2-942/1

2-942/1

Belgische Senaat

ZITTING 2002-2003

20 FEBRUARI 2003


Parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de legale en illegale exploitatie van en de handel in natuurlijke rijkdommen in de regio van de Grote Meren, in het licht van de huidige conflictsituatie en de betrokkenheid van België daarbij


VERSLAG

NAMENS DE ONDERZOEKSCOMMISSIE « GROTE MEREN » UITGEBRACHT DOOR DE HEREN COLLA EN DALLEMAGNE


INHOUD


  1. Inleiding
  2. Expertiserapport
  3. Vaststellingen en aanbevelingen
    De bijlagen zullen later worden verdeeld
  4. Lijst van de experten en getuigen die door de commissie werden gehoord
  5. Advies van Meester Dominique Blommaert, van 22 december 2002, analyse van de overeenkomst houdende oprichting van de joint-venture « Groupement pour le traitement du terril de Lubumbashi » (GTL) alsmede de samenhangende contracten en de tussenkomst van de Nationale Delcrederedienst
  6. Synthesenota van Meester Dominique Blommaert van 22 december 2002
  7. Syntheserapport van de informatiezending van een delegatie van de Parlementaire onderzoekscommissie in Rwanda en de DRC (9-21 november 2002)
  8. Lijst van de ter beschikking gestelde documenten
  9. Reglement van de orde van de commissie
  10. Verslagen van de openbare hoorzittingen

I. INLEIDING

Procedure

De commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging werd op 30 mei 2000 gevat door een voorstel tot oprichting van een parlementaire onderzoekscommissie belast met het onderzoek naar de legale en illegale exploitatie van en de handel in natuurlijke rijkdommen in de regio van de Grote Meren, in het licht van de huidige conflictsituatie en betrokkenheid van Belgie daarbij (stuk Senaat, nr. 2-408/1). Dit voorstel werd ingediend door de heer Dallemagne.

Na bespreking en amendering in deze commissie op 28 juni 2001, ging de voltallige Senaat nog diezelfde dag over tot de bespreking en de aanneming van het mondeling verslag van voorzitter en rapporteur, de heer Colla.

Bijgevolg werd in de Senaat een parlementaire onderzoekscommissie opgericht belast met het onderzoek naar de legale en illegale exploitatie van en de handel in natuurlijke rijkdommen in de regio van de Grote Meren, in het licht van de van de huidige conflictsituatie en de betrokkenheid van België daarbij.

Voor het zomerreces, op 19 juli 2001 werd de onderzoekscommissie samengesteld als volgt : VLD : André Geens, Jan Remans, Paul Wille; CD&V : Sabine de Bethune, Jacques D'Hooghe, Erika Thijs; PS : Marie-José Laloy, Anne-Marie Lizin; PRL FDF MCC : Alain Destexhe, Philippe Monfils; Vlaams Blok : Jurgen Ceder; SP.A : Marcel Colla; Ecolo : Josy Dubié; Agalev : Michiel Maertens; cdH : Georges Dallemagne.

(De heer Dubié werd op 18 april 2002 vervangen door de heer Morael, de heer Monfils werd op 7 november 2002 vervangen door de heer Olivier de Clippele en de heer Remans op 13 februari 2003 door de heer Jean-Marie Dedecker.)

Nog diezelfde dag werd het Bureau van de commissie samengesteld :

Voorzitter : VLD : André Geens,

Ondervoorzitters : CD&V : Sabine de Bethune; PS : Marie-José Laloy; Agalev : Michiel Maertens,

Rapporteurs : SPA : Marcel Colla; cdH : Georges Dallemagne; MR : Philippe Monfils.

Reglement van orde

Op 30 november 2001 heeft de Onderzoekscommissie Grote Meren een reglement van orde (zie bijlage 6) goedgekeurd. Dit reglement heeft het onder meer over het toegang tot de vergaderingen van de commissie, de oproeping, de eedaflegging, de geheimhouding met betrekking tot de informatie verkregen naar aanleiding van de vergaderingen die niet openbaar zijn, de ondervraging van de getuigen en de contacten met de media.

Opdracht

De onderzoekscommissie van de Senaat heeft als opdracht :

1º een onderzoek te verrichten naar legale en illegale activiteiten van bedrijven, instellingenen personen in de Democratische Republiek Congo en in de regio, voor de periode bestreken door de VN-rapportering, en in het licht van de huidige conflictsituatie en de betrokkenheid van België daarbij;

2º het juridisch kader en de controlemechanismen terzake te evalueren;

3º aan de hand van de vaststellingen aanbevelingen te formuleren.

Er dient aan herinnerd dat de Onderzoekscommissie naar aanleiding van het VN-rapport met betrekking tot illegale activiteiten van Belgische en andere bedrijven in de Democratische Republiek Congo is opgericht. Dit eerste VN-rapport dateert van 12 april 2001 en draagt de titel « Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo, 12th of April, United Nations, Security Council, S/2001/357 ».

De Commissie heeft eveneens een analyse gemaakt van het tweede VN-rapport van 22 mei 2002 en van het derde VN-rapport van 16 oktober 2002, zijnde het Interim Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo (22 May 2002), Security Council, S/2002/565; en het Final Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo (16 October 2002), Security Council, S/2002/1146.

Expertise

De commissie heeft tijdens haar werkzaamheden beroep gedaan op een aantal experts. Als economisch expert werd beroep gedaan op mevrouw C. André, meester in economische en sociale wetenschappen en onderzoeker inzake de regio van de grote meren. Zij heeft samen met een aantal specialisten onder meer de heren Jeroen Cuvelier, Tim Raeymakers, Johan Peleman en Christian Dietrich de commissie in de loop van haar werkzaamheden bijgestaan. Het resultaat van deze wetenschappelijke bijdrage is deel II van het rapport, zijnde het expertiserapport. Na de afsluiting van de fase van de hoorzittingen, werden de ontwerpteksten ter voorbereiding van dit deelrapport uitvoerig in commissie besproken, en dit tijdens de maanden januari en februari 2003.

Vanaf november 2002 heeft de heer A. Vandeplas, ere-kamervoorzitter van het hof van beroep van Antwerpen en buitengewoon hoogleraar emeritus aan de Katholieke Universiteit Leuven, de commissie bijgestaan als specialist in strafprocedure.

Meester D. Blommaert, gespecialiseerd in verbintenissenrecht, werd in de loop van november 2002 de specifieke opdracht gegeven om een analyse te maken van de documenten die door de Nationale Delcrederedienst overgemaakt met betrekking tot de door de NDD verzekerde contracten tussen de OMG Group Inc., de Groupe Forrest SA (GGF) en de Générale des Carrières et des Mines (Gécamines) die samen de joint venture Groupement pour le traitement du terril de Lubumbashi (GTL) oprichtten. Hij verstrekte het advies en een synthesenota op 20 december 2002 (zie bijlagen 2 en 3). Hierover greep in commissie een gedachtewisseling plaats op 10 januari 2003.

Hoorzittingen

Van november 2001 tot januari 2003 heeft de Commissie meer dan zeventig hoorzittingen met experten en getuigen georganiseerd. Hoewel de hoorzittingen in principe openbaar zijn, greep een derde van de hoorzittingen met gesloten deuren plaats, dit op verzoek van de gehoorden.

Bijlage 1 bevat een chronologisch overzicht van de hoorzittingen met melding van de datum, de functie van de gehoorde, het thema en het al dan niet openbaar karakter van de hoorzitting.

Bijlage 7 bevat de verslagen van de openbare hoorzittingen.

Informatiemissie

Een delegatie van de commissie bestaande uit de heer A. Geens, voorzitter, mevrouw S. de Bethune, eerste ondervoorzitter, mevrouw M.-J. Laloy, tweede ondervoorzitter, de heer W. Maertens, derde ondervoorzitter, en de heren M. Colla en G. Dallemagne, rapporteurs, brengt een werkbezoek aan Rwanda en de DRC van 9 tot 21 november. Van deze informatiemissie werd in bijlage 4 een syntheserapport opgenomen.

Geraadpleegde documenten

De meeste documenten die aan de Commissie werden overgemaakt zijn afkomstig van de gehoorden en van anonieme Congolese getuigen. Het gaat voornamelijk om contracten, facturen, douanedocumenten en allerlei nota's (zie bijlage 5).

Redactie en bespreking van de vaststellingen en aanbevelingen

In de loop van de maanden januari en februari 2003 werden talrijke en langdurige vergaderingen gewijd aan het redigeren, het bespreken en het amenderen van de vaststellingen en aanbevelingen (zie deel III).

II. EXPERTISERAPPORT

INHOUD

  1. Kongo, politiek en economisch kader
    1. Inleiding
    2. Evolutie van de politieke structuur
      1. Onder president Mobutu : Plunderende Staat, cliëntelisme en een netwerk van elites
      2. Onder president Laurent-Désiré Kabila 1996-2000
      3. President Joseph Kabila komt aan de macht
    3. Evolutie van de Kongolese economische situatie en gevolgen
      1. Economisch potentieel van Kongo
      2. Evolutie van de Kongolese economie : groei tot in 1974, daarna recessie
      3. Algemene economische inkrimping en ontwikkeling van een informele economie
      4. Weerslag van de mondialisering op de Kongolese economie : onvoldoende invoeging van de Kongolese economie in het wereldsysteem, minder buitenlandse rechtstreekse investeringen, forse inkrimping van de Belgische economische belangen in Kongo, kenmerken van de nieuwe economische operatoren
      5. Banden van de Kongolese economie met de regionale economieën
      6. Criminalisering van de economie door de politiek-militaire elite, militair commercialisme van de buitenlandse legers en plundering van de hulpbronnen van Kongo
      7. Aspecten van de criminalisering van de economie : van de jaren 80 tot de jaren 90
      8. Privatisering en criminalisering van de publieke ruimtes
      9. De inzet voor de buurlanden, militair commercialisme en de oorlogseconomie
      10. Aspecten van de plundering van hulpbronnen en mate van militarisering van de filières
        1. Geplunderde hulpbronnen :
        2. Het verband tussen plundering, persoonlijke winst, financiering van de oorlog en verpaupering
    4. Sociale gevolgen
    5. Beleid van regionale hulp met « twee maten en twee gewichten »
    6. Besluiten
  2. Definities, concepten, methodologie
    1. De concepten wettelijkheid en onwettelijkheid
    2. Financiering van de oorlog en bijdrage tot de voortzetting van het conflict door middel van belastingen of de samenwerking en de directe participatie in circuits die gemonopoliseerd worden door legers
    3. Criminele netwerken en banden tussen de onwettelijke exploitatie en de financiering van de oorlog
      1. Onderscheid tussen ondernemingen die al jarenlang ter plaatse gevestigd zijn en ondernemingen die gebruik maken van de conflictsituatie
      2. Beschrijving en werking van die elitenetwerken (Kongolese, Rwandese, Oegandese)
    4. Financiering van de oorlog door de controle over en het monopoliseren van de economische overschotten die voortkomen uit de exploitatie en de verhandeling van middelen : het concept plundering
    5. Het concept « collectieve verantwoordelijkheid » ten aanzien van de externe gevolgen van een activiteit, te koppelen aan het concept geoorloofd/niet-geoorloofd en ethisch/niet-ethisch
    6. De principes van de OESO en de gedragscode voor ondernemingen die werkzaam zijn in landen die in oorlog zijn
    7. Methodologie
  3. Coltancircuit
    1. Inleiding
    2. Beschrijving van de circuits
      1. Ondernemingen die in Kongo plaatselijk coltan exploiteren en verhandelen
      2. De ondernemingen die coltan op internationaal vlak verhandelen en die banden hebben met Centraal-Afrika
      3. De laboratoria voor analyse
      4. De ondernemingen voor opslag en/of breken en verzending
      5. Transportfirma's en doorvoerfirma's
      6. Ondernemingen voor de verwerking van coltan om er tantaliumpoeder uit te winnen, ondernemingen voor de fabricatie van condensatoren en elektronische circuits en spitstechnologische industrie
    3. De ontwikkeling van de betrokkenheid en de positionering van ondernemingen gedurende de oorlog. Het opduiken van nieuwe ondernemingen : de weerspiegeling van nieuwe commerciële uitdagingen
      1. Impact van de Rwandese aanwezigheid in Kongo en van de plotse stijging van de internationale tantaliumkoersen op een herverdeling van de markt van ertsen en het opduiken van nieuwe circuits
      2. Effect van het monopolie : verdrijving van bepaalde Kongolese exportfirma's en verbreking van de commerciële banden met het buitenland
      3. Einde van het monopolie : de Kongolese ondernemingen zoeken nieuwe buitenlandse handelspartners
      4. Besluiten
    4. Het al dan niet illegaal zijn van het monopolie, de Rwandese circuits en de activiteiten van het Rwandese leger in Kongo
    5. Rol van de belastingen in de financiering en de voortzetting van de oorlog
      1. Financiering van de oorlog van de rebellenbewegingen met belastingen
      2. Betaling van belastingen door de erkend Kongolese filialen aan de rebellenbeweging en band met de financiering van de oorlog in Kongo
      3. Rol van de belastingen aan Somigl in de financiering van de rebellenbeweging
      4. Vaste bedragen, kortingen en vrijstelling van belasting voor bepaalde Rwandese firma's en band met de voortzetting van de oorlog en de financiering van de oorlog
    6. Bijdrage tot de plundering van Kongo en tot de neerwaartse spiraal van de economische recessie (fraude en deel van de toegevoegde waarde dat in Kongo blijft)
      1. Grensoverschrijdende fraude met Rwanda : vergelijkende voordelen van het voor de export van coltan belastingsvrije Rwanda ­ omvang daarvan
      2. Fraude op de exportwaarde van producten als strategie om het bedrag van de export te doen afnemen
      3. Evaluatie van de omzet inzake coltan en de verdeling van de toegevoegde waarde
      4. Besluiten
    7. Criminele circuits in de exploitatie en de verhandeling van coltan
    8. Ethische overwegingen en aanbevelingen voor de naleving van de principes van de OESO voor multinationals
    9. Specifieke aanbevelingen voor het coltancircuit
  4. De diamant filière
    1. Inleiding
    2. Filières : plaats en rol van België in de diamanthandel
      1. Antwerpen als diamantcentrum
      2. Banden tussen de comptoirs in Kongo en de Belgische ondernemingen hier
    3. Illegale diamanten of smokkeldiamanten en conflictdiamanten
      1. Hoe hoog kan de smokkel worden ingeschat en wat zijn de onderliggende mechanismen van de smokkel ?
      2. Conflictdiamant : diverse definities
      3. Hoe legaal of illegaal zijn bepaalde diamanten ?
    4. Bijdrage van de diamant tot de oorlogsfinanciering en het aanhouden van het conflict; rol van de geheven belastingen en van sommige concessieverleningen
      1. Financiering van de oorlog door belastingen op diamant en door de hoge bedragen van de vergunningen
      2. Oorlogsfinanciering door aderlatingen en door verlening van bepaalde concessies
    5. Schatting van de plunderingen op de toegevoegde waarde van diamant
    6. Criminele netwerken
    7. Sociale gevolgen
    8. Kimberleyproces
      1. Proactieve houding van Antwerpen : een onvervalsbaar systeem van certificering van oorsprong om het probleem van de conflictdiamanten in Angola, Sierra Leone en Kongo op te lossen
      2. Kimberleyproces
        1. Gevolg van het Kimberleyproces
        2. Voordelen van Kimberley
        3. Mogelijke problemen met Kimberley
        4. De kwestie van invoercontingentering versus de regels van het vrije handelsverkeer opgelegd door de EU of door de Wereldhandelsorganisatie
        5. Aanbevelingen
    9. Het Belgische systeem
    10. Besluiten
  5. Goudfilière
    1. Methodologie
    2. Beschrijving van de filières
      1. Voorafgaande opmerkingen
      2. Historiek van de goudexploitatie in Oost-Kongo : « descente aux enfers »
        1. Sominki : kind van de rekening
        2. De Oegandese filière
        3. Dalend Belgisch belang
        4. Verdere criminalisering
      3. Filières
    3. Invloed op de plunderingen
      1. Oeganda
      2. Rwanda en Burundi
    4. Fraude, oorlogsfinanciering en deelname aan de oorlog
  6. Koper, kobalt en germanium-filière
    1. Inleiding
    2. Korte geschiedenis van de mijnbouw in Katanga en de evolutie van de Générale des carrières et des mines (Gécamines)
    3. Beschrijving van de filières
      1. Exploitatie van de ertslagen van GCM en andere ertslagen buiten de GCM; concentratie, verwerking en uitvoer
      2. Aankopers van mineralen, traders van Gécamines, comptoirs van heterogeniet
      3. Besluiten
    4. Evolutie van de betrokkenheid en positionering van ondernemingen in de loop van de oorlog. Verschijnen van nieuwe bedrijven in Katanga als gevolg van nieuwe commerciële belangen en positionering
    5. Exploitatie van terrils en tailings op basis van een juridisch vacuüm
    6. Rol van de toekenning van concessies en van de « aderlatingen » door de regering in de financiering en voortzetting van de oorlog (en van de taksen op heterogeniet in de financiering van bepaalde staatsdiensten)
    7. Bijdrage aan de plundering van Kongo en de spiraal van economische recessie
      1. Exploitatie en export van heterogeniet
      2. Exploitatie van ertsen en gedeeltelijke concentratie of verwerking
      3. Staalfabrieken
      4. Creëren van toegevoegde waarde, productieve investeringen in Congo en verdeling van de winst binnen de samenwerkingsverbanden met Gécamines
      5. Activiteiten die tot economische recessie leiden
    8. Criminele filières in de exploitatie en commercialisering van de ertslagen en restfracties van GCM (op basis van het rapport van de Verenigde Naties)
    9. Ethische overwegingen
    10. Sociale gevolgen van de economische recessie in Katanga
    11. Besluiten
  7. Wapens
    1. Context
    2. Een overzicht van de militaire hulp aan de strijdende partijen in de Democratische Republiek Kongo
      1. Restrictieve maatregelen ten aanzien van de wapenuitvoer naar Centraal Afrika
      2. Beschrijving van de militaire hulp aan de strijdende partijen in Centraal Afrika
        1. Militaire hulp aan de leden van de regeringsalliantie
        2. Militaire hulp aan de rebellenbewegingen en hun buitenlandse bondgenoten
    3. De rol van België
      1. De rol van de luchthaven van Oostende
      2. Vermeende betrokkenheid van Belgische onderdanen bij militaire hulp aan de strijdende partijen in Centraal Afrika
      3. De Belgische wetgeving inzake wapenhandel
    4. Algemene conclusies

1. KONGO, POLITIEK EN ECONOMISCH KADER

1.1. Inleiding

Dit deel beoogt de context van Kongo te schetsen, met de hoofdkenmerken van het Kongolees politiek systeem (onder de presidenten Mobutu en vader Kabila), de erfenis van huidig politiek Kongo en de grote mijlpalen in de economische evolutie van het onafhankelijke Kongo tot nu toe.

Het huidige Kongo erfde een politieke situatie die getekend is door een Staat die zijn functies niet langer vervult en een leemte laat. Er is geen regelgevend en institutioneel kader meer, trouwens een factor die tot de oorlog leidde, in die zin dat de vreemde legers op deze manier hun militaire en economische activiteiten konden ontplooien in Kongo (eerste deel). Daarnaast sleurt Kongo een langdurige economische crisis mee, die teruggaat tot de jaren 70, in de tijd van president Mobutu. Door deze economische crisis ging de politieke elite zich als enerzijds plunderaar gedragen en werden anderzijds zowel de Staat als de economie gecriminaliseerd (tweede deel). De oorlog, de uitbuiting en de plundering van de hulpbronnen van Kongo zijn te zien tegen een achtergrond van staatkundig vacuüm en zware economische recessie. De economische belangen rond de laatste exploiteerbare hulpbronnen in een dergelijke context leiden tot een militair commercialisme voor de buitenlandse troepen en tot de verdere plundering van de hulpbronnen van Kongo voor de « genodigde » legers (derde deel). De rol van de internationale gemeenschap in de regio is dubbelzinnig en bevordert eerder het geschil en de verdere exploitatie van de hulpbronnen van Kongo door de vreemde legers (vierde deel).

1.2. Evolutie van de politieke structuur

1.2.1. Onder president Mobutu : plunderende Staat, cliëntelisme en een netwerk van elites

Paule Bouvier zette in de openbare hoorzitting van 30 november 2001 de hoofdkenmerken van het Kongolees politiek systeem onder president Mobutu uiteen.

Volgens haar is er vanuit institutionele invalshoek niet echt sprake van drie onafhankelijke machten in Kongo (1) : zowel de regering als het parlement en het gerechtelijk apparaat zijn afhankelijk van het staatshoofd of zijn « dekmantels ». De beslissingsmacht is in handen van het staatshoofd, maar er bestaan wel degelijk instellingen. Zodoende is het beter om twee machtskringen te onderscheiden. De eerste (het kabinet en de naaste omgeving) die samen met het staatshoofd de beslissingen neemt; de tweede is beter bekend en openbaar, en bestaat uit de politieke klasse « de baronnen van het regime ». In die tweede kring, wedijveren facties met elkaar (2).

Hoe gaan deze actoren te werk ? Eerst slaan ze aan het plunderen, dan doen ze aan cliëntelisme. Kongo is een staat die rooft, dit wil zeggen, « legt alleen beslag op de inkomsten om ze te besteden aan praalzuchtige projecten. Bijna niets wordt in de nationale economie geherinvesteerd. Het gaat om roof, noch min noch meer » (3). Naast deze toe-eigening van de staatsinkomsten, is cliëntelisme een tweede praktijk die in Kongo schering en inslag is en als systeem voor het politiek beheer geldt. Ze beschrijft cliëntelisme als « een netwerk dat vertrekt van de top van de politieke piramide en zich uitstrekt tot de basis, een netwerk van persoonlijke relaties tussen oversten en ondergeschikten. » Verder stelt ze dat cliëntelisme een systeem van trapsgewijze herverdeling wordt en gedurende een hele periode echt de grondslag van het politiek stelsel vormde (4). Dit systeem werkt echter zolang er een minimum aan beschikbare middelen is (dat is ook het geval voor de hulp die bepaalde overheden zullen trachten binnen te rijven om ze over de filières te herverdelen).

Deze politieke structuur brokkelde af naarmate de economie uiteen viel (de oorzaken voor de ineenstorting van de economie worden uitgewerkt in het deel over de economische evolutie). Zodra de Staat bankroet is, beginnen bepaalde filières van cliëntelisme uiteen te vallen, de eerste kring rond het staatshoofd krimpt, het terrein van machtsuitoefening wordt kleiner en langzaam maar zeker verdwijnt de staat zelfs helemaal : die Staat vervult niet langer zijn functies en laat een « leemte » achter, zowel op nationaal als op lokaal vlak (5).

De staatsstructuren en -instellingen oefenen hun functies niet langer uit, maar blijven bestaan en worden ingenomen door « parasieten », politiek-commerciële netwerken van elites (6). Op macro-politiek vlak hebben de regeringen alle legitimiteit en elke legitimiteitsgrond verloren. Het regionaal bestuur gebeurt buiten Kinshasa, volgens een etnische as die zich in veel regio's verankerde (7). Maar het staatshoofd blijft de macht in handen houden om de privileges die eraan verbonden zijn, te handhaven, maar deze drang om aan de macht te blijven zal gevolgen hebben (het doen vastlopen van de Nationale Conferentie bijvoorbeeld) (8).

Deze leemte wordt gedicht door andere sectoren, zoals de Kerken, de niet-gouvernementele organisaties, maar ook door « krijgsheren », etnische milities of buitenlandse spelers die de bestaande leemte aangrijpen om extraterritoriale activiteiten, zowel militaire als economische, te ontplooien (9). De regimes van de buurlanden (Rwanda onder Habyarimana en Burundi onder Buyoya) zijn immers structureel gelijk.

De gewelddadige gevolgen zoals de burgeroorlogen en de huidige economische of regionale veiligheidsoorlog tussen Staten, zijn het concrete voorbeeld van deze zucht naar macht, van de politieke chaos en van de reactie van de verschillende netwerken en facties die voortvloeien uit de inkrimping van de economie en de verdorven reactie van de elite die de economische rente wil blijven opstrijken. Paule Bouvier, Stefaan Marysse, Hugues Leclercq en Filip Reyntjens maken een gelijklopende analyse van Kongo als plunderende Staat en de uitbouw van elites om zich de opbrengsten toe te eigenen, naarmate de economie krimpt en ook inzake de gewelddadige gevolgen van dergelijk politiek beheer (10). Ze sluiten aan op de theoretische analyses van Jean-François Bayart en van William Reno voor bepaalde Afrikaanse Staten : de rovende Staat wordt misdadig als hij zich de inkomsten uit de hulpbronnen wil toe-eigenen met geweld en ten koste van het belang van de bevolking (11). Er is sprake van criminalisering van de Staten, maar ook van de economie (zie economisch deel).

1.2.2. Onder president Laurent-Désiré Kabila 1996-2000

De eerste oorlog begon in september-oktober 1996 in Oost-Kongo. Laurent-Désiré Kabila nam de macht in Kinshasa in mei 1997. Sinds 1996 viel Kongo ten prooi aan twee oorlogen die de afbrokkeling van de Staat in een hogere versnelling brachten. Er veranderde niets aan het politieke bestuursysteem en de criminalisering van de Staat en de economie werden nog beklemtoond.

a. Bondgenootschappen en de inzet

Het succes van president Laurent-Désiré Kabila en van zijn alliantie is, volgens Filip Reyntjens, het resultaat enerzijds van het « zwarte gat » ­ een land bijna zonder staat of toch met een staat die de minimale staatsfuncties niet vervult ­ en van een regionale coalitie (12).

De alliantie van president Laurent-Désiré Kabila met president Kagame is ingegeven door veiligheidsoverwegingen (Hutu-milities en vluchtelingen van de genocide van 1994 die zich in Oost-Kongo vestigden, vormden een bedreiging voor het regime van Kigali) (13). Angola, maar ook Uganda en Burundi steunen president Laurent-Désiré Kabila op basis van het principe : « de vijand van mijn vijand is mijn vriend » (14). Deze landen worden immers allemaal bedreigd door opstanden die Mobutu steunt en die Kongo als uitvalsbasis gebruiken. Kongo is het schouwtoneel van geschillen in de buurlanden die op Kongolese bodem worden beslecht.

De tweede oorlog brak uit op 2 augustus 1998 en is in feite de voortzetting van de eerste. President Laurent-Désiré Kabila kampt met een probleem van interne legitimiteit van zijn macht. Hij neemt afstand van zijn Rwandese en Oegandese sponsors en iets minder van Burundi, en dus starten zij de tweede oorlog die een verschuiving in de allianties teweegbrengt. Angola en Zimbabwe komen militair tussen en sturen manschappen. Zij beroepen zich hierbij op het internationaal recht, maar in werkelijkheid willen zij hun eigen belangen verdedigen (15).

b. Financiering van de oorlog

De eerste oorlog van President Laurent-Désiré Kabila wordt gefinancierd door de Oegandese, Rwandese en ­ in iets mindere mate ­ Burundese « sponsors », die, althans gedeeltelijk, hun veiligheidsproblemen in het oosten oplossen. Ook het probleem van Angola is de wereld uit als Laurent-Désiré Kabila in mei 1997 aan de macht komt.

Om de oorlog te financieren paste Laurent-Désiré Kabila allerlei technieken toe (16), die niet echt verschillen van de methodes die president Mobutu (17) hanteerde om aan financiering en snel aan fondsen te komen :

1. overwaardering van de Kongolese frank, zodat hij met weinig Kongolese franken meer dollars kon kopen;

2. een poging om de controle uit te oefenen op de frauduleuze export van diamant met het instellen van een monopolie voor de aankoop van diamanten (Idi Diamond), en de verkoop ervan in Brazzaville, dit veroorzaakte een nog grotere vlucht van diamanten naar smokkel en naar de zwarte markt;

3. het bekomen van leningen als tegenprestatie voor concessies (die werden toegekend aan Zimbabwanen in ruil voor het transport en de financiering van wapens) en bijdrage van Miba aan de oorlogsinspanningen van president Laurent-Désiré Kabila;

4. opgelegde minimumprijzen voor brandstof en verkoop van deze brandstof in Brazzaville, tegen een prijs die vier keer hoger lag;

5. het « doen draaien van de geldpers » in 1998, zoals president Mobutu deed;

6. verkoop van concessies om snel inkomsten uit de verkoop te halen (Tenke Fungurume onder president Mobutu leverde honderden miljoenen US dollar op; de ader van Tchibwa die aan de Zimbabwanen werd toegekend, of de hectaren bos van Dara Forest; soms door achtereenvolgens aan verschillende kopers te verkopen) (18);

7. het « leegzuigen » van overheidsbedrijven : Miba werd « leeggezogen », net zoals op grote schaal gebeurde met Gécamines onder president Mobutu (maar ook onder Laurent-Désiré Kabila) (19).

