5-1243/1

5-1243/1

Belgische Senaat

ZITTING 2010-2011

3 OKTOBER 2011


Wetsvoorstel tot wijziging van de hypotheekwet van 16 december 1851 wat betreft de derdenrekening

(Ingediend door de heer Karl Vanlouwe en mevrouw Inge Faes)


TOELICHTING


Heel wat tussenpersonen ontvangen van derden gelden die niet of slechts als voorschot bestemd zijn voor hen. Die gelden kunnen onder de vorm van chartaal geld worden overhandigd of overgemaakt op een financiële rekening.

Ter bescherming van de consument, spaarder of meer algemeen als derde gerechtigde is de wetgever reeds opgetreden om te vermijden dat die gelden worden vermengd met het vermogen van de persoon die de gelden ontvangt. Bij vermenging strekken die gelden immers mee tot waarborg van de schuldeisers van deze laatste persoon (1) .

Zo bestaat er een verbod in hoofde van makelaars in bank- en beleggingsdiensten (2) om chartaal geld (contanten) te ontvangen. Dit verbod is noodzakelijk omdat er bij chartaal geld geen revindicatie mogelijk is. Het chartaal geld vermengt zich steeds met het vermogen van de bezitter (« confusio nummorum »).

Dit verbod kan ook uitgebreid worden naar een verbod om gelddeposito's te ontvangen op « eigen » rekening. De derdengelden (gelden voor cliënten of tegenpartijen) dienen te worden aangehouden op een afzonderlijke rekening. Deze zijn dan om te zetten in een afzonderlijk rekeningtegoed, waarbij in sommige gevallen per begunstigde een aparte rekening moet worden aangehouden en in andere niet, die met vermelding van hoedanigheid (« qualitate qua ») wordt aangehouden. Dat laatste is meteen ook de reden waarom een derdenrekening ook een kwaliteitsrekening wordt genoemd. Deze verplichting wordt zowel ten aanzien van bepaalde beroepen als bepaalde activiteiten bij wet opgelegd. Wij verwijzen naar de reglementering van notarissen (3) , het statuut op de beleggingsondernemingen (4) of beheerders van auteursrechten (5) . In hoofde van advocaten (6) , gerechtsdeurwaarders (7) en vastgoedmakelaars (8) wordt die verplichting opgenomen in de deontologische code.

De Franstalige eerste kamer van het Hof van Cassatie heeft in zijn arrest van 27 januari 2011 echter beslist dat (9)  : « En l'absence d'une disposition légale spécifique, les fonds, lesquelle que soit leur provenance, qui sont déposés sur un compte tiers ouvert en son nom dans les livres d'une banque par un avocat agissant pour son compte font partie de la créance de cet avocat contre la banque et ne se distinguent pas de l'ensemble de son patrimoine. »

Met dit arrest ondermijnt het Hof van Cassatie de rechtszekerheid dat in geval van samenloop de derdengelden geen deel uitmaken van het vermogen van de tussenpersoon, tenzij een bijzondere regeling bij wet hierin voorziet.

Deze recente rechtspraak gaat in tegen een groot deel van de rechtsleer en rechtspraak waarbij algemeen wordt aanvaard dat rekeningtegoeden die openlijk voor rekening van een derde of qualitate qua worden aangehouden geen deel uitmaken van het vermogen van de tussenpersoon (10) .

Door dit cassatiearrest dringt zich een wettelijke regeling op voor de beroepen waarbij tot op heden de verplichting om te werken met derdenrekening in een deontologische code is opgenomen.

Er bestaat echter nood aan een eerder algemene wettelijke bepaling in plaats van bijzondere wetgeving ten aanzien van bepaalde beroepen en/of activiteiten. Het is wenselijk aan te sluiten bij de rechtsfiguur van de zogenaamde middellijke vertegenwoordiging (optreden in eigen naam voor andermans rekening) (11) . De middellijke vertegenwoordiging wordt algemeen erkend in ons recht — in het bijzonder in artikel 103, lid 2 van de faillissementswet (12) . Algemeen wordt aanvaard dat bij middellijke vertegenwoordiging een onderscheid dient te worden gemaakt tussen de verbintenisrechtelijke en zakenrechtelijke gevolgen. Verbintenisrechtelijk is de tussenpersoon wederpartij, zakenrechtelijk komt het tegoed in beginsel toe aan zijn opdrachtgever (13) . Indien men de kwaliteitsrekening in dit kader ziet, treedt de rekeninghouder op als wederpartij van de financiële instelling waar de rekening wordt aangehouden, maar is zakenrechtelijk het tegoed (de schuldvordering op de bank) eigendom van de derde.

