enige politieke vooruitgang.
Evolueren
Volgens ons leiden confrontatie en de permanente uitwisseling van beschuldigingen en tegenbeschuldigingen tot niets en dragen ze niets bij tot het oplossen van de cruciale problemen op het grondgebied van de Ogoni en in de delta van de Niger. Een dergelijke oplossing moet tot standkomen via dialoog en wederzijds begrip van alle betrokkenen. En praten alleen volstaat niet : alles draait om samenwerking en actie.
Shell werkt mee en verbindt zich tot een voortzetting en verbetering van zijn programma's ten bate van het milieu en de gemeenschap. Wij blijven streven naar een dialoog met iedereen die kan bijdragen tot een vreedzame oplossing van de problemen waarmee de volkeren van de Nigerdelta te kampen hebben.
De heer Timmerman vertoont een videofilm « Shell in the Nigeria Delta » die zijn uiteenzetting illustreert.
De indiener van het voorstel van resolutie kan begrip opbrengen voor het feit dat een maatschappij als Shell niet aan politiek doet. Anderzijds is het wel zo dat wanneer een commerciële onderneming ergens in een land grondstoffen exploiteert, ze uiteraard voortdurend aangewezen is op samenwerking met de overheid. De onderneming moet immers licenties bekomen, voorwaarden bespreken, joint-ventures aangaan, enz. Dit betekent een actieve samenwerking met een regime dat zijn eigenheden heeft.
Het is niet aan Shell om het regime in Nigeria te gaan veroordelen. Anderzijds heeft de onderneming zicht op wat dit regime inhoudt en wat het met de bevolking doet. Men kan onmogelijk de realiteit opsplitsen in twee realiteiten. Er is dus hoe dan ook een wisselwerking van enerzijds de exploitatie en anderzijds inbreng van middelen die het huidig regime toelaten om op een bepaalde manier zijn land te besturen. Dit betekent niet dat er voor Shell een soort schuldverband zou bestaan over de manier waarop dit militaire regime van Nigeria handelt in verband met mensenrechten.
De auteur van het voorstel van resolutie is eveneens van oordeel dat het belangrijk is om een onderscheid te maken enerzijds tussen de elementen die te maken hebben met mensenrechten en anderzijds de elementen die te maken hebben met de milieuvervuiling. Ook daar is het zo dat gelijk welke exploitatie een tol vraagt van het milieu in zijn oorspronkelijke toestand. Doorgaans is het zo dat exploitaties van aardolie of aardgas zich vaak bevinden in gebieden die kwetsbaar zijn voor het leefmilieu en dat anderzijds de aard van de exploitatie zelf het leefmilieu kwetsbaar maakt.
Een exploitatie van aardolie in een deltagebied waar per definitie veel water is, maakt de zaak bijzonder delicaat omdat aardolie bij vervuiling welke inherent is aan de produktie, zich zeer snel verspreidt in het milieu en ver wordt meegevoerd en in de bodem dringt.
In de eigen videofilm beklemtoont Shell de belangrijke rol die de onderneming in Nigeria speelt. « Shell is seen as a key partner. » Dit betekent dat haar invloed zeer groot is ook via de 80 pct. inkomsten van de Staat.
Het lid vraagt wat meer uitleg over de milieu-studie welk aan de gang is. Is er zo'n « survey » geweest vooraleer de exploitatie begon ? Wanneer is de huidige « survey » begonnen en op basis waarvan ? Welke gevolgen verbindt Shell aan de resultaten van het onderzoek ? Bestaan daarover voorafgaandelijke engagementen vanwege Shell ? Is de « survey » er gekomen als P.R.-reactie op een aantal opmerkingen ?
Het lid kan zich voorstellen dat wanneer Shell werkt in een land als Nigeria, de voorwaarden en omstandigheden van exploitatie totaal anders zijn dan wanneer die zou plaatsvinden in West-Europa. De uitbatingsvoorwaarden en controles zullen van een heel andere aard zijn.
Hetzelfde lid informeert naar een rechtszaak die begin maart 1996 in de hoofdstad Lagos zou gestart zijn, en die tot 24 april zou zijn uitgesteld en dat te maken zou hebben althans volgens de eisende partij met een vorm van contractbreuk i.v.m. de levering van een paar honderd wapens. De firma Humanitex Ltd. zou Shell een proces hebben aangedaan. Een woordvoerder van Shell ontkent de zaak. Het zou om wapens gaan nodig voor het functioneren van een 15 jaar geleden opgerichte politiemacht nodig om de olieëxploitatie van Shell te beschermen.
Aangezien 25 pct. van de olielekken door sabotage zouden zijn veroorzaakt, lijkt het nodig dat Shell zich hiertegen verdedigt. Daarvoor zijn een politiemacht en wapens vereist. In Nigeria zou de overheid zelf een politiemacht op de been hebben gezet (die als « spy-police » bekend staat) en die ervoor moet zorgen dat aanslagen worden vermeden. Shell is daar natuurlijk actief in betrokken.
Het lid vraagt of Shell formeel bij die wapentransactie is betrokken. Heeft Shell daar weet van ?
Volgens een ander lid is het niet rendabel in de huidige omstandigheden Nigeriaans gas in Europa in te voeren omdat de afstand te groot is. Houdt men er rekening mee dat tegen het jaar 2007 tegelijk de vervoertechnieken en misschien de markt van vloeibare aardgas (L.N.G.) in Europa zo geëvolueerd zal zijn, dat het wel rendabel wordt ? Dat zou betekenen dat de « lead time » ongeveer 12 jaar bedraagt. Indien men de uitrusting van dit project had verdaagd, zou alles dan onmiddellijk met 2 of 3 jaar uitgesteld worden indien men bijvoorbeeld gedurende 3 jaar niets meer ondernam ? Kunnen de vertegenwoordigers van Shell in grote trekken meedelen hoe dat project zal vorderen ?
Ofschoon het lid verklaart bewust te zijn van de kwetsbaarheid van het milieu in delta's, wijst hij erop dat men ook nog in andere delta's naar olie boort zonder ernstige gevolgen voor het leefmilieu. Hij denkt bij voorbeeld aan de Staat Louisiana (Verenigde Staten) en zelfs aan de delta's van de Maas, de Rijn en de Schelde, waar Nederland sedert 1945 olie oppompt. Nu kan het zijn dat men in Afrika wel slordiger te werk gaat dan elders.
Over een eventuele boycot van ruwe olie uit Nigeria vraagt een lid zich af of datzelfde criterium overal gelijke toepassing vindt. Wat gebeurt er indien men alle landen boycot waarvan het regime niet overeenstemt met onze opvatting van het begrip democratie ? Zou er dan niet onmiddellijk een zeer diepgaand probleem rijzen voor het evenwicht op de oliemarkt ? Er zou van Europa's huidige olieleveranciers niet veel meer overblijven.
In het verleden heeft men reeds een aantal keren olieprodukten uit een bepaald land geboycot. Het lid herinnert aan het geval van Rhodesië toen dat lang zichzelf eenzijdig onafhankelijk heeft verklaard. Men kan moeilijk beweren dat het een succes is geworden. Van 1973 tot 1974 hebben de Arabische landen gepoogd de Westerse wereld te boycotten. Die actie is al evenmin geslaagd, wel integendeel. Heeft een boycot niet te kampen met het probleem van de stelselmatige ondoelmatigheid ?
In de voorliggende resolutie is er sprake van Distrigas, waarin de Staat thans niet meer dan een « golden share » bezit.
Het lid vraagt of de Regering op een bepaald tijdstip Distrigas kan verbieden onderhandelingen te voeren met Nigeria.
Een senator verklaart verbluft te zijn door de videofilm. Die doet de vraag rijzen of er wel problemen bestaan in Nigeria en of de Ogoni een aantal eisen hebben. De film toont een volstrekt vertekend beeld. Uit andere bronnen weten wij echter maar al te goed dat er heel wat problemen zijn.
Dezelfde senator verklaart uit interne rapporten van Shell te hebben vernomen dat er tussen 1985 en 1993, 90 ongevallen gebeurd zijn in de streek van de Ogoni. In de hele delta zouden er gemiddeld per jaar 221 ongevallen plaatsvinden en men is waarschijnlijk niet van alle schadegevallen op de hoogte.
Men moet beseffen dat men in Afrika waarschijnlijk heel wat slordigheid tolereert, veel meer dan in Europa getolereerd wordt. De bedragen van de investeringen om een aantal van de Shell-installaties weer op peil te brengen tonen aan dat er minstens een probleem is. De senator had hierover graag enige toelichting.
Spreker merkt op dat Shell alleen 28 000 000 m3 gas in de Delta heeft geloosd, dat sommige van deze totaal ongefilterde lozingen afkomstig zijn van de raffinaderijen en dat andere chemische stoffen in het water werden geloosd.
Welk deel van het net vertegenwoordigen de 1 300 km reeds vervangen pijplijnen ?
Volgens spreker is het inderdaad juist dat Shell een particuliere onderneming is die zich niet in de politiek mag mengen. Het staat evenwel vast dat de olieontginning de Regering inkomsten verschaft en dat de zaken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De Nigeriaanse Regering heeft natuurlijk belang bij de exploitatie aangezien de aardolie 97 pct. van haar export vertegenwoordigt. De opbrengst van de aardolie komt terecht bij enkele geprivilegieerden. Het is duidelijk dat de bevolking er niet van profiteert.
De senator besluit dat Shell op de een of andere wijze een deel van de verantwoordelijkheid voor deze problemen draagt. Volgens spreker is deze toestand ontoelaatbaar. Zij meent trouwens dat Shell op de politieke druk van het Westen reageert.
Een lid vraagt de afgevaardigden van Shell wat zij zouden denken van de oprichting van een fonds gemeenschappelijk voor de oliemaatschappijen voor het herstel van het leefmilieu. Zou een dergelijk fonds doeltreffender kunnen werken doordat het beleid voor het herstel van het leefmilieu geharmoniseerd zou zijn ?
Een ander lid verklaart dat zij reeds 15 jaar ervaring heeft op het vlak van de betrekkingen tussen een economisch dominante privé-maatschappij en een plaatselijke overheid.
Hoe kan men de privé-maatschappij betrekken bij de plaatselijke ontwikkeling ? Er bestaat een heel gamma van acties die in de grond slechts één doel hebben : ervoor zorgen dat de winsten ergens en op een vooraf bepaalde wijze in het gebied terechtkomen. In Hoei bijvoorbeeld is het interessant te zien hoe men het argument van de werkgelegenheid gebruikt.
Spreker vraagt of Shell Ogoni in dienst heeft, of zij met de stamoverheid een soort stilzwijgende overeenkomst heeft dan wel of de Nigeriaanse Regering dat verhindert.
Afrika is zoals het is, en men moet duidelijk onder ogen zien dat het normaal is geen politieke argumenten te gebruiken. De werkelijkheid is zo dat Shell moet handelen met mensen die belangen hebben en dat zij bij Shell belang hebben.
Het commissielid vraagt zich af of het niet mogelijk is de rust te doen weerkeren door middel van werkgelegenheid of door een fonds voor sociale economie in de streek.
De heer Brykman merkt in de eerste plaats op dat het grote probleem in Nigeria is dat het overgrote deel van de natuurlijke rijkdommen en inkomsten van de olieproduktie naar de Regering gaat. Het echte probleem is de vraag of de middelen van de centrale Regering terugkeren naar de plaatselijke gemeenschappen. Om die reden spreekt Shell over een politiek probleem.
Volgens de heer Brykman is de toestand vergelijkbaar met België, waar Shell ongeveer 25 miljard frank belastingen int die het doorbetaalt aan de minister van Financiën. Shell mengt zich niet in de wijze waarop het ministerie van Financiën dit bedrag verdeelt tussen de verschillende gezagsniveaus in België.
Het probleem in Nigeria is gelijklopend maar het is veel delicater, in die zin dat hetgeen bij de plaatselijke gemeenschappen terecht zou moeten komen, hier niet op bevredigende wijze terechtkomt.
Shell heeft in besloten kring een methode voorgesteld zoals die welke bijvoorbeeld in een land zoals Canada gevolgd wordt, waar een deel van de inkomsten niet aan de centrale Regering wordt betaald maar rechtstreeks aan de provinciale Regeringen, dus aan de deelgebieden van de Canadese federatie. Indien de Nigeriaanse Regering zich had laten leiden door dit soort benadering, dan zou de plaatselijke bevolking volgens de heer Brykman meer voldoening gekregen en veel minder problemen gehad hebben. Zoals een van de sprekers in de film zei : « De Regering is zoals God, ze is overal maar niemand ziet haar. » De Ogoni zien Shell dus in hun nabijheid en met alle middelen trachten zij te zeggen : « Laten we de schuld geven aan degene die we dichtbij ons hebben, aangezien de Regering ons niets geeft. » Shell zit dus een beetje geklemd tussen iedereen.
Om te antwoorden op de indiener van het voorstel van resolutie, zegt de heer Brykman eraan te twijfelen of er 50 jaar geleden reeds « surveys » bestonden. In die tijd werden geen « environnement impact studies » gemaakt.
In verband met de werkwijze van Shell die zou verschillen al naargelang de maatschappij in Europa dan wel in Afrika werkt, stelt de heer Timmerman dat Shell ernaar streeft overal dezelfde standaardnormen te gebruiken. Het lijkt evenwel onmogelijk om op een halve generatie tijd een maatschappij in Nigeria op dezelfde manier te runnen als in België.
Wat het milieu betreft, zijn de normen vandaag natuurlijk veel strenger dan 50 jaar terug, zelfs dan 10 jaar geleden. De technologie ontwikkelt zich en zeker mede dank zij de druk van de politieke wereld en van de N.G.O.'s verbeteren de normen. Binnen 10 jaar zullen die nog strenger zijn. Dit zal ten goede komen aan de verbruikers, de industrie en de producerende landen.