1.2.3. President Joseph Kabila komt aan de macht

President Laurent-Désiré Kabila wordt vermoord in januari 2001 en zijn zoon, Joseph Kabila vervangt hem als president van Kongo. Kenmerkend voor de balans van de eerste maanden van zijn presidentschap is dat weer diplomatieke betrekkingen werden aangeknoopt met het westen en met de internationale financiële instellingen (Wereldbank en IMF) en dat een uitgesproken wil blijkt om tot vredesakkoorden en tot een politieke oplossing te komen.

1.3. Evolutie van de Kongolese economische situatie en gevolgen

Kongo beschikt over een groot economisch potentieel. Maar na een periode van economische groei tot in 1974, lijdt het onder een zware economische recessie die tot in de jaren negentig aanhoudt en in de voorbije tien jaar zelfs nog verergerde, met name door de stopzetting van de samenwerking en van de bilaterale en multilaterale hulp, maar ook door de criminalisering van de economie en door de twee opeenvolgende oorlogen.

1.3.1. Economisch potentieel van Kongo

Behalve over traditionele delfstoffen (zoals koper, kobalt, goud, tin, coltan, ...), beschikt Kongo ook over een groot potentieel aan hout, water, energie en landbouwgrond, olie en delfstoffen. Zowat 40 % van het Kongolees grondgebied is immers bedekt met primair woud, het grootste van Tropisch Afrika; Kongo bezit de grootste zoetwaterbron van Afrika en de op één na grootste waterbron wereldwijd; dankzij zijn dammen vertegenwoordigt Kongo een omvangrijk potentieel aan hernieuwbare energie in de streek (Inga met name); de landbouwgrond beslaat een oppervlakte van 900 000 km2 waarvan slechts 10 % voor overlevingslandbouw wordt benut, maar nooit werd het beschouwd als industrieel exploiteerbare grond voor de export. Kongo beschikt ook over industrieel exploiteerbare mijnen, over oliereserves die zich zouden uitstrekken van het Albertmeer tot het Tanganyikameer en over exporteerbare delfstoffen, waaronder coltan. Kongo zou zelfs tweederde van de wereldvoorraad coltan bezitten (20).

1.3.2. Evolutie van de Kongolese economie : groei tot in 1974, daarna recessie

a. De piekperiodes van de Kongolese economie

In de periode van 1967 tot 1974 groeide de economie jaarlijks met 7,6 % en de industriële bedrijvigheid nam met 8,6 %/jaar toe. Kongo staat dan derde als regionale macht in Afrika. De motor van de Kongolese economie is Gécamines die delfstoffen exploiteert. Kongo haalt op dat moment zijn economische macht uit de inkomsten van de ontginning, de verwerking en de export van de delfstoffen. In 1974 stoelde de Kongolese economie op een reeks overheidsbedrijven, waarvan Gécamines de grootste is (het vroegere Union Minière du Haut Katanga). Het stond zesde op de wereldranglijst en derde in Afrika. Het was geënt op twee openbare transportbedrijven, namelijk ONATRA en CNCZ. Daar voegt zich nog een staatsbedrijf bij, de elektriciteitsmaatschappij met de centrale in Inga, de tweede centrale met hoogspanningslijn naar Katanga (21).

b. Factoren van de economische recessie vanaf midden de jaren 70

Vanaf 1974 begint in Kongo een periode van zware recessie die ook vandaag nog aanhoudt. Een aantal factoren verklaart deze plotse economische recessie. Allereerst nam de koperprijs wereldwijd een flinke duik van 50 %, en andere delfstoffen was hetzelfde lot beschoren. Bovendien steeg de olieprijs door de internationale oliecrisis. Regionaal sloot de oorlog in Angola de wegen voor de export van de Katangese producten via Angola langs de Atlantische Oceaan. Nationaal vertaalt het beleid van nationalisering van grote bedrijven, de « zaïrisering » onder leiding van president Mobutu ­ wat neerkwam op een herverdeling van een groot deel van de Kongolese activa aan een politiek-commerciële elite ­ zich in een opeenvolging van geïmproviseerde en tegenstrijdige economische beleidsmaatregelen. En tot slot, leidden de twee oorlogen in Shaba en het vertrek van de buitenlanders ­ onder meer een groot deel van het personeel van Gécamines ­ tot de ineenstorting van de technisch-administratieve basis van Gécamines (22).

De grote gevolgen van dit beleid van zaïrisering, gekoppeld aan een ongunstig economisch kader op wereldschaal, waren een periode van recessie van 6 %/jaar tussen 1976 en 1978, en de bijhorende inflatie. De corruptie was nu stilaan algemeen. Dan volgde een periode van desinvesteringen en non-investeringen. Leclercq sluit zijn analyse als volgt af « De economie kan bijgevolg ook geen toegevoegde waarde meer voortbrengen » (23). Het bruto binnenlands product van deze sector bedroeg 10 miljard US dollar per jaar in 1974. In 1990 was dit cijfer gedaald tot nog slechts 3,8 miljard (24). Tussen 1976 en 1990 kwam de Kongolese economie in een helse neerwaartse spiraal terecht, als de economie zeer plots ineenstuikt, met alweer de bijhorende inflatie (25).

c. Sterkere achteruitgang in de jaren 90, na het einde van de koude oorlog

In 1990 sleurt de mijn van Kamoto niet alleen Gécamines, maar als oorzakelijk gevolg, ook de hele Congolese sector en het politieke apparaat in zijn val mee. Kongo wordt het slachtoffer van twee grote golven van plundering (in september 1991 en in 1993). Alle moderne institutionele en economische structuren klappen helemaal in elkaar, met de implosie van het monetair systeem. Het leger wordt niet meer uitbetaald.

Sinds het politiek vacuüm dat ontstond na de val van de Berlijnse muur, kromp de groei van het BBP opzienbarend, met jaarlijkse voor de vorige jaren ongeziene negatieve groeipercentages, van 13 tot 16,5 %/jaar in 1992-1993 en in 1999-2000 (26).

Tabel 3 : Groeipercentage van het BBP en inkomen per inwoner 1967-2000

Periode Jaarlijks gemiddeld
groeipercentage per
inwoner
Inkomen per inwoner
in US dollar
1965-1974 2,7
1974-1983 - 3,5
1980-1984 - 4,6
1986 - 0,1
1990 - 6,6 168
1991 - 3,4 157
1992 - 13,4 146
1993 - 16,5 122
1994 - 7,0 113
1995 - 2,5 110
1996 - 4,3 106
1997 - 8,3 97
1998 - 5,0 92
1999 - 13,4 80
2000* - 14,3 68

* de ramingen van de negatieve groei door het IMF (zie tabel 1) zijn minder pessimistisch, de negatieve groei per hoofd zou « slechts » 7,5 % bedragen, en tonen een inkomen van 85 dollar. Deze ramingen zien er beter uit, maar liggen ver af van de realiteit omdat de informele sector maar zeer weinig in aanmerking wordt genomen (uit een artikel van Stefaan Marysse, « Besoins de financement de la reconstruction de l'économie congolaise : ampleur et considérations préalables », in Reyntjens, F., Marysse, S., « L'Afrique des Grands Lacs ». Annuaire 2001-2002).
Bron : « Banque nationale congolaise, condensé de statistiques », verschillende nummers, Kinshasa, 2000-5/2001.

In 20 jaar tijd verdubbelde de bevolking en het BNP schrompelde ineen tot slechts 30 % van wat het vroeger was (27).

De formele sector krimpt, de loonsom verkleint en de lonen worden niet of maar zelden en dan nog maar deels aangepast. De formele tewerkstelling ging van 2,7 % van de totale bevolking in 1967 naar 1,7 % in 1999 en de lonen in de formele sector daalden van 1 500 US dollar tot 50 US dollar in dezelfde periode (28). De hoeveelheden geproduceerd (en gebruikt) cement, een belangrijke indicator van de economische activiteit (bouwsector), slinken fors, zoals blijkt uit de tabel hieronder.

De huidige gewone inkomsten van de Staat Kongo liepen terug van 2 miljard US dollar in de jaren tachtig naar zowat 200 miljoen US dollar in de negentiger jaren (29). Nu blijft er nog maar slechts een honderd miljoen USD over, of een tiende van het budget van de stad Antwerpen. De export slonk tot een derde van de volumes uit het begin van de jaren 80 (30).

Andere economische indicatoren

eenheden
­
unités
1980 1999
Bevolking. ­ Population Miljoen inwoners. ­ Millions d'habitants 27 50
Interne productie. ­ Production intérieure In miljoen dollars US. ­ En millions de dollars US 14 922 5 200
Binnenlands Product (%). ­ Produit intérieur (%) In % of 1980. ­ en % of 1980 100 35
Invoer. ­ Importations In miljoen dollar US. ­ En millions de dollars US 1 117 540
Uitvoer. ­ Exportations In miljoen dollar US. ­ En millions de dollars US 2 507 1 050
Productie-export van koper. ­ Production-exportation de cuivre in/en 1 000 ton/tonnes 468 (jaar/année 1988) 35
Productie van cement. ­ Production de ciment in/en 1 000 ton/tonnes 485 (jaar/année 1988) 149
Productie-export van diamanten. ­ Production-exportation de diamants in/en 1 000 karaat/carats 18 163 (in/en 1988) 26 084

Bron : World Bank, « World Development Indicators en Lukusa », CEDAF, 1999 in Marysse, S., « Regress and war : the case of DRCongo », « European Journal for Development Research », 2003.

In het bijzonder de koperuitvoer viel terug tot nog slechts 10 % van 20 jaar voordien. Enkel de uitvoer van diamant nam toe en staat nu voor 60 % van de totale export (31). Diamant vervangt geleidelijk koper in de betalingsbalans. De informele economie ontwikkelt zich naarmate de formele sector van de Kongolese economie terugplooit. Zo hebben de inkomsten uit de diamant (vooral afkomstig van informele ontginning) nu bijna volledig de inkomsten die Gécamines opleverde (formele sector) vervangen. In de betalingsbalans en in de samenstelling van het BBP deed een nieuwe bron zijn intrede : de diamant waarvan de ontginning in 1981 werd geliberaliseerd.

Met de economische recessie ging inflatie of hyperinflatie gepaard. Onder president Mobutu, tussen 1978 en 1996, werden drie monetaire schokken politiek in de hand gewerkt. Geen enkele hervorming leverde macro-economisch het verhoopte resultaat op (zoals monetaire stabiliteit), voornamelijk omdat de Staat er maar niet in slaagde om deze beleidslijnen toe te passen in een versnipperde maatschappij. Maar ze dienden wel de belangen van de elite, waaraan ze inkomstenbronnen opleverden die een stuk hoger lagen dan de gewone overheidsinkomsten, die toen naar beneden gingen (32).

Bij elke nieuwe uitgifte van geld vraagt de elite, die de moderne economie controleert, naar meer biljetten om ze in buitenlandse munten om te zetten (US dollar). Dit werkte een inflatie van de goederenprijzen in de informele economie in de hand en leidde op termijn tot een waardeverlies van de biljetten (33).

Elke monetaire schok veroorzaakte een herverdeling van de inkomsten van de bevolking aan de politiek-commerciële elite, en een verarming van die bevolking (34). De winnaars van deze operaties zijn uiteraard te zoeken in de politiek-commerciële elite, die goed op de hoogte was van de gelduitgiften, en slachtoffer was de bevolking die niet beschikte over de middelen en evenmin over de mogelijkheid om geld snel om te wisselen.

Dergelijk beleid kan als misdadig worden beschouwd (zie verder). Alleen de armen hebben nu nog Kongolees geld. Alle giraal geld is in handen van de volkseconomie en dient voor de financiering van proviand, vervoer, enz.

Het resultaat van deze hyperinflatie was zonder enige twijfel de marginalisering van de nationale munt en de dollarisering van de economie, evenals de versnippering van het Kongolees grondgebied in verschillende monetaire zones (35). De oorlog bevorderde deze versnippering in twee economische zones, met een verschillende Kongolese munt (36). Twintig percent van de Kongolese bevolking leeft afgezonderd en staat buiten dit gemonetariseerde netwerk : de regionale autonomie gaat zich versterken (37).

Ten overstaan van de economische regressie, de ineenstorting van de formele economie, de aanhoudende inkrimping van de formele tewerkstelling en de vermindering van het staatsbudget, zijn twee reacties waar te nemen. De eerste is deze van de bevolking die deze economische en politieke evolutie ondergaat. Het betreft eerder een overlevingsstrategie die de ontwikkeling van informele activiteiten om te overleven en van een huishoudelijke productie op kleine schaal bevordert. Deze informele activiteiten brengen weinig of geen economische groei mee. De andere reactie is verdorven en gewelddadig en komt van de politieke en commerciële elite (38) : deze categorie van de bevolking « criminaliseert » de Staat en de economie.

1.3.3. Algemene economische inkrimping en ontwikkeling van een informele economie

Naar aanleiding van de inkrimping van de economie, en dan vooral van de formele economie, ontwikkelt de informele economie zich, ook bekend als informele volkseconomie of economie van de armen. Het betreft een strategie van de armen om te overleven of om de crisis (39) te bestrijden, of een alternatief voor het geweld nadat de Staat instortte (40). De industriële vorm van exploitatie verdwijnt beetje bij beetje om plaats te maken voor een informalisering van de sector, mede dankzij de liberalisering van de artisanale exploitatie (zowel voor diamant, als voor goud of heterogeniet) (41).

Deze informele economie overheerst momenteel, vermits ze twee derde van het BBP voor haar rekening neemt, wat in 1998 neerkwam op 11 miljard US dollar (42). In het bijzonder geval van de diamant komen de inkomsten uit de ontginning op 600 tot 700 miljoen US dollar tijdens de periode 1991-92 tot 1995, en op 800 miljoen US dollar in 1998 (43).

Het gaat hier om een economie die bestaat uit miljoenen zeer precaire activiteiten, maar met als basiskenmerk dat het een markteconomie is die verankerd is in solidariteitsnetwerken die berusten op de familiale, etnische en andere banden met lokale en vervolgens grensoverschrijdende contacten. Deze economie onderhoudt contacten met de moderne economie, via de elites (44). De informele economie is niet gereglementeerd, maar is wel deels gestructureerd. Gauthier de Villers benoemt de informele activiteiten als activiteiten die ontsnappen aan het officieel regelgevend en institutioneel kader van de economie (arbeidsinspectie, kamer van koophandel, bankcircuit, enz.) dus zonder controle en zonder registratie, en zijn in verschillende mate, ook al worden ze meestal in het volle daglicht uitgeoefend, niet wettelijk (schikken zich niet naar de regels bijvoorbeeld op het stuk van heffingen), of illegaal (in strijd met de wet, bijvoorbeeld geld wisselen buiten de banken en erkende kantoren wanneer de overheid het monopolie op de wisselverrichtingen aan dergelijke instellingen verleende (45).

Volgens Marysse vloeien de informele activiteiten voort uit de overlevingsstrategieën. Ze houden maar weinig groeipotentieel in en zullen verdwijnen naarmate de formele sector economisch opleeft (46). Voor de formele sector is een stabiel macro-economisch en politiek kader op lange termijn nodig, evenals juridische zekerheid voor hun bezittingen en investeringen, enz. die de context van de jaren 80-90 niet biedt. Het voordeel van de informele economie ten opzichte van de formele economie is de ruime herverdeling van de toegevoegde waarde over de filières. De grote economische nadelen, het geringe groeipotentieel daargelaten, liggen in de export van delfstoffen met een geringere toegevoegde waarde voor het land (heterogeniet, coltan) en de afroming van de mijnsites die, zo de formele sector de bronnen weer gaat exploiteren, de kosten flink zal opdrijven (47).

1.3.4. Weerslag van de mondialisering op de Kongolese economie : onvoldoende invoeging van de Kongolese economie in het wereldsysteem, minder buitenlandse rechtstreekse investeringen, forse inkrimping van de Belgische economische belangen in Kongo, kenmerken van de nieuwe economische operatoren

De mondialisering brengt nationaal structurele veranderingen teweeg. Het systeem van de nationale staten, met gehiërarchiseerde structuren, wordt immers vervangen door horizontale of multipolaire machtsstructuren waarvan de nationale Staat nog maar een bestanddeel is. In de noordelijke landen wordt de vermenigvuldiging van de machtscentra gecounterd door de uitbouw van structuren van regionale integratie zoals de Europese Unie, en de mondialisering maakte de grote privé-bedrijven sterker dan de Staten en de nationale instellingen. In Afrika versnelde de wereldwijde liberalisering de ineenstorting van de staatsstructuren en de criminalisering van de Staat, evenals, op lokaal vlak, de ontwikkeling van de informele economie (48). De nationale Staat vervult immers de rol van bemiddelaar tussen het lokale en het globale niveau. Maar in een aantal Afrikaanse landen oefenen de machtshebbers hun macht uit door een controle op de economische stromen tussen het internationale en het lokale niveau, dit wil zeggen de invoer en de uitvoer. In Kongo ruimden de nationale instellingen sinds een jaar of twintig plaats voor persoonlijke netwerken. Onder president Mobutu maakten deze deel uit van zijn entourage : een reeks lokale patroons traden op als tussenpersonen tussen de lokale en de internationale niveaus. Onder president Laurent-Désiré Kabila namen de militairen deze posities in, « met het essentiële verschil dat het niet langer om Kongolezen gaat » (49). In Kongo sturen de militairen en de lokale netwerken de economische liberalisering en de mondialisering van de uitwisselingen.

Deze analyse sluit aan op de bevindingen van Marysse die duidelijk aantoont dat Kongo zich bewust niet openstelde voor nieuwe economische kansen door de mondialisering van de uitwisselingen. Integendeel zelfs, het land trok zich eerder terug ten opzichte van de mondialisering. De elite koos voor een verdorven, criminele houding en trachtte namelijk de stromen te controleren, te monopoliseren en in haar voordeel om te buigen, na een lange periode van economische recessie of zelfs regressie en de ineenstorting van de staat, zo nodig met geweld (zie hierna het deel over de criminalisering van de Staat) (50).

Dat Kongo niet wou meedoen aan de mondialisering en zich in zichzelf terugtrok, blijkt ook uit de daling van de buitenlandse rechtstreekse investeringen in Kongo en van de uitwisselingen van Kongo met het buitenland.

Evolutie van de buitenlandse rechtstreekse investeringen in Kongo, tussen 1970 en 1995

IDE in mio dollars
­
IDE en mios de dollars
1970 1975* 1980 1985 1990* 1991 1992 1993 1994 1995
Burundi 0 0 0 1 1 1 1 0 0 2
Congo (Braza) 0 40 0 0 0 0 0 1
Kenia. ­ Kenya 14 17 79 18 57 19 6 2 4 32
Rwanda 0 3 16 15 8 8 2 3 1 1
Uganda 4 2 0 - 4 0 1 3 55 88 121
Tanzanië. ­ Tanzanie 0 0 0 14 0 0 12 20 50 150
Congo (Zaïre) 0 16 0 69 - 12 15 1 1 1 1
Afrika ten zuiden van de Sahara. ­ Afrique Sub-Saharienne 428 33 926 1 597 816 1 593 3 113 2 157

* In 1990 trekt de Belgische coöperatie zich terug, gevolgd door de andere bilaterale en later ook multilaterale coöperaties. De investeerders volgen deze trend.

Bronnen : *World Bank, « Trends in Developping Economies 1996 », Washington, World Bank, 1996; World Bank, « Global Development Finance 1997. Volume 2 Country Tables », Washington, World Bank, 1997.

Uit deze enkele cijfers blijkt hoe laag (bijna nul) de investeringen in Kongo wel zijn, maar dat geldt ook voor Rwanda, Burundi en Kongo-Brazzaville, terwijl Tanzanië, Kenia (iets minder) en Uganda de aantrekkelijke polen blijven voor buitenlandse investeringen.

Ten overstaan van de investeringsmogelijkheden die de wereldmarkten bieden, trekken de grote privé-bedrijven, die vroeger op lange termijn met Kongo verbonden waren, zich terug, delokaliseren en kiezen voor vrij onbelangrijke investeringen, die renderen en op korte termijn gefinancierd worden. Dit beleid van de grote bedrijven wordt enerzijds ingegeven door de forse toename van de investeringsmogelijkheden wereldwijd en door delokalisaties, maar kadert ook in de eisen van de financiers (aandeelhouders) die druk uitoefenen om snel winst op te strijken (51). De mijnsector is op dat stuk een goed voorbeeld. De grote bedrijven weigeren om risico's te nemen en laten het over aan de juniors die wel risico's aandurven, met name in de mijnsector. Deze bedrijven gaan op prospectie, trachten eigendomsrechten in de wacht te slepen wanneer een concessie rendabel blijkt en verkopen deze dan aan grotere bedrijven (52).

Ondertussen hebben de Belgische groepen (zoals Union Minière) zich teruggetrokken uit de Kongolese mijnsector (53), terwijl Canadese belangen (via juniors, AMFI, Anvil Mining, Banro, Melchior Resources, vroeger gecontroleerd door majors als Trillion Resources), Amerikaanse belangen (Lundin, een junior, Barrick Gold en OM Group, beide majors) of Engelse belangen (via bepaalde majors zoals Anglo American) en Australische belangen (BHP ­ Broken Hill Propietary, een major) zich trachten te profileren. Canada, dat zich opstelt als grootste mijnproducent ter wereld, voert een actief beleid in Kongo, en sloot onder meer in 1996-1997 contracten via prospectiebedrijven, juniors (54). Op de tweede plaats komt Australië en Afrika volgt als derde.

Onder druk van de Wereldbank gaat Kongo van start met de privatisering van overheidsbedrijven. Deze wordt goedgekeurd onder Kengo, in 1994, maar het land staat niet sterk genoeg om te onderhandelen met buitenlandse bedrijven na de ineenstorting van Gécamines en de desinvesteringen uit Miba (55). De meeste privatiseringscontracten worden onder Kengo getekend. De Kongolese regering stond op een participatie van 51 %, maar in werkelijkheid verkeerde Kongo niet in een goede positie om wat dan ook op te leggen voor de meeste contracten. Sinds de contracten werden afgesloten ging echter nog geen enkel bedrijf over tot grote investeringen of grootscheepse werkzaamheden : in de huidige context zijn de voorwaarden niet vervuld (juridische zekerheid, veiligheid van de investeringen op lange termijn, met name voor de mijnen). Anglo-American trok ondertussen de handen af van het project van Kolwezi, AMFI wacht op de toepassing van de nieuwe mijnwet, en ook Lundin wacht. Meerdere bedrijven weigeren fondsen vrij te maken en projecten op te starten of twijfelen nog.

a. De plaats van België in de handel met de Democratische Republiek Kongo

In een tijdsbestek van veertig jaar zakte België van de eerste plaats als handelspartner van Kongo in de Derde Wereld, naar de 25e. De plaats van België werd ingenomen door andere industrielanden, hoewel een reeks juniors die op winst uit zijn, een zekere belangstelling toonden voor Kongo toen Laurent-Désiré Kabila aan de macht kwam. Tot nu toe hebben zij echter niet echt geïnvesteerd in een land waar de transactiekosten bijzonder hoog liggen voor de buitenlandse maatschappijen (56).

1.3.5. Banden van de Kongolese economie met de regionale economieën

Kenmerkend voor Kongo zijn de poreuze grenzen, door de etnische relaties met Uganda, Tanzanië, Rwanda, de Republiek van Centraal-Afrika, Angola en Kongo-Brazzaville. Volgens Paule Bouvier is de welvaart in de grensstreken groot ten opzichte van de rest van het land, dankzij de grenshandel en de smokkel. Maar het geweld in de regio had een versplintering tot gevolg en leidde tot een economie van zelfbedruiping.

Deze commerciële circuits deden aan frauduleuze uitwisseling en waren dus al voor de oorlog illegaal. Zij werden als illegaal beschouwd vanaf het ogenblik dat zij gecontroleerd werden door de rebellen. Zolang de overheid dus niet politiek gelegitimeerd was door akkoorden, werd alle uitvoer die niet via Kinshasa passeerde, als illegaal beschouwd. Waarom werd er jarenlang niet gereageerd op deze grensfraude ? Het goud uit het oosten van Kongo werd grotendeels frauduleus naar Burundi versast, dat het naar België uitvoerde. Deze activiteit was al voor de oorlog grotendeels illegaal (57). Dankzij de oorlog konden de legers van de buurlanden deze bestaande circuits (met name goud en coltan) controleren en monopoliseren, waarvan de handel grotendeels op frauduleuze wijze verliep.

Zoals Jan Gorus opmerkt, zijn ongeveer alle economische activiteiten in Kongo in grensgebieden gesitueerd. De belangrijkste activiteiten bestaan bijna altijd in de uitwisseling met buurlanden en vereisen dus de medewerking van die landen (bijvoorbeeld voor vervoer en uitvoer). « Deze economische activiteiten hebben steeds een inmenging van de buurlanden meegebracht. Een aantal staten, zoals Rwanda en Oeganda, heeft van de implosie van de Zaïrese/Kongolese Staat gebruik kunnen maken om in het Kongolese grondgebied te infiltreren » (58).

Door de inmenging van de buurlanden in de oorlog in Kongo kon het land de reeds bestaande netwerken een andere richting in sturen, met name op het gebied van goud, en in iets mindere mate, van diamant : in het geval van de Kivustreek, leidde Rwanda de handel met militaire middelen via Kigali, ten koste van Bujumbura (exportcentrum) of Oeganda (59). De diamantnetwerken zijn machtig en zijn maar moeilijk echt te controleren. Nieuwe economische zones ontwikkelden zich in de voorbije jaren : de eerste is te vinden rond Rwanda, Burundi en de streek van Kivu, de tweede aan de grens met Oeganda, rond Katanga en ten noorden van Zambië. Deze regio's worden al eens gecontroleerd door de buurlanden, bij gebrek aan politieke instellingen en aan beheer van de informele structuur die er bestaat : Kongo zou wel eens kunnen imploderen (60).

1.3.6. Criminalisering van de economie door de politiek-militaire elite, militair commercialisme van de buitenlandse legers en plundering van de hulpbronnen van Kongo

De combinatie van deze twee processen, economische marginalisering van Afrika en vertragende hulp die de staatskas leeg laten, leiden tot een « criminalisering van de Staat » die des te omvangrijker is naarmate de staat minder aanwezig is en het land potentieel rijk is : de politieke, militaire en handelsklasse poogt haar positie nog meer te versterken. Oorlog en geweld zijn middelen die de facties hanteren om de positie van de elites en hun autonomie te onderbouwen. Het is in die context dat de plundering volgens Marysse te situeren valt.

Kennes koppelt deze criminalisering van de Kongolese staat aan een mondialisering van de internationale criminele economie, een schaduwzone van de wereldeconomie die maar moeilijk te beheersen is (61). Het gevaar voor criminalisering van de hele regio bestaat (62). Gorus wijst op de gevolgen van de openstelling van Kongo in het begin van de jaren 90 voor nieuwe economische assen die nieuwe handelswegen ontsloten, namelijk voor uitwisseling met Dubaï of Zuid-Afrika, in het kader van nieuwe geopolitieke regionale verhoudingen (waar Zimbabwe en Namibië graag leider willen van worden).

a. Criminalisering van de economie

Dit verschijnsel van criminalisering van de staten en van de economieën is ook elders in Afrika te zien en is, volgens Marysse, het resultaat van het geopolitiek vacuüm dat in heel Afrika ontstond na de val van Berlijnse muur, toen de ontwikkelingshulp flink afnam en heel Afrika economisch in de marginaliteit kwam : Kongo heeft, evenmin als veel andere Afrikaanse landen, profijt getrokken uit de mondialisering, of heeft te weinig de voordelen van de mondialisering benut (63).