Wij mogen ook niet uit het oog verliezen dat de regelgever zelf het gebruik van een derdenrekening aanvaardt. Wij verwijzen naar de depositobescherming voor de tegoeden van spaarders en beleggers bij kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (14) . De depositobescherming geldt tot een maximumbedrag van 100 000 euro per persoon. Voor de toepassing van deze limiet zal het individuele aandeel van iedere derde in de derdenrekening gevoegd worden bij de andere tegoeden die deze derde eventueel bij de in gebreke blijvende kredietinstelling aanhoudt (15) (16) .

Omgekeerd moeten de schuldeisers van de tussenpersoon beschermd worden tegen simulatie door een zekere « publiciteitsvereiste », namelijk dat de rekening openlijk qualitate qua wordt aangehouden. Slechts dan zullen schuldeisers van deze derden evenals die van de rekeninghouder geacht worden kennis te hebben van de zekerheidsfunctie van de derdenrekening. Aan deze voorwaarde dient bijgevolg voldaan te zijn vóór er een samenloop ontstaat met andere schuldeisers van de tussenpersoon.

Weliswaar bestaan er ook andere zekerheidsmechanismen, waarbij er geen beroep wordt gedaan op een tussenpersoon die het rekeningtegoed aanhoudt bij een bank. Denken we maar aan het zogenaamd minnelijk kantonnement zoals erkend door het Hof van Cassatie in zijn arrest van 2 februari 2007 (17) , of aan de huurwaarborgrekening. Deze rechtsfiguren beantwoorden evenwel niet altijd aan de noden van de praktijk. Een wettelijke regeling van derdenrekening moet er voor zorgen dat het mogelijk blijft dat tussenpersonen, veeleer dan de financiële instelling die de rekening voert, belast blijven met de uitbetaling van de geldsom en nagaan of de voorwaarden voor uitbetaling aan de derde zijn vervuld. Aan die doelstelling wordt voldaan wanneer de derde de bank niet rechtstreeks kan aanspreken in betaling, maar via de overeengekomen of aangewezen tussenpersoon moet passeren, maar tegelijk het voor hem bestemde rekeningtegoed bij insolventie van de tussenpersoon uit diens boedel kan revindiceren.

Een praktijkvoorbeeld waaruit moge blijken dat deze rechtsfiguur bijzonder nuttig is, vinden we wanneer over een geldsom een betwisting bestaat en de gerechtigde maar zal komen vast te staan door een rechterlijke beslissing. In dit geval is de functie van de tussenpersoon precies om ervoor te zorgen dat de geldsom maar wordt uitbetaald wanneer de voorwaarden zijn vervuld. In die zin is de tussenpersoon een soort bewindvoerder over het rekeningtegoed. Om die reden zal het rekeningtegoed ook formeel op naam staan van de tussenpersoon, ook wanneer die openlijk handelt in een bepaalde hoedanigheid (qualitate qua) en/of voor rekening van een of meer derden. De kwaliteitsrekening kan daarbij een zeer nuttige rol vervullen in combinatie met een vorm van minnelijk kantonnement of een vergelijkbare voorwaardelijke gemeenschappelijke rekening.

Het wetsvoorstel gaat uit van de erkenning van het minnelijk kantonnement in ons recht, zoals vermeld. Het gaat er meer bepaald van uit dat wanneer twee partijen met tegenstrijdig belang gezamenlijk een rekeningtegoed aanhouden bij een financiële instelling, waarbij de ene dan wel de andere partij gerechtigd zal zijn op uitbetaling naargelang de vervulling van een voorwaarde, de voorwaardelijke rechten van elk van beide partijen bij insolventie van de andere nu reeds beveiligd zijn en daartoe een wettelijk ingrijpen niet strikt noodzakelijk is. Deze rechtsfiguur alleen, zonder tussenkomst van een tussenpersoon met een derdenrekening, voldoet evenwel niet altijd, omdat zij veronderstelt dat de partijen alle modaliteiten van hun recht op het tegoed en van de uitbetaling ervan zelf met de financiële instelling overeenkomen. In vele gevallen is het een stuk eenvoudiger of zekerder om een professionele tussenpersoon zoals een notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder, of een non-profitorganisatie met deze afwikkeling te belasten. Wat dat laatste betreft, denken wij bijvoorbeeld ook aan geschillencommissies bij wie betwiste geldsommen gedeponeerd worden, of aan voorschotgarantiemechanismen die contractueel georganiseerd worden.