De heer Brykman verklaart dat Shell, ook wanneer het beslist iets aan het milieu te doen, slechts een aandeel van 30 pct. heeft in de joint-venture. Shell stelt het samenwerkingsverband dan ook voor in de begroting belangrijke sommen op te nemen ter verbetering van het milieu. In dit samenwerkingsverband is de Nigeriaanse regering meerderheidsaandeelhouder (55 pct.). Op de milieuconferentie van Rio werd voor de ontwikkelingslanden het recht erkend om andere prioriteiten te hebben en op een andere wijze iets aan het milieu te doen.
De heer Brykman voegt eraan toe dat wanneer Shell de Nigeriaanse regering zegt dat het een bedrag zal uitgeven dat het als aandeelhouder toch gedeeltelijk op tafel moet leggen, het normaal is dat die regering verklaart andere projecten te hebben die prioritair zijn. Het is het recht van de Nigeriaanse regering keuzes te maken die verschillen van de keuzes die men in geïndustrialiseerde landen maakt.
De huidige studie ligt ter tafel omdat ze zinvol is. Aangezien men het over het milieu heeft, is het logisch dat men begint met een onderzoek van de reële toestand. Shell heeft dus aan een onafhankelijk comité waarin Shell 1 stem op 10 heeft, een « survey » gevraagd.
De heer Brykman is zich bewust van de kritiek volgens welke Shell dat comité betaalt. De heer Brykman erkent dat dat het geval is. Hij voegt er evenwel aan toe dat Shell niet liever vraagt dan zijn financiersrol af te staan aan iemand anders. Aangezien Shell een objectieve basis wil, doet het bedrijf de uitgave zelf.
In verband met de beschuldiging van wapeninvoer in Nigeria wordt in een artikel over de wapenembargo's in Nigeria, in The Economist van ongeveer een maand geleden gesteld, dat dit beleid belachelijk is aangezien Nigeria meer vliegtuigen dan piloten heeft, meer schepen dan zeelui en uitpuilt van de wapens. Daarenboven hebben de Nigeriaanse troepen die op verzoek van de Verenigde Naties in Liberia verblijven, het recht wapens te ontvangen ondanks de embargo's.
De heer Brykman legt uit dat Nigeria één van de onveiligste landen ter wereld is en dat alle ondernemingen aan de politie vragen rond hun installaties de wacht op te trekken. De politie wil dat wel doen maar vraagt de bedrijven haar de noodzakelijke wapens te leveren. Het is dus op verzoek van de politie die verklaart niet over voldoende budgettaire middelen te beschikken, dat Shell inderdaad 15 jaar geleden precies 107 revolvers heeft geïmporteerd. Die wapens staan onder controle van de politie overeenkomstig de eisen van de politie. Dat is gebruikelijk in Nigeria en het geldt zeker niet alleen voor Shell. Op alle industrieterreinen is er bewaking.
Toen de politie onlangs om een nieuwe wapenlevering vroeg heeft Shell besloten niet op dat verzoek van de politie in te gaan wegens de complexe toestand in het land op dat ogenblik.
In verband met de betrekkingen tussen het leger en de politie onderstreept de heer Brykman dat Shell niet onder bescherming van de strijdkrachten wil werken. Precies daarom heeft Shell het Ogoni-grondgebied verlaten toen daar onrust heerste. Wanneer de installatie waarin men zich bevindt, wordt aangevallen is het evenwel normaal dat men de politie waarschuwt, meer zelfs, men is wettelijk verplicht dat te doen. Er zijn gevallen waarin de politie is opgetreden en dat heeft aanleiding gegeven tot betreurenswaardige incidenten.
Op de vraag over het mogelijke uitstellen van het « L.N.G.-project » met twee of drie jaar, bevestigt de heer Brykman dat men eind 1995 toen het gascontract gesloten werd, inderdaad geneigd is geweest dat te doen. Men moet evenwel weten dat dat soort contracten enorm veel handelspartners en invoerders ter plaatse bijeenbrengt. Het is een ideale gelegenheid om een contract te sluiten. Indien je op zo een ogenblik niet toeslaat, dan dreigt een project waarover 20 tot 25 jaar werd onderhandeld, te mislukken.
De heer Brykman voegt eraan toe dat het ook interessant is te weten dat de Nigeriaanse regering op een geblokkeerde rekening 1 miljard dollar had gezet, een bedrag dat haar participatie vertegenwoordigde. Die investering levert pas over 12 jaar dividenden op. Indien het project niet doorgaat, zal de rekening gedeblokkeerd worden en zal de Nigeriaanse regering opnieuw over 1 miljard dollar beschikken waarmee ze kan doen wat ze wil.
Op de vraag wat er zou gebeuren indien alle niet-democratische regimes worden geboycot, antwoordt de heer Brykman dat de olie zich niet bepaald in democratische gebieden bevindt. Waarom zou men trouwens enkel olie boycotten en geen andere grondstoffen ?
Een land zoals België, dat voor een groot stuk leeft van de buitenlandse handel, zou met zeer zware problemen worden geconfronteerd.
Men kan zich trouwens ook vragen stellen over de doeltreffendheid van een boycot. Irak, waar de boycot doeltreffend is, is een bijzonder geval omdat het weinig toegangswegen heeft. Om van een boycot in een land zoals Nigeria een succes te maken, is een blokkade van de Nigeriaanse kust noodzakelijk. Indien verschillende landen de voor die blokkade noodzakelijke strijdkrachten ter beschikking van de Verenigde Naties zouden stellen zou de chaos voor Nigeria totaal zijn. Het eerste slachtoffer zou de bevolking zijn en niet het regime. Het regime zou ervoor zorgen dat het krijgt wat het nodig heeft. Shell denkt dat ook op dat vlak de Verenigde Naties moeten beslissen. Shell zal zich strikt houden aan de beslissingen van de internationale organisaties.
In verband met het verzoek aan de Belgische Regering om gebruik te maken van haar « golden share » in Distrigas om te verhinderen dat het geplande gascontract tussen dat bedrijf en Shell Nigeria wordt gesloten zolang daar de democratie niet is hersteld, verklaart de heer Timmerman dat Distrigas voor het ogenblik geen onderhandelingen met Nigeria voert rond de invoer in België van aardgas. Nigeria voert trouwens nog geen aardgas uit. Tot op het moment dat het aardgas van Nigeria vloeibaar kan gemaakt worden en in methaantankers naar Europa kan worden gebracht, en dit kan volgens de prognoses pas vanaf 2007, is dit bij Distrigas niet aan de orde. Bijgevolg is het gebruik door de Belgische Regering van zijn « golden share » in Distrigas evenmin aan de orde.
In verband met de opmerking over het beeld dat de door Shell geprojecteerde film van Nigeria geeft, bevestigt de heer Brykman dat de toestand niet bepaald idyllisch is. Shell is van mening dat de toestand zeer moeilijk is. De verhouding tussen de regering en de bevolking gaat gepaard met ingewikkelde politieke problemen.
Op het vlak van de verontreiniging verdraagt Shell in Afrika niet meer dan elders. Waarom moet Shell veel uitgeven en waarom is het probleem belangrijk ? Omdat de pipe-lines verouderd zijn. Het is duidelijk dat vandaag de dag pipe-lines gemaakt worden volgens de normen die vandaag gelden en rekening houdend met de vandaag gangbare technieken om corrosie te voorkomen. Pipe-lines die 30 of 40 jaar oud zijn werden gemaakt volgens de toen gangbare normen en zijn onderhevig aan corrosie. Daarom worden ze ook door Shell vervangen. De snelheid waarmee die vervanging wordt uitgevoerd hangt af van de vergunningen die de Nigeriaanse regering verleent, een regering die haar eigen prioriteiten heeft.
De oliewinning stijft de kas van de Nigeriaanse regering. Dat is trouwens het geval in alle landen van de wereld waar Shell actief is. Een van de drama's van Afrika is juist dat er niet genoeg geïnvesteerd wordt. Er zou meer geld naartoe moeten gaan. De interne verdeling is uiteraard een politieke kwestie. Ook is duidelijk dat indien een partner die een aandeel van 30 pct. heeft in een vennootschap besluit om eruit te stappen, er dan 300 buitenlanders met hem meegaan wat niets verandert aan de inkomsten van de Nigeriaanse regering.
Wat het voorstel betreft om een fonds voor milieuherstel op te richten, verklaart de heer Brykman dat zulks op een andere wijze geschiedt, met name via middelen voor herstel en verbetering van het milieu die door de partners van de joint-venture (S.P.D.C.) gezamenlijk beschikbaar zijn gesteld.
Het percentage betreffende van de 1 300 km pijpleidingen die eind 1995 werden vervangen moet gezien worden op een totaal van 6 200 km. De 1 300 km waren de oudste en de meest kwetsbare. Pijpleidingen die vroeger bovengronds werden aangelegd, worden nu in de grond gelegd. Daardoor is de kans op vervuiling en de kans dat veel grotere grondgebieden verontreinigd raken, veel kleiner.
De heer Brykman voegt eraan toe dat de S.P.D.C. Ogoni tewerkstelt.
De heer Timmerman voegt eraan toe dat 60 pct. van het S.P.D.C.-personeel uit het gebied van de Nigerdelta komt. Ongeveer 10 p.c. van de mensen uit de Delta zijn Ogoni. Op dat vlak zijn er geen problemen.
De heer Timmerman onderstreept dat er onder de Ogoni meer dan één politieke strekking is.
De Ogoni zijn zeer gefragmenteerd op politiek niveau. Niet alle Ogoni denken dat een afscheiding de enige oplossing is. Het is trouwens als resultaat van het vermoorden van een aantal gematigde Ogoni dat het proces van Ken Saro-Wiwa en de executie van de 10 andere opposanten van het militaire regime begonnen is. De Ogoni zijn slechts 500 000 in aantal op een bevolkingstotaal in Nigeria van zo'n 100 miljoen mensen.
De heer Timmerman trekt even de parallel met wat er in de 60-er jaren gebeurd is met de afscheidingsoorlog in Shaba. Indien Shaba onafhankelijk was geworden, dan was Shaba waarschijnlijk één van de rijkste landen ter wereld geweest. Als het Ogoni-land of één van de andere stammen van de Niger-delta onafhankelijk worden, dan stelt de vraag zich op identieke wijze. Moeten de natuurlijke rijkdommen geëxploiteerd worden ten behoeve van 100 miljoen Nigerianen of slechts ten bate van 500 000 Ogoni ? Zo complex is de problematiek.
Een lid had gevraagd of het afgefakkelde gas niet kan worden gebruikt ten behoeve van de lokale bevolking.
De heer Brykman verklaart dat Shell uiteraard veel liever dat gas zou gebruiken in plaats van het af te fakkelen. Dat kan echter niet omdat de plaatselijke olie veel goedkoper is. Olie is een vloeistof die gemakkelijk kan worden vervoerd in vrachtwagens. Voor gasleveranties daarentegen moeten pijpleidingen worden aangelegd, wat het gas duurder en dus niet meer concurrerend maakt. Er is dus geen markt voor het gas.
De heer Timmerman wijst er ook op dat het afgefakkelde gas van een heel ander type is dan het L.P.G.-gas dat in Europa wordt verkocht. Het L.P.G.-gas (butaan, propaan, enz.) wordt vloeibaar onder heel lage druk. Aardgas (methaan) daarentegen kan enkel onder heel hoge druk vloeibaar worden gemaakt. Het valt dus moeilijk in gewone cilinders aan de lokale bevolking te verkopen. Sommige raffinaderijen zoals de staatsondernemingen (onder andere National Nigerian Oil and Chemical Marketing Company) verkopen veel gas in flessen. Voor de plaatselijke bevolking is het evenwel veel goedkoper om hout te gaan hakken. Dit is immers gratis. Vandaar is het zeer moeilijk om de ontbossing tegen te gaan.
De auteur van het voorstel van resolutie is van oordeel dat het bij bosontginning vooral gaat om het ontginnen van soorten. Wat niet over de delta al vlottend wordt afgevoerd, wordt door de plaatselijke bevolking bij elkaar geraapt om hun maaltijden mee te bereiden.
In verband met de wapens die Shell nodig heeft om haar terreinen te bewaken, wenst de indiener van het voorstel te weten of het klopt dat de heer Watts, directeur van Shell Nigeria, naar de lokale politieautoriteiten een brief heeft geschreven vragend om meer bescherming en om meer wapens. Shell zou ook een aanbod gedaan hebben om die bewapening te betalen. Is het juist dat er een proces aan de gang is waarbij Shell beschuldigde partij is ? Is het juist dat Shell Nigeria vanwege Humanitex Ltd. een offerte heeft gekregen in verband met die wapens ?
De auteur meent te begrijpen dat de invloed van Shell in Nigeria zeer groot is. Het commissielid is ondanks de formele ontkenning van Shell van oordeel dat Shell wel met politiek te maken heeft en vraagt hen waar mogelijk hun invloed maximaal aan te wenden om zowel inzake mensenrechten als inzake leefmilieu de situatie gunstig te beïnvloeden.
De auteur oordeelt overigens dat de vertegenwoordigers van Shell door hun verklaring voortdurend de vaststellingen uit de resolutie hebben bevestigd.
Een lid sluit zich hierbij aan. Hij herinnert eraan dat deze Commissie op 19 maart 1996 een voorstel van resolutie heeft goedgekeurd met als bedoeling de politieke druk te verhogen teneinde het regime in Nigeria te democratiseren. Het feit dat er veel landen zijn waar de mensenrechten worden geschonden, is voor het lid geen argument om te zeggen dat zulks bijgevolg ook in Nigeria niet moet.
Spreker stelt dat in de resolutie een aantal middelen worden opgegeven om de politieke druk op het regime in Nigeria te verhogen. Daarbij hoort ook de vraag aan Shell en andere Europese firma's actief in Nigeria, om hun exploitatie daar te organiseren met respect voor de mensenrechten en met de zorg voor het milieu. Het commissielid vraagt de vertegenwoordigers van Shell of dit verzoek zin heeft en in welke mate Shell zich daarbij betrokken voelt. Ook deze spreker is ervan overtuigd dat Shell economisch en commercieel over de nodige middelen beschikt om een zeer grote druk uit te oefenen op het regime in Nigeria om tot meer democratie en een beter respect van de mensenrechten te komen.