Ten overstaan van de inkrimping van de binnenlandse economie en van de externe hulp en van de ineenstorting van de Staat, en de democratiseringsbeweging, reageerden de politiek-commerciële elites zoals wordt beschreven door Bayart, namelijk met geweld en als rovers om te trachten de geringe rente die nog restte in het land te monopoliseren. Dit verstaat hij onder criminalisering van de Staat. Het onwettige geweld en de economische delinquentie zijn voortaan verweven met politieke strategieën, met sociale en economische omwentelingen, met internationale configuraties die ze een heel nieuwe zin geven en ze misschien doen bijdragen tot een hele ommekeer op het subcontinent.

De zogenoemd criminele praktijken krijgen in deze studie enkel onze aandacht als ze collectief gebeuren of worden opgezet in het kader van een sterke, en zelfs organische, relatie met de politieke machthebbers of de instellingen van de staat (64). Volgens Marysse en André moeten twee aspecten in beschouwing worden genomen om het over criminalisering van de Staat te kunnen hebben.

Allereerst moeten de daden bedoeld zijn om zichzelf of om het netwerk te verrijken. Vervolgens moeten ze gebeuren ten nadele van de bevolking, dat het slachtoffer is van het geweld of van verarming. En het belangrijkste kenmerk van criminalisering van de Staat is dat de politici en de militairen systematisch en collectief betrokken zijn bij onwettige en onproductieve verrijking, en dit ten koste van het algemeen belang (65).

Voor Kongo zijn twee periodes duidelijk te onderscheiden : een eerste periode van criminalisering van de staat en van de economie, beslaat de tijdspanne tussen de jaren 80 en 90. Leclercq geeft een goede beschrijving van deze evolutie naar een roofstaat in die periode : « Op dat ogenblik ontstond er, als tegenreactie, een andere vorm van politiek beleid, niet langer gebaseerd op administratieve en openbare instellingen zoals vóór 1972, maar gestuurd door politieke en commerciële elites met machtige filières die uitsluitend via netwerken opereerden. De macht werd uitgeoefend door een reeks instellingen die door de elite werden gedragen : de centrale bank, Gécamines, veiligheidsinstellingen » (66).

De technieken bestaan uit corruptie en fraude op algemene schaal, witwassing van drugsgeld, enz. De tweede periode begint vanaf de jaren negentig, wanneer het bewind van president Mobutu zich bedreigd voelt en afzwakt door de beweging van de democratisering en door de geringere inkomsten uit de hulp (67). De structurele hulp ging inderdaad van bijna 1 miljard dollar eind de jaren 80 naar een honderd miljoen dollar tien jaar later (68). De situatie werd « onhoudbaar » (69), de criminalisering van de staat en van de economie nam toe.

1.3.7. Aspecten van de criminalisering van de economie : van de jaren 80 tot de jaren 90

In het algemeen kan gesteld worden dat de aspecten van de criminalisering van de Staat en van de economie vooral te maken hebben met fraude en corruptie die hoogtij vieren in de jaren negentig, met het witwassen van geld, het gebruik van de « geldpers », de verspreiding van vals geld om de belangen op korte termijn van een verzwakte elite te dienen en op het eind van de jaren negentig al, de toenemende verkoop van concessies. Deze praktijken blijven schering en inslag onder Laurent-Désiré Kabila en sommige worden toegepast om zijn oorlog te betalen (in dat geval kunnen deze praktijken als niet crimineel worden beschouwd ten tijde van oorlog).

De Staat zelf of de overheidsinstellingen organiseerden de fraude en de illegale praktijken. De waarde van de loten diamanten bestemd voor de uitvoer werd ondergewaardeerd door de ambtenaren die de waarde moesten beoordelen (70). Zodra de Staat zijn functie van leverancier van de diensten niet meer vervult, zijn werknemers niet meer betaalt en die laatste zichzelf op extraatjes trakteren via de diensten die zijn aanbieden, wordt illegale fraude economisch interessant op individuele basis, zowel voor de werknemer als voor de economische operator of de burger die onderhandelen over de prijs van de diensten.

Volgens Kennes was smeergeld misschien niet geheel uit den boze ten tijde van Mobutu, maar bestonden er toch bepaalde normen, « nu zijn de zaken niet meer te beheren » (71).

In het begin van de jaren negentig al, wanneer de productie volledig instort en de inkomsten van het land slinken, hebben de elite en president Mobutu zelf verdorven gehandeld door op grote schaal « echt » vals geld te drukken om hun eigen uitgaven veilig te stellen. Het resultaat was een hyperinflatie van 32 000% in 1993, wat hard aankwam voor de armsten die niet in staat waren om deze munt in dollar of in diamanten (72) om te zetten. De hervorming van 1993 is nog een voorbeeld van een « crimineel » beleid : het bewind van president Mobutu liep op zijn laatste beentjes en de bedoeling was om de inflatie weer aan te zwengelen zodat de elite op korte termijn weer flink winst op zak kon steken.

Al onder president Mobutu en daarna onder Laurent-Désiré Kabila werden bepaalde concessies aan verschillende opeenvolgende kopers verkocht (zie de gevallen Dara Forest, Tenke Fungurume, de vereniging Cosleg voor de ader van Tchibwa, ...) : door deze transfers komen miljoenen dollars als officiële inkomsten binnen (73). Deze grote bedrijven en maatschappijen worden bovendien « van binnenuit uitgehold » (74) dit wil zeggen leeggezogen door leden van de elite.

Dietrich meldt dat president Mobutu zelf, leden van zijn familie en mensen uit zijn entourage winst trachtten te puren uit de informele economie toen de formele economie was ingestort, door actief deel te hebben aan de diamanthandel (ook met de Unita), en ook aan de frauduleuze geldtransacties en aan de drugshandel (76).

Een aantal bedrijven wast geld wit, zoals Socodis (dat in het buitenland vis koopt tegen een lagere prijs en in Lubumbashi verkoopt en met de winst diamanten aankoopt) (77).

Volgens Johan Peleman treden bepaalde diamantairs uit Antwerpen ook op als onderhandelaars in de wapenhandel, en bestaat er mogelijk een verband tussen de conflictdiamant en Al-Qaeda (78).

Al deze praktijken namen sterk toe naarmate de Kongolese Staat verder afbrokkelde, de economie verder kromp en de buitenlandse hulp verder slonk en de oorlog aanhield. De criminele economie wordt economisch rendabel en is gunstig voor de strijdende partijen en voor de elitenetwerken, maar de bevolking betaalt het gelag en verarmt.

1.3.8. Privatisering en criminalisering van de publieke ruimtes

De Staat kan niet meer voor de eigen uitgaven instaan. De elite, die roofgedrag vertoont, ondermijnt het financieel draagvlak van de Staat die stilaan niet langer in staat is om zijn ambtenaren te betalen en om de openbare basisgoederen te leveren. De fiscale functie wordt geprivatiseerd : individuele personen innen taksen en belastingen zowat overal in het land (langs de wegen, aan de versperringen, ...).

De Kongolese Staat financiert niet langer zijn leger en handhaaft ook niet langer de veiligheid. Deze functie van handhaving van recht, orde en veiligheid wordt nu uitgeoefend door particulieren, etnische milities, rebellenbewegingen en buitenlandse legers die wat orde scheppen in Kongo en zo meteen het grondgebied economisch kunnen exploiteren (79). Het zijn ook privé-veiligheidsfirma's die voor de veiligheid instaan, met name Executive Outcomes of Sandline (Brits bedrijf), IDAS (Belgisch) enz.

1.3.9. De inzet voor de buurlanden, militair commercialisme en de oorlogseconomie

De buurlanden doen hun voordeel met de afbraak van de Kongolese Staat, en daar werken lokale actoren rechtstreeks of onrechtstreeks aan mee (80).

Verschillende verhoorde personen zijn het eens dat het staatkundig « vacuüm », de afwezigheid van een echte Staat, de grootste oorzaak is van de invasie van genodigde en ongenodigde strijdkrachten in Kongo (81).

Alle landen die betrokken waren bij de oorlog in Kongo beriepen zich in het begin op de beveiliging van de grenzen en om controle op uitgestrekte grondgebieden of de geopolitieke belangen van bepaalde westerse landen (82) ging het ook niet echt. Het ligt heel anders, door de oorlog en de instabiliteit kunnen militair-commerciële groepen immers de hand leggen op economische inkomstenbronnen, en sites of filières controleren, of onwettige economische activiteiten opzetten. De afwezigheid van een echte Staat, de oorlogssituatie en de instabiliteit creëren kansen om te roven (Rwanda, Oeganda, Zimbabwe). Onder militair commercialisme valt te verstaan dat militairen zich alsmaar meer inlaten met economische activiteiten (83).

Tijdens een hoorzitting hebben leden van AZG trouwens het rechtstreekse verband aangetoond tussen de legering van de buitenlandse troepen in Kongo en de mijnsites en strategische polen in Kongo (84).

De oorlog en de onveiligheid worden de inzet voor de controle van de mijncentra (zoals voor de goudmijnen van Kilo en van Moto, die worden bestuurd door twee maatschappijen, Egimex en Okimo, maar die in werkelijkheid onder toezicht staan van militairen die een exploitatierecht opeisen (85)).

Facties van Maji-Maji milities bestrijden elkaar lokaal om de controle in handen te krijgen in bepaalde coltanrijke streken rond Béni en Butembo bijvoorbeeld (86).

De betrokken landen en hun legers laten alsmaar vaker commerciële eerder dan strategische of tactische overwegingen doorwegen in hun beslissingen en de legers worden vooral gestuurd naar die streken, steden en sites waar grondstoffen te halen zijn (87).

In die context leveren de economische en militaire activiteiten meer op dan wanneer er vrede en stabiliteit heerst (88).

Met andere woorden, instabiliteit is winstgevender dan vrede en de terugtrekking van de troepen uit die streken betekent een kost en inkomstenverlies voor de landen die ze ondersteunen (89).

De terugtrekking van de troepen uit een land wordt vanuit commercieel standpunt beslist, waarbij dus wordt geraamd hoeveel inkomsten er verloren zullen gaan (90).

Het militair optreden van de buitenlandse troepen in Kongo dat gepaard gaat met handel drijven, wordt ofwel in een institutionele vorm gegoten of gebeurt op individueel initiatief van militaire hooggeplaatsten. In Rwanda en Zimbabwe zet de regering exploitatie-activiteiten op om ze dan te institutionaliseren. In Uganda is het een zaak van individuen die deel uitmaken van het leger, van generaals en van hoge officieren (91).

Zimbabwe en Rwanda zijn zeer actief in de exploitatie van de hulpbronnen. Deze twee landen richtten instellingen op om hun activiteiten en de inkomsten uit de exploitatie in goede banen te leiden. In het geval van Zimbabwe sluit een organisatie binnen het leger (Osleg) contracten voor de exploitatie van concessies als tegenprestatie voor leningen, onder meer om de oorlog te betalen. Hoewel de exploitatie gecentraliseerd is, komt ze meer ten goede aan privé-personen dan aan de Staat (92).

In Rwanda houdt de Buitenlandse inlichtingendienst er een « Bureau Congo » op na, met een afdeling « productie » die de inkomsten uit Kongo beheert (93).

De economische weerslag verschilt van land tot land, naargelang de commercialisering van het militair optreden al of niet geïnstitutionaliseerd is, en naargelang de omvang van de kosten voor eventuele terugtrekking.

1.3.10. Aspecten van de plundering van hulpbronnen en mate van militarisering van de filières

De criminalisering van de Staat is niet begonnen met de oorlog, maar werd er wel door aangezwengeld. Het is in die context van criminalisering van de Staat, en vervolgens van de oorlog en van militair commercialisme dat volgens Marysse plundering moet gezien worden. In de tijd van president Mobutu was de plundering al aan de gang, om dan in de jaren 90 grotere proporties aan te nemen, als de criminalisering van de economie zich uitbreidt. En tot slot, dient de plundering, onder president Laurent-Désiré Kabila, ook om de oorlog te financieren.

a. Geplunderde hulpbronnen :

Diamant, goud, coltan, hout, koper en kobalt zijn de belangrijke hulpbronnen die geplunderd worden. Of die plundering groot- dan wel kleinschalig is, hangt af van de vorm van ontginning (artisanaal of industrieel) en van de controle (militair, elitenetwerken of geen). De plunderingen geschieden tijdens verschillende stappen in de filières : door de uitvoerders die aan het eind van het systeem staan, maar ook door tussenpersonen en handelaars die een groot deel van de toegevoegde waarde controleren. De delver, de artisanale ontginner, krijgt slechts een miniem deeltje, van de waarde van het product, van 5 tot 10 % voor bijvoorbeeld coltan en maximum 50 % voor goud of diamant, waarvan de prijs gekend is.

Diamant

Overzicht

Kongo is goed voor 20 % van de wereldproductie uitgedrukt in karaat, dat is 11 % van de waarde van de wereldproductie (94). Diamant is momenteel de belangrijkste grondstof voor Kongo. Met twintig miljoen karaat is Kongo de grootste wereldproducent van ambachtelijk gewonnen diamant, en daarbij komt nog de ongeveer vijf miljoen karaat industriële diamant die door de Miba wordt ontgonnen (95).

Volgens Gilbert Chartry zijn Mbuji Mayi en Tshikapa de twee grote diamantregio's in Kongo. Kisangani is slechts goed voor 4 % van de productie in Kongo gedurende een normaal jaar. Er zijn kleine ertslagen over heel Kongo verspreid, over een lange strook van noord naar zuid, van Noord-Kongo, de oostelijke provincie rond Kisangani, tot Zuid-Kivu en Oost-Kasaï. Deze kleine aders worden momenteel artisanaal ontgonnen, ook al waren sommige bedrijven vroeger wel geïnteresseerd in industriële ontginning (vooral in Noord-Kongo en Tshikapa).

De diamantreserves van de diamantafzetting van Mbuji Mayi blijven erg groot, die van Tshikapa zijn moeilijk in te schatten en de reserves van Noord-Kongo in de Oostprovincie werden nooit geraamd (96). Economisch gezien is de ontginning ervan alleen rendabel in tijden van armoede en onzekerheid, zoals nu in Kongo : dan is het voor de ambachtslieden een manier om te overleven. De kwaliteit van de diamanten verschilt erg van zone tot zone : de productie van Mbuji Mayi bestaat voor 90 % uit industriële diamant, en slechts voor 10 % uit edelsteenkwaliteit. De diamanten zijn wel groter dan die van Tshikapa, waar 65 % van de diamanten van edelsteenkwaliteit is en waar hun karaatwaarde groter is (97). Ook Kisangani produceert diamanten van edelsteenkwaliteit, en ook al vertegenwoordigt de productie in slechts 4 % van de nationale productie, de waarde is toch zo'n 14,5 %. De stad is dus erg belangrijk voor de buitenlandse legers (Rwandees en Oegandees leger) (98).

Militarisering van de artisanale filières

Kenmerkend voor de Kongolese diamant is dat hij over het hele grondgebied te vinden is en enkel artisanaal te exploiteren valt, met uitzondering van de kimberlietaders van Mbuji Mayi waar industriële exploitatie mogelijk is. Diamant is licht, kan makkelijk in een zak en stelt geen transportproblemen zoals bijvoorbeeld coltan. Zodoende is transport van diamant ook moeilijk te controleren. De sites en filières zijn moeilijk voor militaire doeleinden toe te passen omdat diamant in heel Kongo voorradig is en de ontginningssites zijn evenmin te controleren zoals in Angola bijvoorbeeld (behalve dan de sites van Miba).

Volgens Leclercq is het verband tussen diamant en de financiering van de oorlog in Kongo dus ook maar moeilijk te leggen. Zoals we verder zullen zien, slaagden de Rwandezen er niet in om de controle te krijgen over de netwerken die diamant van Kisangani commercialiseren, maar wel over de taksen op deze diamanten. Volgens Peleman stond er veel op het spel omdat Kisangani de confrontaties rechtvaardigde. Volgens hem bestaan er banden met de georganiseerde misdaad : vertegenwoordigers van de Antwerpse diamantindustrie zijn gelieerd aan circuits van georganiseerde misdaad (99).

Schatting van de plundering door een schatting van de toegevoegde waarde en de verdeling ervan binnen de artisanale filières

Aangaande de plundering van diamant, gaat 75 tot 80 % van de inkomsten uit diamant terug naar de Kongolese economie en komt 20 tot 25 % van de 600-700 miljoen US dollar terecht bij buitenlanders (100). Bij wijze van voorbeeld kan gemeld worden dat tussen het kamp en Kisangani voor diamant in Kisangani 65 tot 70 % wordt betaald van de waarde die de diamant in Antwerpen heeft. Vervolgens wordt tussen Kisangani en Kinshasa 5 tot 7 % van de waarde in Antwerpen betaald om de risico's en de kosten van de aankoopcomptoirs te dekken (101).

Leclercq stelt dat er niet echt sprake is van plundering van diamant van buitenaf, de toegevoegde waarde wordt immers herverdeeld over een keten (van delver tot comptoir). Ook al blijft een groot deel van de toegevoegde waarde in Kongo, toch wordt die niet op een evenredige manier verdeeld over de keten, van delver tot uitvoerder. De tussenpersonen, de handelaars ­ of het nu op het niveau van de mijn is, dan wel de aankoopkantoren of de transporteurs ­ eigenen zich immers het grootste deel van de koek toe en laten de kruimels voor de delver (102).

Ook de administratieve sector haalt een deel van de toegevoegde waarde naar zich toe (onder meer in de vorm van corruptie trouwens). Op het gebied van diamant wordt de export gecompenseerd door invoer die hoge winsten oplevert. In de diamantuitvoer is de concurrentie fel, de Antwerpse diamantmarkt is zeer concurrerend, de prijzen sluiten aan op deze van Antwerpen en de marges voor de uitvoer blijven gering. De persoonlijke banden tussen de Antwerpse en Kongolese diamanthandelaars en de kennis van de prijzen op de Antwerpse markt brengen deels mee dat het grootste deel van de toegevoegde waarde van de diamant in Kongo blijft (104). De opgestreken winsten uit de uitvoer van diamant worden opnieuw geïnvesteerd in handelsfondsen (onder meer voor de Libanese gemeenschappen, ...). De concurrentie speelt hier niet op dezelfde manier als voor de import van producten die deze fondsen spijzen en veel grotere winstmarges mogelijk maken dan diamant (105).

Het verschil tussen wettige, onwettige en bloeddiamant ligt vooral in de hoedanigheid van de koper-uitvoerder. Als hij over vergunningen beschikt, is de productie wettelijk, anders niet. Bovendien wordt diamant afkomstig uit door de rebellen gecontroleerde gebieden zonder enige politieke legitimatie, beschouwd als bloeddiamant. Alle diamant die wordt uitgevoerd via een niet door de overheid in Kinshasa erkend punt, is illegaal (zie diamantfilière).

Als besluit kunnen we zeggen dat de controle op de artisanaal ontgonnen Kongolese diamant maar moeilijk uit te oefenen is, door buitenlanders of militairen of diamantgebieden, en dat drie vierde van de toegevoegde waarde van diamant in Kongo blijft, ook al wordt zij ongelijk verdeeld tussen de delvers en de tussenpersonen. De artisanale ontginning van diamant blijft een kwestie van overleven. Dit type ontginning wordt gekenmerkt door de verarming en het geweld (106).

Coltan

Overzicht

Coltan wordt volledig ambachtelijk geëxploiteerd, op sites. Kongo is geen traditionele producent van coltan, maar wel van kassiteriet. Eind jaren negentig stijgt de vraag naar tantaal dramatisch, vooral dan voor elektronica. Er kan niet genoeg worden geleverd. Deze plotse stijging duurt enkele maanden (tussen augustus en december 2000), bereikt zijn hoogtepunt eind 2000 en neemt dan begin 2001 snel weer af (107). Deze plotse prijsstijging zorgde in Oost-Kongo voor een zware stormloop voor coltan (108).

Militarisering van de filières

Coltan is wel makkelijk te controleren door militaire filières, zowel de ontginningssites als het transport en de commercialisering (zoals blijkt uit de beschrijving en de analyse van de filière). Informatie over de internationale markten is schaars en de kleine delvers weten maar weinig af van de prijzen die bepaalde commerciële tussenpersonen met langetermijncontracten kunnen bedingen bij de verwerkende fabrieken. Dit maakt de coltanmarkt ondoorzichtiger. Er zijn trouwens geen persoonlijke of vrij rechtstreekse banden tussen de Kongolese tussenpersonen en de verwerkende fabrieken in China, Duitsland of de Verenigde Staten.

Evaluatie van de plundering en verdeling van de toegevoegde waarde binnen de artisanale filières

De toegevoegde waarde die in Kongo blijft, stelt dus minder voor : slechts 0 tot 50 %. De mate van plundering blijft sterk gekoppeld aan de invloed van de militaire repressie (109). En tot slot zou de coltanhandel ook nauw verbonden zijn met de export van wapens (Victor Bout ­ zie coltanfilière).

De ontginning van coltan (geringe productie ten opzichte van de hele Kongolese productie met 1 800 miljard US dollars) kan makkelijk voor militaire doeleinden aangewend worden volgens Leclercq omdat de militairen moeiteloos de exploitatie en het transport van coltan kunnen controleren; zij vergt transportinfrastructuur en een institutionele structuur, net zoals hout (en Dara Forest) (110).

Goud

Overzicht

De goudproductie in het oosten wordt geraamd op 15 tot 20 ton, 8 ton ging langs Oeganda (vooral afkomstig van Noord-Kivu en de oostelijke provincie) en 10 ton langs Burundi (111). De huidige productie wordt geraamd op ongeveer vijftien ton, goed voor 120 tot 140 miljoen US dollar (in 1998) (112). De ontginning gebeurt artisanaal.

Goud zal in de toekomst een belangrijk economisch gegeven worden. Momenteel liggen de grote goudaders in het oosten van Kongo. Er zijn ertslagen in de streek van Lubumbashi, Katanga, Kasai en Beneden-Kongo. Het betreft kleine aders zonder economisch belang. Dat wil niet zeggen dat er daar geen artisanale exploitatie bestaat. De grote ertslagen bevinden zich in het oosten. De bekende en tot voor kort ontgonnen ertslagen zijn die van Kilo-Moto en degene die lopen van het noorden van het Tanganyikameer naar het zuiden. Zij werden geëxploiteerd door Sominki, dat werd overgenomen door het Canadese bedrijf Banro, dat momenteel niet aan ontginning doet.

De reserves van deze ertslagen zijn enorm groot in vergelijking met wat momenteel wordt ontgonnen. De reserves van vier grote aders die Banro overgenomen heeft en exploiteert, bedragen 150 ton goud (voor één ader van de vier waarover de onderneming de controle heeft). Met industriële productie kunnen jaarlijks makkelijk tientallen tonnen geproduceerd worden. Om rendabel te zijn, moeten de ertslagen geëxploiteerd worden door bedrijven. Maar de investeringen daarvoor kunnen in de duizenden miljoenen dollars lopen. Goud is in Kongo vandaag veel belangrijker dan diamant (113).

De controle over de goudsites kan ook een verholen motief zijn voor de oorlog in Kongo.

Militarisering van de sites (Kilo-Moto) en sites voor alluviale exploitatie

Het goud dat afkomstig is van de alluviale ambachtelijke exploitatie is moeilijk voor militaire doeleinden aan te wenden, maar de filières kunnen wel makkelijk worden gecontroleerd door de militairen, met marktmonopolies en de uitschakeling van bepaalde lokale concurrenten (in het geval van Rwanda) (114), maar dat geldt niet voor de exploitatiesites zoals Kilo-Moto. De wereldgoudkoers kent trouwens iedereen en de informatie sijpelt door, de goudzoekers zijn op de hoogte van de internationale goudprijzen en kunnen de beste prijs bedingen. Dus kan gesteld worden dat voor goud dat afkomstig is van de alluviale ambachtelijke exploitatie het grootste deel van de toegevoegde waarde in Kongo blijft, terwijl wanneer de filière onder controle van de militairen staat, meer van de toegevoegde waarde aan de vingers van de militairen blijft kleven. Welke marge genomen wordt zal afhangen van de mate waarin de militairen de filière controleren en dus van de relatieve vrijheid die de delver zal hebben om over de prijs te onderhandelen.

Hout

Hout is één van de enige natuurlijke hulpbronnen die volledig ontsnapt aan de volkseconomie en die industrieel moet geëxploiteerd worden. De exploitatie, het transport en de verzending gebeuren door buitenlandse bedrijven (115) (zoals Dara Forest).

Het kenmerk van dergelijke exploitatie maakt dat ze makkelijk voor militaire doeleinden aan te wenden is en door criminele filières te controleren is. Met de inkomsten uit de overdracht van woudconcessies aan Zimbabwanen kon de oorlog in Kongo gefinancierd worden (116).

Bovendien kan een niet rationele maar op maximale winst gerichte exploitatie, zoals die door Dara Forest, reeds aangeklaagd door het eerste VN-panel, op termijn ernstige economische en ecologische gevolgen hebben, zowel voor Kongo als voor de hele wereld. De Commissie heeft door tijdsgebrek maar één hoorzitting gehouden.

Kobalt, koper en andere delfstoffen

Kobalt, koper en de andere delfstoffen vereisen industriële exploitatie. In de context van oorlogseconomie worden stoffen als kobalt en koper deels door bedrijven onder contract geëxploiteerd. Volgens Peleman wordt onder tafel wellicht een zeer grote som betaald aan één of twee belangrijke bemiddelaars en aan het regime in de persoon van de president en diens naaste familie, in tegenstelling tot andere stoffen als diamant, coltan of goud, waar de winsten en taksen herverdeeld worden over de hele ketting (117).

Maar naast dergelijke exploitatie ontwikkelde zich ook een ambachtelijke exploitatie van bepaalde heterogenietlagen aangezien dit soort exploitatie de laatste bron van inkomsten vormt in de Katangese context. Het is nog maar eens een kwestie van overleven, bij gebrek aan andere inkomsten (werknemers van de Gécamines worden niet betaald).

Petroleum

Volgens Misser exploiteert de onderneming TotalFina Elf petroleum-offshore in een niet duidelijk afgebakend gebied. Deze exploitatie zou wel eens ten koste van Kongo kunnen gaan (118).

Conclusies

Coltan, diamant, heterogeniet en goud zijn informele, artisanale activiteiten waarmee miljoenen mensen in Kongo trachten te overleven (3 tot 4 miljoen in de diamantsector alleen al). Ook kinderen zijn erbij betrokken (119).

Dankzij deze activiteiten kan de bevolking toch overleven in steeds moeilijkere levensomstandigheden en groter wordende armoede. Waarom ? Enerzijds is de formele sector gereduceerd en beslaat hij per filière nog slechts een miniem deel van de mijnbouw, die grotendeels gedomineerd wordt door het artisanaat en slechts voor een overlevingsinkomen kan zorgen. Bij analyse van de herverdeling van de toegevoegde waarde binnen de filières, blijkt dat de delvers slechts een klein deeltje van de waarde krijgen die wordt herverdeeld in Kongo.

Zoals zal blijken bij de analyse van de filières, krijgen de delvers grosso modo tussen 10 % (coltan, heterogeniet) en 50 % (diamant, goud) van de toegevoegde waarde geproduceerd in Kongo. De handelaars en tussenpersonen krijgen een ander deel en de uitvoerders en buitenlandse tussenpersonen krijgen de rest. Wat zijn de verhoudingen ? Alles hangt af van de filières, de transparantie van de markten, de kwaliteit van de informatie (perfect of niet), de graad van militarisering of van controle die elitenetwerken of militairen uitoefenen over de filière.

De weinig of niet gelokaliseerde ambachtelijke filières (diamant en alluviaal goud) zijn moeilijker voor militaire doeleinden aan te wenden en te monopoliseren dan de industriële of de gelokaliseerde exploitatiefilières (coltan, goud van Kilo-Moto, Miba, hout, ...). De structurele kenmerken van de delfstoffen (vooral hun gewicht en het benodigde transportmiddel) bepalen ook de mate waarin de filières onder militair toezicht kunnen komen. De verdeling van de winst hangt ook af van het type industriële of artisanale ontginning.