Een ander voorbeeld waar dit mechanisme nuttig kan zijn betreft de zogenaamde huwelijkslijsten en aanverwante. In de praktijk komt het maar al te vaak voor dat klanten (of hun schenkers) een aanzienlijke voorschot betalen aan handelaren. Indien de handelaar failliet gaat, komen de klanten slechts als chirografaire schuldeisers op in de boedel. Zij staan als laatste in de rij en ontvangen meestal niets uit de verkoop van de boedel. Als troostprijs mogen deze gedupeerden som wat spullen uit de etalage kopen met een korting. In praktijk eindigen dan wittebroodsweken met een wrang gevoel en zonder huwelijksgeschenken.

Ook bij de aankoop van een kamer van zijn dromen gaat het al eens mis. Indien de meubelzaak failliet gaat alvorens te leveren, betekent dit dat men niet alleen de meubelen kwijt is maar ook het betaalde voorschot. Om deze reden heeft de Geschillencommissie Meubelen een voorschotgarantie ingevoerd. Onder drie voorwaarden kan de koper dan bij een andere winkel het voorschot laten gelden :

— het voorschot moet betaald zijn aan een handelaar die aangesloten is bij de Geschillencommissie Meubelen;

— het faillissement van deze handelaar moet zijn uitgesproken door de rechtbank en deze uitspraak moet definitief zijn (geen hoger beroep mogelijk);

— de meubelen werden niet geleverd en het voorschot niet terugbetaald in de drie maanden die volgen op de uitspraak van het faillissement.

Voor de goede werking van dergelijk voorschotgarantiesysteem is het noodzakelijk dat de handelaren erbij aangesloten zijn.

Met dit wetsvoorstel krijgen alle handelaren een bijkomende mogelijkheid om hun klanten de zekerheid te bieden dat door storting van de voorschotten op een derdenrekening onder controle van een tussenpersoon of non-profitorganisatie, deze klanten bij faillissement van de handelaar een eigen recht hebben op het rekeningtegoed bij de financiële instelling waar de rekening wordt aangehouden.Omgekeerd is de handelaar ook beveiligd bij insolventie van de klant.

Ook de overheid kan belang hebben bij een goed werkende derdenrekening. De subsidiërende overheid zou als subsidiëringsvoorwaarde moeten kunnen opleggen dat het geld geparkeerd wordt op een derdenrekening. Immers wanneer een VZW of een onderneming nu een subsidie verkrijgt, die expliciet bedoeld is om daarmee bepaald werk te financieren, geeft dit de uitvoerder van dat werk geen voorrang op die subsidiesom (18) .

De goede werking van een het mechanisme van de derdenrekening dient dus de rechtszekerheid en verzekert ook mee de naleving van verbintenissen zonder de overheid daarmee bijkomend te belasten. Het zorgt ook voor de naleving van rechterlijke uitspraken.

Het voorstel verschaft bijgevolg rechtszekerheid aan de kwaliteitsrekeningen opgelegd door deontologische beroepscodes en meer algemeen ten aanzien alle tegoeden die worden gehouden door een persoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van een of meer derden, wanneer die gekend of identificeerbaar zijn op het ogenblik waarop de samenloop ontstaat. Het voorstel sluit niet uit dat nadere deontologische of prudentiële regels met betrekking tot de werking van de derdenrekening worden voorzien door beroepsorden of in bijzondere wetgeving.

TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

A. Algemene regeling in Burgerlijk Wetboek (hypotheekwet)

Het wetsvoorstel voorziet in een algemene wettelijke oplossing voor alle tegoeden die worden gehouden door een persoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van een derde. Daarbij worden alle beroepen op voet van gelijkheid benaderd.