De heer Timmerman herhaalt dat er geen contract bestaat tussen Distrigas en Shell of S.P.D.C. Bijgevolg kan dat contract ook niet worden verbroken. Er zijn zelfs geen onderhandelingen aan de gang.
De heer Timmerman acht het niet zijn taak om te oordelen of deze resolutie van de Belgische Senaat efficiënt zal zijn. « Il ne faut point espérer pour entreprendre . » Persoonlijk zou de heer Timmerman het spijtig vinden indien na zijn uiteenzetting de Commissie de indruk zou hebben dat Shell zich niet met die verzoeken ethisch en moreel verbonden voelt. Indien zulks het geval ware geweest, dan zouden de heren Timmerman en Brykman niet naar de hoorzitting zijn gekomen.
Shell als maatschappij en de heer Timmerman als bestuurder steunen de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
De heer Timmerman steunt het feit dat er aan de Belgische en de Europese overheid gevraagd wordt te ageren tegen Nigeria voor meer democratisering en opdat zoveel mogelijk Nigerianen van de natuurlijke rijkdommen van hun land kunnen profiteren.
Shell meent daartoe rechtstreeks bij te dragen door haar activiteiten in Nigeria. Het is niet vanuit een comfortabele zaal in Brussel dat men dat kan verhelpen. De 5 000 medewerkers ter plaatse in Nigeria daarentegen helpen er wel aan.
3.1.1. Nigeria is geen rechtsstaat
3.1. 1.a. Willekeurige hechtenis
Sedert 1993 zijn honderden pleitbezorgers van de democratie, verderigers van de mensenrehten, journalisten, oppositieleden en leden van de Ogoni-minderheid aangehouden en vervolgens gevangengezet. Sommigen werden administratief aangehouden, anderen sedert maanden of jaren in het geheim gevangen gehouden, zonder beschuldigd of berecht te zijn. Sommigen werden voor korte tijd opgesloten, vaak meermaals, voor ze werden beschuldigd van een politiek misdrijf en op borgtocht vrijgelaten.
Degenen die administratief worden aangehouden, komen klaarblijkelijk in de gevangenis krachtens het decreet nr. 2 van 1984 betreffende de staatsveiligheid en het opsluiten van personen, een draconisch decreet dat het mogelijk maakt iedereen die geacht wordt een bedreiging te vormen voor de economie of de staatsveiligheid voor een bepaalde tijd, zonder beschuldiging of vonnis, in hechtenis te houden.
In oktober 1994 heeft de regering een amendement aangenomen dat de rechtbanken verbiedt de overheid ertoe te verplichten de gedetineerden voor de rechtbank te laten verschijnen, zelfs niet via een habeas corpus -procedure (een procedure die de onmiddellijke verschijning van de gedetineerden voor een rechterlijke instantie mogelijk maakt, teneinde de rechtmatigheid van de detentie te betwisten en een eventuele invrijheidstelling mogelijk te maken).
Ook werden Ogoni geviseerd wegens de campagne die hun militanten voeren rond de ecologische problemen in de staat Rivers. Honderden personen werden zonder beschuldiging aangehouden na de moord op vier lokale chefs, in mei 1994, en meer dan 40 anderen werden begin 1995 in dezelfde omstandigheden aangehouden.
Deze ernstige schendingen van de mensenrechten vinden plaats terwijl de regering de vrijheid van meningsuiting, van vereniging en van vergadering sterk aan banden legt en zo duidelijk laat blijken niet te zullen dulden dat haar legitimiteit zelfs op vreedzame wijze ter discussie wordt gesteld door het maatschappelijk middenveld. De waarborgen voor de vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering, die in de Nigeriaanse grondwet zijn neergelegd, waren op een bepaald ogenblik onbestaande doordat de militairen er een gewoonte van maakten decreten af te kondigen. Elke vorm van onafhankelijke politieke activiteit was van november 1993 tot juni 1995 bij decreet verboden.
Onafhankelijke tijdschriften en kranten werden bij decreet verboden : in december 1995 zijn de Nigeriaanse autoriteiten ten minste twee keer de drukkerij van het tijdschrift Tell binnengevallen en hebben zij duizenden exemplaren van het blad in beslag genomen. Een aantal personen die Tell op straat verkochten werden opgepakt en korte tijd vastgehouden. Het blad was niet verboden; de autoriteiten beweerden dat deze invallen en aanhoudingen plaatsvonden omdat het blad niet « vaderlandslievend » was, een naar Nigeriaans recht onbestaand misdrijf. Lieden handelend in opdracht van de regering worden ervan verdacht dezelfde maand de kantoren van de onafhankelijke kranten, de Guardian en de News , in brand te hebben gestoken.
De militaire regering heeft zich vaak bediend van beschuldigingen als opruiing en onwettige bijeenkomst om de politieke opponenten te treiteren en korte tijd vast te zetten. In december 1995 bijvoorbeeld werden vier militanten voor de democratie gearresteerd en van opruing en onwettige bijeenkomst beschuldigd nadat zij hadden geprobeerd in Abéokuta een bijeenkomst te organiseren; deze bijeenkomst had tot doel de gevangenhouding aan te klagen van opponenten van de regering, met name Chief Moshood Abiola, het vroegere staatshoofd Olusegun Obasanjo en beko Ransome-Kuti, voorzitter van de beweging Campagne voor de Democratie en stichtend lid van het Nigeriaans Comité voor de verdediging van de rechten van de mens.
Voor wie het vergeten mocht zijn, Chief Moshood Abiola wordt beschouwd als de winnaar van de presidentsverkiezingen die in 1993 werden gehouden. Omdat hij aan de winnende hand was, werd het verkiezingsproces stopgezet en zit hij sedert juni 1994 in de gevangenis, ondanks beslissingen van verscheidene rechterlijke instanties. Een van zijn echtgenotes, die zich actief inzette voor zijn vrijlating, is onlangs vermoord. Alles wijst erop dat deze misdaad door doodseskaders werd gepleegd.
Olusegun Obasanjo was staatshoofd geworden in 1976 na de moord op generaal Murtala Muhammed en in 1979 had hij een nog door zijn voorganger opgesteld programma uitgevoerd dat tot doel had de macht af te staan aan een gekozen burgerregering.
In janauri 1996, werden in Ogoniland ten minste 22 personen (misschien zelfs 50) aangehouden en gedetineerd, na een poging om een bijeenkomst te houden ter viering van de Dag van de Ogoni op 4 januari. Tweeëntwintig personen werden beschuldigd van onwettige bijeenkomst en later op borgtocht vrijgelaten.
3.1.1.b. Oneerlijke processen
Wie sedert 1994 is beschuldigd en berecht, heeft moeten vaststellen dat het proces voor de rechter tot een schijnvertoning is verworden. Veel van die rechtbanken hebben op ernstige wijze internationale normen betreffende de billijkheid van het proces geschonden, met name die vervat in de artikelen 9 en 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.
Generaal Abacha, het staatshoofd, heeft gezorgd voor een rechtsbestel dat bij decreet is ingericht.
De bijzondere militaire rechtbank
De bijzondere militaire rechtbank werd ingesteld krachtens decreet nr. 1 van 1986 betreffende het plegen van verraad of daarmee verband houdende feiten. De rechtbank bestaat uit leden van de strijdkrachten die door het staatshoofd worden aangewezen. Deze rechtbank kan iedereen vonnissen, burgers zowel als militairen, wegens verraad of ieder ander misdrijf begaan in het kader van een rebellie tegen de Regering. Ze kan willekeurig elke straf opleggen waarin de strafwet of de militaire wet voorziet, maar moet zich niet houden aan de rechtsgang voor de burgerlijke of militaire rechtbanken. De vonnissen en de straffen die zij oplegt moeten door de militaire Regering worden bevestigd. De beschuldigden die voor een dergelijke rechtbank verschijnen, hebben niet het recht beroep aan te tekenen bij een hogere of onafhankelijke rechter.
Fundamentele rechten worden de beschuldigden ontzegd : het recht op bescherming tegen foltering, en tegen slechte behandeling, het recht om te weten van welke feiten zij worden beschuldigd, om te worden verdedigd door een advocaat van hun keuze en hun verdediging behoorlijk voor te bereiden, om in het openbaar te worden gevonnist door een onafhankelijke en onpartijdige rechtbank en het recht om beroep aan te tekenen tegen beslissingen van de rechter bij een hogere onafhankelijke rechterlijke instantie.
In juli en augustus 1995 werden 43 gevangenen, burgers en militairen, door een speciale militaire rechtbank schuldig bevonden aan verraad en daarmee verband houdende misdrijven, een uitspraak die volgde op een vermeende couppoging in maart 1995.
Bij die gevangenen waren onder andere Olusejun Obasanjo en zijn vroegere rechterhand, divisiegeneraal in ruste Shehu Musa Yar'adua. Nadat zij waren veroordeeld tot respectievelijk levenslang en de doodstraf, werden hun straffen, mede door de golf van verontwaardiging die dit vonnis had gewekt, omgezet in respectievelijk 15 en 25 jaar gevangenisstraf. De vrienden en de familie van de beschuldigden, de journalisten en de verdedigers van de mensenrechten die de onrechtvaardigheid van deze aanhoudingen en deze processen hadden aangeklaagd, werden zelf aangehouden en in het geheim door dit tribunaal gevonnist; na te zijn beschuldigd van het verbergen van verraad of van medeplichtigheid aan verraad, werden zij tot zware gevangenisstraffen veroordeeld.
De bijzondere rechtbank
De bijzondere rechtbank inzake sociale onlusten, een federale rechtbank die Ken Saro-Wiwa en andere gevangenen heeft veroordeeld, werd ingesteld krachtens het decreet nr. 2 van 1987 betreffende de sociale onlusten.
Het verleent het Staatshoofd de macht om een uitzonderingsrechtbank in te stellen die buiten het gewone rechtsbestel staat, om zaken te berechten die te maken hebben met opstand en onlusten. Ze moet worden voorgezeten door een magistraat en een legerofficier in actieve dienst in haar midden hebben. Haar vonnissen en straffen moeten worden bevestigd of tenietgedaan door de militaire Regering en beroep bij een hogere of onafhankelijke rechter is niet mogelijk.
In november 1995 werden de wereldwijd bekende schrijver Ken Saro-Wiwa en acht andere Ogonigevangenen opgehangen.
Zij waren schuldig verklaard aan de moord op vier Ogonileiders. Hoewel deze executies op internationale afkeuring werden onthaald, moeten nog 19 andere Ogoni voor dezelfde uitzonderingsrechtbank terechtstaan, en voor dezelfde feiten.
Het Hoge Federale Hof heeft in december 1995 besloten dat het proces moest worden geschorst tot het zelf uitspraak had gedaan over de grondwettigheid van de uitzonderingsrechtbank. Amnesty International is nog steeds niet in kennis gesteld van de uitspraak van het Hoge Hof. Het is mogelijk dat er nog geen uitspraak is. Duidelijk blijkt dat alles in het werk is gesteld opdat de rechterlijke instanties geen uitspraak kunnen doen over door de Regering genomen beslissingen. Deze Regering heeft decreet nr. 12 afgekondigd.
Decreet nr. 12
De bij decreet opgelegde willekeur is bevestigd door een nieuwe regelgeving, betreffende de federale militaire Regering; het ontneemt de rechtbanken het recht om het gezag of de handelingen van de Regering te betwisten. Dat vormt een schending van de artikelen 2 en 3 van het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en de politieke rechten en van de normen vastgelegd in de fundamentele beginselen betreffende de onafhankelijkheid van de magistratuur (V.N. 1985).
1.1.1.c. Foltering
Hoewel de regering van Abacha het Verdrag van de Verenigde Naties tegen foltering heeft ondertekend, worden politieke gevangenen systematisch door haar gefolterd en mishandeld. Dit is strijdig met de Nigeriaanse grondwet en de internationale verplichtingen die het land op zich heeft genomen door het Afrikaanse handvest voor de rechten van de mens en van de volkeren en het Internationale verdrag inzake burgerrechten en de politieke rechten te ratificeren. Politieke gevangenen in dat land hebben immers geen enkele bescherming tegen foltering, mishandeling of iedere andere vorm van dwang, aangezien zij voor bepaalde tijd kunnen worden opgesloten en in het geheim gevangen houden krachtens het decreet nr. 2 van 1984 betreffende de staatsveiligheid en het vasthouden van personen, dat hun geen mogelijkheid biedt om de rechtmatigheid van hun opsluiting aan te vechten. Dit decreet voorziet niet in medisch onderzoek van gedetineerden door een onafhankelijk arts, in contact met welke onafhankelijke gesprekspartner dan ook, of in regelmatige controle van de detentie door een rechterlijk of onafhankelijk orgaan.
Clement Tusima, een Ogoni die sedert mei 1994 zonder beschuldiging werd vastgehouden, is in augustus 1995 gestorven na maanden van ziekte en gebrek aan medische verzorging. Baribor Bera, medebeschuldigde van Ken Saro-Wiwa, heeft aan een speciale rechtbank de littekens getoond die het resultaat waren van slagen tijdens zijn gevangenschap. Hij heeft verklaard dat hij geheel werd ontkleed, aan een paal werd vastgebonden, met een zweep werd geslagen en verplicht zijn tanden in te slikken die door de slagen los waren gekomen.
Alle politieke gevangenen worden gevangen gehouden in uiterst moeilijke omstandigheden : onvoldoende voeding, overbevolkte en ongezonde cellen, ontoereikend sanitair en verbod om de gevangenen oefeningen te laten doen of te luchten.