De winsten uit diamant, coltan of goud worden herverdeeld langs een ketting van personen die die oorlogseconomie voeden, anders dan petroleum (multinationals) of kobalt en koper (vooral onder contract geëxploiteerd). Die komen slechts een klein aantal personen ten goede, die eveneens tot militair fracties of elitenetwerken behoren.

De plundering brengt betrekkelijk weinig op, volgens Leclercq en de militarisering van de filières dient vooral individuele belangen. Maar volgens hem brengen vooral de benutting van de tegenwaarde van deze plundering en de winsten die deze handel oplevert aan het licht wat er in de oorlog en voor de persoonlijke belangen op het spel staat (121).

Hij toont glashelder aan dat het niet de plundering van de bronnen (coltan, goud, diamant) op zich is die het grote geld binnenbrengt, maar wel degelijk de handel die plaatsvindt met de tegenwaarde van de geplunderde bronnen.

Zo worden wapens betaald met de tegenwaarde, maar het is de wapenhandel die voor de grootste opbrengst zorgt. Nog een goed voorbeeld is de invoer van goederen (levensnoodzakelijke). De verkoop van de hulpbronnen van Kongo (goud, diamant, ...) brengt vooral deviezen in het laatje (122) die het dan weer mogelijk maken om levensnoodzakelijke goederen in te voeren waarop de uitvoerders van grondstoffen, tevens invoerders van deze producten, een heel wat hogere winst opstrijken.

Leclercq besluit dat de winsten uit de invoer een stuk hoger liggen dan deze uit de uitvoer van grondstoffen. Naar zijn mening verrijken de elites of de criminele filières zich vooral met de invoer en het transport (wapens, brandstof, reserveonderdelen en levensnoodzakelijke goederen) dan met de eigenlijke handel van bepaalde grondstoffen (zoals bepaalde Zimbabwanen in het geval van Katanga, of de Russen en Oekraïeners met coltan). De onderzoekscommissie heeft weinig aandacht besteed aan deze nevenaspecten.

Peleman legt de duidelijke link tussen oorlogseconomie en georganiseerde misdaad : in Kongo worden in bepaalde delen van de DRC prijzen betaald die hoger liggen dan de prijzen die in Antwerpen voor diamant worden gegeven. Dat wijst er duidelijk op dat het de opkopers niet te doen is om de marktwaarde van diamant, maar om de politieke of illegale waarde ervan, dat wil zeggen het feit dat op die manier rebellen kunnen worden gesponsord. De diamanthandel is dus zeer kwetsbaar voor infiltratie door de georganiseerde misdaad (123).

Sommige minderjarigen in het oosten worden tot slavernij gedwongen (124) en houden weinig over van hun werk. De overlevingseconomie is belangrijk voor de bevolking en is tegelijkertijd de voedingsbodem voor de criminalisering van de economie op een hoger niveau (125).

b. Het verband tussen plundering, persoonlijke winst, financiering van de oorlog en verpaupering

In Kongo

Zoals blijkt uit het korte overzicht, schommelt het geplunderde aandeel van de toegevoegde waarde (dat het land verlaat zonder tegenprestatie) tussen 20 en 50 % (uitzonderlijk 100 % voor de militaire filières die coltan controleren) naargelang de filière in kwestie meer of minder onder militair toezicht staat, en de informatie over de internationale markten meer of minder uitgebreid is. De plundering gebeurt ten koste van de bevolking. Twee vormen van plundering zijn hier duidelijk te onderscheiden : deze die ontstond uit een politiek vacuüm en uit een inkrimping van de economie, al onder president Mobutu, en deze die gebeurt (onder meer door militaire filières) om de oorlog in Kongo te financieren.

Ze hebben beiden gelijkaardige gevolgen voor de verpaupering van de bevolking, de verergering van de economische regressie (126) die ze in de hand werken. Maar de verantwoordelijkheid van de actoren in de oorlog verschilt. Dit onderscheid wordt niet gemaakt in het eerste verslag van de VN, maar lijkt ons niettemin nuttig omdat de gevolgen en de benutting van de plundering verschillen : in het eerste geval dient de plundering rechtstreeks voor de oorlog en draagt bij tot de instandhouding van het conflict, in het tweede geval dient ze persoonlijke belangen of van netwerken. In beide gevallen kan geweld worden aangewend.

In landen betrokken bij de oorlog in Kongo

In landen betrokken bij de oorlog in Kongo, zou de oorlog gefinancierd worden door de belastingbetaler, georganiseerd worden door het leger (zoals in Rwanda) of door individuen die deel uitmaken van het leger (zoals in Oeganda) of via constructies van bedrijven door individuen die behoren tot de politieke, commerciële of militaire elitenetwerken (zoals bij de joint ventures tussen Zimbabwanen en Kongolezen). Misser meent dat de winst van deze operaties terugvloeit naar de netwerken of de individuen.

Het geld wordt via taksen of concessies onttrokken door Rwandezen, Oegandezen, Kongolezen of Zimbabwanen, maar komt niet terug naar de schatkist. Het zou integendeel gebruikt worden voor persoonlijk gewin en op bankrekeningen geplaatst worden. De financiering van de oorlog zou gedragen worden door de belastingbetalers van de verschillende landen en de winst zou dienen voor de persoonlijke verrijking van personen die met de militaire en commerciële operaties te maken hebben. Behalve de betaalde taksen en de bedragen voor de concessies, kunnen de inkomsten (zowel binnenlandse als afkomstig van buitenlandse hulp) van ieder land een beter beeld geven van de financiering van de oorlog, de kostprijs en de gegenereerde winsten (127).

Bovendien kan een gedetailleerdere analyse van de geldstromen en de plaatsing in fiscale paradijzen, aanwijzingen geven over de keuzes voor plaatsingen en investeringen in het buitenland van de opbrengsten van de plunderingen in Kongo (128).

Volgens Misser leiden de plunderingen niet tot een sterkere Staat : de plundering van Kongo is niet bedoeld om de schatkist te vullen. « Er bestaat eigenlijk een joint venture tussen de nomenklatoera van al deze landen, de rebellen inbegrepen, enerzijds, en de buitenlandse machten, anderzijds, die samen de Kongolese bevolking en in zekere zin ook de belastingbetalers van de landen die hun legers hebben gestuurd, plunderen. Het is ook een kwestie van persoonlijke verrijking » (129).

De conclusie is dan ook dat alle landen die betrokken zijn bij de oorlog in Kongo, hun eigen Staat criminaliseren (door hun oorlog te laten financieren door de belastingbetaler) met als enig doel persoonlijk verrijking.

1.4. Sociale gevolgen

Het sociaal-culturele weefsel rafelt uiteen, met de ontwrichting van de familiebanden, de heropleving van het sacrale, het fenomeen van de vermenigvuldiging van de kerken, het opkomen van het sektarisme. Er is een zekere verbrokkeling op sociaal en cultureel vlak, volgens Bouvier (130). Ook Kennes merkt een diepgaande sociale versplintering en het verdwijnen van de morele principes (131).

De verpaupering wordt merkbaar in de loop van de jaren 80, neemt toe in de jaren 90 en wordt dramatisch in bepaalde streken tijdens de oorlog.

De artisanale ontginning (van diamant, heterogeniet, coltan en goud) verloopt in extreem moeilijke omstandigheden voor de bevolking die wel moet meedoen om te kunnen overleven. Aangezien zij in de formele sector geen werk vinden, nemen alle lagen van de bevolking hun toevlucht tot de artisanale ontginning : universitairen, geestelijken, mensen die niet gestudeerd hebben, ambtenaren, ...

Ook kinderen werken in deze mijnen (132).

Tijdens de oorlog van Kisangani in 1999 werd het voor de media en voor de internationale gemeenschap duidelijk hoe de gezondheidszorg in Kongo er voorstond. De ziekenhuizen en de gezondheidsstructuren zijn vervallen en leeg omdat de Staat de gezondheidszorg niet financiert. Enerzijds verkleinde het aanbod gezondheidszorgen en geneesmiddelen sterk sinds de jaren 80 en sinds de opschorting van de bilaterale en de multilaterale hulp is er nog enkel humanitaire hulp voorhanden. Anderzijds beschikt de bevolking niet over de middelen om aan gezondheidszorg te raken (gebrek aan wegen, vervoermiddelen, financiële middelen, enz.) : de toegang tot de zorgen is bijzonder moeilijk. Het probleem is vooral structureel, maar wordt nog erger door de oorlog, want het verzorgend personeel trekt weg van de gezondheidsinfrastructuur (133).

Het geweld en de oorlog hebben rechtstreeks invloed op het sterftecijfer. In de frontzones is de sterfte onaanvaardbaar. In de zones achter de frontlijn of waar economische belangen op het spel staan, en waar de onveiligheid het grootst is, zijn de toegang tot de gezondheidszorg en het sterftecijfer op het randje. Humanitair kan de situatie er snel omslaan in een ramp. In de gebieden aan en achter het front zitten heel wat manschappen en is er weinig mondvoorraad. Er is bijna of helemaal geen geld in omloop. De soldaten zetten de bevolking in om diensten te verlenen. De bevolking lijdt en sterft aan besmettelijke ziektes (infecties van de luchtwegen, diarree), ondervoeding, malaria tijdens hun langdurige gedwongen verplaatsingen of hun vlucht naar het woud. Nieuwe epidemies steken de kop op en zijn te wijten aan het feit dat de mensen hun voedsel in het woud moeten zoeken. De verkrachtingen en de promiscuïteit drijven de seksueel overdraagbare aandoeningen op. Tot 85 % van de gezinnen worden getroffen door het geweld in de zones aan de frontlinie : vernielde huizen, vernietigde oogsten, plunderingen, brandstichting, diefstal, slagen, folteringen, verkrachtingen, verwondingen door wapens, gevangenneming, gedwongen inlijving, rekrutering van de kinderen (als soldaten), enz. Het geweld heeft te maken met pogingen om te overleven, zowel van de bevolking als van de militairen : als deze laatste hun soldij niet krijgen, gaan ze stelen, plunderen en de bevolking gebruiken voor allerlei diensten : ze zijn losgeslagen. De bevolking biedt weerstand, met uitzondering van dorpen die zelfverdedigingsgroepen in het leven roepen, of ook van de Mayi-Mayi. De bevolking tracht het geweld te ontvluchten. Bepaalde aspecten van de oorlog zullen psychologisch inwerken, maar ook gevolgen voor de gezondheid hebben op lange termijn (zoals de invloed van de vervuiling van bepaalde gebruikte producten of de uitstoot van de mijnactiviteit door wilde exploitatie) (134).

Humanitair gaat de situatie achteruit en de oorlog eist een hoge mensentol : volgens een studie van het IRC waren al meer dan 2,5 miljoen mensen rechtstreeks of onrechtstreeks het slachtoffer van de oorlog en van het geweld in Kongo (135).

1.5. Beleid van regionale hulp met « twee maten en twee gewichten »

De multilaterale instellingen zoals de Europese Unie, het IMF of de Wereldbank voeren sinds een tiental jaren een beleid van gedifferentieerde steun, die als « twee maten twee gewichten » wordt bestempeld, aan de landen die momenteel betrokken zijn bij de oorlog in Kongo. De stromen, de criteria en de voorwaarden voor de toekenning of voortzetting van hulp lopen sterk uiteen van land tot land. Rwanda, Oeganda en Angola krijgen bijna « onvoorwaardelijk » hulp van deze multilaterale instellingen terwijl Kongo het zonder hulp moet stellen sinds de bilaterale samenwerking werd stopgezet in 1990; Burundi krijgt heel wat minder hulp sinds 1996 en de voorwaarden zijn gekoppeld aan de vorderingen in de democratisering En ook Zimbabwe moet aan voorwaarden voldoen, namelijk economische stabiliteit en vorderingen op politiek vlak. Voor bepaalde landen in de regio hangt de toekenning of de voortzetting van de steun af van de politieke vorderingen (Kongo, Burundi, Zimbabwe) terwijl voor andere landen de politieke vorderingen dan weer het resultaat moeten zijn van omvangrijke hulp (Rwanda, Oeganda, Angola). Een beleid van gedifferentieerde steun (bijna onvoorwaardelijk voor bepaalde landen die betrokken zijn bij het conflict in Kongo en met voorwaarden voor andere) komt neer op politieke en economische steun aan die landen die hulp krijgen. Deze landen staan sterk op politiek vlak en in de onderhandelingen en kunnen de oorlog verder voeren en tegelijk de doelstellingen halen die de programma's voor structurele aanpassing ze opleggen (inzake sociale uitgaven, ...). Terwijl de andere landen, die weinig of niet worden geholpen, andere middelen gebruiken om de oorlog te financieren, wat hun al broze economie nog meer ontwricht en zware sociale gevolgen heeft (136).

Evolutie van de openbare ontwikkelingshulp (in miljoenen US dollars) van de bilaterale en multilaterale donors tussen 1990 en 1999

Bron : OECD-DAC, « Development cooperation. Efforts and policies of the members of the development Assistance Committee. 1994 », Report, Parijs, 1995, Table 37; OECD-DAC, « The DAC Journal. Development Co-operation. 2000 Report », Vol.1., Nº1, 2001, Table 25.

De redenen die Reyntjens en Ajello aanhalen om de houding van de Europese Unie te verklaren, zijn velerlei. Maar eerst en vooral bestaat er geen gemeenschappelijk Europees beleid ten opzichte van Centraal-Afrika en keuren de lidstaten beslissingen en resoluties goed met een lagere grootste gemene deler (137). Daarnaast vertegenwoordigt Centraal-Afrika slechts een heus belang voor een klein aantal Europese landen. De reacties en beslissingen laten bijzonder lang op zich wachten. Al deze factoren werken spelletjes in de hand die de landen van Centraal-Afrika gaan spelen. Dergelijk beleid heeft gevolgen want de Europese Unie (net als het IMF en de Wereldbank) stuurt « verkeerde » signalen naar de krijgsheren (138).

Een verder beleid van gedifferentieerde steun en het gebrek aan een uitgesproken wil die de hele internationale gemeenschap deelt om het vredesproces te ondersteunen, kan de oorlog in Kongo in stand houden.

1.6. Conclusies (139)

Kongo kampte met een langdurige interne economische regressie sinds midden de jaren 70, die vooral te wijten was een structurele factoren (het beleid van zaïrisering was niet bepaald aantrekkelijk voor rechtstreekse buitenlandse investeringen, productie-activiteiten met een lage toegevoegde waarde, een ongunstige internationale handelspositie) en deze werd begin de jaren 90 nog beklemtoond door externe factoren, zoals de inkrimping van de openbare ontwikkelingshulp. Om het hoofd te bieden aan deze economische regressie heeft de Kongolese Staat zich plunderend opgesteld, om te trachten de geringe rente die in de loop der jaren nog afneemt, naar zich toe te trekken. De Staat stort in en vervult niet langer zijn functies. De elite en haar netwerken « parasiteren » de structuren en de instellingen van de Staat om de slinkende Kongolese inkomsten ­ die onder president Laurent-Désiré Kabila bijzonder beperkt zijn ­, voor eigen voordeel te benutten. De criminalisering van de Staat, die startte in het begin van de jaren 80, nam toe in de jaren 90, nadat multilaterale instellingen en de buitenlandse coöperaties zich terugtrokken en nadat het Westen Kongo liet vallen toen de Berlijnse muur was neergehaald (140).

Tijdens de negentiger jaren worden het geweld en de oorlog middelen om de inkomsten van Kongo te monopoliseren en binnen te halen. Deze netwerken maken gebruik van de politieke instabiliteit en de afwezigheid van een staat om de inkomsten op te souperen zonder deze exploitatie en export door investeringen te compenseren : dit is plundering. Het bestaan van deze netwerken houdt de Staat zonder Staat in stand, handhaaft ook criminele netwerken die leiden tot de spiraal van plundering, economische regressie, oorlogseconomie en die de politieke en economische instabiliteit onderbouwen. De sociale gevolgen zijn bijzonder zwaar voor de bevolking die de plunderingen en het geweld ondergaat. Het verdwijnen van de staat stelt het groter probleem van de afwezigheid van structuren, zowel nationaal als lokaal, met als gevolg dat alle morele en andere principes de wereld uit zijn.

De plundering is nauw verbonden met de instorting van de Staat en gaat terug tot de jaren 80. Maar die plundering neemt toe in de jaren 90, als het regime van president Mobutu op zijn einde loopt. Onder president Laurent-Désiré Kabila gebeurt ze niet enkel om persoonlijke belangen of van facties te dienen, maar ook om de oorlog te financieren. De plundering financiert niet enkel de oorlog in Kongo, maar ook van de landen die bij deze oorlog betrokken zijn (al of niet bondgenoten). Het politiek vacuüm is een oorzaak van de invasie in Kongo door buitenlandse troepen. Veiligheidsoverwegingen verantwoordden misschien de betrokkenheid van de buitenlandse troepen in Kongo, maar dat werden al snel economische overwegingen. Het optreden van de strijdkrachten had economische en commerciële doeleinden. De plundering van Kongo, de financiering van de oorlog en de voortzetting van het conflict is nauw verbonden met het militair commercialisme dat de verschillende landen die bij de oorlog waren betrokken, uitbouwden (Rwanda, Oeganda en Zimbabwe).

En tot slot voerden de multilaterale instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank of de Europese Unie een gedifferentieerd beleid in de landen van de regio die bij de oorlog in Kongo waren betrokken. Dit beleid met « twee maten en twee gewichten » heeft zeker niet geholpen om de landen die bij de oorlog betrokken waren op andere gedachten te brengen en snel tot vredesakkoorden in de streek te komen.

De volgende hoofdstukken gaan dieper in op de aspecten van de illegale exploitatie, de plundering en het verband met de financiering van de oorlog in Kongo. Hoofdstuk 2 reikt enkele concepten aan om deze aspecten aan te pakken. De toepassing en/of de combinatie van verschillende concepten bieden instrumenten om te bepalen en te beoordelen welke verantwoordelijkheid de Belgische bedrijven dragen in de uitbuiting van de Kongolese hulpbronnen zoals coltan (hoofdstuk 3), diamant (hoofdstuk 4), goud (hoofdstuk 5), kobalt en koper (hoofdstuk 6) en de wapenhandel (hoofdstuk 7).


2. DEFINITIES, CONCEPTEN, METHODOLOGIE

Om het soort van activiteiten van Belgische ondernemingen in Kongo te bepalen en te analyseren zijn er verschillende definities die toelaten om de verschillende aspecten van het exploitatietype van die ondernemingen aan te snijden, namelijk : de wettelijkheid van de activiteiten, hun geoorloofd zijn en hun ethiek (Verenigde Naties), vervolgens de omvang van de plundering van de rijkdommen van Kongo door die verschillende exploitatieactiviteiten (Marysse en André), en hun band met de financiering van de oorlog (door een fonds te voeden dat rechtstreeks de oorlog financiert (Maire) en/of via de belastingen die worden betaald aan de verschillende autoriteiten (IPIS-OESO) en hun graad van criminaliteit (in de zin van Bayart, concept waarop het derde rapport van de Verenigde Naties is gebaseerd). Elk van die concepten doet vragen rijzen als het wordt toegepast op een realiteit, maar ze zijn nuttig om verschillende aspecten en mechanismen te begrijpen met betrekking tot de activiteiten van ondernemingen en circuits in Kongo.

2.1. De concepten wettelijkheid en onwettelijkheid

Het eerste en het tweede rapport van de UNO handelen over de onwettelijke exploitatie van de landen die betrokken zijn bij de oorlog in Kongo (141) :

­ De exploitatie heeft betrekking op de productie- en delvingsactiviteiten, maar ook op alle activiteiten die de actoren en ontvangende partijen toelaten om in de primaire, de secundaire en de tertiaire sector beroepsactiviteiten uit te voeren die verband houden met de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo.

­ De onwettelijkheid berust op 4 elementen :

· De schending van de soevereiniteit : alle activiteiten ­ delving, productie, verhandeling en uitvoer ­ die in de democratische republiek Kongo worden uitgevoerd zonder de instemming van de wettelijke regering, zijn onwettelijk.

· Het niet-naleven van de bestaande reglementen in het land of op het grondgebied waar de actoren opereren of hun activiteiten uit voeren.

· De onverenigbaarheid van de normaal aanvaarde handelspraktijken en de methoden die worden toegepast in de Democratische Republiek Kongo. [ ...] : het gebruik van macht en machtsmisbruik behoren tot onwettelijkheid

· Schending van het internationaal recht.

Die definitie vertoont nadelen aangezien ze elke activiteit die zonder de instemming van de wettelijke regering wordt uitgevoerd, onwettelijk maakt. De definitie die in het rapport van de VN wordt voorgesteld, stelt het probleem van de wettigheid van de autoriteit (142) : welke autoriteit is wettig : de « rebellen » of de autoriteit in Kinshasa ? De verschillende autoriteiten (de rebellen en de autoriteit in Kinsjasa) zijn aanvechtbaar op basis van het principe dat geen enkele autoriteit (de rebellen of de autoriteit in Kinshasa) gelegitimeerd is door vrije verkiezingen, maar dat elke autoriteit zich heeft opgedrongen met geweld en wapens. Bovendien vechten de rebellenfacties en de binnenlandse politieke oppositie de autoriteit in Kinshasa aan op basis van het feit dat zij regeert met een éénpartijsysteem en niet met een systeem van politiek pluralisme. Bovendien hebben de akkoorden van Lusaka de autoriteiten die door de rebellen zijn ingesteld een politieke legitimiteit gegeven.

Overigens gebruikte de Kongolese overheid onder president Kabila zelf onwettelijke of illegitieme methoden om zijn oorlog te financieren, zoals het monopolie op de diamanthandel, het gebruik van een overgewaardeerde wisselkoers voor één van zijn bedrijven (Comiex) en contracten tussen dat bedrijf en leden van het Zimbabwaanse leger (143).

Kongo wordt gekenmerkt door het ontbreken van een reglementair kader, wat te wijten is aan de politieke leemte, die zelf een oorlogsfactor is. Wanneer de regels weinig bekend zijn, voortdurend veranderen en door de regering zelf niet nageleefd worden, kan een analyse op grond van de wettelijkheid niet volstaan (144).

De kwestie van de wettelijkheid of de onwettelijkheid stelt ook het probleem van de controle aan de orde. In het geval van Kongo bestaat de staat als dusdanig niet meer : de structuren ervan werden het slachtoffer van parasitisme en worden gebruikt om een politieke macht te legitimeren en om de personen die ze bezetten en die een relatieve controle uitoefenen te bevoordelen (145). De van kracht zijnde wetgeving dient als basis voor « discussies », « regelingen » en informele akkoorden. Bovendien wordt in sommige handelscircuits, inzonderheid in de grensstreken, al jaren op grote schaal gefraudeerd. Die handel is illegaal, maar wordt door de internationale gemeenschap sinds vele jaren getolereerd. Het duidelijkste voorbeeld is het goud, dat ambachtelijk in het oosten van Kongo werd ontgonnen en grotendeels illegaal in Burundi terechtkwam, vanwaar het naar België uitgevoerd werd (146). Dergelijke praktijken worden nu in oorlogstijd afgekeurd, maar waren gangbaar voor de oorlog. Die handel werd niet door de politieke overheid gecontroleerd en werd internationaal nooit als onwettelijk bestempeld.

De analyse op grond van de wettelijkheid is niet afdoende om de processen en mechanismen die aan de grondslag van de oorlog liggen aan het licht te brengen, terwijl Kongo een diepe economische en politieke crisis meemaakt en in een regionale oorlog verwikkeld is.

Die noties wettelijke en onwettelijke exploitatieactiviteiten blijken niet efficiënt genoeg te zijn om te analyseren in welke mate die bijdragen tot het voeden van het conflict, het financieren van de oorlog en het bepalen van de ondernemingen die er rechtstreeks of onrechtstreeks mee verbonden zijn : bepaalde wettelijke economische transacties kunnen immers een negatief effect hebben op de ontwikkeling van het conflict (147) en ernstige sociale en economische gevolgen hebben voor het land en/of de komende generaties. In een Staat in ontbinding en met zwakke structuren, krijgen economische actoren de mogelijkheid partij te trekken uit de situatie om zich persoonlijk te verrijken en onevenwichtige contracten te sluiten ten gunste van de investeerders, of zelfs leonische contracten.

Het valt echter niet te ontkennen dat de groep experts ervoor gezorgd heeft dat in het eerste rapport duidelijk de aandacht wordt gevestigd op het bestaan van circuits voor de onwettelijke exploitatie van de rijkdommen van Kongo en op de ernstige economische en sociale gevolgen daarvan. Vandaar dat wij die definitie zullen gebruiken om te tonen in welke mate bepaalde onwettelijke praktijken de exploitatie en uitvoer van de rijkdommen van Kongo in de hand werken en hoe die verbonden zijn met de financiering van de oorlog. Dertien Belgische ondernemingen worden immers in de VN-verslagen vermeld.

2.2. Financiering van de oorlog en bijdrage tot de voortzetting van het conflict door middel van belastingen of de samenwerking en de directe participatie in circuits die gemonopoliseerd worden door legers

De oorlog wordt ook gefinancierd door verschillende bijdragen (belastingen, licenties,...) die door exploitanten, invoerders en uitvoerders, maar ook door de bevolking aan de militaire autoriteiten worden overgemaakt. Die bijdragen dragen bij tot het genereren van de middelen om de conflicten en hun inzet te financieren. In het werk dat gewijd is aan aanbevelingen voor multinationals in situaties van hevige conflicten, toont de OESO dat ondernemingen (zonder het zelf te willen) een onrechtstreekse rol kunnen spelen in de logica van het geweld en de schending van mensenrechten door belastingen en bijdragen te betalen (148).

IPIS neemt gedeeltelijk die benadering over in twee dossiers die gewijd zijn aan de betrokkenheid van private economische operatoren die coltan exploiteren (149) en toont hoe die op een rechtstreekse of onrechtstreekse manier bijdragen tot de financiering van de oorlog in Kongo en de voortzetting van het conflict, hetzij door samen te werken met militaire circuits, hetzij door middel van bijdragen aan rebellenbewegingen (150).

IPIS gaat uit van de (rechtstreekse of onrechtstreekse) band tussen enerzijds exploitatie, verhandeling en transport van natuurlijke rijkdommen en anderzijds de financiering van de oorlog door de betaling van belastingen aan de RCD-Goma (voor de ondernemingen die hun belastingen daadwerkelijk aan de RCD betalen en die op die manier onrechtstreeks de oorlog in Kongo financieren) of door het « militair commercialisme » (gemilitariseerde circuits en/of het gebruik van criminele netwerken voor het transport en de verhandeling van hun producten).

Die definitie heeft het voordeel dat ze toont dat bepaalde ondernemingen zonder het zelf te willen op een onrechtstreekse manier hebben kunnen deelnemen aan de financiering van de oorlog, maar loopt het risico om op een systematische manier alle operatoren, invoerders en uitvoerders die belastingen betalen, (onder meer de NGO's die werkzaam zijn op het terrein) te omvatten. In welke mate kan men een (rechtstreekse of onrechtstreekse) verantwoordelijkheid vaststellen tussen de economische operatoren, de organisaties en de individuele personen die belast worden, en het feit dat politieke autoriteiten (die al dan niet als legitiem worden beschouwd) die belastingen gebruiken voor de financiering van de oorlog ? De economische operatoren die tijdens de hoorzittingen werden ondervraagd, hebben die verantwoordelijkheid strikt weerlegd. De auteurs van de twee rapporten maken echter een bijkomend onderscheid tussen ondernemingen die belastingen betalen en ondernemingen die rechtstreeks verbonden zijn met de rebellenbewegingen via samenwerkingsverbanden en associaties met ondernemingen die rechtstreeks verbonden zijn met de politieke en militaire actoren (rebellen, Rwandezen of Oegandezen) (151).