Het probleem is gerezen doordat het rekeningtegoed volgens het Hof van cassatie deel uitmaakt van de goederen van de tussenpersoon, zodat artikel 8 van de hypotheekwet erop van toepassing is :

« De goederen van de schuldenaar strekken tot gemeenschappelijke waarborg voor zijn schuldeisers, en de prijs ervan wordt onder hen naar evenredigheid van hun vordering verdeeld, tenzij er tussen de schuldeisers wettige redenen van voorrang bestaan. »

De oplossing zal dan ook de meeste rechtszekerheid bieden wanneer ze in de hypotheekwet wordt ingevoegd. Aangezien het een probleem is van vermogen en insolventierecht, dient de ingreep volgens Sagaert op het niveau van het vermogensbegrip zelf gebeuren, en vergt ze dus een aanpassing aan of toevoeging bij de artikelen 7 en 8 van de hypotheekwet (19) . Het Gerechtelijk Wetboek regelt immers enkel het beslag en de collectieve schuldenregeling, de faillissementswet enkel het faillissement en het Wetboek vennootschappen enkel de vereffening van vennootschappen. Het gaat hier niet over de rechten en plichten van bijvoorbeeld advocaten jegens hun cliënten, maar over de effecten jegens derden. Het gaat ook niet enkel over beslag maar over alle vormen van samenloop. De regeling kan ook niet aan de Koning worden gedelegeerd, omdat het gaat om een kwestie van voorrang tussen schuldeisers, waarvoor in beginsel een formele wetsbepaling is vereist.

B. Rekeningtegoeden

Hoewel de regel niet noodzakelijk moet worden beperkt tot rekeningtegoeden en in de lijn van artikel 103 van de faillissementswet eigenlijk ook voor andere geldelijke schuldvorderingen geldt, is het omwille van de urgentie, de eenvoud en de duidelijkheid verkieslijk de wetsbepaling specifiek te laten handelen over rekeningtegoeden.

C. Openlijk voor rekening van derden gehouden

Om en evenwicht met de belangen van andere schuldeisers te handhaven, moet voor de effectiviteit vereist worden dat het rekeningtegoed « openlijk » voor rekening van derden wordt aangehouden.

Anderzijds houdt het voorstel rekening met het feit dat het zowel kan gaan om een rekening voor één enkele transactie of één enkel consortium van partijen (met tegenstrijdig belang), dan wel om een rekening die betrekking heeft op verscheidene of alle transacties voor derden waarmee de tussenpersoon is belast.

Het kan dan ook niet algemeen vereist worden dat de naam van de derden wordt genoemd, noch dat afzonderlijke rekeningen per derde-begunstigde worden aangehouden. Deze vereiste is coherent met wat ons recht in verwante aangelegenheden bepaalt en komt overeen met de meerderheidsopvatting in de rechtspraak over derdenrekeningen. In dat opzicht kan bijvoorbeeld verwezen worden naar de rechtspraak inzake de stille maatschap en tijdelijke vereniging, en naar de wet en rechtspraak inzake de commissie-overeenkomst.

Een rekening wordt namelijk nog geen kwaliteitsrekening omdat een partij voor zichzelf het tegoed bestemt (20) voor een derde en ook nog niet wanneer de partij die geld op een rekening stort of overschrijft, een bepaalde bestemming voor die geldsom vermeldt (21) . Zulk rekeningtegoed maakt gewoon deel uit van het vermogen van de rekeninghouder (22) .

De begunstigde wordt dus niet beschermd wanneer de tussenpersoon het feit dat voor andermans rekening wordt gehandeld verborgen houdt (zuivere naamlening). De tussenpersoon wekt dan immers de schijn dat hij zelf de gerechtigde is van het rekeningtegoed, zodat derden daar ook op mogen vertrouwen (23) . Naamlening is op zichzelf weliswaar niet onwettig, maar het resultaat hiervan moet zijn dat de eigen schuldeisers van de vertegenwoordiger verhaal kunnen nemen op die goederen, ook al behoren die toe aan diens opdrachtgever. Ook hiermee is de rechtszekerheid gediend.