3.1.2. Initiatieven van intergouvernementele organisaties
3.1.2.a. Verenigde Naties
De Hoge commissaris voor de rechten van de mens heeft herhaaldelijk oproepen gedaan aan de Nigeriaanse regering betreffende Ken Saro-Wiwa en andere Ogoni-gevangenen; de speciale rapporteurs van de commissie hebben over dit onderwerp gezamenlijk verschillende oproepen gericht aan de regering.
Tijdens haar laatste zitting heeft de algemene vergadering van de Verenigde Naties zich in een resolutie ernstig verontrust verklaard over de mensenrechtensituatie in Nigeria.
Ze heeft de Commissie voor de mensenrechten uitgenodigd dringend de toestand te onderzoeken en ze heeft in dit verband aanbevolen dat een bijzondere rapporteur zou worden aangewezen die een verslag moet voorbereiden over de buitengerechtelijke en willekeurige executies zonder vorm van proces. Die rapporteur achtte de herhaalde berichten over miskenning van het recht op leven van het Ogonivolk zeer zorgwekkend. Vooral de invoering van een bijzondere rechtbank bedoeld om de onveiligheid en de onrust in de streek het hoofd te bieden alsook de uitbreiding van het toepassingsgebied van de doodstraf baarden hem zorgen.
Tijdens de 52e zitting van de Commissie voor de mensenrechten die van 18 maart tot 26 april 1996 in Genève gehouden werd, werd over Nigeria een resolutie goedgekeurd. Die resolutie betekent een vooruitgang ten opzichte van het vorig jaar aangezien het project verworpen werd. Mensenrechtenactivisten hadden evenwel gehoopt dat in de resolutie zou worden aangedrongen op de benoeming van een bijzondere rapporteur. Dat stond ook in de tekst die werd voorgesteld door de Westerse landen. Langdurige politieke onderhandelingen met vertegenwoordigers van andere continenten hebben ten slotte geleid tot een resolutie die vertrouwen lijkt te schenken aan de Nigeriaanse regering, die ermee belast wordt de bescherming van de fundamentele rechten te herstellen en de internationale verdragen te doen naleven. Amnesty International betreurt dat in geen enkel mechanisme werd voorzien om de toepassing van die aanbeveling te controleren.
3.1.2.b. De rol van de Afrikaanse Commissie
De Afrikaanse Commissie heeft in buitengewone zitting vergaderd op 18 en 19 december in Kampala om de toestand van de mensenrechten in Nigeria te onderzoeken. De Commissie heeft de secretaris-generaal van de O.A.E. gevraagd de Nigeriaanse autoriteiten mee te delen dat de 19 Ogonigevangenen die op hun proces wachten, geen onherstelbaar nadeel mag worden toegebracht.
Een missie van de Afrikaanse Commissie had naar het land gestuurd moeten worden. Maar het blijkt dat de Nigeriaanse autoriteiten zich niet kunnen vrijmaken om die Commissie te ontvangen. Gaat het om een agendaprobleem ? De Assemblée van de Staats- en regeringshoofden van de O.A.E. vergadert van 1 tot 10 juli in Kameroen en er wordt met spanning uitgekeken naar de standpunten die er zullen worden ingenomen.
3.1.2.c. Het Commonwealth
Na de executie van Ken Saro-Wiwa en van 8 andere Ogoni heeft het Commonwealth onmiddellijk Nigeria geschorst als lid van de Organisatie. Een actiegroep, samengesteld uit 8 ministers van Buitenlandse Zaken, heeft de wens uitgedrukt een onderzoeksopdracht uit te voeren over het respect van de fundamentele rechten in het land. Generaal Abacha heeft die missie de toegang geweigerd.
3.1.2.d. De Europese Unie
Deze maand heeft de Raad het gemeenschappelijk standpunt over Nigeria, dat van kracht was geworden op 4 december 1995 voor een hernieuwbare periode van zes maanden, verlengd tot 4 december 1996. Door de goedkeuring van dit gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad de maatregelen die tegen Nigeria genomen werden op 20 november 1995 nog uitgebreid.
Tot slot kan gesteld worden dat Nigeria, de dichtstbevolkte staat van Afrika, een land is met grote etnische, religieuze en taalkundige verschillen. Indien de mensenrechten niet opnieuw worden gerespecteerd zal de instabiliteit en de schending van de mensenrechten in heel West-Afrika wellicht toenemen.
De internationale Gemeenschap moet dringend maatregelen blijven nemen om te verhinderen dat de toestand in dit land nog slechter wordt.
3.2.1. Rol en verantwoordelijkheid van Shell
De Nederlandse afdeling van Amnesty International en Pax Christi hebben een memorandum opgesteld dat toegespitst is op de verantwoordelijkheid van de multinationale ondernemingen om bij te dragen tot de verbintenissen van de internationale gemeenschap in het kader van de Universele Verklaring van de rechten van de mens.
Daarin worden de multinationale ondernemingen uitgenodigd een reeks beginselen in acht te nemen die uitdrukkelijk opgesomd worden in de Guidelines voor de Multinationale Ondernemingen van de O.E.S.O. (1976) alsmede in een driepartijenverklaring aangenomen door de I.A.O. (1977).
Shell heeft een document gepubliceerd waarin het zijn gedragslijnen beschrijft. Hoewel de inhoud veeleer positief is, betreuren Amnesty International en Pax Christi ten zeerste dat daarin geen enkele verwijzing opgenomen is naar de teksten van de twee bovengenoemde internationale organisaties. De normatieve kracht van de door Shell aangenomen gedragslijnen zou aanzienlijk sterker zijn indien deze verwijzingen duidelijk vermeld waren.
In verband met Nigeria hebben Amnesty International en Pax Christi in dit memorandum een reeks aanbevelingen geformuleerd :
1. Amnesty International en Pax Christi zijn van mening dat Shell de autoriteiten in het openbaar moet aanmanen, met mondelinge en schriftelijke verklaringen, door zich uit te spreken tegen het overmatig gebruik van geweld door de veiligheidstroepen in de olieproducerende gebieden.
2. Amnesty International en Pax Christi dringen erop aan dat er snel een onafhankelijk onderzoek wordt ingesteld naar de rol die Shell gespeeld heeft in de wapenbevoorrading. Thans zijn de twee organisaties er niet van overtuigd dat de wetten betreffende de verkoop en het gebruik van deze wapens nauwgezet nageleefd zijn.
Men vraagt Shell bereidheid om zijn medewerking te verlenen aan een onafhankelijk onderzoek teneinde het volle licht te werpen op de bevoorrading en het gebruik van de wapens.
3. Amnesty International en Pax Christi vragen Shell een bijdrage te leveren tot de opleiding van de ordediensten in de olieproducerende gebieden. Deze opleiding zou gegeven worden overeenkomstig de internationale erkende normen en standaarden.
4. Beide organisaties dringen er bij Shell op aan dringende stappen te ondernemen om de invrijheidstelling of de billijke berechtiging van de 19 Ogoni te verkrijgen. Bovendien achten Amnesty International en Pax Christi het belangrijk dat Shell zich in het openbaar uitspreekt en actief optreedt ten gunste van een hervorming van de Bijzondere Rechtbanken, voor een onafhankelijke en onpartijdige rechtsbedeling, voor het recht beroep in te stellen bij een hoger rechtscollege en voor het recht op verdediging en rechtsbijstand.
5. Tevens vraagt men Shell, eventueel samen met andere ondernemingen, er bij de Nigeriaanse regering op aan te dringen dat de vakbondsleiders in vrijheid worden gesteld of, indien zij schuldig bevonden worden aan een misdaad, dat zij een rechtvaardig proces krijgen binnen een redelijke termijn.
Spreker besluit dat alle actoren van de maatschappij, zowel de gewone burger, de niet-gouvernementele organisaties die de verdediging van de rechten van de mens of de verdediging van het ecologisch erfgoed ten doel hebben, de politieke overheid als de ondernemingen, hun bijdrage moeten leveren om een meer menselijke, rechtvaardiger wereld te bevorderen zonder de huidige of de toekomstige generatie op te offeren.
Een lid wijst erop dat eind de jaren tachtig in de Commissie voor de Sociale Aangelegenheden de invoering van de richtlijnen van de O.E.S.O. en de princiepsverkalring van de I.A.O. ter discussie lag.
De toenmalige minister van Tewerkstelling en Arbeid verklaarde het eens te zijn met de principes en de inhoud van het wetsvoorstel, maar wees erop dat tot dan toe nog geen enkel Europees land beide basisverklaringen in zijn wetgeving had opgenomen. Mocht België dit wel doen, dan zou de aantrekkingskracht van ons land voor buitenlandse investeerders verminderen.
Waarom zouden ondernemingen princiepsverklaringen afkondigen die de Belgische wetgever zelf niet in intern recht heeft omgezet ? Volstaat het niet er naar te refereren ?
Terloops dient er op gewezen dat de Shell groep zelf een Verklaring van Algemene Beleidsuitgangspunten heeft uitgegeven.
Verder herinnert het lid eraan dat Shell niet de enige oliemaatschappij is die in Nigeria aktief is. In S.P.D.C. (Shell Petroleum Development Company of Nigeria), participeert Shell slechts voor 30 pct., naast Elf (10 pct.), Agip (5 pct.) en de nationale oliemaatschappij van Nigeria (55 pct).
De Europese maatschappijen hebben dus een verantwoordelijkheid in Nigeria, maar beheersen helemaal niet de werking van de ondernemingen voor wie ze operator zijn. Men mag niet uit het oog verliezen dat in de meeste O.P.E.C.-landen de participatie van Europese en Amerikaanse ondernemingen tot nul werd herleid als gevolg van de zuivere nationalisatie.
Het lid veroordeelt de schending van de mensenrechten in Nigeria, maar men moet zich bewust zijn dat Shell ook het lot van een nationalisatie kan ondergaan, als gevolg van het niet naleven van de eisen opgelegd door de Nigeriaanse Regering.
Een nog scherper standpunt vanwege Shell, Elf en Agip zou kunnen leiden tot een nationalisatie zoals dat gebeurd is in Algerije, Saoudi-Arabië, Irak en Libië.
Een ander lid merkt op dat toen de verantwoordelijkheid van Shell internationaal in vraag werd gesteld, het regime van Nigeria een aantal gebeurtenissen heeft verklaard door te verwijzen naar de aanslagen gepleegd vanuit regeringsvijandige bewegingen.
Het lid wenst langer stil te staan bij het standpunt van Amnesty International die stelt dat een buitenlandse onderneming in het land waarin het opereert moet optreden wanneer de mensenrechten in dat land geschonden worden. Naast de ethische dimensie is er een juridische invalshoek. Verbindt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens een onderneming die zware schendingen van de mensenrechten vaststelt er niet toe om niet alleen moreel-ethische maar ook juridisch stappen te ondernemen.
Ten slotte vraagt het lid ook naar de houding van Shell Nigeria. In het kader van de laatste jaarvergadering van de Shell groep, heeft de heer Anderson, management director van S.P.D.C.-Nigeria, verklaard dat Shell een beroep heeft gedaan op de politie, toen de toestand volledig uit de hand liep.
Gezien de heftige reactie van de Nigeriaanse politie, heeft Shell hieruit de nodige conclusies getrokken.
Een senator benadrukt het nut van het uitoefenen van politieke druk door een staat zoals België op een staat die een flagrante schending van de rechten van de mens kent. Dit is de reden waarom de senator een amendement had ingediend waarbij de Belgische regering verzocht wordt gebruik te maken van haar « golden share » in Distrigas om te verhinderen dat het geplande gascontract tussen dat bedrijf en Shell Nigeria wordt gesloten, ten minste zolang er in Nigeria geen democratisch bestel is. Dit amendement werd trouwens door de Commissie aangenomen.
Zelfs na een nationalisatie van S.P.D.C., zou Shell wellicht Nigeria niet verlaten.
Ten slotte wijst de senator erop dat een reeks overeenkomsten afgesloten in het kader van de Internationale Arbeidsorganisatie door België (nog) niet zijn geratificeerd. De I.A.O.-overeenkomst nr. 87 betreffende de vakbondsvrijheid werd nooit door de Verenigde Staten geratificeerd.
Het is toch merkwaardig dat een land waar de zetel van talrijke multinationale ondernemingen gevestigd is, de internationale overeenkomst betreffende de syndicale vrijheid niet heeft geratificeerd. Hoe kan dat land de mensen- en sociale rechten elders in de wereld doen eerbiedigen ?
De senator besluit met een pleidooi voor de ratificering, de eerbiediging en de toepassing van de I.A.O.-overeenkomsten door alle landen, en in de eerste plaats door de rijkste landen, zoals diegene die lid zijn van de G 7.
De heer Hensmans, vertegenwoordiger van Amnesty International, staat erop een aantal preciseringen mee te delen :
1. Niet alleen Shell is verantwoordelijk voor de schending van de mensenrechten in Nigeria;
2. De princiepsverklaring van de I.A.O. is niet alleen voor de Staten bestemd, maar ook voor de bedrijven.
Het gerechtelijk onderzoek heeft geen enkel bewijs opgeleverd van bedreiging met geweld. De mobiele eenheid van de politie wordt beschuldigd van gebrek aan eerbied voor het leven en de eigendom. In haar aanbevelingen stelt de onderzoekscommissie voor de bij name genoemde politieofficieren te vervolgen en de slachtoffers schadeloos te stellen.
Uit dit onderzoek kan besloten worden dat het ondenkbaar is dat Shell, dat trots is op haar jarenlange vestiging in Nigeria, geen inzicht zou hebben in de manier van optreden en in de methodes van de Nigeriaanse politie.
Anderzijds is er sprake van wapenleveringen aan de politie. Wie levert er wapens aan instanties waarvan het gewelddadig en gevaarlijk optreden bekend is ? Bovendien is er de getuigenis van een kolonel die heeft verklaard dat hij door Shell was betaald.
Er is dus duidelijk sprake van een interactie tussen Shell en de Nigeriaanse politie.