De notie crimineel circuit zorgt ervoor dat het terrein kan worden ingeperkt van de operatoren, de organisaties en de individuele personen die meer rechtstreeks betrokken zijn bij de onwettelijke exploitatie, de financiering van de oorlog en de voortzetting van het conflict, en die ook een grotere bijdrage leveren tot de criminalisering van de Kongolese Staat en de Kongolese economie. Die notie verenigt de standpunten van Peleman en Misser. Volgens Peleman moet de notie wettelijke en onwettelijke exploitatie en verhandeling van rijkdommen worden verbonden met de notie plundering voor persoonlijke verrijking of voor de financiering van de oorlog ten koste van de bevolking (152). Misser legt de nadruk op de aspecten van de plundering die verbonden zijn met de conflictsituatie zelf en op de negatieve effecten ervan voor diegenen die er het slachtoffer van zijn (153).

Het derde panel van de Verenigde Naties gebruikt het concept crimineel netwerk om het derde rapport uit te werken.

2.3. Criminele netwerken en banden tussen de onwettelijke exploitatie en de financiering van de oorlog

Het concept wettelijkheid/onwettelijkheid vormt geen afdoend kader om verslag uit te brengen over de Kongolese realiteit en stellen voor om een eerste onderscheid tussen de ondernemingen te maken.

2.3.1. Onderscheid tussen ondernemingen die al jarenlang ter plaatse gevestigd zijn en ondernemingen die gebruik maken van de conflictsituatie

In een open brief (154) tracht Henri Maire de benadering van het panel te verduidelijken en stelt hij voor om een onderscheid te maken tussen de verschillende ondernemingen die werkzaam zijn in het land ten einde inzicht te krijgen in de inzet van bepaalde ondernemingen en hun eventuele band met de financiering van de oorlog. Volgens Henri Maire maakt de groep van experts van de VN een onderscheid (of tracht die een onderscheid te maken) tussen

­ lokale en buitenlandse ondernemingen die al jaren op wettelijke wijze werkzaam zijn in de regio, die in volledige transparantie werken en die door hun activiteiten bijdragen tot het vergroten van het ontwikkelingspotentieel van de kleine plaatselijke ondernemers;

­ (plaatselijke of buitenlandse) ondernemingen die uitsluitend zijn opgericht om persoonlijk voordeel te halen uit een economische buitenkans of die tot doel hebben de militaire machine te voeden; die ondernemingen richten zich op de geforceerde productie (vaak gecontroleerd door militairen) van erts (coltan) met om het even welke middelen (het gebruik van de gevangen uit verschillende bronnen, dwangarbeid enz.) en door gebruik te maken van al de beschikbare transportmiddelen (geleverd worden door militairen of door ad hoc-contractanten). Die groepen gebruiken gewoonlijk internationale criminele netwerken om hun producten te verhandelen. Hun activiteiten hebben rampzalige economische en menselijke gevolgen voor de democratische republiek Kongo (155).

Maire stelt dus een onderscheid voor tussen « oude » operatoren die al jarenlang ter plaatse werkzaam zijn en operatoren die voordeel halen uit de situatie van politieke verandering en oorlog (« opportunistische » ondernemingen en ondernemingen die banden hebben met internationale criminele circuits), wat ons met betrekking tot coltan toelaat een onderscheid te maken tussen twee circuits : een « oud » en « traditioneel » circuit dat wettelijk erkend was door de wetten die vóór 1996 van kracht waren in Kongo, en een nieuw circuit, dat aan de plaatselijke reglementering ontsnapt en dat in het geval van coltan van een ander ­ en voor het circuit gunstig ­ fiscaal stelsel geniet.

Dat onderscheid gaat echter voorbij aan het feit dat sommige ondernemingen die al lang in Kongo zijn gevestigd, voor zichzelf of om de oorlog te financieren voordeel hebben kunnen halen uit de oorlogssituatie en de politieke instabiliteit.

Een derde panel gaat dieper in op die gedachte en vertrekt van het concept « elitenetwerken ».

2.3.2. Beschrijving en werking van die elitenetwerken (Kongolese, Rwandese, Oegandese) (156)

Het panel onderscheidt drie zones van elitenetwerken : de zone die in handen is van de Kongolese regering, de zone die in handen is van Rwanda en de zone die in handen is van Oeganda (157). Het definieert het concept elitenetwerken als volgt :

1. Die netwerken bestaan uit een kleine kern van personen uit de politieke, militaire en commerciële elite, namelijk « politieke en militaire leiders en zakenlui, en in de bezette zones bepaalde rebellenleiders en bestuurders » (158).

2. Zij werken samen en zorgen voor mechanismen die inkomsten opleveren.

3. De elitenetwerken zorgen voor de levensvatbaarheid van hun economische activiteiten door gebruik te maken van macht en geweld (legers of veiligheidstroepen) om de controle over de rijkdommen en hun plunderactiviteiten te behouden.

4. Zij monopoliseren de productie, de handel en de fiscale functies.

5. Die netwerken oefenen controle uit op de economische activiteiten en monopoliseren de exploitatie en de verhandeling van de natuurlijke rijkdommen, alsook de fiscale functie (met name de verduistering van fiscale inkomsten) en andere operaties die inkomsten opleveren (159).

6. Zij maken in de bezette gebieden gebruik van de rebellenadministraties om overheidsinkomsten te generen en verduisteringen in hun eigen voordeel te verhullen.

7. Zij verduisteren financiële opbrengsten door over te gaan tot verschillende criminele activiteiten (oplichting, verduistering van « openbare » fondsen, onderwaardering van producten, smokkelarij, valse facturen, fiscale fraude, betaling van steekpenningen aan hoge ambtenaren en corruptie).

8. Bepaalde circuits hebben banden met internationale en georganiseerde criminele netwerken (luchttransport, illegale wapenhandel, ...).

Die conceptuele benadering biedt het voordeel dat men zich kan toespitsen op de netwerken die een oorlogseconomie in het leven hebben geroepen die zichzelf financiert door voordeel te halen uit het conflict en de gecriminaliseerde context. De groep van experts van het panel van de Verenigde Naties definieert een reeks van activiteiten die worden omschreven als « crimineel », in de zin dat ze enerzijds hetzij bijdragen tot een persoonlijk of factionele verrijking, hetzij tot de voortzetting van de oorlog, en anderzijds tot de verpaupering van de bevolking die er het slachtoffer van is. De auteurs van het eindrapport onderschrijven de notie « criminalisering van de Staat » in de betekenis die Bayart daaraan geeft, namelijk : politici en/of militairen en economische operatoren in het algemeen zijn op een systematische en collectieve manier betrokken bij een illegale en onproductieve persoonlijk of factionele verrijking ten koste van het algemeen belang en de bevolking, die het slachtoffer is van geweld en verarming.

Die definitie legt zich echter minder toe op het nagaan van de betrokkenheid bij ketens van bepaalde ondernemingen, dan op het zich toespitsen op de bestemming van de opbrengst van de exploitatie en de verhandeling van rijkdommen, maar het in aanmerking nemen van dat concept vereist heel wat gegevens over de netwerken van personen en invloeden. De commissie heeft deze benadering dus niet in aanmerking genomen, in de eerste plaats omdat zulks niet tot haar doelstellingen behoorde. De Commissie kan overigens door de beperking in de tijd van haar mandaat niet alle informatie verzamelen. De hoorzittingen werpen een licht op de bijzondere Kongolese context en verschaffen informatie over de activiteiten van de bedrijven die er werkzaam zijn, en op het horen van de verantwoordelijken voor de bedrijven die in het eerste VN-verslag worden vermeld. De benadering van de groep van experts van het VN-panel werpt een nieuw licht op de mechanismen van de onwettelijke exploitatie en de plundering van rijkdommen in Kongo.

2.4. Financiering van de oorlog door de controle over en het monopoliseren van de economische overschotten die voortkomen uit de exploitatie en de verhandeling van middelen : het concept plundering

De benadering van de Verenigde Naties is voornamelijk descriptief en laat op een doeltreffende manier een licht schijnen op de werking van de netwerken, de mechanismen van de plundering en de processen die een oorlogseconomie voeden en die bijdragen tot een algemene economische recessie en geweld. Deze definitie illustreert hoe de rijkdommen geëxploiteerd worden, maar maakt het niet mogelijk de verschillende gradaties in de verantwoordelijkheid van de bedrijven en actoren in deze dynamiek van oorlog en plunderingen te onderscheiden.

Om beter de draagwijdte van een plundering en van de middelen die bepaalde circuits vrijmaken om de oorlog te financieren, te vatten stelt Marysse een definitie van economische plundering voor die uitgaat van het begrip toegevoegde waarde. Dankzij het gebruik van dat begrip kan worden getoond hoe economische transacties op het vlak van productie en uitvoer van bepaalde rijkdommen van Kongo een toegevoegde waarde opbrengen voor degenen die in een periode van onveiligheid de oorlog rechtstreeks of onrechtstreeks financieren. De kwestie van de plundering van Kongo en van de financiering van de oorlog berust meer op de controle over en het monopoliseren van de geproduceerde toegevoegde waarde en het gebruik van die economische overschot voor het financieren van de oorlog of voor persoonlijk gewin (160).

Volgens Marysse heeft de plundering betrekking op het deel van de toegevoegde waarde dat zonder tegenprestatie het land verlaat, zonder dat dat wordt gecompenseerd door een evenwaardige import van goederen of geld (161). Vandaar, zegt Marysse, dat het niet om plundering gaat als er diamanten illegaal worden geëxporteerd en als de dollars die die export opbrengt, in het land worden geïnvesteerd (wat niet het geval is in Kongo). Er is sprake van plundering als de inwoners van een land een deel van de waarde van de export op een buitenlandse bankrekening zetten of het investeren in activiteiten die het land niet ten goede komen.

De plundering van Kongo zoals die hier wordt beschreven, begint niet met de oorlog. Kongo wordt vooral vanaf 1974 geplunderd en de plundering is toegenomen ten gevolge van de verzwakking van de Staat en de intriges van een politieke en commerciële klasse die zich ten koste van de bevolking verrijkt heeft, zoals wordt aangetoond door het voorbeeld van de illegale en frauduleuze export van diamant die niet door een evenwaardige import wordt gecompenseerd (162).

De frauduleuze export van diamanten vormt in dat kader een plundering op het moment dat een deel van de opbrengst ervan niet terug naar het land komt. De omvang van de frauduleuze export van diamant was in de jaren 90 twee à drie keer zo groot als die van de officiële en het bedrag dat ermee gemoeid was, was gelijk aan zes keer de totale begroting van Kongo, wat verklaard wordt door de zwakheid van de Staat (163).

Wat de diamanten van Mbuji Mayi betreft, wordt 80 % van de totale waarde van de export terug in het lokale circuit geïnjecteerd : de plundering heeft dus maar betrekking op 20 % van de frauduleuze export (164). De plundering is echter toegenomen met de oorlog en de begunstigden ervan zijn veranderd, aangezien nu ook Rwandese, Oegandese en Zimbabwaanse militaire en commerciële circuits ervan profiteren (165).

Die definitie zal hier worden gebruikt om een raming te geven van wat de plundering van de verschillende rijkdommen vertegenwoordigt voor de landen die betrokken zijn bij de oorlog in Kongo. Die definitie heeft het voordeel dat ze toont dat de plundering al lang aan de gang is en dat alleen de methode en de begunstigden veranderd zijn, doordat een deel van de commerciële circuits naar de landen die rechtstreeks betrokken zijn bij het conflict, geheroriënteerd is. Die definitie laat ook toe om de plundering in cijfers te vertalen en na te gaan wat het deel van de toegevoegde waarde is dat terugkeert naar Kongo (als consumptie of als investering), maar ze vereist het vergaren van een reeks statistieken en economische gegevens (prijzen, hoeveelheden, ...) waar zonder diepgaand onderzoek moeilijk aan te komen is. De gegevens van het expertiseverslag blijven beperkt tot ruwe schattingen die op basis van snelle berekeningen zijn gemaakt, maar die toch iets zeggen over de orde van grootte.

2.5. Het concept « collectieve verantwoordelijkheid » ten aanzien van de externe gevolgen van een activiteit, te koppelen aan het concept geoorloofd/niet-geoorloofd en ethisch/niet-ethisch

Het geoorloofde of niet-geoorloofde en het ethische of niet-ethische karakter zou kunnen worden vergeleken met de gevolgen die een exploitatieactiviteit of een transactie heeft voor de voortzetting van het conflict. Dat idee sluit aan bij wat Jeroen Cuvelier en Tim Raeymaekers zeggen in hun tweede rapport over coltan. De auteurs tonen dat, afgezien van de rechtstreekse gevolgen van de activiteiten die de ondernemingen intern ondervinden, met andere woorden, waarvan zij rechtstreeks de gevolgen dragen (kosten en voordelen), die activiteiten ook externe gevolgen met zich mee kunnen brengen, die gedragen worden door een verschillende personen, gaande van handelspartners, leveranciers en klanten, tot de autoriteiten, de NGO's en de bevolking in het algemeen (166).

De vraag is uiteindelijk of de activiteiten van deze of gene firma externe gevolgen hebben (negatief voor de voortzetting van het conflict, de economische recessie) en wie daarvan de kosten draagt. De aanbevelingen moeten bijgevolg de bedoeling hebben na te gaan hoe die externe gevolgen beperkt kunnen worden of hoe ze intern kunnen worden gehouden, met andere woorden hoe kan een onderneming bewust worden gemaakt en/of hoe kan ervoor gezorgd worden dat zij de sociale en economische kosten, en de collectieve verantwoordelijkheid draagt voor haar activiteiten in gebieden die in een conflict zijn verwikkeld.

De OESO behandelt de kwestie van de verantwoordelijkheid van de ondernemingen en de rechtstreekse of onrechtstreekse rol die ze kunnen spelen in de logica van het geweld en de schending van de mensenrechten in een document met als titel : « Les entreprises multinationales dans des situations de conflits violents et de violations généralisées des droits de l'homme ». In hoeverre zijn ondernemingen « verantwoordelijk » voor de onopzettelijke gevolgen van hun activiteiten in landen die in een conflict zijn verwikkeld en die gekenmerkt worden door ernstige schendingen van de mensenrechten ? Welke rol hebben zij te vervullen in landen waar « [ ...] de meeste problemen het gevolg zijn van de afwezigheid van de « verantwoordelijkheid van de Staat » [ ...] en meer in het bijzonder van een middelmatig openbaar bestuur (begrotingssysteem, transparantie en controle van de handelingen van de Staat, bescherming van burgerrechten en politieke rechten) » (167).

De OESO stelt een reeks van gedragsprincipes voor ten behoeve van ondernemingen die werkzaam zijn in gebieden die in een conflict verwikkeld zijn.

2.6. De ethische principes van de OESO en de gedragscode voor ondernemingen die werkzaam zijn in landen die in oorlog zijn

De landen van de OESO hebben die aanbevelingen ondertekend (168), met andere woorden de regeringen van de aangesloten landen verbinden zich ertoe de naleving van die principes aan te moedigen, ook al zijn die niet bindend. Sommige ondernemingen hebben een gedragscode ondertekend (169).

2.7. Methodologie

Die verschillende concepten reiken sleutels aan voor de bestudering en de analyse van de problematiek van de exploitatie, de verhandeling, het transport en de behandeling van de rijkdommen van Kongo in een context van economische recessie, criminalisering van de staat en oorlogseconomie. Zij maken het mogelijk om de circuits te beschrijven, het verband te bepalen tussen de activiteiten van ondernemingen en de financiering en de voortzetting van de oorlog en de mechanismen van de plundering van rijkdommen te beschrijven.

Om de mechanismen van onwettelijke exploitatie en plundering van de rijkdommen van Kongo en de betrokkenheid van Belgische ondernemingen te beschrijven en de inhoud van de hoorzittingen te analyseren, stellen wij voor de klassering van ondernemingen die Maire voorstelt, te gebruiken en die te vervolledigen. Een combinatie van deze verschillende benaderingen kan ons helpen om de verantwoordelijkheid van een aantal actoren en bedrijven in de exploitatie en de plundering van rijkdommen beter vast te stellen.

1. Beschrijving van de circuits voor de exploitatie, de verhandeling, het transport en de verhandeling van de rijkdommen van Kongo, alsook de rol en de plaats van de Belgische ondernemingen in die circuits. De bestudeerde circuits hebben betrekking op coltan, diamant, koper-kobalt en goud. Wij maken een eerste onderscheid tussen de circuits die rechtstreeks samenwerken met de actoren die behoren tot de politieke en militaire elite (van de rebellen of uit het buitenland), die betrokken is bij het militair commercialisme, en de andere, criminele circuits.

Vervolgens maken wij een onderscheid tussen oude circuits (al aanwezig vóór de oorlog) en nieuwe circuits (ontstaan met de oorlog of in een gunstige conjunctuur (stijging coltanprijs), tussen wettelijke en niet-wettelijke en tussen criminele en niet-criminele (in de mate dat wij over elementen beschikken om die hypothesen te staven).De ontwikkeling van de activiteiten van de ondernemingen (oude en nieuwe) en hun positionering tijdens de oorlog (Waren ze al aanwezig vóór de oorlog ? Dateert hun betrokkenheid bij het circuit van tijdens de oorlog ?). De ontwikkeling van hun activiteiten tijdens de oorlog. Zijn ze wettelijk of onwettelijk.

2. Bepaling van de soort van band (rechtstreeks of onrechtstreeks) met de financiering en de voortzetting van de oorlog :

a) rechtstreekse banden met de rebellenautoriteiten of het Kongolese, het Rwandese, het Oegandese of het Zimbabwaanse regime.

b) via belastingen en andere bijdragen aan de plaatselijke autoriteiten (in de mate dat die factor relevant is)

3. Bijdrage aan de plundering van Kongo en aan de neerwaartse spiraal van de economische recessie :

a) mechanismen van plundering en economische gevolgen;

b) poging tot het bepalen van de toegevoegde waarde en de bestemming daarvan binnen de circuits;

c) gedeelte van de belastingen dat niet of slechts gedeeltelijk wordt betaald ­ poging tot het evalueren van de fraude en de smokkelarij ­ en/of niet wordt gebruikt voor openbare civiele doeleinden;

d) criminele activiteiten.

4. Criminele circuits (zoals die vermeld worden in het laatste rapport van de Verenigde Naties).

5. Sociale en humanitaire gevolgen.

6. De kwestie van de ethische activiteiten en die van de collectieve ethische verantwoordelijkheid.

7. Aanbevelingen inzake de waargenomen mechanismen en meer in het bijzonder de circuits.

3. COLTANCIRCUIT

3.1. Inleiding

Het voorbereidend werk is gebaseerd op de twee eerste rapporten van de UNO en het eerste rapport van IPIS (170).

Er werd een eerste lijst van te ondervragen personen en een vragenlijst opgesteld. Die personen en ondernemingen werden omwille van verschillende redenen gekozen : ten eerste omdat zijn in het rapport van UNO worden genoemd, ten tweede omdat het gaat om Belgische ondernemingen of ondernemingen die door Belgen worden geleid en ten derde omdat zij tot het circuit behoren. Bepaalde personen hebben zelf gevraagd om te worden gehoord, onder meer Aziza Kulsum en Jacques Van Den Abeele.

De hoorzitting van Franceski, geologisch en economisch expert, heeft gezorgd voor de verduidelijking van de context en de coltancircuits, terwijl die van Hoogsteyns inlichtingen heeft verschaft over het Rwandese circuit. De keuze van de personen en de volgorde waarin ze voorkomen, zijn voornamelijk gericht op het verduidelijken van het Kongolese en het Rwandese circuit, maar zijn ook afhankelijk van de aanwezigheid van die personen in België tijdens de periode van de hoorzittingen. Er moet worden opgemerkt dat bepaalde personen zeer terughoudend waren om te spreken over bepaalde circuits (de Rwandese bijvoorbeeld) en dat uit vrees voor represailles.

De verzamelde documenten zijn voornamelijk douanedocumenten, contracten, en kopieën van statistieken.

Het Kongolese circuit wordt betrekkelijk goed verduidelijkt, maar de hoorzittingen geven betrekkelijk weinig informatie over de Rwandese circuits, meer in het bijzonder over die circuits die rechtstreekse banden hebben met het regime in Kigali (Rwanda Metals en Great Lakes Metals).

Wat het Rwandese circuit Eagle Wings betreft, heeft een delegatie van de commissie een ontmoeting gehad met Anthony Marinus, Belgisch bediende van de onderneming, en Alfred Rwigema, bestuurder van hetzelfde bedrijf, gedurende hun zending in het gebied van de grote meren.

De hoorzittingen hebben geen informatie opgeleverd over de Oegandese en de Zimbabwaanse circuits.

Over de Oegandese en de Buroendese circuits hebben wij slechts gedeeltelijke informatie.

Dit hoofdstuk bevat heel wat verwijzingen naar artikels, verschenen werken, of naar het VN-rapport, omdat de informatie van de hoorzittingen met de ondernemingen, alsdusdanig niet kan worden geciteerd omdat deze hoorzittingen meestal niet openbaar zijn.

3.2. Beschrijving van de circuits

Het overzicht onderscheidt in Kongo twee grote soorten van circuits die coltan exploiteren en exporteren : enerzijds het Kongolese circuit en anderzijds het Rwandese circuit. Binnen die circuits zijn bepaalde ondernemingen verbonden met de rebellenbeweging RCD-Goma en/of het Rwandese leger of het Rwandese politieke apparaat. Het overzicht omvat enkele ondernemingen die vanuit Rwanda, Buroendi en Oeganda coltan exploiteren, verhandelen en transporteren. Het is niet volledig, maar situeert de Belgische ondernemingen binnen de grote circuits voor de exploitatie, de verhandeling en het transport vanuit Kongo.

3.2.1. Ondernemingen die in Kongo plaatselijk coltan exploiteren en verhandelen

De plaatselijke ondernemingen zijn op basis van hun nationaliteit onder te brengen in vier categorieën (Kongolese, Rwandese, Buroendese en Oegandese) en kunnen ook van elkaar onderscheiden worden op basis van hun rechtstreekse band met de politieke en militaire regimes (de rebellen of het Rwandese regime) (171) :

­ De Kongolese ondernemingen die al lang geregistreerd zijn en die al jarenlang hun commerciële mijnactiviteiten uitvoeren : MDM, Socomi, Shenimed, Singoma, ... De firma Gemicom is opgericht na het monopolie ten gevolge van de breuk binnen de aankooppartnerships tussen Sogem en MDM.

­ De firma Somigl werd opgericht op het einde van de maand november van het jaar 2000 om het monopolie op het vlak van coltanexport te verzekeren dat haar werd verleend door het interdepartementeel besluit van de RCD-Goma. Die firma heeft de bineenstorting van de coltanprijs en de concurrentie (172) niet overleefd en heeft haar activiteiten stopgezet in maart 2001. De firma Kongo Holding Development Corporation controleert de concessies van ex-Sominki en lijkt nauwe banden te hebben met de RCD-Goma. Zij sturen hun ertsen naar de Zuid-Afrikaanse verwerkingsonderneming Metal processing association, die gevestigd is in Gisenyi in Rwanda.

­ Vervolgens zijn er de oorspronkelijk Rwandese ondernemingen die filialen hebben geopend in Kongo en die zich er dan gevestigd hebben ten gevolge van de aanwezigheid van het Rwandese leger (1999-begin 2000) : Sogermi Kongo, Eagle Wings, ... Tijdens de periode van stijging van de coltanprijs werden er tal van filialen opgericht die slechts beperkte tonnages hebben uitgevoerd (Kongolese, Buroendese en Rwandese filialen). Ze komen niet voor in het algemeen overzicht.

­ Twee ondernemingen maken deel uit van het Rwandese circuit dat rechtstreekse banden heeft met het APR (Great Lakes Metals) en het FPR (Rwanda Metals) (173).

3.2.2. De ondernemingen die coltan op internationaal vlak verhandelen en die banden hebben met Centraal-Afrika

­ Sogem (Belgisch), Cogecom (Belgisch), Trademet (Belgisch) en Speciality Metals (Belgisch).

­ Afrimex (Engels), A&M (Engels), Masingiro (Duits), Eagle Wings Resources International (joint venture tussen de Amerikaanse firma Trinitech en de Nederlandse Firma Chemie Pharmacie Holland) (174), Euromet (Zuid-Afrikaans);

­ Finniming, Finconcord, Raremet en Northington Trading Company vormen een geheel van ondernemingen die op het dezelfde adres op de Cariben zijn gevestigd en geleid worden door de Zwitser Chris Huber en de Rus Semion Briskin.

3.2.3. De laboratoria voor analyse :

Alex Stewart (Engelse firma) en Alfred Knight (Engelse firma).

3.2.4. De ondernemingen voor opslag en/of breken en verzending

­ Opslag : Steinweg (Belgisch), Magemon (Belgisch);

­ Verzending : Hollands Veem/Handels Veem (Nederlands, dochterbedrijf van Steinweg).

3.2.5. Transportfirma's en doorvoerfirma's

Regionaal transport (vrachtwagens) : TMK (Kongolese firma); luchtvaartmaatschappijen (New Gomair, Air Navette, Jambo Safari ...) (175);

Internationaal transport : Sabena/Swiss Cargo (Zwitsers), CMB (Belgisch), Das Air (Oegandees), Abac, Flight Line ( Rwandees), Tristar (Rwandees), Martinair (dochtermaatschappij van KLM, Nederlands);

­ Doorvoer : SDV (Frans), Transintra (Belgisch), Abac (Belgisch);

3.2.6. Ondernemingen voor de verwerking van coltan om er tantaliumpoeder uit te winnen, ondernemingen voor de fabricatie van condensatoren en elektronische circuits en spitstechnologische industrie

­ Ondernemingen voor verwerking : Ulba Metalurgical Plant (Kazakhstan) (176), Nac Kazatomprom (dochteronderneming van Ulba), Trinitech en Cabot (VS), H.C. Starck (Duitsland), Ningxia (NNMS-China), Shoa-Cabot (Japan), Mitsui (Japan).

­ De Belgische firma's werken eerder met Duitse (Starck), Chinese (Ningxia) of Amerikaanse (Cabot) verwerkingsfirma's. De Rwandese circuits (Great-Lakes Metals, en Rwanda Metals) die rechtstreekse banden hebben met het APR, verzenden hun grondstoffen naar de fabriek van Ulba en maken gebruik van het Kazakse circuit.

­ Ondernemingen voor de fabricatie van condensatoren : Kemet (VS), Hitachi (Japan), Vishay (VS-Israël).

­ Spitstechnologische industrie : (Compacq, Alcatel, Dell, Ericsson, ...) voor de productie van mobiele telefoons, computers, ...

3.3. De ontwikkeling van de betrokkenheid en de positionering van ondernemingen gedurende de oorlog. Het opduiken van nieuwe ondernemingen : de weerspiegeling van nieuwe commerciële uitdagingen

Tal van ondernemingen die al vóór de oorlog aanwezig waren in Kongo, exploiteerden en verhandelden coltan, kassiteriet en andere aanverwante ertsen (MDM en Socomi sinds 1990, Shenimed). Die ondernemingen waren commercieel verbonden met ondernemingen die al verschillende jaren in België (Sogem, Cogecom) of in Engeland [Afrimex (de firma Socomi gevestigd in Londen)] waren gevestigd.

3.3.1. Impact van de Rwandese aanwezigheid in Kongo en van de plotse stijging van de internationale tantaliumkoersen op een herverdeling van de markt van ertsen en het opduiken van nieuwe circuits

In het oosten van Kongo stelt men de herverdeling vast van de ertsenmarkt en het ontstaan van nieuwe cricuits, eerst door de militaire aanwezigheid van Rwanda in de regio en vervolgens, in de tweede helft van 2000, door de stijging van de tantaliumprijzen op de wereldmarkt.

Na de tweede oorlog en in het begin van de jaren 2000 hebben er zich andere filialen, dochterondernemingen van Rwandese firma's, in Kongo gevestigd : het gaat om Sogermi-Kongo, behorend bij Sogermi in Kigali en Eagle Wings. Met Eagle Wings is er een nieuw circuit ontstaan, een circuit met Amerikaanse en Nederlandse belangen. De onderneming heeft een exclusief analysecontract met het laboratorium Alex Stewart afgesloten en heeft als klanten Starck, Ninxhia en Ulba (177), maar ook Cabot, dat met de onderneming een leveringscontract van lange termijn heeft afgesloten van 500 ton coltan per jaar.