D. De gemengde rekeningtegoeden

Met het ontworpen artikel 7bis, tweede lid van de hypotheekwet wordt rekening gehouden met de praktijk dat op een derdenrekening ook tegoeden voor de rekeninghouder kunnen worden aangehouden of verworven. Het netto tegoed maakt, na het voldoen van de rechten van derden, deel uit van het vermogen van de rekeninghouder of rekeninghouders.

E. Rente

De vraag van de rente die de derdenrekening al dan niet opbrengt is een vraag van contractenrecht die van een heel andere aard is dan de insolventierechtelijke vraag en dus best ook aan het contractenrecht wordt overgelaten.

Het voorstel bepaalt hierover dan ook niets, tenzij indirect door eraan te herinneren dat : « De rechten van de derden op het rekeningtegoed worden bepaald door de rechtsverhouding tussen de derden en de rekeninghouder ».

F. Minnelijk kantonnement

Het voorstel gaat ervan uit dat het bij een rekeningtegoed niet gaat over de vraag wie eigenaar is van de geldsom — dat is immers de financiële instelling — maar over de vraag wie een schuldvordering heeft op de bank.

De oplossing is dan ook perfect compatibel met de erkenning van het minnelijke kantonnement, dat erin bestaat dat beide partijen een voorwaardelijke schuldvordering hebben op de bank (bijvoorbeeld de ene partij onder opschortende voorwaarde dat haar eis door de rechtbank wordt toegekend, de andere partij onder opschortende voorwaarde dat de eis van de eerste partij door de rechtbank wordt afgewezen) (24) . Aldus wordt er rechtszekerheid verschaft aan de rechtsfiguur van het zogenaamde minnelijk kantonnement van een tegoed, zowel wanneer het wordt geblokkeerd op naam van een of meer tussenpersonen als op naam van de (voorwaardelijk) begunstigden zelf.

Artikel 3

Dit artikel bepaalt dat deze wet vanaf haar inwerkingtreding van toepassing is op de gevallen van samenloop waarbij de verdeling (bijvoorbeeld artikel 79 van de faillissementswet en artikelen 1629 en 1630 van het Gerechtelijk Wetboek (beslag)) of rangregeling (artikel 1650 van het Gerechtelijk Wetboek) nog niet definitief is. Op deze wijze wordt er ook bescherming verleend aan de rekeningtegoeden op derdenrekeningen die momenteel worden geregeld bij een deontologische code.

Karl VANLOUWE.
Inge FAES.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In de hypotheekwet van 16 december 1851 wordt een artikel 7bis ingevoegd, luidende :

« Wanneer een of meer personen in eigen naam een rekeningtegoed verwerven of houden voor rekening van een of meer derden en in de verhouding tussen die persoon of personen en de financiële instelling ook is bedongen dat het rekeningtegoed voor rekening van een of meer derden wordt gehouden, maakt het rekeningtegoed géén deel uit van het vermogen van de persoon of personen op wiens naam de rekening wordt gehouden.

Wanneer de rekeninghouder of rekeninghouders op die rekening ook tegoeden voor zichzelf aanhouden of verwerven, maakt het netto tegoed na het voldoen van de rechten van derden deel uit van het vermogen van de rekeninghouder of rekeninghouders.

De rechten van de derden op het rekeningtegoed worden bepaald door de rechtsverhouding tussen de derden en de rekeninghouder of rekeninghouders. »

Art. 3

Deze wet is van toepassing op alle gevallen van samenloop waarvan de verdeling of rangregeling nog niet definitief is bij de inwerkingtreding ervan.

22 juni 2011.

Karl VANLOUWE.
Inge FAES.

(1) Artikel 8 van de hypotheekwet.

(2) Artikel 11, § 1, derde lid, 2 en 3 van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten.

(3) Artikel 34 van de organieke wet notariaat.

(4) Artikel 77 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen.

(5) Artikel 65ter, § 3 van de auteurswet.

(6) Artikelen 1 tot 5 van het reglement inzake de verhandeling van gelden van cliënten of derden van 11 december 2002.

(7) Richtlijn voor het houden van een derdenrekening.

(8) Deontologische richtlijn van 16 september 2006 betreffende de derdenrekening van de vastgoedmakelaar hebbende tot voorwerp de artikelen 28, 67 en 69 van de plichtenleer van het BIV, goedgekeurd bij koninklijk besluit van 27 september 2006 tot goedkeuring van het reglement van plichtenleer van het Beroepsinstituut van vastgoedmakelaars, Belgisch Staatsblad van 18 oktober 2006.