Amnesty International vraagt daarom enerzijds niet langer mensen te steunen die gewelddadig optreden en de mensenrechten schenden, en anderzijds tussen te komen om het ophangen en folteren van vredelievende mensen tegen te gaan, te bestrijden en te veroordelen.
Het opnemen door een multinationale onderneming van teksten met een universele draagkracht die erkend zijn door de internationale gemeenschap in een soort van algemene princiepsverklaring is van groot belang voor de plaatselijke bevolking waar de onderneming werkzaam is.
Het is evident dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens geen normatieve kracht heeft, maar het is wel een belangrijk referentiekader.
De heer Hensmans citeert een uiterst belangrijke passage uit de gedragscode van de vennootschappen van de groep Royal Dutch/Shell :
« De vennootschappen Shell leveren een inspanning om hun handelsactiviteiten uit te voeren binnen het kader van de bestaande nationale wetgevingen en om dit op een sociaal verantwoorde manier te doen. Zij onthouden zich van deelname aan de activiteiten van de politieke partijen en van elke inmenging in de politieke aangelegenheden.
Zij hebben evenwel het recht en de verantwoordelijkheid zich uit te spreken over aangelegenheden die de belangen van hun personeel, van hun klanten en van hun aandeelhouders aangaan, alsook over vraagstukken van algemene aard wanneer zij daartoe kunnen bijdragen met hun bijzondere kennis. »
Het stakingsrecht en het recht om vrijelijk aan te sluiten bij een vakbond hebben rechtstreeks betrekking op het personeel van het bedrijf.
Shell heeft het recht en de plicht op te treden wanneer die fundamentele rechten met de voeten worden getreden, net zoals Shell het recht heeft haar belangen te verdedigen bij een eventuele nationalisatie van de oliewinningssector door de Nigeriaanse overheid.
Een lid betreurt dat de internationale gemeenschap in het kader van de toepassing van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens niet wijst op de concrete verantwoordelijkheid van de collectiviteit.
De Internationale Conferentie van de rechten van de mens die in 1993 te Wenen is doorgegaan heeft ernstige inspanningen gedaan om de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap te concretiseren. Hoever staat het hiermee ?
Het lid pleit ervoor dat bij een volgend besluitvormings- en evaluatieproces werk zou gemaakt worden van het concreet invullen van de verantwoordelijkheden van multinationale ondernemingen.
Een ander lid stelt vast dat men van Shell vraagt tussen te komen in de interne aangelegenheden van Nigeria.
Een lid stelt vast dat men van Shell vraagt om tussen te komen in de interne aangelegenheden van Nigeria op gebied van de mensenrechten, de werking van de politie, enz. Men kan zich echter de vraag stellen of het niet van enige naïeviteit getuigt te geloven dat Shell in de toekomst die problemen bij de Nigeriaanse regering zal aankaarten.
De heer Hensmans antwoordt dat Amnesty International geen negatieve vooringenomenheid heeft tegenover ondernemingen die gevestigd zijn in landen waar de mensenrechten geschonden worden en dat de organisatie geneigd is vertrouwen te schenken aan degenen met wie ze een gesprek aangaat.
Amnesty International stelt een aantal gedragslijnen aan Shell voor.
De heer Hensmans besluit dat iedere vorm van druk op de Nigeriaanse regering en op de actoren in de Nigeriaanse maatschappij van groot belang is. Hij wenst zich niet over het embargo uit te spreken. Wel acht hij de voorliggende resolutie een nuttig instrument met het oog op het uitoefenen van internationale druk op Nigeria.
De Conferentie van Wenen heeft zich vooral toegespitst op de handelingen van het I.M.F. en de Wereldbank en niet op die van multinationale ondernemingen. In Wenen heeft men zich uitgesproken over de noodzaak van rapportering over de gevolgen van het optreden van het I.M.F. en de Wereldbank voor de situatie van de mensenrechten.
Mevrouw Carreras herinnert eraan dat de Universele Verklaring van de rechten van de mens zich in de eerste plaats tot Staten wendt. Het is de Staat die verantwoordelijk is voor het beleid, het beheer, de toepassing van de wetgeving en de eerbiediging van de rechten van iedere burger. Het zou een vergissing zijn de multinationale ondernemingen verantwoordelijk te stellen voor de toepassing en de eerbiediging van de nationale en internationale regelgeving.
De Nigeriaanse overheid heeft reeds voldoende bewezen geen enkele vorm van eerbied voor de mensenrechten op te brengen. Dit is eens te meer gebleken uit de executie van de Nigeriaanse schrijver Ken Saro-Wiwa en acht andere politieke gevangenen, en dit terwijl de vergadering van de Commonwealth doorging. Daarom heeft Amnesty International zich tot Shell gewend, omdat de onderneming nog in Nigeria werkzaam is en dus de nodige positieve invloed op het regime zou kunnen uitoefenen.
Een lid wenst te weten of Amnesty International van plan is een gelijkaardige aktie te voeren ten aanzien van andere multinationale ondernemingen die in Nigeria investeren.
De hoofdzakelijk Amerikaanse oliemultinationals (1), met Mobil en Chevron op kop, zullen tot het jaar 2000 in de Nigerdelta meer dan 8 miljard dollar investeren. Daar moet men 4,2 miljard van de vloeibaar-gasfabriek van Bonny (Shell, Elf en Agip) aan toevoegen, die het land 1 miljard dollar aan bijkomende inkomsten zou opleveren.
Voordeliger « contracten voor verdeling van de produktie » hebben nieuwe partners naar Nigeria gelokt, waaronder Total, B.P. en Statoil, die op een honderdtal kilometer van de kusten in volle zee aan het speuren zijn naar beloftevolle exploitatiegebieden.
Het antwoord van de heer Hensmans is affirmatief. Het belang van de actoren wordt telkens afgewogen, vooraleer de organisatie overgaat tot de planning van een actie.
Amnesty International wenst dat Shell samen met andere buitenlandse ondernemingen pressie uitoefent op de regering opdat deze het vakbondsrecht eerbiedigt en de vakbondsleiders vrijlaat.
Soortgelijke akties worden bijvoorbeeld in Myanmar gevoerd.
Het amendement nr. 3-A van de heren Hatry en Devolder (Gedr. St., Senaat, nr. 1-194/5) wordt aangenomen met 5 tegen 4 stemmen, bij 1 onthouding.
De amendementen nrs. 3-B en 3-C worden met dezelfde stemmenverhouding aangenomen.
Het amendement nr. 3-D wordt aangenomen met 5 tegen 2 stemmen, bij 3 onthoudingen.
Het amendement nr. 4 van mevrouw Bribosia-Picard c.s. (Gedr. St., Senaat, nr. 1-194/6) wordt aangenomen met 11 stemmen, bij 1 onthouding.
Het voorstel van resolutie, aldus geamendeerd, wordt aangenomen met 11 stemmen, bij 1 onthouding.
Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteur voor het opstellen van dit verslag.
De Rapporteur,
Paula SÉMER. |
De Voorzitter,
Valère VAUTMANS. |
(...)
3. Economische stelregels
Winstgevendheid is een wezenlijke voorwaarde om aan deze verantwoordelijkheden te voldoen en om als bedrijf te blijven voortbestaan; het is niet alleen een maatstaf voor de doelmatigheid van het bedrijf en de uiteindelijke waarde die de samenleving aan de door Shell geleverde produkten en diensten toekent, maar winstgevendheid is ook onmisbaar om tot een weloverwogen gebruik van produktiemiddelen te komen en de investeringen te kunnen bekostigen om in de toekomstige energiebehoeften van de klant te voorzien. Zonder winst en zonder hechte financiële grondslag zou het niet mogelijk zijn aan bovengenoemde verantwoordelijkheden te voldoen.
Shell-maatschappijen werken in sterk uiteenlopende maatschappelijke, politieke en economische omstandigheden. Zij kunnen weinig invloed uitoefenen op de aard daarvan, maar zij zijn in het algemeen wel de opvatting toegedaan dat de samenleving het best gediend is met een markteconomie.
Investeringsbeslissingen worden in hoofdzaak genomen op economische gronden, waarbij overwegingen op sociaal terrein en ten aanzien van het milieu worden betrokken, alsmede een beoordeling of de investering gewaarborgd is.
4. Integriteit in zaken
Voor Shell-maatschappijen staan oprechtheid, integriteit en zuiverheid in alle aspecten van de bedrijfsvoering voorop. Zij verwachten dat ook in hun relaties met aannemers en leveranciers. Het aanbieden, betalen, vragen om of accepteren van steekpenningen in welke vorm dan ook, direct of indirect, is onaanvaardbaar. Van alle employés wordt verlangd dat zij elke tegenstrijdigheid van belangen tussen hun eigen financiële activiteiten en hun aandeel in maatschappijzaken vermijden. Alle namens een Shell-maatschappij uitgevoerde transacties moeten naar behoren, overeenkomstig vastgelegde procedures, in de boeken van die maatschappij worden verantwoord en vatbaar zijn voor accountantscontrole.
5. Politieke activiteiten
a) Maatschappijen
Het streven van Shell-maatschappijen is steeds gericht op zakelijk handelen, met inachtneming van het geldend nationaal recht en op een maatschappelijk verantwoorde wijze. Zij houden zich afzijdig van partijpolitiek en inmenging in politieke aangelegenheden. Wel hebben zij het recht, en ook de plicht, zich uit te spreken over aangelegenheden die de belangen van hun employés, klanten en aandeelhouders raken en over vraagstukken van algemeen belang, voor zover zij op grond van bijzondere kennis een bijdrage kunnen leveren.
b) Politieke betalingen
Shell-maatschappijen verrichten geen betalingen aan politieke partijen en organisaties of vertegenwoordigers daarvan.
c) Employés
Wanneer employés als burgers wensen deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten, met inbegrip van kandideren voor een openbaar ambt, worden zij daartoe in de gelegenheid gesteld indien dat in het licht van de plaatselijke omstandigheden past.
6. Gezondheid, veiligheid en milieu
Het beleid van Shell-maatschappijen is erop gericht bij de bedrijfsuitoefening in de allereerste plaats te waken over de gezondheid en veiligheid van hun employés en andere personen en de nodige zorg te besteden aan het behoud van het milieu. Shell-maatschappijen streven naar voortdurende verbetering in de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het leefmilieu van degenen die gevolgen van hun activiteiten kunnen ondervinden.
Shell-maatschappijen stellen gedragslijnen, programma's en werkpraktijken vast ter zake van gezondheid, veiligheid en milieu en integreren deze op een commercieel verantwoorde wijze in al hun bedrijfsactiviteiten als essentieel onderdeel van het beheer.
7. De gemeenschap
De belangrijkste bijdrage die Shell-maatschappijen kunnen leveren aan de maatschappelijke en materiële vooruitgang van de landen waarin zij werken, is het zo doelmatig mogelijk uitvoeren van hun hoofdactiviteiten. Daarnaast zien zij de noodzaak van een opbouwende rol bij vraagstukken van maatschappelijke aard, die niet rechtstreeks verbonden hoeven te zijn met de bedrijfsuitoefening als zodanig. De mogelijkheden op dit gebied zoals projecten van algemeen belang, onderwijs- of donatieprogramma's zijn afhankelijk van de grootte van de betrokken onderneming, de plaatselijke omstandigheden en de ruimte die wordt gelaten voor zinvol particulier initiatief.
(...)
Rechtstreeks vertaald uit de originele tekst « Business Principles » van de Groep R.D./Shell.
December 1994.
Memorandum van Amnesty International en Pax Christi gericht aan Shell 11 april 1996
STATEMENT OF GENERAL BUSINESS PRINCIPLES
In the public debate about the specific responsibility of Shell with regard to human rights (and the environment) Shell often makes reference to its code of conduct, (2) entitled « Statement of General Business Principles. » This code, according to Shell, constitutes the standard of conduct of the multinational corporation.
1. Shell acknowledges its moral responsibility
Amnesty International and Pax Christi attach special importance to the introduction of the Shell code, because there the corporation indicates that it considers itself a moral subject with the concomitant ethical standards and social responsibility.
The Business Principles can be viewed as moral rules, principles and concepts, in short as the ethics which Shell seeks to uphold, and does in fact uphold. In the opinion of Amnesty International and Pax Christi it is important to identify certain characteristics of morality (3) which carry weight in evaluating the activities of Shell.
2. Morality
A first characteristic of morality is that freedom is a necessary condition for moral choices. Shell can only be addressed about actions which it carried out intentionally, consciously and freely. However, consciously and intentionally failing to act is also a form of action for which Shell can be addressed.
A second relevant characteristic is that morality relates to matters of fundamental concern, to issues which promote the humane nature of action, such as justice, freedom and equality. Shell's Business Principles make mention of some of these values, such as fairness and integrity. Fair business practices are of the greatest importance because they form the basis for a lasting trust between all interested parties, not only the corporation itself and the governments, but also broad public opinion, in other words the eventual consumers.
A third characteristic is the universal and reciprocal character of morality. In comparable situations rules of morality must be applied in the same way. The same moral rules in every state and for every person, even if the acceptance of moral responsibility is not always in the corporation's own interest. Upholding the Business Principles implies that Shell is prepared, if necessary, to place its moral responsibility above its economic interests. « Moral standards are supposed to override self-interest. » (4)
Finally, a fourth characteristic of morality is that the enterprise which employs a code of conduct and thus indicates that it assumes moral responsibility must be prepared to argue and communicate openly with the interested parties. Without this willingness there can be no substantive review of the actions of the corporation. In its statement of principles Shell acknowledges the « need for open communication » and commits itself to supplying « full information » about its activities.
Amnesty International and Pax Christi proceed from the assumption that Shell is prepared to put the theory of morality into practice in its concrete policy. The will to do so was explicitly stated by Shell when it voluntarily accepted the « Statement of General Business Principles. »
3. Legal force of the Statement of General Business Principles
Amnesty International and Pax Christi realize that Shell's « Statement of General Business Principles » is of limited legal value. They are also aware, however, that the statement is not totally devoid of legal significance. If a corporation expressly formulates its policy, the interested parties, including employees and shareholders, may in good faith proceed from assumptions based on these Business Principles.