In 2000 was er al een Rwandees filiaal (Kafarege) aanwezig in Kongo, dat rechtstreeks afhing van de firma Rwanda Metals. Het filiaal Kafarege exporteert naar Kazachstan via twee met elkaar verbonden ondernemingen : Finmining en Finconcord, maar ook via Raremet (178). Die onderneming is de enige klant van een groep van ondernemingen (Finmining, Finconcord, Raremet, ...) die geleid wordt door Chris Huber (179).

Volgens het eerste rapport van de UNO zijn Rwanda Metals en Great Lakes Metals verbonden met het Rwandese leger, dat een belangrijk deel van de delving en de verkoop van coltan controleert door middel van die twee ondernemingen en de filialen ervan in Kongo (180). Die twee ondernemingen zijn ook verbonden met Bureau Kongo, de dienst voor buitenlandse inlichtingen en de « commerciële » tak van het APR, die de belastingen int op bepaalde ertsen die uit Kongo afkomstig zijn (met name diamant) en op andere inkomsten.

Met de groeiende Rwandese invloed in Kivu vindt er een nieuwe verdeling van de markt plaats, ten nadele van de plaatselijke en « oude » economische operatoren (TMK (181), MDM, Sogem, ...) en ten voordele van de bedrijven en circuits die rechtstreeks afhankelijk zijn van de landen die betrokken zijn bij de oorlog in Kongo (Rwandese ondernemingen die gevestigd zijn in Kongo en ondernemingen die verbonden zijn met het militaire circuit (Rwanda Metals, Great Lakes Metals). Die nieuwe civiele en militaire circuits werken voornamelijk in partnership met nieuwe Nederlandse, Duitse, Amerikaanse of Kazakse operatoren. De commerciële netwerken profiteren van de politieke en militaire aanwezigheid van Rwanda in Oost-Kongo om hun eigen commerciële belangen uit te breiden (Sogermi, Eagle Wings, Kafarege). Sommige van die nieuwe ondernemingen genieten van een gunstig belastingsstelsel [(Eagle Wings bijvoorbeeld (182)], namelijk een vast bedrag of een vrijstelling.

Wat coltan betreft, vertaalt de Rwandese aanwezigheid in Kongo zich in een herverdeling van de markt ten gunste van niet-officiële en militaire circuits. Volgens een korte evaluatie bedroeg de maandelijkse export in oktober 2001 45 ton voor de officiële exportfilialen in Kongo (183), tegenover 100 ton voor het militaire circuit (of 2 keer meer, althans volgens de raming) (184).

De Belgische traders zien hun marktaandeel in Centraal-Afrika afnemen. Die ontwikkeling is voor een deel het gevolg van de veranderingen op het vlak van politieke allianties ten overstaan van Rwanda die bepaalde Westerse landen hebben doorgevoerd (Nederland, Groot-Brittannië, Duitsland en de Verenigde Staten).

In de zone die gecontroleerd wordt door Oeganda, constateert men eveneens export van coltan onder de dekmantel van Kongolese ondernemingen (dat is het geval met de firma Conmet) (185).

3.3.2. Effect van het monopolie : verdrijving van bepaalde Kongolese exportfirma's en verbreking van de commerciële banden met het buitenland

In november 2000 (tot januari 2001) veroorzaakte een plotselinge stijging van de vraag naar coltan en de prijs ervan een stormloop in de productiegebieden in het oosten van Kongo, met name in Zuid- en Noord-Kivu en in Maniema. Die plotselinge stijging van de prijs van coltan wekte de belangstelling van verschillende firma's, maar ook van de militaire circuits, die de exploitatie van coltan en de coltanmarkt infiltreerden. De autoriteiten van de RCD-Goma verleenden een monopolie voor de export van coltan aan de Kongolese firma Somigl. De reglementering die aan Somigl een exportmonopolie verleende, was erop gericht « haar bijdrage aan de inkomsten van de schatkist te doen toenemen » (186). Aan het monopolie kwam een einde toen de coltanprijs instortte en heel wat filialen hun deuren sloten in Kongo (tot maart 2001).

De stijging van de prijs en de daaropvolgende instelling van een exportmonopolie veroorzaakten een nieuwe verdeling van de coltanmarkt, zowel op het vlak van de firma's die coltan exploiteren en plaatselijk verhandelen, als op dat van de buitenlandse handelspartners. Dat monopolie had tot gevolg dat bepaalde Kongolese firma's die contractueel verbonden waren met een buitenlandse onderneming die belast was met het verhandelen van de ertsen, van de markt werden verdreven, zoals het geval was met MDM. MDM was verbo"nden met Sogem dat verplicht werd om zijn import te staken, terwijl MDM verplicht werd zijn activiteiten stop te zetten en aan Somigl te verkopen, wat het bedrijf weigerde. Volgens een schrijven dat afkomstig is van de Fédération des Entreprises du Congo zou het opleggen van dat monopolie ongunstig zijn geweest voor verschillende Kongolese filialen die al lang in het gebied waren gevestigd (187).

Bepaalde traditionele traders werden overigens van de markt verdreven (Sogem) ten gunste van commerciële bontgenoten van het monopolie (Cogecom) en Rwandese circuits. Zoals te zien is in de onderstaande tabel, vertegenwoordigde in 2000 het gedeelte van de markt dat de voornaamste Belgische handelspartners (Trademet, Sogem en Cogecom) toebehoort, één achtste van de coltanmarkt. Het Rwandese militaire circuit controleerde 60 % van de coltanmarkt. Ontwikkeling van de plaats en de rol van bepaalde Belgische ondernemingen ­ gedeelte van de markt in de loop van het jaar 2000 (188).

Ontwikkeling van de plaats en de rol van bepaalde Belgische ondernemingen ­ gedeelte van de markt in de loop van het jaar 2000 (188)

Circuits
­
Filières
Great Lakes
Metals en
Rwanda Metals
­
Great Lakes
Metals et
Rwanda Metals
Cogecom-Cogear
­
Cogecom-Cogear
Trademet-Sogem
­
Trademet-Sogem
Kotecha-
Afrimex
­
Kotecha-
Afrimex
Eagle
Wings
­
Eagle
Wings
Andere
­
Autres
Raming voor het gebied : 1 800-2 500 ton ­ Estimations pour la région : 1 800-2 000 tonnes 1 200* 170 80 207 88 250
100 % (op 2 000 ton) ­ 100 % (sur 2 000 tonnes) 60 % 8,5 % 4 % 10,4 % 4,4 % 1,25 %

* Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, paragraaf 130. Andere statistieken : Kongolese exportstatistieken van de RCD-Goma. Die cijfers werden op de hoorzittingen bevestigd.

De tabel toont dat da oorlog een herverdeling van de markt heeft veroorzaakt ten gunste van de Rwandese militaire circuits, die de ertsensector gemonopoliseerd hebben.

3.3.3. Einde van het monopolie : de Kongolese ondernemingen zoeken nieuwe buitenlandse handelspartners

Toen het monopolie opgeheven werd, zochten bepaalde Kongolese ondernemingen naar nieuwe partnerships om hun coltan te verkopen. Gemicom werd op die manier opgericht door twee oude Kongolese exporteurs van coltan, Muyeye en Mudekereza. Bepaalde partners weigerden om samen te werken, andere stemden ermee in.

3.3.4. Conclusies

De plaats en de rol van Belgische bedrijven of Belgen in de traditionele circuits is kleiner geworden. Ofschoon bepaalde ondernemingen uitgesloten werden of zich terugtrokken om ethische redenen, stemden andere Belgische traders ermee in om legaal samen te werken met Kongolese firma's of Rwandese circuits die in Kongo zijn gevestigd. Hoewel overwegingen inzake economische overleving rechtvaardigen dat sommigen ondernemingen hun activiteiten op de markt voorzetten of als nieuwkomer op de markt verschijnen, zijn er andere die onder druk van de perscampagnes van Belgische NGO's omwille van ethische redenen zich terugtrekken.

De beschrijving van de ontwikkeling van de coltanmarkt tussen 1998 en 2001 toont aan dat in de loop van de periode van oorlog, monopolie en post-monopolie, de markt herverdeeld is ten gunste van de ­ voornamelijk militaire ­ Rwandese circuits, die de exploitatie en de verhandeling van coltan monopoliseren. Men kan spreken over een criminalisering van de Kongolese coltaneconomie.

In welke mate hebben die ondernemingen bijgedragen en dragen ze nog steeds bij tot de financiering van de oorlog, tot de oorlogseconomie in Oost-Kongo ? In welke mate hebben de rebellenbewegingen bijgedragen tot het verstikken van de plaatselijke economie door buitensporige belastingen en door de invoering van een monopolie (189) en tot het bevorderen van de fraude ten gunste van Rwanda ? In welke mate zorgen die circuits die meer rechtstreeks verbonden zijn met het rebellenregime en het Rwandese regime voor de financiering van de oorlog in Kongo ?

3.4. Het al dan niet illegaal zijn van het monopolie, de Rwandese circuits en de activiteiten van het Rwandese leger in Kongo

Wat het monopolie betreft, had de RCD-Goma de mogelijkheid om meer belastingen te heffen op de uitvoer van coltan tijdens de stijging van de coltanprijs. De wettelijke belastingen waren toen een percentage van de waarde van het geëxporteerde erts [8 % (190)]. Ten gevolge van de stijging van de prijzen tot 80 en zelfs 100 dollar US/pond in november 2000 heeft de RCD een stijging van de belastingen voorgesteld, wat de Fédération des entreprises congolaises geweigerd heeft. Kulsum Gulumani stemde er echter mee in om een bedrag van 10 dollars US/kilogram als belasting aan de RCD te betalen en aanvaarde de functie van beheerder van de firma Somigl, die opgericht werd door de firma's Africom, Cogecom en Premeco (191) en waarvan het monopolie aanvaard is door de RCD-Goma (192). Vervolgens vonden er andere onderhandelingen over het bedrag van de belastingen plaats tussen de FEC en de RCD-Goma zonder dat men tot een akkoord kwam.

De kwestie van de wettelijkheid stelt zich te opzichte van de rebellenbeweging RCD-Goma : sinds de akkoorden van Lusaka geniet ze een politieke legitimiteit en heeft ze de wettelijke mogelijkheid om bijvoorbeeld het belastingpeil te bepalen. Momenteel is er een discussie aan de gang over de wettelijkheid van het monopolie en de macht die de RCD heeft om erover te onderhandelen met een onderneming die hiertoe werd opgericht (193).

Een bijkomende kwestie stelt zich ten aanzien van de handelspartners van Somigl, met name Cogecom, een Belgische firma die al lang een handelspartner is van Aziza Gulumani, maar ook van de klanten van Somigl. Wat zijn de rol en de verantwoordelijkheid van de klanten van Cogecom (Engelse firma's, Chinese firma's, ...) en het circuit dat uitgaat van Somigl als het monopolie illegaal was ?

Het Rwandese leger speelt een dominerende rol bij de delving en de verhandeling van coltan in Oost-Kongo. Die exploitatie is illegaal (194).

De grensoverschrijdende fraude is omvangrijk : ten minste 2/3 van de Kongolese productie. Het onderwerp wordt verderop behandeld.

3.5. Rol van de belastingen in de financiering en de voortzetting van de oorlog

3.5.1. Financiering van de oorlog van de rebellenbewegingen met belastingen

Volgens Cuvelier dient in het gebied dat door Oeganda wordt gecontroleerd het grootste deel van de fiscale inkomsten om de « loonkosten » te dekken van de personen die zich bewegen rond de verantwoordelijke van de door Musa geleide rebellenbeweging RCD-ML. Zij zijn afkomstig van verschillende diensten onder meer van de Ofida. « Er is geen sprake van investeringen in gezondheidszorg, wegenbouw of onderwijs » (195). Op commercieel vlak werden de kleine exporteurs langzamerhand verdrongen door een kleine groep exporteurs : de « baronnen » die samenwerken met de Oegandese militairen en die het voordeel hebben dat ze vrijgesteld zijn van belastingen (196).

De RCD-Goma financiert zijn behoeften die verbonden zijn met de oorlogsinspanningen met een goed presterend belastingssysteem en met zijn handelsactiviteiten : de verkoop van coltan, hout, goud en diamanten. De instellingen die door de RCD-Goma zijn opgericht (Sonex bijvoorbeeld, misschien ook Somigl), zouden gediend hebben voor de gedeeltelijke financiering van de Rwandese oorlog in Kongo via de verkoop van kassiteriet en coltan (197).

3.5.2. Betaling van belastingen door de erkend Kongolese filialen aan de rebellenbeweging en band met de financiering van de oorlog in Kongo

MDM en andere Kongolese firma's die ingeschreven zijn in de handelskamer van Bukavu ontpoppen zich als economische operatoren die volkomen wettelijk handelen, beschikken over de vereiste licenties en handelen in overeenkomst met de wet betreffende de ondernemingen. Zij zijn bovendien contractueel verplicht om hun belastingen te betalen. Vandaar dat firma's die al verschillende jaren in Kongo gevestigd zijn, erkennen dat ze regelmatig belastingen betalen, overeenkomstig de reglementen van de plaatselijke autoriteiten en de Kongolese wetten. Toen ze tijdens de openbare hoorzittingen over dat onderwerp werden ondervraagd antwoordden de verschillende economische operatoren dat ze in overeenkomst met de wetten en reglementen hebben gehandeld en dat ze niet verantwoordelijk zijn voor de manier waarop de politieke autoriteiten die inkomsten beheren, zelfs als uit buitenlandse informatie blijkt dat die belastingen de oorlog financieren, persoonlijke belangen dienen enz. Zij voelen zich evenmin verantwoordelijk voor de verandering van het belastingtarief dat die autoriteiten hebben doorgevoerd.

Wat te zeggen over de « sociale verantwoordelijkheid « die op alle importeurs, alle huisgezinnen, alle exporteurs en alle handelaren die belastingen moeten betalen, rust ? Sinds de ineenstorting van de coltanprijs zien we dat verschillende firma's zich terugtrekken : de sector is wat uitgezuiverd. De rebellenbewegingen die zichzelf financieren met de belastingen die de exportfirma's betalen, gaan hun financieringsbronnen elders zoeken : ze leggen met name bepaalde NGO's belastingen op import op (198). De belastingen op import bedragen 3 tot 5 % voor waren om in de eerste levensbehoeften te voorzien, maar kunnen oplopen tot 100 % voor andere producten. In welke mate dragen bepaalde instellingen, bepaalde NGO's, bepaalde bedrijven en bepaalde personen een sociale verantwoordelijkheid in de voortzetting van het conflict door belastingen te betalen aan autoriteiten die die belastingen gedeeltelijk gebruiken om de oorlog te financieren ?

3.5.3. Rol van de belastingen aan Somigl in de financiering van de rebellenbeweging

Op 20 november 2000 legde de RCD ten gevolge van de stijging van de coltanprijs en ten einde de belastingen op coltan te monopoliseren en de handelsstromen te controleren een exportmonopolie en een nieuw belastingssysteem (namelijk een bedrag van 10 dollar US per kilogram geëxporteerde coltan) op. Het monopolie werd verleend aan de firma Somigl, geleid door Kulsum. De belastingen moesten de RCD-Goma toelaten om zichzelf te financieren ten bedrage van 1 miljoen US dollar per maand (199) (bedrag dat enkel in de maand december werd gehaald). Ten gevolge van de ineenstorting van de coltanprijs werd het monopolie in maart 2001 ingetrokken en werd de markt opnieuw geliberaliseerd (200). Voor zover Somigl een firma is die speciaal is opgericht om aan de RCD-Goma, die haar het exportmonopolie heeft verleend, een belangrijk volume aan exportbelastingen te verschaffen en bepaalde winsten van de firma en de geïnde belastingen de rebellenbeweging financieren, kan die firma worden geclassificeerd als schakel in het circuit dat rechtstreeks samenwerkt met de autoriteiten van de RCD Goma om die een bepaald bedrag aan belastingen te garanderen.

Cogecom is ook commercieel verbonden met Somigl. De handelstransacties van Cogecom zouden meer dan 50 % hebben vertegenwoordigd van de inkomsten van Somigl tijdens de eerste helft van de maand december (201). In welke mate is die firma als makelaar van Somigl rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken bij het van inkomsten voorzien van de RCD-Goma ? Welke « sociale verantwoordelijkheid » draagt die firma in de financiering van het conflict ? Gedurende ons onderzoek hebben we geen rechtstreekse band ontdekt tussen haar handelstransacties en de financiering van de RCD-Goma. Een analyse van de transacties en de kapitaalbewegingen lijkt echter de rechtstreekse deelname van Cogecom aan de financiering van de rebellenbeweging RCD-Goma te bevestigen, zoals recente kranten schrijven in verband met het gerechtelijk onderzoek dat in België door onderzoeksrechter Claise is gestart naar de activiteiten van Cogecom en Kulsum (202).

3.5.4. Vaste bedragen, kortingen en vrijstelling van belasting voor bepaalde Rwandese firma's en band met de voortzetting van de oorlog en de financiering van de oorlog

Rwandese firma's installeren een filiaal in Kongo en exporteren hun goederen vanuit Rwandees grondgebied. Sommige van die firma's zouden van een bevoorrecht belastingsstelsel genieten (vaste bedragen, vermindering, vrijstelling) in de zones die worden bestuurd door de RCD-Goma en de RCD-ML. Moedigen die gunstige stelsels de aanwezigheid van Rwandese firma's en circuits in Kongo, de voortzetting van de oorlog en de groeiende Rwandese invloed in Kongo niet aan ? Die belastingsstelsels moedigen ook de fraude in Kongo aan ten gunste van Rwanda. Rwanda haalt voordeel uit het zware belastingsstelsel ­ vergeleken met het Rwandese, dat vrij is van belastingen ­ dat de RCD-Goma de Kongolese filialen oplegt. Dat stelsel benadeelt de weinige Kongolese filialen die nog bestaan en die voor alle belastingen moeten opdraaien. Die filialen kunnen niet meer concurreren tegen de filialen van het APR en Rwanda (203).

Het gedifferentieerde belastingsstelsel bevoordeelt op commercieel vlak de firma's van circuits die genieten van vaste bedragen, kortingen of vrijstelling van belasting, voert een oneerlijke concurrentie in, draagt bij tot de vergroting van de Rwandese economische invloed in Kongo, berooft Kongo van aanzienlijke belastingsvolumes en zorgt ervoor dat de Kongolese operatoren, die niet meer kunnen concurreren, van de markt worden verdreven.

3.6. Bijdrage tot de plundering van Kongo en tot de neerwaartse spiraal van de economische recessie (fraude en deel van de toegevoegde waarde dat in Kongo blijft)

De fraude (grensoverschrijdend of op de waarde bij de export) en de plundering van een deel van de toegevoegde waarde die Kongo verlaat, vertegenwoordigen winstderving voor het Kongolese Kongo en voeden de neerwaartse spiraal van de economische recessie.

3.6.1. Grensoverschrijdende fraude met Rwanda : vergelijkende voordelen van het voor de export van coltan belastingsvrije Rwanda ­ omvang daarvan

Rwanda heeft voor geëxporteerde ertsen een belastingsvrij stelsel ingevoerd : dat zorgt voor vergelijkende voordelen, bovenop andere voordelen zoals een wegennetwerk, een luchthaven die in goede staat verkeert en een banksysteem dat werkt.

Van een productie die op 150-200 ton per maand wordt geschat, wordt er 45 ton aangegeven (204) en wordt er 100 à 150 ton (al dan niet door militaire circuits) gesmokkeld (205). Smokkel met prauwen, vrachtwagens of vliegtuigen vertegenwoordigde een directe « winst » van 1 000 à 1 500 US dollar per ton voor de fraudeurs tijdens de periode van het monopolie, met andere woorden een totale winst op 150 ton per maand die gelijk is aan 1,5 miljoen US dollars winstderving voor de Kongolese fiscus.

Een van de streefdoelen van het exportmonopolie was het controleren van de uitgaande stromen om te trachten de smokkel naar Rwanda en de fraude bij de exportaangiften in te perken en de fiscale inkomsten van de RCD-Goma te doen toenemen. Het exportmonopolie heeft de fraude slechts één maand kunnen inperken, aangezien Rwanda een belastingsvrij stelsel had en de economische operatoren (kleine handelaars) er belang bij hadden om hun ertsen aan de andere kant van de grens te gaan verkopen. Het monopolie heeft Rwanda bepaalde geïnde inkomsten ontnomen in de vorm van belastingen vanwege de RCD-Goma (206).

3.6.2. Fraude op de exportwaarde van producten als strategie om het bedrag van de export te doen afnemen

Een tweede soort van haast veralgemeende fraude bestaat al jarenlang : ze bestaat erin de exportwaarde van de producten systematisch te onderwaarderen ten einde minder belastingen te betalen (207). Volgens bepaalde schattingen zou dat systematisch onderschat worden.

Die soort van fraude beantwoordt aan een logica van minimalisatie van de transactiekosten voor de economische operatoren in een land waar de belastingen en de import- en exportkosten talrijk (208) en zwaar zijn, en waar de kosten voor corruptie daar nog bovenop komen. Dat systeem heeft perverse effecten :

­ een winstderving voor de Staat die gecompenseerd wordt door een verhoging van de belastingen (met name op import) en het eisen van bijkomende « matabishi » : die praktijk voedt de spiraal van « vermindering van de inkomsten van de Staat ­ toename van de corruptie » in een win-win-relatie voor alle betrokken partijen;

­ kapitaalvlucht : die exporttransacties worden financieel geregeld op buitenlandse rekeningen (als gevolg van de ineenstorting van het Kongolese banksysteem) en slechts een deel van de bedragen komt (onofficieel) terug het land binnen.

3.6.3. Evaluatie van de omzet inzake coltan en de verdeling van de toegevoegde waarde

a. Voor de Kongolese circuits

Hoe wordt de toegevoegde waarde binnen het coltancircuit verdeeld (gaande van de delver tot de grote coltanverwerkingsbedrijven) ?

Het coltancircuit en de toegevoegde waarde die in elke stap van de keten wordt gegenereerd (van de exploitatie tot de export) wordt goed beschreven in het artikel van Didier de Failly : « Le coltan : pour comprendre » (209).

Volgens de auteur verkocht de delver op het moment dat de coltanprijs erg hoog was (november en december 2000), zijn coltan aan 7 à 10 US dollar per kilogram en werd die in de grote mijncentra van Mwenga en Kamituga voortverkocht tegen een prijs van 40 à 60 US dollar/kilogram en in de grote steden van Bukavu tegen een prijs van 60-80 US dollar/kilogram (210).

De hoogste prijs die Somigl aanrekende bij de export van die coltan was 100 US dollar/kilogram (= 225 US dollar/pond) (211). Die prijs (225 US dollars/pond) vormt het deel van de toegevoegde waarde dat in Kongo bleef. Vergeleken met de pieken die de prijzen hebben bereikt op internationaal vlak, namelijk de 375 dollar US/kilogram die aan de Amerikaanse voorraad van DLA werd toegekend, kan men zeggen dat 60 % van de toegevoegde waarde in Kongo blijft. Die toegevoegde waarde wordt voornamelijk verdeeld op het niveau van de handelaars.

Volgens een grondig onderzoek van Marysse over de verdeling van de toegevoegde waarde binnen het coltancircuit zou het grootste deel van de toegevoegde waarde gerealiseerd worden buiten Kongo, meer bepaald door de traders die op de « spot market » aan de grote coltanverwerkingsbedrijven verkopen (Starck, Cabot, Ningxia, Shoa-Cabot) (212).

Volgens de ramingen van Marysse konden ten tijde van de coltanboom de prijzen van de langetermijncontracten van de grote coltanverwerkingsbedrijven het dubbele bedragen van de prijs die aan de exportfilialen werd aangeboden. Dat betekent dat ongeveer 50 % van de toegevoegde waarde van coltan in Kongo bleef terwijl de internationale traders 50 % van de waarde realiseerden door aan de grote coltanverwerkingsbedrijven te verkopen.

Plaatselijke en internationale traders hebben voordeel gehaald uit de stormloop naar coltan toen de prijzen plotseling stegen. Het moet echter onderstreept dat de 50 % van de toegevoegde waarde die in Kongo blijft, ongelijk is verdeeld over de keten, van de gravers, tot de tussenpersonen, de handelaars en de exporteurs. De graver ontvangt amper 10 à 20 % van de toegevoegde waarde die in Kongo wordt gecreëerd en die naar Kongo terugkomt.

De tussenpersonen strijken 50 % op van de toegevoegde waarde die in Kongo blijft en de exporteur de rest. De tussenpersonen en de traders zijn de twee categorieën die het meest voordeel hebben gehad bij de stijging van de coltanprijzen en de ondoorzichtigheid van de wereldmarkten. Ze hebben echter ook de grootste risico's genomen en hebben ongetwijfeld verlies geleden toen de prijzen daalden.

Die prijzen zijn echter snel gedaald en bedroegen enkele maanden later nog slechts 31 à 33 US dollar/pond. In 2002 stabiliseerde de prijs zich onder het langetermijngemiddelde en bedroeg hij 22 US dollars/pond. De prijs blijft dalen. De handel is nog steeds rendabel voor verrijkte en voorbewerkte grondstoffen (met andere woorden voor een gehalte van 25 à 30 %). Het gedeelte van de toegevoegde waarde dat in Kongo blijft bij dergelijke lage prijzen is ongetwijfeld groter en moet rond de 80% (213) liggen.

Kan er een relatie worden gevonden tussen de circuits waarvan het grootste deel van de toegevoegde waarde Kongo verlaat en de mogelijkheid dat die toegevoegde waarde gebruikt wordt om de oorlog te financieren ? In het geval van de traders en bepaalde lokale tussenpersonen hebben we geen aanwijzingen dat die relatie bestaat.

b. Voor de circuits die van fiscale voordelen genieten of die geen belastingen betalen

Het gedeelte van de toegevoegde waarde dat terugkomt naar Kongo vermindert naargelang de circuits minder belastingen betalen [dat is bijvoorbeeld het geval bij Eagle Wings (214)], ze over hun eigen exploitatieterreinen beschikken en ze hun eigen arbeiders tegen minimale loonvoorwaarden aanwerven (dat is het geval bij Eagle Wings, MHI of Rwanda Metals) (215).

In het geval van het Rwandese leger, dat krijgsgevangen, dwangarbeiders of zijn eigen soldaten inzet, zijn eigen transportmiddelen gebruikt en geen belastingen betaalt, kan men bevestigen dat het voordeel trekt uit de volledige toegevoegde waarde die bij elke stap van het circuit wordt gerealiseerd, gaande van de delving, over het transport, tot verzending van coltan naar het buitenland. De plundering is in dat geval maximaal en de exploitatie is illegaal. Waar wordt die toegevoegde waarde in geïnvesteerd ? In het buitenland ? Wordt ze gebruikt om de oorlog te financieren ? Uit informatie van het panel van de Verenigde Naties blijkt dat die relatie voor het Rwandese militaire circuit bestaat.

c. Evaluatie van de plundering door het Rwandese leger en van de financiering van de oorlog in Kongo

Volgens sommige ramingen zou de firma Great Lakes Metals, die gecontroleerd wordt door het APR, in het jaar 2000 1 200 ton coltan hebben geëxploiteerd en geïmporteerd (216). Dat zou inkomsten hebben opgebracht voor een bedrag tussen 80 en 100 miljoen (217). Die inkomsten komen overeen met het officiële budget dat Rwanda in 2000 besteedde aan militaire uitgaven (218).

De illegale exploitatie en de plundering door bepaalde Rwandese circuits in Kongo financieren de oorlog. Hoogsteyns schat dat de inkomsten uit coltan 60 tot 70 % van de oorlogsinspanning in Kongo financieren (219). De kosten van de oorlog in Kongo zouden ongeveer 140 miljoen US dollar bedragen per jaar (220).

3.6.4. Conclusies

De fraude zorgt voor een winstderving voor de Kongolese Staat en moedigt de kapitaalvlucht naar het buitenland aan. Men schat dat de plundering van coltan betrekkelijk groot was ten tijde van de stijging van de coltanprijs (gaande van 50 tot 100 % (voor het militaire circuit). Men schat dat sinds de daling van de internationale coltanprijs het grootste deel van de toegevoegde waarde in Kongo blijft wat de Kongolese circuits betreft, maar de plundering blijft maximaal voor het Rwandese militaire circuit, dat de erts delft, het exporteert en zijn eigen agenten en middelen inzet.