(9) Cass. (1e k.) AR F.07 0109.F, 27 januari 2011, Juristenkrant 2011 (weergave Michielsens, A.), afl. 223, 6; Fiscoloog 2011 (weergave CB), afl. 1245, 12; http://www.cass.be (28 februari 2011); JT 2011, afl. 6427, 162, concl. Henkes, A., noot De Leval, G., Georges, F.; JLMB 2011, afl. 9, 423; NJW 2011, afl. 240, 266, noot Vanderhaeghen, A.; RABG 2011, afl. 6, 455, noot Vanlersberghe, P.; RW 2010-11 (samenvatting), afl. 24, 1022; T. Not. 2011, afl. 5, 310, noot Engels, C.

(10) Zie onder meer E. Dirix, « Kwaliteitsrekeningen », TPR 1996, 71 v.; E. Dirix, « Les comptes rubriqués et qualitatifs », in Le trust et la fiducie/De trust en de fiduciaire overeenkomst, blz. 175 v.; E. Dirix & R. D. Vriesendorp (red.), Inzake kwaliteit, met onder meer M.E. Storme, « De kwaliteitsrekening, zakenrechtelijk bekeken », blz. 55-80, ook (bijgewerkt) in X., Kwaliteitsrekeningen (reeks Voorrechten en hypotheken, grondige studies nr. 5), Kluwer Antwerpen 1999; E. Dirix & V. Sagaert, « De kwaliteitsrekening herbezocht », TPR 2004, 263 v.

(11) V. Sagaert, « Beslag op een derdenrekening van een advocaat. De teloorgang van het vermogensbegrip » noot onder Cass. 27 januari 2011, RW 2010-11, (1776) 1778.

(12) Artikel 103 van de faillissementswet : « De koopwaren aan de gefailleerde in bewaring gegeven of inconsignatie gegeven om te worden verkocht voor rekening van de afzender, kunnen eveneens worden teruggevorderd, zolang zij geheel of gedeeltelijk in natura aanwezig zijn. Zelfs de prijs van die koopwaren kan worden teruggevorderd in zover hij niet is betaald, noch in waardepapier voldaan, noch in rekening-courant tussen de gefailleerde en de koper verrekend. »

(13) De rechten van de tussenpersoon hebben wel een zakelijk aspect (zo zal de opdrachtgever een bewindsrecht hebben op die schuldvordering en meestal ook een zekerheidsrecht).

(14) De depositobescherming is (verplicht vanaf 1 januari 2011) uitgebreid tot de verzekeringnemer van een tak 21-levensverzekeringsovereenkomst bij Belgische verzekeringondernemingen (artikel 4, § 2, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, wat betreft de bescherming van de deposito's en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten).

(15) Mond. vr. nr. 1833, Raf Terwingen, 19 januari 2011, Integraal Verslag, Kamer, 2010-11, CRIV 53 COM 098, 7.

(16) Artikel 11, 9o en 10o van het koninklijk besluit van 16 maart 2009 betreffende de bescherming van deposito's en levensverzekeringen door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito's en levensverzekeringen : « Voor de vaststelling van het bedrag van de schuldvorderingen die in aanmerking komen voor een terugbetaling, wordt uitgegaan van de volgende regels : 9o De tegoeden op rekeningen, geopend op naam van beoefenaars van niet-financiële beroepen, die uitsluitend middelen van derden bevatten en uitsluitend voor verrichtingen met deze middelen worden gebruikt, slechts als schuldvorderingen van deze derden erkend wanneer de betrokken rekeningen zijn onderverdeeld in subrubrieken op naam van deze derden in de boekhouding van de instelling die optreedt als bewaarder of wanneer het aandeel van deze derden door de houder van de rekening wordt aangetoond op basis van de mededelingen bij stortingen, overschrijvingen en opvragingen; 10o de andere tegoeden dan bedoeld in het 9o, die worden gehouden door een persoon die optreedt in eigen naam maar voor rekening van een derde, worden beschouwd als toebehorend aan deze derde, wanneer die gekend of identificeerbaar was op het ogenblik waarop de financiële of verzekeringsinstelling in gebreke blijft. »