The legal significance of the « Statement of Business Principles » could be strengthened by an explicit reference to international codes of conduct concerning multinational enterprises as accepted by States. Particularly the Declaration and Resolutions of the Organization for Economic Cooperation and Development regarding International Investment and Multinational Enterprises of 1976 and the Tripartite Declaration of Principles of the International Labour Organisation of 1977.
Amnesty International and Pax Christi consider it extremely regrettable that Shell eliminated the explicit reference to these two codes from its « Statement of Business Principles » of 1994 (5) and would welcome the reinsertion of such a passage since this would emphasize Shell's commitment to an effective observance of the Business Principles.
Despite the voluntary character of international codes of conduct they should be viewed as a joint recommendation of the States which have accepted the code. The States express in these codes the importance which they attach to the fact that multinational enterprises act in accordance with the guidelines at issue (6). This results in moral pressure for both governments and multinationals to act in conformity to the norms.
4. Normative Force of the « Statement of Business Principles »
Because of the limited legal value of Shell's « Statement of Business Principles » Amnesty International and Pax Christi attach special importance to the normative force of the Business Principles. The Business Principles are a form of self-regulation. A code of this kind only has value if there is an optimalization of its normative force. In this connection normative force should be understood as the effect which the standards as laid down in the Business Principles has on the conduct of Shell. The Business Principles have normative force if and to the extent that Shell is prepared to accept these principles as a guideline for its policy (6).
The normative force of the Business Principles is dependent on several criteria :
Especially important is a precise formulation of such norms. If a norm is to influence behaviour it must be worded in such a way that the addressee can clearly deduce the desired conduct from the formulation.
It is also of decisive importance that the observance of the norms be subjected to effective supervision.
Finally the presence of a sanction mechanism to correct conduct which deviates from the norm is crucial.
On the basis of these criteria the two organizations will evaluate the Business Principles and formulate proposals for improvement.
4.1. Precise formulation of the « Statement of General Business Principles »
Amnesty International and Pax Christi, in view of their mandate, wish to focus their evaluation of the normative force of the Business Principles on the aspect of human rights.
The Business Principles of Shell include no direct statements concerning human rights. In addition, the formulation of those points in the Business Principles which relate to human rights leaves much to be desired in terms of precision.
For Amnesty International and Pax Christi the following passages from the « Statement of General Business Principles » are of importance :
Responsabilities
Shell states that it considers its companies responsible members of society and that they will observe applicable laws of the countries in which they operate.
Economic principles
On the matter of investments Shell states that criteria for investment decisions are assentially economic but also take into account social and environmental considerations and an appraisal of the security of the investment.
Political activities
For the two organizations the following passage is especially important : Shell companies endeavour always to act commercially, operating within existing national laws in an socially responsible manner, abstaining from participation in party politics and interference in political matters. It is however their legitimate right and responsibility to speak out on matters which affect the interests of their employees, customers and shareholders, and on matters of general interest where they can have a contribution to make based on particular knowledge.
The community
Finally Shell acknowledges the need... to take a constuctive interest in societal matters which may not be directly related to the business.
What characterizes all of these passages is that a precise norm cannot be distilled from the formulations. These Business Principles sketch only the vague contours of the desired conduct. This has a negative impact on the normative force of the Business Principles in question. In order to optimalize their normative force, the norms should be brought into sharper focus, and a more detailed formulation is desirable, if not necessary.
A number of crucial terms are used without further explanation. Thus it remains unclear what exactly is meant by social considerations and how they carry weight in investment decisions. There is no lack of clarity, however, when Shell states that the companies can exert little influence on the social, political and economic environments in which they operate, and when Shell states that the interests of the community are best served by a market economy.
It is laudable that Shell will not become involved in party politics and that it will act in accordance with national law. Equally laudable is Shell's declaration that it reserves the right to stand up for the interests of its employees, customers and sharholders, if they should come under pressure. What is not clear, however, is which intersts are intended here, whether the circle of interested parties extends beyond the borders of the state in which the conflict takes place, and what steps will be taken to weigh the interests before Shell resolves to take action. Nor is there any clear identification of the social issues in which Shell shows a contructive interest.
Amnesty International and Pax Christi would like to comment on the Business Principles. It is especially important that Shell feels called upon, that it considers it their companies' responsibility to speak out on matters which affect the interests of their employees, customers and shareholders and on matters of general interest where they have a contribution to make based on particular knowledge. As already stated above, the contours of terms like « general interest » are extremely vague, and it is not clear which figurative boundaries would have to be crosses before Shell felt obliged to take action. Amnesty International and Pax Christi are aware of the existence of a grey zone separating that which is permissible from that which is not permissible. The organizations wonder, however, whether flagrant and systematic violations of human rights, such as those taking place in Nigeria, do not exceed the bounds of that which is permissible and touch on fundamental interests or a moral nature.
Precisely for the sake of open communication it is of great importance to gain insight into the way in which Shell acts in Nigeria, and into the active steps taken by Shell to prevent the execution of persons who oppose the Nigerian regime and the presence of Shell in Ogoniland. The situation in Ogoniland and Shell's attitude towards it have been closely followed not only interested parties, but also by the larger public, and have led to a great deal of unrest. It is here that the organizations see a point of immediate relevance when Shell states that its reputation depends on the existence and knowledge of clearly understood principles and responsibilities and on their observance in day to day practice in widely different environments.
Amnesty International and Pax Christi are of the opinion that there is room for greater precision in the formulation of norms relating to human rights. The two organizations point out that in earlier talks Mr. C.A.J. Herkströter stated that « ...I shall see if they (the Business Principles, ed. ) can be changed in the sense that human rights will be included in them. I'll see to that. » (7)
It is of great importance to include precisely formulated norms regarding the protection of human rights in the « Statement of General Business Principles ». The combination of precise formulation, supervision and sanction mechanism will increase the normative force of these stipulations. Examples can be cited of statements on the subject of human rights which meet none of the criteria for normative force. Vague wording all too often leads to empty promises in practice (8).
Concretization of the human rights standards
Before presenting proposals for increasing the normative force of the passages cited in the preceding paragraph, Amnesty International and Pax Christi wish to give a summary definition of the role of a multinational enterprise in the protection of human rights.
As laid down in the Universal Declaration of Human Rights and in many other national and international documents, every individual has a number of fundamental rights. These rights have to be realized at all times. It is primarily the State which is addressed for the realization of these rights.
On the international level certain procedures have been developed for the protection of human rights. In certain cases it is also possible for the individual to request on the international level that his rights be observed. These procedures apply to violations by States.
It is wrong, however, to focus solely on the « State » and its responsibility in matters of human rights protection. A human being has rights which must be respected by everyone, not only by the State but also by opposition groups, guerrilla movements, natural persons and legal persons such as multinational enterprises. The fact that there are procedural impediments to the effectuation of human rights in international law, namely the fact that an individual can only « take legal action » against the State, does not detract from the broader merits of human rights. The essence is still that human rights must be respected at all times and by everyone, whether it be the State or another entity. The Yugoslavia Tribunal shows that in international law, too, there is increasing acceptance of the responsibility of non-State entities. If a natural person can be called to account for violations of human rights, the same is in principle also possible if the violation was committed by a legal person.
Amnesty International and Pax Christi herewith present some proposals to Shell for increasing the normative force of the passage from the « Statement of General Business Principles » cited above.
Responsibilities
Shell ought to observe not only the laws applicable in the countries in which they operate but also the rules of international law to the extent that they include requirements which must be met not only by States but also by other entities. Human rights in particular come to mind here, for example the Universal Declaration of Human Rights (1948); the International Covenant on Civil and Political Rights (1966); the International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (1966); the Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination (1966); the Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women (1979); the Convention against Torture and Other Cruel, Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (1984); The Convention on the Rights of the Child (1989).
These conventions have by now been ratified by two thirds of the community of States. As mentioned above, the fact that the obligations included in these conventions are directed at the State does not detract from the essence of the rights mentioned there which are to be respected by everyone. Effectuating this protection on the national level is the taks of the State. Multinational enterprises should also realize that the governments of their home or host countries have usually signed these conventions. This shows that the State in question subscribes to these rights. If a State violates its national and international obligations, this does not mean that a multinational enterprise is free to violate rights as well, or even to witness such wrongs in silence. It is precisely here that multinational enterprises can perform a crucial ethical task, by bearing moral responsibility and by not only propagating human rights but also fulfilling an exemplary function. This amounts to the kind of moral responsibility referred to by Shell in its Business Principles.
Economic principles
In making investment decisions Shell should indicate clearly that the general human rights situation in a State is taken into account. Shell should investigate whether it might become directly or indirectly involved in human rights violations as a result of its investments.
Multinational corporations like Shell show a strong tendency to relativize their influence on the social, political and economic environment. Shell has repeatedly done so in the debate about its role in Nigeria. Amnesty International and Pax Christi fully endorse the remark made by (the Dutch) Minister Pronk of Development Cooperation during an interview about the « Conference on the Global Coalition for Africa » : « companies which exercise power just as governments have to abide by certain norms and values and cannot comfortably withdraw behind a self-designated boundary defining their own influence. » (9) It is with good reason that the international codes of conduct include statements concerning the influence of multinational enterprises on the welfare and living standards of the local population in developing countries in particular. (10)
In addition to a plea for the market economy Shell should formulate a clear Business Principle concerning human rights, which are similarly important for society. Although the relation between economic development and respect for human rights cannot be delineated in simple terms, a general statemen can be made to effect that a repressive human rights climate is usually not conducive to the development of a market economy.
Political activities
Amnesty International and Pax Christi believe taht the term interest should be further specified, in the sense that Shell indicates that respect for human rights is of fundamental importance and that Shell reserves the right and even considers it its responsibility to speak out openly about flagrant and systematic violations of human rights.
Shell ought to indicate that it its legitimate right to speak out about matters of general interest as soon as there are flagrant or systematic violations of fundamental human rights which can affect the interests of its employees, customers, shareholders and society as a whole. In terms of the principles of universality and reciprocity which characterize morality, however, limiting the legitimate right to speak out to matters relating only to the interests of employees, customers and shareholders cannot be justified. A fair, independent trial, for example, is a fundamental right to which every suspect is entitled.
The community
With regard to the constructive interest which Shell considers necessary in societal matters which may not be directly related to the business, Amnesty International and Pax Christi propose that Shell investigate the possibilities for promoting human rights education and human rights awareness. The organizations believe that a scholarship arrangement could give students the opportunity to take post-academic courses in the area of human rights.
4.2. Supervision of the observance of the « Statement of General Business Principles »
The second criterion for increasing the normative force of the Business Principles is the effective supervision of the observance. On the matter of observance the « Statement of General Business Principles » states only that it is the responsibility of management to ensure that their staff are aware of the principles on which their activities are based and that they comply with them.
In a publication of the Netherlands Christian Employers Union more concrete questions have been formulated about the supervision of the observance (11) :
Who is finally responsible for enforcing the code of conduct ?
How and to whom should infringements be reported ?
What procedures will be used to evaluate and resolve infringements ?
Increasing the supervision
To none of the above questions does the « Statement of General Business Principles » give an answer. Amnesty International and Pax Christi do not know whether procedures have been developed within Shell to ensure the observance of the Business Principles. If such procedures exist, the two organisations would appreciate being informed of this. If Shell has not set up a procedure to promote observance, the two organizations request Shell to develop this procedure, to let them know that they are doing so, and to keep them informated about it.
Amnesty International and Pax Christi also urgently recommend a procedure which provides for independent and regular review of Shell policy as practiced. Important in this connection is that the final conclusions be made public.
Supervision of international codes of conduct or codes drawn up by multinational corporations themselves or by interest groups generally have the great disadvantage that there is absolutely no supervision mechanism.
The American multinational corporation GAP signed an agreement with the National Labor Committee on December 15, 1995 (12). Shell could also enter into an agreement of this kind, which would promote independent supervision and open communication and contribute to the protection of their reputation which is of fundamental importance.
Amnesty International and Pax Christi believe that in the training of management attention should be devoted to the human rights situation in the country to which the personnel in question are being sent.
Amnesty International and Pax Christi also propose that Shell appoint a special « Director for Human Rights ». This person could fulfill a crucial function in the supervision mechanism. There are already examples of multinational enterprises which have appointed a manager of this type. It is important, however, that this function be taken very seriously and that such a manager actively works to improve the human rights situation and that he advises Shell on these matters. There should be a direct line of mutual communication between the local management and the director for human rights. The director for human rights should, in turn, be in constant contact with the Board of Directors. The director should have at his disposal a staff consisting of experts in the area of human right (13).
Finally, the « Statement of General Business Principles » should itself be subjected to regular review in terms of everyday practice, partly with a view to ongoing developments in values and norms. The suggestion has been made that « challenge meetings » be convened for the purpose of adapting the Business Principles (14). Amnesty International and Pax Christi welcome this suggestion. They propose that Shell organize such meetings periodically in the various countries where it operates. The challenge meetings could take the form of « round table discussion, » in which interested parties both inside and outside the company take part. As far as participants outside the company are concerned, Shell could invite non-governmental organizations, churches, universities, etc.
4.3. Sanctions
The last relevant criterion for normative force concerns the presence of sanctions in the event that the Business Principles are infringed. The « Statement of General Business Principles » does not touch on the subject of sanctions. It is unknown to Amnesty International and Pax Christi whether provision has been made for such a mechanism. We would appreciate being informed on this matter.
5. Conclusion
On the bases of the three criteria discussed above Amnesty International and Pax Christi conclude that the normative force of the stipulations of Shell's « Statement of general Business Principles » leaves much to be desired. As far as references to human rights are concerned, they conclude that the normative foce is nil.