Men kan besluiten met het overnemen van de vaststelling van Marysse die zegt dat de toegevoegde waarde waarschijnlijk door de internationale traders gerealiseerd werd zonder gedeeltelijk teruggestort te zijn aan de Kongolese economie. Sommige gewestelijke (militaire en burgerlijke) en internationale traders hebben van de coltanboom geprofiteerd en het grootste gedeelte van de winsten daarvan ingepalmd. Nochtans moet men ook vaststellen dat Kongo in termen van de totale verkoop voor de wereldsector van de behandeling van tantalium de mogelijkheid geboden heeft voor een interessant, gemakkelijk en snel antwoord op de plotselinge hausse van de vraag naar coltan, maar niet beschouwd wordt als een bron van stabiel aanbod van coltan.

Kongo heeft zijn marginale positie teruggevonden die hij voordien had op de coltanmarkt, en geen ernstige investeringen op lange termijn kan aantrekken als gevolg van zijn instabiliteit (221). Beantwoordt de plotselinge interesse van Amerikanen, Engelsen, Duitsers of Zuid-Afrikanen voor de coltansector bij de prijshausse aan de wil om op lange termijn in de streek te investeren.

3.7. Criminele circuits in de exploitatie en de verhandeling van coltan

Het eindrapport van het team van deskundigen van de Verenigde Naties beschrijft de criminele rol van het elitenetwerk dat verbonden is met het Rwandese leger. Dat haalt een aanzienlijk voordeel uit het microconflict door een zichzelf financierende oorlog te voeren, met als doel economische controle uit te oefenen op bepaalde regio's. Dat netwerk werkt dankzij de samenwerking van verschillende instellingen, zoals het Rwandese leger, het Bureau-Kongo en de RCD-Goma. Dat netwerk heeft banden met internationale criminele netwerken (voor transport, zoals Victor Bout, voor het uitgeven van vals geld, zoals Sanjivan Ruprah en Mwamba Nosi). De economische controle wordt verwezenlijkt door het uitoefenen van militaire controle over de delvingsterreinen en het transport. Die activiteiten brengen inkomsten en voordelen op die de kas van het Bureau-Kongo (de commerciële vleugel van het APR) spijzen, waardoor de oorlog in Kongo kan worden gefinancierd (222).

De door militairen gecontroleerde en georganiseerde mijnexploitatie heeft zeer ernstige economische, sociale en humanitaire gevolgen (223).

Ze heeft een negatieve impact op de hele plaatselijke economie, zowel voor de economische operatoren, die van de markt worden verdreven door de militaire circuits, en de nieuwe politieke autoriteiten van de RCD-Goma, die beroofd worden van inkomsten, als voor de bevolking, die het slachtoffer is van diefstal, vernieling van de oogst, afpersingen enz. Die militaire circuits maken gebruik van gevangen genomen arbeidskrachten (soms kinderen) of arbeiders die gebukt gaan onder moeilijke arbeidsomstandigheden : zijn schenden de mensenrechten. De gewapende confrontaties hebben in het gebied voor aanzienlijke vluchtelingenstromen gezorgd en hebben de geweldspiraal gevoed door de vorming van plaatselijke gewapende zelfdefensiegroepen, de vermenigvuldiging van gewapende milities enz. De gewelddaden zijn vermenigvuldigd (diefstal, verkrachtingen, seksuele diensten, moorden, martelingen, ...) (224).

De grote voedselonzekerheid en het hoge ondervoedings- en mortaliteitscijfer (3,5 miljoen doden in Oost-Kongo sinds het begin van het conflict) zijn uitingen van de ernstige humanitaire gevolgen van het conflict (225).

3.8. Ethische overwegingen en aanbevelingen voor de naleving van de principes van de OESO voor multinationals

In welke mate zijn firma's met activiteiten in Kongo sociaal verantwoordelijk voor de voortzetting van het conflict en de gevolgen ervan ?

Het eerste rapport van de Verenigde Naties vindt dat alle ondernemingen die van nabij of van ver betrokken zijn bij de exploitatie en de verhandeling van de rijkdommen van Kongo, actief of passief medeschuldig zijn aan de voortzetting van het conflict, aangezien ze het conflict voeden en bijdragen tot de schending van de mensenrechten. In het eindrapport maakt het team van deskundigen een onderscheid tussen soorten ondernemingen : enerzijds ondernemingen die actief zijn in criminele netwerken en anderzijds ondernemingen die een inbreuk plegen op bepaalde principes van de OESO ten behoeve van multinationals (226), die betrekking hebben op aanbevelingen op het vlak van publicatie van informatie, werkgelegenheid, bestrijding van corruptie, respect voor het milieu, concurrentie, fiscaliteit, mensenrechten enz.

De naleving van die ethische principes moet een bijdrage leveren tot het scheppen van voorwaarden voor investering en duurzame ontwikkeling. De deskundigen zijn van mening dat de landen die die principes hebben ondertekend, moreel verplicht zijn erover te waken dat de handelsondernemingen zich eraan houden en de gedragscode die ze als juridisch principe hebben aanvaard, niet overtreden (227), ook al hebben ze geen kracht van wet.

Welke onderneming kan zeggen dat ze economische activiteiten in Kongo heeft uitgevoerd zonder dat ze rechtstreeks of onrechtstreeks geprofiteerd heeft van de logica van de oorlog [door al dan niet belastingen te betalen, door erts van gewapende groepen te kopen (228),...] ? Bepaalde ondernemingen nemen actief deel aan het handhaven van een oorlogscontext. Andere hebben zich eraan aangepast. Waarschijnlijk zijn er slechts weinig die zich hebben teruggetrokken omwille van ethische overwegingen.

3.9. Specifieke aanbevelingen voor het coltancircuit

1. Plaats en rol van België in de coltanwinning en -handel :

Er blijven nog enkele Belgen actief in de exploitatie, de handel en het vervoer van ertsen (coltan) in Kongo. Ze hebben Kongolese, Rwandese,... ondernemingen. België heeft nog steeds een dominerende positie als draaischijf voor de handel en de doorvoer van ertsen naar de grote verwerkingsbedrijven in Duitsland en in China. Enkele Belgische ondernemingen blijven actief in de handel, de expeditie, het transport en de opslag van coltan.

Tevens nemen andere Europese landen geleidelijk aan de plaats en de dominante positie over die België vroeger in de handel had (het begin van een trend op lange termijn of is het tijdelijk ?). Het gaat om Nederland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

2. Behalve misschien hier en daar een onderneming, worden Belgische ondernemingen niet beschuldigd van illegale activiteiten, maar wel van onethische praktijken die niet aan de OESO-principes beantwoorden (commercialisering en export van coltan die illegaal gewonnen en verhandeld wordt (fraude), of waarvan de exploitatie een schending is van de mensenrechten, onrechtstreeks de oorlog financiert door het betalen van belastingen, waarbij dwangarbeiders aan het werk worden gezet, ...).

Op welk niveau moet er worden gehandeld in het licht van dit soort betrokkenheid van Belgische ondernemingen bij de oorlog in Kongo ?

Op het niveau van de ondernemingen

­ Uitnodigen tot en aanmoedigen van een nieuwe benadering die gebaseerd is op de sociale en ethische verantwoordelijkheid van de ondernemingen (229). Die benadering moet tegenover het gevaar van de criminalisering van het geheel worden gesteld. Hoe moeten vanuit dat perspectief de activiteiten van de multinationals en de Belgische ondernemingen in het gebied worden aangemoedigd ? Welke voorstellen moeten er worden gedaan aan multinationals (meer gevoelig voor de publieke opinie en voor principes die door verschillende instellingen op het vlak van handel worden afgekondigd) en aan kleine ondernemingen die activiteiten ontplooien in conflictgebieden ? Ondertekening van een gedragscode, bewustmaking ten aanzien van de principes van de OESO, opdat ze kunnen handelen in de richting van een grotere ethische en sociale verantwoordelijkheid.

De sociale responsabilisering van de ondernemingen moet op verschillende institutionele niveaus worden overwogen (zie verderop voor een meer uitgebreide discussie). In België moet de behoefte aan transparantie en informatie zich uiten in een vermenigvuldiging van de controles en het toezicht (op aankoop en verkoop, op import en export, op de financiële verrichtingen van bedrijven die actief zijn in het gebied of die afkomstig zijn uit de conflictzones of de naburige landen, mechanismen in het leven roepen om toezicht te houden op de commerciële circuits (ministerie van Economische Zaken, betere samenwerking met de VN, uitwisseling van informatie,...).

Op het niveau van de buitenlandse politiek.

­ Aanmoediging van een regionale benadering van het hulpverleningsbeleid en het economisch beleid (regionalisering van de uitwisselingen, van het belastingsstelsel, ...),

­ Omvangrijke hulp aan het gebied op het vlak van gezondheidszorg, onderwijs, weginfrastructuur, ...

4. DE DIAMANT FILIERE

4.1. Inleiding

Na een situering van de rol en de positie van Antwerpen in de wereldhandel van ruwe diamant (eerste punt) snijdt dit hoofdstuk het probleem van de conflictdiamanten en de smokkel aan (tweede punt), en vervolgens de rol van diamant in de financiering van de huidige oorlog (derde punt), de circuits die de Verenigde Naties als crimineel bestempelt (vierde punt), een raming van de plunderingen van deze circuits (vijfde punt), de sociale en economische gevolgen van de ontwikkeling van de ambachtelijke activiteit. Tot slot analyseren we de diverse voorstellen om op doeltreffende wijze het verschijnsel van de conflictdiamanten te bestrijden : het systeem voorgesteld door de Hoge Raad voor diamant vergeleken met het systeem dat uit de Kimberley-overeenkomsten voortvloeit (zesde punt). En we sluiten het hoofdstuk af met enkele zwakke plekken in het Belgisch systeem die we tijdens de publieke hoorzittingen hebben opgemerkt (zevende punt).

De hoorzittingen van de Senaat hebben zich veeleer geconcentreerd op de Belgische aspecten van de commercialisering van diamant en van het Kimberley-proces, het systeem dat wordt voorgesteld door de Hoge Raad voor Diamant en het Belgische systeem. De exploitatie- en handelscircuits in Kongo kwamen weinig of niet aan bod. Om die reden is het uitgangspunt van dit hoofdstuk de Belgische aspecten, samen met de voorgestelde systemen tot oplossing van het probleem van oorlogs- en conflictdiamant. Slechts enkele passages gaan over de Kongolese aspecten.

4.2. Filières : plaats en rol van België in de diamanthandel

4.2.1. Antwerpen als diamantcentrum

Zo'n 80 % van de in de wereld geproduceerde ruwe diamant ondergaat een fysieke transformatie in Antwerpen. Antwerpen herexporteert 88% van de ingevoerde diamanten. De diamantsector noteert een omzet van 26 miljard dollar. De diamantsector alleen al is goed voor 7 % van de Belgische export. Zo'n 20 jaar geleden was Antwerpen het grootste diamantslijpcentrum ter wereld, maar dat is vanwege de hoge arbeidskosten veranderd. Nu zijn er ook diamantverwerkingscentra in China, Indië, het Verre Oosten en Israël. De helft van de geslepen diamanten komen weer in Antwerpen terecht omdat de stad als groot handelscentrum schaalvoordelen biedt. Alle grote diamantbedrijven hebben vestigingen in Antwerpen aanwezig (De Beers, BHP, Rio Tinto, ASCorp) (230).

De positie van Engeland ten aanzien van Antwerpen wordt bepaald door de import van diamantbedrijf De Beers dat 42 % van zijn diamanten via Antwerpen invoert. En wat Canada betreft, transiteert 65 % van de door BHP gecommercialiseerde diamanten via Antwerpen; 100 % van de diamanten van Rio Tinto dat de Australische productie en een deel van de Canadese productie groepeert, passeert via Antwerpen; 65 % van de diamanten van ASCorp, het conglomeraat actief in Angola, transiteert via België (231).

De onbetwistbare troeven van Antwerpen zijn de banken, de faciliteiten, de ligging in het hart van Europa, het feit dat deze stad hét belangrijkste sorteercentrum van ruwe diamant is. De toegevoegde waarde die Antwerpen creëert, bestaat voornamelijk in het sorteren van diamanten van verschillende oorsprong in partijen van identieke kleur, karaatgewicht en zuiverheidsgraad, de factoren die de prijs bepalen (232).

De internationale concurrentie is een cruciaal gegeven voor ons land, met name met Israël dat markten probeert te veroveren ­ bijvoorbeeld de Kongolese onder Laurent Kabila en de Angolese ­ en een minder strenge regelgeving gelijkend op die welke de Europese Unie voorstelt (233), hanteert. Een andere concurrent is New York dat contracten probeert af te sluiten in Sierra Leone en in Kongo. Dubaï is een nieuw, aankomend diamantcentrum; de Arabische Emiraten werpen zich op als de nieuwe handelscentra voor diamant. En tenslotte heeft Zuid-Afrika zich ook een plaats verworven in de verwerking en de handel van ruwe diamant in Afrika (234).

Deze indicatoren positioneren Antwerpen als handelscentrum voor diamant zowel op het Belgische niveau als mondiaal.

4.2.2. Banden tussen de comptoirs in Kongo en de Belgische ondernemingen hier

Volgens Christian Dietrich is het uiterst moeilijk om de exacte banden tussen de Belgische ondernemingen en de diamanthandelaars die op het grondgebied van de DRC actief zijn aan te tonen, want de diamanten worden door mensen vervoerd en er zijn weinig documenten voorhanden van deze handelstransacties. De diamanten transiteren via netwerken van persoonlijke kennissen en vertrouwenspersonen.

Een Belgisch bedrijf mag dan officieel niet gelinkt zijn aan een comptoir in Centraal-Afrika, tenzij via het plaatje dat op de deur van het Belgisch kantoor is aangebracht of omdat de opdrachtgevers van de comptoir in de naburige kantoren werken. De relaties tussen individuele kopers in de DRC en de Belgische diamantbedrijven zijn uiterst vaag. De meeste van deze kopers zijn geen aandeelhouders in de bedrijven, maar werken veeleer zelfstandig, gefinancierd door buitenlandse investeerders. Die betrekkingen blijven geheim.

Zo is het onmogelijk om te bepalen welke diamantbedrijven in Antwerpen diamanten uit de DRC invoeren of welke bedrijven actief zijn in de handel van Kongolese diamanten ingevoerd door een bedrijf dat alleen vanwege een persoonlijke vriendschap banden heeft. Het spreekt vanzelf dat de diverse schakeringen van de legale diamanthandel op een handige manier geheim gehouden blijven, met name omdat de diamantindustie geen statistieken publiceert over individuele bedrijven. De individuele comptoirs doen geen exclusieve zaken met één enkel bedrijf buiten de DRC. In feite zijn ze vennoot van meer dan vijftig verschillende diamantbedrijven, alleen al in België (235).

De comptoirs in de DRC verkopen diamant aan een groot aantal kopers om hun rendement te verhogen toen de regering alle bedrijven die een exportvergunning ontvingen minimale exporteisen oplegde. Zo vertegenwoordigen de grootste comptoirs een groepering van leveranciers die werken voor verschillende betalers, in België en elders, vanwege het beperkt aantal exportvergunningen die de overheid in Kinshasa na de opheffing van het IDI-monopolie begin 2001 heeft afgeleverd.

Hieronder volgt een niet uitputtende lijst van bepaalde comptoirs die handelsrel"aties hebben gehad met ondernemingen in België en Israël, wat echter geen directe handelsbanden veronderstelt tussen de Kongolese bedrijven en de buitenlandse bedrijven (236) :

· Tofen-Kongo : onbekende leden van het diamantimperium Leviev en sommige aandeelhouders van de Belgische onderneming Omega, ook al is het moeilijk om de exacte aandeelhoudersstructuur te achterhalen. Omega en Servdiam bvba hebben dezelfde kantoren in Antwerpen. Omega importeert regelmatig diamant die van die comptoir afkomstig is.

· IDI-Kongo : International Diamond Industries uit Israël : is de enige leverancier van een onderneming die in Israël gevestigd is.

· Primogem : heeft handelsbanden gehad met Sierra Gem Diamonds in België, maar die bleven beperkt tot sporadische aankopen.

· Ashley : Roni Ben Simhon van RBS in België.

· Millenium : heeft diamant verkocht aan Musa Ahmad van Triple A Diamonds in België. Ze hebben echter geen contractuele banden met elkaar. Triple A is niet hun enige koper.

· International Trading and Diamonds (Intradia) : haar banden zijn onbekend, maar de firma heeft diamanten verzonden naar onder andere Nami Gems in België. De onderneming heeft echter nog andere kopers.

· Kasaï wa Balengela : die comptoir ging in augustus 2002 open. De onderneming Windiam werkt met hen, maar ook Diamond Trading NV.

· Socico : het comptoir ging open in september 2002, maar we hebben geen informatie waardoor we kopers van hen kunnen vermelden.

· Bepaalde comptoirs hebben hun deuren gesloten wegens de zware fiscale druk. Dat geldt voor de comptoir Empire, waarvan de banden onbekend zijn en die de deuren in de loop van 2002 heeft gesloten, alsook voor de comptoir MBC (Minerals Business Company), waarachter Zimbabwaanse belangen schuilgaan en die sinds november 2002 niet meer exporteert.

Volgens de informatie van Christian Dietrich werkt de helft van de comptoirs onder een licentie van Triple A Diamonds en van Sierra Gem Diamonds.

De belangrijke importeurs van diamant uit de DRC zijn :

­ voor 2001, S. Langer Diamant, dat diamanten importeerde van Miba International Diamond Exporters, Windiam bvba, Seber NV dat diamanten importeerde uit Kisangani in 2001 en 2002, Diamond Trading NV, Zurel Bros. NV, Samir Gems NV, Servdiam bvba, Spidiam, Ahmad Diamond Corporation, Sierra Gem Diamonds Co, Triple A Diamonds NV;

­ voor 2000 : Ahmad Diamond Corporation, Sierra Gem Diamonds Co, Triple A Diamonds NV, Aziz Nassour kocht voor ASA Diam.

In 1998 waren er 37 erkende comptoirs, met zowat 200 kopers, maar momenteel blijven er minder dan een tiental comptoirs over, die diamant leveren aan een honderdtal buitenlandse kopers (237).

In oktober 2002 waren er acht comptoirs actief, hoewel maar vijf daarvan als grote exporteurs kunnen worden beschouwd : Ashley, IDI-Kongo, Millenium, Primogem en Tofen. Drie kleinere comptoirs blijven hun werkzaamheden uitoefenen, hoewel hun exportvolume gering is : Kasai wa Balengela, Minerals Business Company (MBC) en Socico (238).

Tevens hebben volgens onze bronnen verscheidene ondernemingen tussen 1997 en 2002 diamanten uit Kongo geïmporteerd.

Over de comptoirs in Kisangani ten slotte hebben we zeer weinig informatie. Van mei tot november 2000 had Aziz Nassour het monopolie in Kisangani. Voor dat monopolie waren er een tiental comptoirs en nu zijn er nog drie.

4.3. Illegale diamanten of smokkeldiamanten en conflictdiamanten

Conflictdiamanten is een term die slaat op zowat 3 % tot 4 % van alle diamant over de hele wereld (239). Smokkeldiamanten zijn goed voor 20 tot 50 % van de in de wereld verhandelde diamanten aldus Peleman (240). Het verschijnsel conflictdiamanten moet worden bekeken in een ruimere problematiek, die van de illegale diamanten of de smokkeldiamanten (241A).

Diamant « vertoont bepaalde kenmerken waardoor dit object bij uitstek in aanmerking komt voor smokkel. Zo is de verhouding tussen volume en waarde uiterst hoog : de edelstenen zijn klein van omvang en zeer gemakkelijk te vervoeren. Vervolgens bevordert het ontbreken van enige betrouwbare structuur, met name in Kongo, natuurlijk de smokkel. En voorts is deze markt relatief ondoorzichtig [ ...] » (241).

Smokkel is een karakteristiek in landen waar de ambtenaren van de besturen niet of zeer slecht betaald worden (242). Op het probleem van de conflictdiamanten, aan het licht gebracht in het rapport-Fowler, reageerde de Hoge Raad voor Diamant met een proactieve houding. De Raad stelde voor om de aandacht te concentreren op de problematische Afrikaanse landen, te weten Angola, Sierra Leone en Kongo en een systeem van certificering en elektronische gegevenstransmissie in te voeren om aldus de gegevens te registreren, te verifiëren en te controleren (zie paragraaf Kimberleyproces) (243). Dit proces is bedoeld om in de eerste plaats de conflictdiamanten en niet de smokkeldiamant aan te pakken. De initiatieven van de Hoge Raad voor Diamant en de Kimberley-overeenkomsten botsen in meerdere opzichten met de regelgevingen die de vrije concurrentie binnen de Europese Unie waarborgen en met de Cotonou-overeenkomsten met de ACS-landen.

De commissie bespreekt de illegale exploitatie van grondstoffen die ertoe bijdraagt dat de oorlog in Kongo blijft duren : hoe evalueert men het probleem van de smokkeldiamant (hoofdzakelijk diamant uit Kisangani, waarvan het inkomen de inzet was van bloedige gevechten tussen de Rwandese en Oegandese troepen) en de omvang van het probleem van de illegale diamant, de smokkeldiamant ?

4.3.1. Hoe hoog kan de smokkel worden ingeschat en wat zijn de onderliggende mechanismen van de smokkel ?

Tot midden de jaren 90 exporteerde Kongo officieel diamanten voor een bedrag tussen 200 en 250 miljoen US dollar (volgens de cijfers gepubliceerd door het Centre National d'Expertise). Intussen zijn die cijfers verdubbeld. Volgens Peleman zijn die officiële cijfers echter een grove onderschatting en zouden ze twee, drie, of zelfs vijf maal hoger liggen en goed zijn voor enkele miljarden (244).

Onderstaande tabel geeft de belangrijke verschillen aan tussen de export in de DRC en de import in België. Er zijn verscheidene verklaringen voor die verschillen.

Er is fraude op het niveau van de uitvoervolumes (de diamantairs trachten een bepaalde handels- en exportvolume te handhaven om te beletten dat de comptoir zou gesloten worden op beschuldiging van fraude). Dat vertaalt zich deels in een verschil tussen de statistieken van de uitvoer uit de DRC en die van de invoer in België. Anderzijds kan er worden gefraudeerd met de waarde van de geëxporteerde diamanten, om minder belastingen te betalen. Tevens is het mogelijk dat er in de jaren 90 een trend was om de diamanten bij de invoer te hoog te waarderen, nog maar eens om minder belastingen te betalen op de winst. Het belastingsysteem in België werd herzien, en dat heeft die neiging tot overwaardering beperkt. Ten slotte kan fraude worden gepleegd in verband met de herkomst van de diamanten uit Kisangani, Angola of Brazzaville bijvoorbeeld. Het is mogelijk dat de aangifte geen melding maakt van het land van herkomst, wanneer het onbekend is.

Export uit de DRC
­
Exportations en Belgique
Import in België
­
Importations belges
Karaat
(miljoenen)
Carat
(millions)
USD
(miljoenen)
USD
(millions)
USD/karaat
USD/carat
Karaat
(miljoenen)
Carat
(millions)
USD
(miljoenen)
USD
(millions)
USD/karaat
USD/carat
1995 21,8 377 17,29 18,6 646 34,73
1996 21,9 388 17,71 15,1 667 44,17
1997 21,7 386 17,78 15,8 553 35,00
1998 26,0 450 17,30 20,8 614 29,51
1999 20,1 289 14,37 23,4 758 32,39
2000 16,0 234 14,62 17,0 629 37,00
2001 17,1 273 15,96 19,6 495 25,25

Bron : Regering van Kongo, officiële statistieken en gegevens van de Hoge Raad voor Diamant, Antwerpen.

De smokkel op basis van de exportstatistieken van Kongo en van de importstatistieken van België is slechts een raming. De smokkeldiamant wordt immers ook doorgevoerd via de buurlanden, zoals ook diamant die in bepaalde buurlanden wordt geproduceerd, via Kongo wordt doorgevoerd. Zo worden de diamanten uit Kongo afgezet via diamantproducerende buurlanden als Angola, de Centraal-Afrikaanse Republiek en Tanzania en via niet-producerende landen als Rwanda, Oeganda, Burundi, Kongo-Brazzaville en Zambia. Het exacte volume van illegale diamant dat via de buurlanden van Kongo wordt uitgevoerd is moeilijk te bepalen, want ook Angola en de Centraal-Afrikaanse Republiek zelf zijn op hun beurt slachtoffer van de frauduleuze afzet van zelf geproduceerde diamanten naar de buurlanden (245).

Volgens de Hoge Raad voor diamant is smokkel overwegend het gevolg van economische redenen (aangeboden prijs, soms minder bij een monopolie of voor multinationals) : de afzenders maken hun keuze op basis van een kosten-batenanalyse. Diamantairs verkiezen echter de legale weg boven smokkel, omdat de partijen tientallen miljoenen euro's vertegenwoordigen en de kosten bij smokkel hoog kunnen oplopen : bijvoorbeeld het risico op verlies van een onverzekerde partij diamanten die verscheidene miljoenen US dollar waard is en ook de kosten om de diamanten via Rwanda of Burundi te moeten verkopen zijn hoger dan een verkoop via Kinshasa (246).

De fraude en het probleem van de conflictdiamanten begint op het terrein, op het laagste niveau en zet zich door op het niveau van de handelaars, de comptoirs, de exportagenten, ... en moet worden gezien in de algehele context van een land dat wordt gekenmerkt door een wijdverbreide corruptie en armoede. Peleman treedt Misser bij in zijn analyse : de smokkel is het product van een omgeving, een context. Het probleem van de smokkel op het niveau van de export en de transit aanpakken zal het niet oplossen, wanneer de belangen om te frauderen groter zijn dan om de regels na te leven. Geen enkel van de huidige ingezette middelen laat toe de fraude en nog minder de conflictdiamanten efficiënt te bestrijden.

4.3.2. Conflictdiamant : diverse definities

Volgens Christian Dietrich werd nooit een duidelijke definitie gegeven van wat conflictdiamant is en verschillen de definities al naargelang ze afkomstig zijn van de Verenigde Naties, de NGO's of van Kimberley. Diamanten die de oorlog financieren worden meestal als conflictdiamanten beschouwd, tegenover de diamanten die als « wettig » worden beschouwd en die door wettige regeringen worden verhandeld. Voor de Verenigde Naties zijn conflictdiamanten diamanten die onder een embargo vallen. De handel in diamant waarop sancties van de Verenigde Naties rusten wordt dan op internationaal niveau als illegaal beschouwd. Naar die maatregel verwijzen importlanden zoals België.

Volgens de NGO's is conflictdiamant echter een ruimer begrip, te weten alle diamant die de oorlog financiert, zowel aan de kant van de rebellen en van de buitenlandse legers die bij het conflict betrokken zijn als aan de kant van de regeringen. Die definitie wordt al dan niet uitgebreid tot de diverse groepen, al naargelang de internationale legitimiteit van de overheden en al naargelang de legitimiteit van de oorlog. In het geval van de DRC, kan men diamant die gecommercialiseerd wordt door autoriteiten die werden ingesteld door de RCD-Goma of door de MLC en die wettelijk erkend werden door de akkoorden van Lusaka als wettig en wettelijk beschouwen ? Diamanten die gecommercialiseerd worden door de buitenlandse, het Rwandese en het Oegandese leger blijven echter onder de definitie van conflictdiamant vallen. Welke legitimiteit kan men ten slotte toekennen aan de diamanten die door de regering in Kinshasa worden gecommercialiseerd ?

Alles hangt af van het internationale waardeoordeel over die handel, over de aard van het conflict, over hoe legitiem men die oorlog acht (het probleem van de « rechtvaardige » oorlog). In zijn eerste rapport over de illegale exploitatie van de rijkdommen van Kongo, beschouwde het panel van de Verenigde Naties diamant die gecommercialiseerd werd in zones die onder controle stonden van de rebellen (zoals in Kisangani) als conflictdiamant. Hoe kan die visie van de Verenigde Naties op internationaal gebied worden vertaald in termen van legaliteit ?