(17) Cass. 2 februari 2007, AR nr. C.05 0367.N, KBC bank t. K. Creyf q.q. faill. Datafer, D'Hoore, RW 2006-2007, 1679, n. V. Sagaert « Het Hof van Cassatie geeft groen licht voor het minnelijk kantonnement ». De pandhouder op handelszaak en de commissaris inzake opschorting inzake gerechtelijk akkoord waren overeengekomen de verkoopprijs van de handelszaak (verkocht tijdens de opschortingsfaze van gerechtelijk akkoord) te storten op een kwaliteitsrekening op naam van de advocaten « met de gevolgen van een kantonnement », nu er betwisting was of door de commissaris gedane uitgaven, die boedelschulden waren van het gerechtelijk akkoord, voorgingen op de rechten van de pandhouder of niet. Het bedrijf ging failliet en de rechter besliste dat het deel van sommen op de kwaliteitsrekening dat overeenstemde met de boedelschulden die voorrang hadden op het pand handelszaak, aan de curator moest worden uitbetaald. Het cassatie-arrest zelf is vooral van belang omdat het uitdrukkelijk stelt dat samenloop geen afbreuk doet aan het mechanisme van een minnelijk kantonnement.

(18) Cass. 15 oktober 1999, RW 2000-01, 479, TBH 2000, 233 noot Ch. A. Leunen, JLMB 2000, 752, RCJB 2001, noot N. Thirion « La théorie de l'égalité des créanciers en concours d'une personnemorale en liquidation : nouveaux enseignements de la Cour de cassation ». Het feit dat de subsidie wettelijk voor een bepaalde uitgave moest worden gebruikt, verschaft de leverancier van die uitgave nog geen voorrecht op de subsidievordering. Vgl. eerder Cass. 27 januari 1983, Arr. 1982-83, 307, RW 1983-84, 1637 in verband met beslagbaarheid van subsidievorderingen.

(19) V. Sagaert, « Beslag op een derdenrekening van een advocaat. De teloorgang van het vermogensbegrip » noot onder Cass. 27 januari 2011, RW 2010-11, (1776) 1779.

(20) Zie bijvoorbeeld Hof te Brussel 9 juli 1957, RW 1957-58, 455.

(21) Hof Brussel 16 april 1987, JT 1987, 575; Hof Antwerpen 20 april 1993, R. Not. B.455; Hof te Brussel 23 december 1998, TBH 1999, 681 noot; Hof te Bergen 26 juni 1984, Pas. 1984 II 140, RPS 1984, 292.

(22) Zie bijvoorbeeld Cass. 9 mei 1947, Arr. 1947, 148 = Pas. I 192 (geldsom die men moest terugbetalen werd door de schuldenaar zogenaamd geblokkeerd op een rekening). Voor de basisregel, vgl. Cass. fr. 20 april 1983, Bull. civ. 1983 I nr. 127 = Defrénois 1983 artikel 33132, 1142 v. Dit belet niet dat de personen die eraan meegewerkt hebben de derdengelden van hun doel af te wenden daarvoor aansprakelijk kunnen zijn jegens de bestemmeling (vgl. bijvoorbeeld Hof te Antwerpen 15 december 2003, RW 2005-2006, 1470).

(23) Zie in dit verband Cass. 30 maart 1962 (Van Laere), Pas. 842, RPS 1963 nr. 5108, 86, RW 1962-63, 538, en de verdere analsye ervan door onder meer M.E. Storme, « De bescherming van de wederpartij en van het dwingend recht bij middellijke vertegenwoordiging, m.b. naamlening, in het burgerlijk procesrecht, en de betwistbare verwoording daarvan in de cassatiearresten van 25 november 1993 », Proces & bewijs 1994, 53 v., meer bepaald nr. 3; J. Vananroye in Knelpunten van dertig jaar vennootschapsrecht, (205) 223 v. randnr. 23 en 295 v. randnr. 111 en, en in TPR 1999, (1453) 1482 v. en 1485 v.

(24) Vgl. hierbij ook R. Jansen, « De weg bijster in het grensgebied tussen beslag en faillissement », RW 2010-11, 935; M.E. Storme, « Minnelijk kantonneren : een perfect geldige delegatie », TPR 2003, blz. 1299 en volgende.