The two organizations assume that Shell is prepared to increse the normative force of the Business Principles in the near future. In the area of human rights in particular this is of crucial importance.
If this strengthening should not take place, the « Statement of General Business Principles » is in danger of being nothing more than a collection of vague terms which serve no apparent purpose beyond that of influencing public opinion.
The recent publicity surrounding Shell's role in the human rights crisis in Nigeria seems to confirm that a single failure, whether it be wilful or due to misplaced zeal or short term expediency, can have very serious effects on the Group as a whole.
OECD GUIDELINES AND ILO DECLARATION OF PRINCIPLES
In addition to the « Statement of General Business Principles » there are also international codes which aim to condition the behaviour of multinational enterprises. Amnesty International and Pax Christi would like to discuss two codes (15) in particular in its review of Shell's activities in Nigeria :
1. The « Guidelines for Multinational Enterprises » of the Organization for Economic Cooperation and Development (OECD) of 1976 (with later amendments) and
2. The « Tripartite Declaration of Principles concerning Multinational Enterprises and Social Policy » of the International Labour Organisation (ILO) of 1977.
It is known that Shell wishes to abide by both of these codes, as this was expressly stated in the June 1990 version of Shell's « General Business Principles » (16).
The internationally recognized human rights are laid down, as is well known, in the Universal Declaration of Human Rights of 1948 and have been further specified in international conventions.
These conventions belong to the domain of States, for they regulate the relation between governments and citizens and make no provision for a special role to be played by (international) business. As previously stated, it is primarily the State which is addressed for the realization of these individual and collective human rights.
The OECD Guidelines and the ILO Declaration of Principles can be viewed as a suplement to the existing set of convention instruments. The codes explicitly state the intention of member states of the OECD and ILO respectively to bind the policy of multinational enterprises tot guidelines. The fact that these codes have been adopted by governments naturally increases the normative force exerted by the codes (17).
The primary orientation of both codes is an economic one, but they also contain explicit references to both civil and political and social human rights. It is therefore not surprising that the Foreign Policy Advisory Committee for Human Rights (Dutch), for exemple, concludes that « the code of the International Labour Organisation (ILO) must be considered one of the most important positive measures in the socio-economic sphere for promoting human rights » (18).
Amnesty International and Pax Christi wish to indicate which stipulations of the ILO Declaration of Principles and the OECD Guidelines they believe to be relevant for the responsability of multinational corporations in matters of human rights.
ILO Tripartite Declaration of Principles concerning
Multinational Enterprises and Social Policy
The ILO Declaration of Principles states under :
point 1 : « Within the framework of development policies established by governements, they [multinational enterprises] can also make an important contribution... to the enjoyment of basic human rights, including freedom of association, throughout the world. »
point 4 : « The principles set out in this Declaration are commended to the governments, the employers' and workers' organisations of home and host counties and to the multinational enterprises themselves. »
point 8 : « The [all parties concerned by this Declaration] should respect the Universal Declaration of Human Rights and the corresponding International Covenants adopted by the General Assembly of the United Nations as well as the Constitution of the International Labour Organisation and its principles according to which freedom of expression and association are essential to sustained progress. They should also honour commitments which they have freely entered into, in conformity with the national law and accepted international obligations. »
point 12 : « Governments of home countries should promote good social practice in accordance with this Declaration of Principles, having regard to the social and labour law, regulations and practices in host countries as well as to relevant international standards. Both host and home country governments should be prepared to have consultations with each other, whenever the need arises, on the initiative of either. »
point 41 : « Workers employed by multinational enterprises as well as those employed by national enterprises should, without distinction whatsoever, have the right to establish and, subject only to the rules of the organisation concerned, to join organisations of their own choosing without previous authorization. »
OECD Guidlines for Multinational Enterprises
The OECD code also contains paragraphs relevant to human rights. Amnesty International and Pax Christi wish to point out the following paragraphs in particular :
Guidlines for multinational enterprises :
§ 2. « The common aim of the Member countries is to encourage the positive contributions which multinational enterprises can make to economic and social progress and to minimise and resolve the difficulties to which their various operations may give rise. »
§ 3. « Since the operations of multinational enterprises extend throughout the world, including countries that are not Members of the Organisation, international co-operation in this field should extend to all States. Member countries will give their full support to efforts undertaken in co-operation with non-member countries, and in particular with developing countries, with a view to improving the welfare and living standards of all people both by encouraging the positive contributions which multinational enterprises can make and by minimising and resolving the problems which may arise in connection with their activities. »
Employment and industrial relations :
« Enterprises should ... respect the right of their employees to be represented by trade unions and other bona fide organisations of employees... »
Amnesty International and Pax Christi are well aware that both codes are voluntary in nature and are not legally binding. This is not to say, however, that these codes are free of all obligation.
By accepting these codes the States have placed multinational enterprises under great moral pressure to operate in conformity to norms. The home states of Shell, namely the United Kingdom and the Netherlands, have a special responsibility in this connection.
The intense involvement of employees and employees in drawing up the codes (in the case of the ILO Declaration of Principles) adds to the self-regulating effect which can be expected of these codes.
Also, the fact that Shell has bound itself in writing to both codes, as evidenced in the verdict of the Commerce Chamber of the Court of Amsterdam in the Batco case (1979), (19) is not without significance.
In any case the two organizations believe that the ILO and the OECD confirm that Shell as a multinational enterprise can be addressed on its behaviour (20) and that the codes can be viewed as a norm for morally responsible and proper business conduct.
SHELL IN NIGERIA: INVOLVEMENT IN AND REACTION TO A HUMAN RIGHTS CRISIS
On the basis of the normative force which in the judgement of Amnesty International and Pax Christi should be ascribed to Shell's « Statement of General Business Principles », and on the basis of the Guidelines and Resolutions of the Organisation for Economic Cooperation and Development concerning Investments and Multinational Enterprises and of the Tripartite Declaration of Principles of the International Labour Organisation a review can take place of Shell's policy concerning the human rights violations in Nigeria.
The two organizations proceed from the assumption that the scope and severity of the violation of human rights in Nigeria, as extensively documented in reports by authoritative human rights organizations (21), is not under discussion.
The following sketches illustrate recent developments in Nigeria and show that where Shell has been involved, it is an involvement which sould result in actively taking a stand.
1. Protecting the security of Shell property
On October 29, 1990 the division manager of SPDC (22) in Umuechem, ten miles east of Ogoniland, submitted a written request to the River State Commissioner of Police for « security protection », preferably by the « mobile police » (23), because of an attack on SPDC property in Umuechem which was expected to occur the following day (24).
In reaction to protests by young people on the grounds of the SPDC on October 30 the SPDC drew up a written report for the military governor of River State with a copy for the Commissioner of Police.
On October 31 the mobile police drove out peaceful protesters with tear gas and gunfire. At 5 a.m. the following day the mobile police returned to conduct a search for three suspects (25). In the process 80 people were killed and 495 houses destroyed or seriously damaged (26). Legal investigation has produced no evidence whatsoever of a threat of violence. The mobile police were accused of a lack of respect for life and property. The investigative commission advised that police officials mentioned by name should be prosecuted and that the victims be compensated. To the knowledge of Amnesty International and Pax Christi this advice has not been followed up till now.
Shell has declared in its contacts with human rights organizations that the company is legally bound (27) to warn the military administrator, the police commissioner, the Department of Petroleum Resources as well as its joint-venture partners.
Amnesty International and Pax Christi believe that Shell, given the poor reputation of the « mobile police », could have known that disproportional use of force was likely. Shell should « respect the sovereign rights of States, obey the national laws and regulations », states article 8 of the ILO Declaration of Principles. This article also states, however, that multinational enterprises, as parties to whom the declaration of principles applies, « should respect the Universal Declaration of Human Rights and the corresponding International Covenants adopted by the General Assembly of the United Nations as well as the Constitution of the International Labour Organisation and its principles according to which freedom of expression and association are essential to sustained progress. »
Shell's appeal to national law does not absolve it from its moral duty to assess the (foreseeable) results in terms of the Universal Declaration of Human Rights.
Shell's ow Business Principles state that it has the « right and responsability to speak out...on matters of general interest. »
This responsibility is even greater since the protests of the local population originated in and were directed at (the consequences of) Shell's operations in the region. According to the OECD Guidelines Shell has an obligation to take steps « to minimise and resolve the difficulties to which their various operations may give rise. »
The need for Shell to speak out clearly against excessive force in the protection of its installations is further underlined by reports which indicate the direct involvement of Shell in various security services. This involvement can in certain instances lead to a form of co-responsibility.
Shell is said to have supplied communications equipment (28) and weapons (29) to various of the security troops involved (see below), and to have had regular contact with the Rivers State Security Task Force and its commander Lieutenant Colonel Paul Okuntimo (30), who has maintained that he was paid by Shell (31). There also sources (32) which state that indepedent « auditors » have investigated Shell's operations in Nigeria and found evidence of corruption in the form of bribes paid to chiefs, community leaders and military figures in Ogoniland.
Amnesty International and Pax Christi believe that it is in the interest of Shell, which has « particular knowledge » about this matter, to speak out publicly and in written statements directed at the autorities against the use of excessive force by security troops in oil-producing regions.
Amnesty International and Pax Christi do not know whether Shell has lodged a written protest with the authorities about the way in which the security troops protected its installations in Umuechem and other locations. The two organizations would appreciate further information on this matter (in the form of copies of correspondence) as well as on the reaction of the Nigerian authorities.
The two organizations also request confirmation of the existence of the report by « auditors » mentioned in « The Australian », and access to this report.
Amnesty International and Pax Christi understand that the tragic events in Umuechem have resulted in the intention on the part of Shell to draw up their own « rules of engagement » which security troops are required to observe in keeping order in the oil-producing regions and in protecting Shell's property.
Amnesty International and Pax Christi would applaud such a step if these « rules of engagement » meet the international norms. Amnesty International and Pax Christi would appreciate being informed of these regulations and hearing whether there is complete agreement about the « rules of engagement » between Shell and the Nigerian authorities.
The training of order-keeping troops in Nigeria could, in the opinion of the two organizations, contribute to the respect for internationally recognized standards concerning the maintaining of order by security services active in oil-producing regions. Is Shell prepared, possibly together with other multinational enterprises, to point out the importance of this training to the Nigerian authorities and to cultivate willinggness on their part to cooperate in these measures ?
2. Shell's responsibility in human rights violations
In November 1995 nine Ogoni prisoners, including Ken Saro-Wiwa, were executed after a federal « Civil Disturbances Special Tribunal » convicted them of the murder of four Ogoni leaders in May 1994. Nineteen other Ogonis are awaiting a similar trial. Their case has been postponed until the Federal Supreme Court has investigated the constitutionality of the Special Tribunals. (33)
Shell has stated that as a commercial enterprise it does not want to intervene in legal proceedings in a sovereign state like Nigeria. Repeatedly Shell has stated that it does not want to become involved in politics » (34) and that it should abide by the laws of the host country.
That multinational corporations should abide by the law of the host country is indeed a generally accepted principle. This presupposes, however, that the host country has incorporated covenant obligations into their national law.
The trial by Special Tribunals is completely at odds with generally accepted principles of justice. Moreover research has shown that the Special Tribunals have no constitutional basis. (34)
In the opinion of Amnesty International Shell cannot appeal to the argument that it does not want to involve itself in politics to justify a conscious and wilful non-intervention. The « General Business Principles » underline Shell's policy of abstaining from participation in party politics but also its right and responsibility to speak out on matters which affect the interests of their employees, customers and shareholders.
The fact that Mr. Ken Saro-Wiwa was not an employee, customer or shareholder of Shell does not give Shell the right to abstain from action. This is not only contrary to the reciprocal and universal character of morality but is also inconsistent with the stipulations of the ILO Declaration of Principles in which multinational entreprises are requested to respect the Universal Declaration of Human Rights and to make a contribution to the enjoyment of fundamental human rights.
Amnesty International and Pax Christi cannot and do not wish to pass judgement on the complaints concerning the environmental consequences of Shell's operations in Nigeria. The two organisations do believe, however, that the protests of Ken Saro-Wiwa and others, if conducted non-violently, fall within the freedom of expression.
The trial and execution of Ken Saro-Wiwa is a flagrant violation of human rights which, according to Amnesty International and Pax Christi, creates for Shell the responsibility to speak out on matters...of general interest. In view of the fact that Ken Saro-Wiwa and his companions oppose both the Nigerian Government and the activities of Shell, the question arises as to whether in this case there was not even particular knowledge on the part of Shell which would have enabled it to make an important contribution to a humane resolution of this situation.
§ 2 of the OECD guidelines also advocates a more active stand when it encourages enterprises like Shell « to minimise and resolve the difficulties to which their various operations give rise. »
The request for clemency on humanitarian grounds which Shell submitted at a late stage (35) confirms that Shell wished to speak out on the basis of particular knowledge and indicates the acceptance of moral responsibility and the duty to speak out.
On the basis of this commitment, the two organizations wish to plead for a more timely intervention to bring about either the speedy release or the fair trial of the 19 Ogonis. Amnesty International and Pax Christi also consider it important for Shell to speak out openly and to work actively for a reform of the Special Tribunals and for an independent and impartial administration of justice and for the right to higher appeal, defense and legal aid.
Shell, possibly together with other multinationals, could also impress upon the Nigerian authorities the need for improvement of prison conditions, of allowing visits by family members, lawyers and providers of pastoral and medical care.
3. Shell's contribution to the freedom of association
Nigerian law limits the freedom of association. The law allow for only one system of trade unions and prescribes that only one trade union may be formed per sector of industry. The 41 existing trade unions are required to affiliate themselves with the Nigerian Labour Congress. Certain categories of employees are not allowed to organize. The right to strike can be curtailed by the forced appointment of an arbiter.
The measures against the Nigeria Labour Congress, the oil employees union Nupeng and the association of higher personnel in the oil sector Pengassan after the strike of August 1994 are, to our knowledge, still in effect. Board members of the NLC, Nupeng and Pengassen have, by decree, been relieved of their duties, been denied access to the trade union buildings and been replaced by government officals. The bank accounts of the trade unions have been blocked. Various trade union leaders were arrested during the strike and are still being detained without official charges and without any form of trial.
Elections within Nupeng and Pengassen are influenced or cancelled by government representatives. The two unions have reported that employees of the Warri and Port Harcourt Refineries were dismissed because they took part in the strikes of August 1994.
Amnesty International and Pax Christi do not know what contribution Shell has made to « the enjoyment of basis human rights, including freedom of association » in Nigeria, as stated in article 1 of the ILO Declaration of Principles. In addition Article 41 states that « Workers employed by multinational enterprises as well as those employed by national enterprises should, without distinction whatsoever, have the right to establish, and, subject only to the rules of the organisation concerned, to join organisations of their own choosing without previous authorization. »
The OECD states in the paragraphe `Employment and Industrial Relations' that « Enterprises should ... respect the right of their employees to be represented by trade unions and other bona fide organisations of employees. »
Again the point can be made that on the basis of the ILO Declaration of Principles and the OECD Guidelines and in the interest of its own employees Shell can make an important contribution to the freedom of association in Nigeria.
Amnesty International and Pax Christi want to request that Shell, if necessary in consultation with other oil companies, actively work for the release of trade union members or, if they are accused of criminal activities, for an early and fair trial.
Shell should also further investigate whether its employees can organise freely and without interference from the government, whether they can take part in contract negotiations and can make use of the right to strike without consequences.
4. Shell imports weapons
Shell has admitted that it buys « pistols for the Nigerian Police Force. Members of this force protect buildings and personnel of Shell against crime. The supply of these weapons is a condition set by the police which applies to all oil companies ... The weapons bought by Shell remain the property of the Nigerian Police Force. This organization supervises the storage and use of them in accordance with strict laws and regulations. » The above was reported in the Shell Post. This publication for Shell employees further reports that the most recent delivery took place 15 years ago when 107 handguns were purchased.
Amnesty International and Pax Christi would like to join Prof. Claude Ake in encouraging further independent investigation into these weapons deliveries. The two organisations are not at this point convinced that the regulations concerning the use of these weapons have been strictly observed, and they wonder whether the regulations include adequate guarantees that these weapons will not be used in human rights violations. The investigation should focus on the nature and scope of the actual deliveries, on the legitimacy of and need for these deliveries, on the laws and regulations regarding use and on the observance of these regulations.
The two organisations have understood that there is no objection on the part of Shell to such an investigation. Is Shell prepared to open up these matters completely and to cooperate in an independent investigation ?
5. Conclusion
Amnesty International and Pax Christi conclude from the above review that in cases where Shell has to appeal to the Nigerian authorities to protect its property it should be guided not only by Nigerian law but also by international principles of justice. This can, in some cases, lead to some strain in the unavoidable cooperation with these authorities, but that is the price which Shell has to pay if it takes its social and moral responsibility seriously.
Shell cannot remain silent about serious violations of human rights, certainly not if these violations are related to protests against the consequences of Shell' activities in Nigeria. Amnesty International and Pax Christi fear for the lives of the Ogonis who could also be sentenced to death by a Special Tribunal. The two organizations urgently request Shell to do everything possible to bring about a fair trial or a speedy release, keeping in mind the disappointing reaction of the Nigerian government to the request for clemency which was submitted at too late a point.
Also in cases of serious curtailment of the freedom of association, Shell has a special responsibility to work actively for the release of trade union members and for the guarantee of the right to free association.
Amnesty International and Pax Christi find that the purchase of weapons by Shell gives rise to many questions. It is unclear whether there are sufficient guarantees that these weapons have not been and will not be used in violations of human rights. Speedy independent investigation is therefore necessary.
Amnesty International and Pax Christi realize that a review of Shell's policy relating to human rights on the basis of its own code and that of the ILO and OECD is no ordinary procedure and that it is also a delicate undertaking in a period in which Shell is very much in the public eye. Nevertheless Amnesty International and Pax Christi urgently request that this review take place. Legal experts from Shell and from Amnesty International and Pax Christi could play a role in this review. A first step will have to be Shell's reaction to this memorandum.
SUMMARY OF QUESTIONS AND PROPOSALS TO SHELL
1. « Statement of General Business Principles »
The legal significance of the Statement can be strengthened by an explicit reference to the international codes of conduct concerning multinational enterprises (ILO Declaration of Principles and OECD Guidelines). Amnesty International and Pax Christi advocate that a passage to this effect be reinserted.
The normative force of the Statement should be increased by formulating the Statement in more precise terms, by effectively supervising the observance of the Business Principles, and by setting up a sanction mechanism in the event that the Policy Principles are infringed.
Both organizations, in view of their mandate, consider it a matter of great importance to include precisely formulated norms concerning human rights in the Statement and advocate explicit reference to the Universal Declaration of Human Rights as well as certain conventions identified by name.
Shell should also indicate that the human rights situation carries weight in investment decisions and that research into the effects of its investments on human rights is conducted prior to these decisions.
Amnesty International and Pax Christi ask Shell to indicate that respect for human rights is of fundamental importance to society and that Shell reserves the right and even considers it its duty to speak out openly about flagrant and systematic violations.
If a supervision mechanism to promote observance has not yet been set up, Shell ought to develop a procedure of this kind. The procedure should provide for an independent and regular review of Shell policy as practised. Important in this connection is that the final conclusions of such a review be made public.
Amnesty International and Pax Christi suggest that Shell appoint a « Director for Human Rights ». This person could fulfil a crucial function in the supervision mechanism.
Amnesty International and Pax Christi also propose that Shell regularly organize « challenge meetings » in the host countries for the purpose of reviewing its code of conduct.
2. An active stand by Shell on the human rights crisis in Nigeria
In the judgment of Amnesty International and Pax Christi it is important that Shell speaks out publicly and in written statements directed at the authorities against the excessive use of force by security troops in oil-producing regions.
Amnesty International and Pax Christi would like to know from Shell whether written protest was lodged with the authorities about the way in which the security troops protected its installations in Umuechem and other locations. Both organizations would like further information on this matter (by means of copies of correspondence) as well as on the response of the Nigerian authorities.
The two organizations also would like a confirmation of the existence of the report by « auditors » mentioned in The Australian, and request access to this report.
Amnesty International and Pax Christi would applaud any past or future efforts by Shell to develop for the security troops « rules of engagement » which meet international norms. Amnesty International and Pax Christi would appreciate hearing from Shell whether there are already regulations of this kind or whether they are being drawn up. The two organizations would like to receive a copy of these « rules of engagement » and to hear from Shell whether there is complete agreement about these regulations between Shell and the Nigerian authorities.
Amnesty International and Pax Christi request that Shell contribute to the training of order-keeping forces active in oil-producing regions, and that this training be based on respect for internationally recognized norms for the maintaining of order by security services. Shell is also requested to point out, possibly together with other multinational corporations, the importance of this training to the Nigerian authorities and to cultivate willingness on their part to cooperate in these measures.
Both organizations urgently request Shell to intervene in good time in order to bring about either the speedy release or the fair trial of the 19 Ogoni. Amnesty International and Pax Christi also consider it important for Shell to speak out openly and to work actively for a reform of the Special Tribunals, for an independent and impartial administration of justice, for the right to higher appeal, defense and legal aid.
Shell is also requested to impress upon the Nigerian authorities, possibly together with other multinational corporations, the need for improvement of prison conditions, to allow visits of family members, lawyers and providers of pastoral and medical care.
Amnesty International and Pax Christi request that Shell, in consultation with other oil companies if necessary, actively work for the release of trade union members or, if they are accused of criminal activities, for an early and fair trial.
Shell should also further investigate whether its employees can organize freely and without interference from the government, whether they can take part in contract negotiations and can make use of the right to strike without consequences. Shell should work for the freedom of association of its employees.
Amnesty International and Pax Christi urge a speedy independent investigation into Shell's role in supplying weapons. The two organizations are not at this point convinced that the rules concerning the use of these weapons have been strictly observed, and they wonder whether the regulations include adequate guarantees that these weapons will not be used in human rights violations. Shell is requested to open up these matter completely and to cooperate in the independent investigation.
April 11, 1996
Deze bijlage is uitsluitend gedrukt beschikbaar
(1) Le Monde van 13 juni 1996.
(2) Royal Dutch/Shell Group of Companies, « Statement of General Business Principles », 1994.
(3) J. Wempe and K. Melis, Management en Moraal , Erasmus University, Rotterdam, 1988.
(4) M.G. Velasquez, Business Ethics : Concepts and Cases , Englewood Cliffs, New York, 1982.
(5) « The policy of Shell companies is in keeping with the existing, voluntary codes of conduct for multinational enterprises which have been agreed on internationally, namely the Declaration of Guidelines of the OECD for International Investment and Multinational Enterprises and the Tripartite Declaration of Principles of the International Labour Office. » Royal Dutch/Shell Group of Companies, « Statement of General Business Principles », June 1990.
(6) OECD, International Investment and Multinational Enterprises, Mid-Term Report on the 1976 Declaration and Decisions, Paris, 1982, p. 57.
(7) London, January 22, 1996.
(8) Reebok's devotion to human rights worldwide is a hallmark of our corporate culture. As a corporation in an ever-more global economy we will not be indifferent to the standards of our business partners around the world. We believe that the incorporation of internationally recognized human rights standards into our business practice improves worker morale and results in a higher quality working environment and higher quality products. In developing this policy, we have sought to use standards that are fair, that are appropriate to diverse cultures and that encourage workers to take pride in their wordk. » Reebok, Human Rights Production Standards.
(9) Volkskrant, November 25, 1995.
(10) See for example the third Preliminary Consideration of the O.E.C.D. Guidelines for Multinational Enterprises : « Since the operations of multinational enterprises extend throughout the world, including countries that are not Members of the Organization, international co-operation in this field should extend to all States. Member countries will give their full support to efforts undertaken in co-operation with non-member countries, and in particular with developing countries, with a view to improving the welfare and living standards of all people both by encouraging the positive contributions which multinational enterprises can make and by minimizing and resolving the problems which may arise in connection with their activities. »
(11) S.P. Kaptein and H.K. Klamer, « Ethische bedrijfscodes in Nederlandse Bedrijven », NCW-Monografie 2, The Hatsue, July 1991, p. 24.
(12) National Labor Committee, Statement of Resolution, December 15, 1995, Brooklyn Heights, New York. « Gap has agreed to work with groups such as the Interfaith Center for Corporate Responsability and Business for Social Responsibility to explore the validity of an independent industry monitoring program in El Salvador. »
(13) Reebok, for example, has a Director of Human Rights (Mr. Cahn). During a visit to one of their manufacturing plants in Indonesia he spoke with two of the 7,800 employees for only 5 minutes. Boston Sunday Globe, July 10, 1994. Amnesty International and Pax Christi are not advocating this approach to the directorship.
(14) J. Verstraeten, Bedrijfscodes in theorie en praktijk , Centrum voor Economie en Ethiek, Katholieke Universiteit Leuven, 1990.
(15) Other important codes of conduct are the « Guidelines for International Investment » of the « International Chamber of Commerce » (1972) and the draft « Code of Conduct on Transnational Corporations » of the United Nations (first draft 1978).
(16) See footnote 4.
(17) See footnote 5.
(18) Adviescommissie Mensenrechten Buitenlands Beleid, De Rechten van de Mens en de Internationale Economische Betrekkingen, Advice number 12, The Hague, May 29, 1991, p. 76.
(19) Cited in NJ 1980/71.
(20) « there is an overwhelming evidence that the four international organizations which promulgated these codes have substantial agreement regarding many of the moral duties of the MNEs [Multi National Enterprises]. The all affirm that MNEs are moral agents... MNEs, then, should be held morally accountable for their behavior. When governments, publics or persons are harmed bij MNE behavior, retribution should be exacted. » Kathleen A. Getz, International Codes of Conduct : An Analysis of Ethical Reasoning, Journal of Business Ethics, 1990, p. 575.
(21) See, for example, The Ogoni Crisis, A Case-Study of Military Repression in Southeastern Nigeria, Human Rights Watch Africa, July 1995; Nigeria, the Ogoni Trials and Detentions, Amnesty International, London 15 September 1995.
(22) Shell Petroleum Development Company, SPDC is the Nigerian subsidiary of Royal Dutch Shell. The joint venture consists of the Nigerian National Petroleum Company (NNPC) (share 55 %), Shell (30 %), Elf (10 %) and Agip (5 %).
(23) « Mobile Police » is a military police unit responsible for order under the command of the Federal Government. This unit has a poor reputation in Nigeria and is known as the « kill-and-go-mob ».
(24) Letter by J.R. Udofia, SPDC Divisional Manager (East) to the Commissioner of Police of River State, 29 October 1990.
(25) Report of the judicial investigative committee for the Umuechem disturbances, chaired by Judge Opubo Inko-Tariah, River State, January 1991.
(26) Amnesty International, Fear of extrajudicial execution/death penalty: Members of the Ogoni ethnic group. Urgent Action, UA 176/94, London, May 4, 1994.
(27) Letter by A.J.C. Brak, Shell Group Public Affairs Coordinator to Human Rights Watch, 15 February 1995.
(28) Richard Boele, Ogoni, Report of the UNPO Mission to investigate the situation of the Ogoni in Nigeria, UNPO, The Hague, May 1, 1995.
(29) Volkskrant, 5 March 1996.
(30) Human Rights Watch report.
(31) Independent on Sunday, December 12, 1995.
(32) Australian, December 18, 1995.
(33) « Nigeria, A summary of Human Rights Concerns », Amnesty International, London, March 1996.
(34) « Shell, surely, has never hesitated to use its influence on matters of Nigerian tax policy, environmental rules, labor laws and trade policies », International Herald Tribune , December 4, 1995.
(35) Press report Shell International Petroleum Company Ltd., 8 November 1995.