In zijn definitie van conflictdiamant verwijst het Kimberley-proces eens te meer naar de resoluties van de Verenigde Naties : « Conflictdiamanten zijn ruwe diamanten die worden gebruikt door rebellenbewegingen en hun bondgenoten om een conflict te financieren, met als doel een wettige regering ten val te brengen, zoals beschreven door de resoluties van de Verenigde Naties. Het Kimberley-proces reikt hulpmiddelen aan (certificering van herkomst, ...) om op efficiënte wijze te bepalen of een diamant legaal of niet legaal is, maar volgens de NGO's draagt het onvoldoende bij tot een werkelijke oplossing van de conflicten en tot het bestrijden van de processen die de cyclus van geweld voeden (247).

4.3.3. Hoe legaal of illegaal zijn bepaalde diamanten ?

De vraag of diamant legaal of illegaal is krijgt een ander antwoord naargelang van het niveau waarop ze wordt gesteld : in Kongo zelf hangt de legaliteit van diamant af van de periode, op internationaal niveau erkennen de regels van de Wereldhandelsorganisatie alleen diamant die onder een embargo valt als illegale diamant, wat neerkomt op een beperking van de handel die door de Verenigde Naties wordt opgelegd. Op Belgisch of Europees niveau verschillen de begrippen; de akkoorden van Kimberley hebben eveneens een eigen definitie voor illegale diamant.

Op Kongolees niveau

Tot in augustus 2000 moest alle ruwe diamant via de Comptoir national d'expertise passeren om er te worden geschat en om fiscale redenen. Er waren in het land drie bureaus erkend, dat van Kinshasa, dat van Kisangani en dat van Goma, de drie erkende uitvoerplaatsen voor in Kongo geproduceerde diamant. De CNE reikte een douanedocument uit waaruit bleek dat de belastingen effectief betaald waren en dat de exporteur het recht gaf vrij over zijn goederen te beschikken. Onder de CNE was alleen de diamant die via die comptoir (of via één van de erkende provinciale kantoren, zoals dat van Kisangani of Goma) kwam legaal in Kongo, de andere werden als illegaal beschouwd. In Kongo werd dus alle diamant die niet via een bureau van de CNE was geëxporteerd, als illegaal beschouwd.

Toen de oorlog uitbrak hebben rebellen of buitenlandse legers Kisangani en Goma ingenomen. Zolang de akkoorden van Lusaka niet ondertekend waren, hadden de autoriteiten die door de rebellen in Kisangani en in Goma ingesteld waren, geen politieke legitimiteit. Bijgevolg was alle diamant die uit de bureaus van de CNE in Kisangani of Goma kwamen illegaal en werd hij als oorlogsdiamant beschouwd. Na de ondertekening van de akkoorden van Lusaka werden de autoriteiten die door de rebellen waren ingesteld opnieuw als legitiem beschouwd.

Het Centre national d'expertise werd op 2 augustus 2000 gesloten en liet de markt over aan de Israëlische onderneming IDI, die een uitvoermonopolie kreeg dat amper 6 maanden standhield : alleen diamant die via die onderneming werd uitgevoerd, werd als legaal beschouwd. Daarna zag een andere instelling het daglicht, de CEEC, die sinds maart 2002 in Kinshasa actief is. In principe is elke diamant die uit Kongo afkomstig is en die niet via het bureau van de CEEC in Kinshasa het land verliet, illegaal (er bestaat nog geen provinciaal bureau in Kisangani of in Goma, zoals onder de CNE het geval was).

Op internationaal niveau

Krachtens de vrijhandel van producten tussen de Afrikaanse landen onderling en in de Europese Unie, bestaan er geen voorwaarden voor diamant op het niveau van de internationale handel : er is op internationaal niveau vrij verkeer voor smokkel- en oorlogsdiamant, alsook voor illegale diamant, tenzij de invoer ervan beperkt wordt door een embargo. Elke diamant afkomstig uit een niet-producerend land is illegaal, zo ook diamanten uit een producerend land onder embargo (Angola, Sierra Leone, Liberia) (250).

De Wereldhandelsorganisatie erkent dus de legitimiteit van diamanten die zijn uitgevoerd door niet-producerende landen : in het raam van de regelgeving van de Wereldhandelsorganisatie, de handelsovereenkomsten van Lomé of van de Europese Unie hebben landen zoals Rwanda of Oeganda het recht diamanten die niet op hun grondgebied zijn gewonnen te exporteren. België heeft geen wettelijke basis om de invoer uit niet-producerende landen te weigeren : de invoer is niet illegaal (251), zolang het land van oorsprong producent is en niet onder een handelsembargo werd geplaatst.

Antwerpen beschikt niet over de juridische middelen om diamanten met als landen van herkomst Rwanda of Oeganda en als land van oorsprong Kongo te weigeren, ook al komen ze uiteindelijk uit Kongo, maar transiteerden ze bijvoorbeeld niet via Kinshasa, want een document dat de oorsprong certificeert is wettelijk niet verplicht. Het normale certificaat van oorsprong is een douanedocument dat wordt afgegeven aan alle douaneposten (252).

« De Europese douanewetgeving vereist dit document niet. Ze vraagt alleen een declaratie conform het enig document. Als deze declaratie in orde is, worden er geen vragen gesteld. » We kunnen besluiten dat het expertisecertificaat voor uitvoer dat wordt uitgereikt door de CEEC in Kongo geen betekenis heeft voor de invoer in België. België heeft ook geen juridische middelen om de invoer van die diamant, die in Kongo als illegaal wordt beschouwd, te stoppen.

Legaliteit en illegaliteit van de diamanten onder de Kimberley-akkoorden

Kimberley vult dit juridisch vacuüm op door het exporterend land te verplichten alleen officieel ingevoerde diamanten uit te voeren (253). De handel wordt beperkt tot de landen die het akkoord ondertekend hebben : als illegale diamant wordt dan beschouwd alle diamant met als oorsprong of herkomst een land dat de akkoorden niet heeft ondertekend.

4.4. Bijdrage van de diamant tot de oorlogsfinanciering en het aanhouden van het conflict; rol van de geheven belastingen en van sommige concessieverleningen

4.4.1. Financiering van de oorlog door belastingen op diamant en door de hoge bedragen van de vergunningen

President Laurent-Désiré Kabila verleende de Israëlische firma IDI Diamonds een exportmonopolie naar Tel-Aviv dat van september 2000 tot april 2001 standhield.

De overheid haalt inkomsten uit diamant, door het heffen van belastingen op de uitvoerwaarde (3 %) en de verlening tegen betaling van vergunningen aan de aankoopcomptoirs. Volgens Misser is het belastingvolume te gering in verhouding tot de oorlogskosten (met name die van de Zimbabwaanse steun : tot 300 miljoen US dollar per jaar). Misser treedt de scepsis bij van Leclerq die meent dat de diamantairs niet rechtstreeks betrokken zijn bij de wapensmokkel, tenzij via het Israëlische circuit, bij het verlenen van exportmonopolie aan IDI Diamonds (254).

Volgens Dietrich kreeg de Israëlische firma, International Diamond Industries (IDI), geleid door Dan Gertler, in juli 2000 immers een 18 maanden durend monopolie op de uitvoer van diamanten uit de DRC toegewezen via dochteronderneming IDI-Kongo. Het monopolie werd van kracht 30 dagen na de ondertekening van de overeenkomst en werd ingetrokken in april 2001, hoewel de firma haar aankoopactiviteiten voortzette. Op het tijdstip van de ondertekening verdedigde de minister van Mijnbouw in de DRC, Bishikwabo Chubaka, het monopolie op de uitvoer van diamanten.

Ondanks de beweringen van de vertegenwoordigers van de regering die de overeenkomst verdedigden als een middel om de uitvoer van conflictdiamanten te voorkomen en de staatsontvangsten te verhogen, diende het contract in werkelijkheid om voldoende liquiditeiten op te leveren voor de oorlogsinspanningen en voor het verkrijgen van militaire assistentie, vermoedelijk van de Israëli's (255).

Het opleggen van dit monopolie had zware gevolgen voor de Kongolese diamantmarkt. De exportovereenkomst die verleend werd aan IDI-Kongo valt samen met het intrekken door de regering van alle andere vergunningen die normaal nog geldig waren tot eind 2000. De buitenlandse doorverkopers moesten de DRC uit, aangezien hun vergunningen geannuleerd waren. De ambachtelijke delvers (creuseurs) en de lokale négociants konden hun activiteiten voortzetten, maar moesten hun productie aan IDI-Kongo verkopen. Aangezien de meeste lokale négociants hun producten aan IDI-Kongo weigerden te verkopen, nam de fraude geweldig toe.

De concurrenten beschuldigden het monopolie alleen stenen van topkwaliteit te kopen en prijzen aan te bieden onder het marktgemiddelde voor dimanten van mindere kwaliteit. De smokkel die daarvan het gevolg was naar de Republiek Kongo-Brazzaville nam toe. Het einde van het IDI-monopolie bij het begin van 2001 luidde het aantreden van nieuwe comptoirs in, waarvan de meeste al vóór de aankomst van IDI in de DRC actief waren. Die comptoirs moesten 250 000 US dollar aan rechten betalen en voldoen aan een minimale exportvereiste van 4 miljoen US dollar US per maand. Haalden ze dat niet, dan kregen de comptoirs een boete opgelegd. Begin 2002 onderwierp de regering de comptoirs aan een draconisch fiscaal stelsel. De regering hanteerde prestatiecriteria over het eerste kwartaal van 2002.

Nagenoeg alle comptoirs werden beboet wegens hun ondermaatse prestaties en omdat ze geen regelmatig activiteitenrapport konden voorleggen. Die comptoirs maakten er hun beklag over dat ze voor een antifraude eenheid moesten betalen, hoewel die niet operationeel was, en dat de fraude van exporteurs die zonder vergunning in de DRC actief waren zorgde voor oneerlijke concurrentie (256).

Tevens is Kisangani volgens Marysse en André als diamantstad een twistpunt in de oorlog. Zoals we eerder hebben gezien, is het heel moeilijk de opslagplaatsen en de diamantmijnen militair te controleren, zoals het ook moeilijk is de circuits te controleren. Voor het Rwandese leger was het vooral belangrijk controle uit te oefenen over de belastingen (257) op de comptoirs van Kisangani en op bepaalde mijnen (258).

In Kisangani hebben twee comptoirs een monopolie gekregen toen de stad onder Rwandese controle stond. De belastingen keerden naar Rwanda terug, zoals waarschijnlijk ook een deel van de toegevoegde waarde van de door Rwanda geherexporteerde diamant. Op een omzet die op 36 miljoen US dollar wordt geraamd, bedragen de belastingen 2 miljoen US dollar. De Oegandezen controleerden de stad niet, maar wel de omgeving van Kisangani. Volgens bepaalde ramingen bedroeg het aandeel in de toegevoegde waarde van de diamanthandel van Rwanda en Oeganda respectievelijk 7 en 8 miljoen US dollar per jaar (259).

Financieren de diamanten van Kisangani mee de oorlog ? Bij de oorlog in Kisangani werd gevochten voor de controle over de exportroutes, de comptoirs en de belastingen (260).

Beide gevallen, het monopolie dat door de regering van Kinshasa wordt toegekend aan IDI Diamond en het monopolie dat in Kisangani wordt toegekend aan de Libanese comptoirs zijn schoolvoorbeelden van de manier waarop de diamanthandel de oorlog financiert.

4.4.2. Oorlogsfinanciering door aderlatingen en door verlening van bepaalde concessies

In 1997 stuurde Miba een brief naar de Belgolaise waarbij de mijnonderneming de bank gelastte via de Citibank en een Rwandese bank, de BCDI, een bedrag van 3,5 miljoen US dollar te storten op de rekening van Comiex, de firma van de heer Laurent-Désiré Kabila (261).

Later heeft Miba nog heel veel aderlatingen moeten ondergaan, wat werd aangeklaagd door de vakbonden van het mijnbedrijf, en ook het wagenpark werd geroofd, enz (261A). De productie van Miba daalde drastisch en er werd gedesinvesteerd. Het eindrapport van de deskundigen van de Verenigde Naties klaagt praktijken van verduistering aan door bepaalde autoriteiten van Miba (262).

Een joint-venture tussen de Zimbabwaanse firma Osleg en het bedrijf van Kabila ­ Comiex ­ gaf aanleiding tot het ontstaan van Sengamines, waarvan de aandeelhouders leden van het Zimbabwaanse leger en defensie zijn. Sengamines eigende zich de concessie van de kimberlietpijp van Tshibwe toe, waarvan de exploitatie contractueel werd opgedragen aan de onderneming Oryx.

Volgens Misser zou een diamantconcessie in Tshikapa een rol hebben kunnen spelen in de financiering van de oorlog door verscheidene mensen uit het Namibische leger en anderen die banden hebben met wapenhandelaar John Bredenkamp als vennoten te verenigen (263).

Het mijnbedrijf Miba werd aldus een van zijn belangrijkste diamantaders ontnomen, beschouwd als reserve, en moest zich tevreden stellen met de exploitatie van het afval (264).

Hoewel de prijs die betaald is voor de concessierechten gediend zou hebben om de militaire hulp van Zimbabwe te financieren, is de productie van Sengamines zo gering dat men moeilijk kan beweren dat de exploitatie van deze pijp een doorslaggevende rol zou gespeeld hebben in de huidige financiering van de oorlog in Kongo.

4.5. Schatting van de plunderingen op de toegevoegde waarde van diamant

Fraude op de waarde kan worden beschouwd als een vorm van plundering. Die vond plaats bij de uitvoer. Fraude kan voor een stuk worden gemeten door het verschil te nemen tussen de waarde waarop de diamanten bij de export uit Kongo door het Centre national d'expertise worden geschat en hun waarde die bij de import door de experts van het Ministerie van Economische Zaken wordt geraamd : het eerste bedrag is kleiner dan het tweede. Waarom ? Om minder belastingen op de uitvoerwaarde te betalen, waarbij sommige personen « overhaald » werden sommige waarden te corrigeren. Zoals Mark Van Bockstael vaststelt is de uitvoerwaarde steeds kleiner dan de reële waarde, te verklaren door de exportbelasting (265).

In Kongo kunnen de comptoirs slechts 80-85 % van de aan Antwerpen gevraagde waarde betalen als ze via de officiële weg exporteren, want met de rest van de marge dekken ze de exploitatiekosten van de comptoirs en de diverse exportbelastingen, de prijs van de vergunning, enz. (266).

De toegevoegde waarde wordt als volgt verdeeld binnen de filière : 50 % gaat naar de ambachtelijke delver en de organisatie rond de mijn en zo'n 30 % gaat naar de tussenhandel (267).

Er moet rekening mee worden gehouden dat voor andere artisanale circuits de toegevoegde waarde ongelijk over het circuit wordt verdeeld.

4.6. Criminele netwerken

Volgens Peleman zouden sommige diamantairs banden hebben met wapensmokkelnetwerken. Vertegenwoordigers van de Antwerpse diamantindustrie zouden banden hebben met circuits die Al Qaeda financieren. « We hebben te maken met gespecialiseerde criminele netwerken die zich in de conflictgebieden hebben ingewerkt. Ze hebben rechtstreekse toegang tot de opstandige regimes of de rebellenleider, tot de internationale markten en de financiële systemen. Er zijn ook banden met de Russische georganiseerde misdaadmilieus en met Al Qaeda » (268).

Daarover ondervraagd lijkt de Hoge Raad voor diamant deze beschuldigingen echter af te wijzen, bij gebrek aan bewijzen. De procureur des Konings is bezig met een onderzoek, met name naar de wanpraktijken van Ossaily en van Nassour en hun vermeende banden met Al Qaeda (269).

Op de vraag of over bepaalde ondernemingen die in het VN-rapport worden vernoemd in België een gerechtelijk onderzoek loopt, antwoordt Johnny Capelle, hoofd van de douanediensten, dat reeds op het einde van de jaren 80 en in het begin van de jaren 90 onderzoek werd gedaan, dat tot bepaalde vaststellingen heeft geleid maar waaruit geen belangrijke fraude is gebleken. De recente beschuldigingen werden doorgespeeld aan de Nationale Directie Opsporing van de douane en zullen worden onderzocht in subcommissies waarvan Justitie en Economische Zaken deel uitmaken om na te gaan of er voldoende aanwijzingen zijn om een onderzoek op te starten. De band met het terrorisme is een zaak voor Justitie (270).

4.7. Sociale gevolgen

Drie tot vier miljoen mensen, voornamelijk kinderen, werken in de informele diamantsector en wellicht nog meer gezien de zeer slechte economische omstandigheden. Kinderarbeid is dus een probleem, maar het is een pijler van een overlevingseconomie (271).

Deze activiteiten zijn gericht op louter overleven, de ambachtelijke delvers leven namelijk in zeer grote armoede. Die diamantdelvers nemen een plaats in de mijnexploitatie in die hoe dan ook niet rendabel is voor de mijnindustrie.

Volledige sites raken aldus verwoest. Van Bockstael stelt voor dat er in het raam van de ontwikkelingssamenwerking om deze landen terug economisch op het spoor te helpen inspanningen zouden worden gedaan om die gronden die door de opdelvingen verwoest werden opnieuw vruchtbaar te maken (272).

4.8. Kimberleyproces

4.8.1. Proactieve houding van Antwerpen : een onvervalsbaar systeem van certificering van oorsprong om het probleem van de conflictdiamanten in Angola, Sierra Leone en Kongo op te lossen

Vanaf januari 2000 neemt de Hoge Raad voor diamant een proactieve houding aan tegenover het probleem van de conflictdiamanten, met name in Angola of in Sierra Leone. Hoe kon de problematiek van conflictdiamanten doeltreffend worden aangepakt zonder de bevolking, door het opleggen van handelsembargo's, hun vitale bestaansmiddelen te ontnemen ? Of hoe kon een certificeringssysteem worden ingesteld waardoor de voorwaardelijke embargo's opgeheven konden worden (in het geval van Angola of van Sierra Leone werd een certificeringssysteem als voorwaarde voor het lichten van het embargo gesteld).

Waaruit bestaat het voorstel van de Hoge Raad voor diamant ? Het komt er op neer dat in de Afrikaanse landen waar het probleem zich voordoet een lokale structuur van het type Diamond Office in Antwerpen wordt opgezet om een onafhankelijke evaluatie van de diamant mogelijk te maken. Vervolgens worden nieuwe onvervalsbare certificaten van oorsprong ingevoerd en wordt er tussen invoer- en uitvoerland contact gehouden door middel van een document van invoerbevestiging (om de verschillen in schatting tussen uitgevoerde en ingevoerde diamanten te verhelpen). En tenslotte komt er een elektronisch datatransmissiesysteem, waarbij de foto van de partij uitgevoerde diamanten digitaal wordt geregistreerd zodat de elektronische gegevens met de fysieke partij kan worden vergeleken, geverifieerd en gecontroleerd. Een ontvangstdocument wordt naar het exporterend land verzonden om de uitgevoerde diamanten met de ingevoerde te vergelijken en de gegevens bekend te maken met het oog op een grotere transparantie van de sector.

Er werden overeenkomsten gesloten met Angola en Sierra Leone en het systeem werd er ingevoerd (273).

Het systeem van certificering van de oorsprong werd door de Verenigde Naties goedgekeurd (274).

Er is maar één exportpunt en het systeem is afgekeken van het Belgisch systeem van het Diamond Office : voor elke invoer of uitvoer is een vergunning nodig; een diamantverdeler moet geregistreerd zijn bij het ministerie van Economische Zaken. Alle diamanten worden bij het binnenkomen in België of het verlaten van het grondgebied door ambtenaren van het ministerie van Economische Zaken materieel geïnspecteerd en gecontroleerd door de douanediensten die ressorteren onder het ministerie van Financiën (275).

Dit systeem waarborgt de volledige traceerbaarheid van de diamant.

Het systeem dat Antwerpen voorstelt komt in meerdere opzichten in aanvaring met de regels van het vrije handelsverkeer die zijn opgelegd door de Europese Unie en de WHO. Diamanten die op dit ogenblik uit Frankrijk worden ingevoerd, wordt statistisch als zodanig aangegeven en waarborgt de traceerbaarheid ervan. Met het vrije verkeer van producten binnen de Europese Unie zal alleen het punt van binnenkomen worden vermeld.

Maar het blijkt dat de diverse punten van binnenkomst van de huidige diamanten geen controle waarborgen zoals toegepast in Antwerpen.

Het systeem dat de Hoge Raad voor diamant voorstelt, beoogt niet alleen het aanpakken van conflictdiamanten, maar wil ook de positie van Antwerpen op de diamantmarkt veiligstellen. Vanuit dit oogpunt is het systeem niet in overeenstemming met de internationale regels van vrij handelsverkeer.

4.8.2. Kimberleyproces

Het Kimberleyproces wil de problematiek van de conflictdiamanten aanpakken en bij de onderhandelingen waren NGO's, vertegenwoordigers van de diamantindustrie en ook de Belgische regering betrokken. De eerste gesprekken werden op 11 en 12 mei 2000 in Kimberley gehouden, waarna een initiatief volgde van de SADC. Met name van Zuid-Afrika.

Door middel van het Kimberleyproces wil men een certificeringsregeling uitwerken tussen producerende en consumerende landen. Bij het proces zijn 38 Staten betrokken : producerende landen, importerende landen, maar ook NGO's en de diamantindustrie zijn vertegenwoordigd (276).

Het doel was een systeem uitwerken dat de traceerbaarheid van ruwe diamant moet mogelijk maken vanaf de aanvankelijke invoer via een systeem van garanties die de diamanthandelaars op alle facturen moeten aanbrengen, Een certificaat van oorsprong, uitgewerkt door de Hoge Raad voor diamant in Antwerpen werd uitgewerkt voor Angola en Sierra Leone en werd als model voorgesteld aan de werkgroep in Kimberley die door de Verenigde Naties werd gelast een certificeringssysteem uit te werken voor ruwe diamant.

Certificering van de oorsprong en de noodzaak van publieke en vergelijkbare statistieken waren de twee denksporen die werden uitgewerkt om de diamanthandel doorzichtiger te maken en de controle te vergemakkelijken. Dit internationale certificeringssysteem geldt voor ruwe diamant en « beoogt het organiseren van een versterkte en voorlopige controle op de handel in ruwe diamant, waarbij ervoor gezorgd wordt conflictdiamanten maximaal uit te sluiten, ook al zouden volgens de schattingen conflictdiamanten maar 4 % van de wereldhandel vertegenwoordigen » (277).

Volgens Van Bockstael is het de bedoeling een systeem uit te werken dat zorgt voor de traceerbaarheid vanaf de aanvankelijke invoer : het land van oorsprong waarborgt de traceerbaarheid van de diamanten vanaf de mijn tot de uitvoer en hun legitimiteit met behulp van een systeem van warranties. De diamanten die begeleid zijn van zulke documenten zijn legitiem, wat niet betekent dat conflictdiamanten daarom legaal kunnen worden gekocht. Alle landen die de Kimberley-overeenkomst ondertekenden, zullen op termijn beschikken over uitvoer- of heruitvoercertificaten, de producerende landen zullen in eerste instantie over het certificaat beschikken (278).

De Kimberley-overeenkomsten zijn van politieke aard. Ze zullen ten uitvoer worden gelegd door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waarvan de resoluties afdwingbaar zijn voor de landen die daaraan deelnemen en voorrang hebben op de regelgeving inzake internationale handel zoals de Cotonou-overeenkomsten, die van de Wereldhandelsorganisatie, enz. (279).

De systemen die de Hoge Raad voor diamant uitwerkte en dat van de deelnemers aan het Kimberleyproces verschillen nogal sterk : het Antwerpse systeem is stringenter. De controles zouden immers niet systematisch, maar van het toeval afhangend worden uitgevoerd; KP-certificering is ook minder duur dan het systeem van Antwerpen (280).

De presentatie van het certificaat van oorsprong zal wellicht licht verschillen van dat van Antwerpen (met name wat betreft sommige delen van het certificaat, zoals de door Antwerpen voorgestelde invoerbevestiging, maar de Europese douanewetgeving schrijft dat niet voor en daarom ontbreekt dit in het KP-certificaat) (281).

Het certificaat volgens de Kimberley-overeenkomsten is ook minder effectief wat betreft de problematiek van conflictdiamanten dan het certificaat van oorsprong dat de Hoge Raad voor diamant uitwerkte.

a. Resultaten van het Kimberley-proces

In mei 2000 nam de regering van Zuid-Afrika het initiatief tot het « Kimberley-proces » in een poging het conflict in de diamantsector op te lossen. Meer dan 50 landen kwamen op regelmatige basis overeen een internationaal certificeringsysteem te ontwikkelen voor ruwe diamanten. Ze werden daartoe aangezet door hun bezorgdheid over het feit dat de door diamanten gefinancierde oorlogen in Angola, Sierra Leone en de Democratische Republiek Kongo (DRC) een negatieve invloed zouden hebben op de legitieme handel in andere producerende landen. In november 2002 werd een overeenkomst bereikt over de principes en de meeste details van een systeem dat begin 2003 werd toegepast (282).

De volgende Afrikaanse landen nemen deel aan het Kimberley-proces : Angola, Botswana, Burkina Faso, Centraal Afrikaanse Republiek, Ivoorkust, Democratische Republiek Kongo, Gabon, Ghana, Guinee, Lesotho, Mauritius, Namibië, Sierra Leone, Zuid-Afrika, Swaziland, Tanzania en Zimbabwe.

Het zal wel enige tijd duren voor men in staat zal zijn om de gevolgen van het Kimberley-proces op de Kongolese diamant in te schatten. Volgens het proces moeten alle ruwe diamanten van de DRC via de overheidskanalen worden verhandeld en moeten ze een internationaal erkend, fraudebestendig zegel krijgen zoals uiteengezet in de overeenkomsten inzake het Kimberley-proces. Verder moeten alle ruwe diamanten van de DRC die bestemd zijn voor de export, worden gestuurd aan leden van het Kimberley-proces zoals de EG, die hun eigen controlemechanismen hebben opgestart met betrekking tot de invoer en uitvoer van ruwe diamanten.

Voor het certificeringsysteem van het Kimberley-proces wordt de Europese Gemeenschap beschouwd als een enkele entiteit zonder binnengrenzen. België moet als lid van de EG de reglementeringen naleven zoals uiteengezet in de Verordening van de Raad (EG) nr. 2368/2002 van 20 december 2002. Volgens deze verordening die het certificeringsysteem van het Kimberley-proces oplegt voor de internationale handel in ruwe diamanten, mag de EG enkel ruwe diamanten invoeren indien is voldaan aan de volgende voorwaarden in artikel 3 :

(a) de ruwe diamant gaat vergezeld van een certificaat dat geldig verklaard is door de bevoegde autoriteit van een deelnemer;

(b) de ruwe diamant wordt vervoerd in fraudebestendige houders waarvan de bij de uitvoer door bovengenoemde deelnemer aangebrachte zegels niet verbroken zijn;

(c) het certificaat vermeldt duidelijk op welke zending het betrekking heeft.

De tweede en derde voorwaarden zijn eerder van technische aard en moeten worden gecontroleerd door de leden van het Kimberley-proces. De bevoegde autoriteit, zoals gesteld in de eerste voorwaarde, verwijst voor wat de DRC betreft naar het Centre d'Expertise, Evaluation et de Certification voorgezeten door Victor Kasongo (283).

De Belgische Hoge Raad voor diamant (HRD) was midden 2002 tot een overeenkomst gekomen met het CEEC voor de controle van de diamanthandel tussen België en de DRC, maar de EG-reglementeringen met betrekking tot het Kimberley-proces kregen voorrang op deze overeenkomst.

Het Kimberley-proces geeft geen ideale situatie voor de controle van de diamanthandel. Het is een noodzakelijke eerste stap maar biedt geen volledige oplossing. Het blijft nog de vraag of dit compromis tussen de diamantindustrie en de betrokken regeringen en de non-profitorganisaties wel een substantiële wijziging betekent voor de bestaande praktijken in de diamanthandel, zoals fraude en belastingontduiking die een dekking bieden voor het witwassen van geld en andere criminele activiteiten, die algemeen gangbaar zijn op de markt van conflictdiamanten.

b. Voordelen van Kimberley

Het karaatvolume van de door de EG uit de DRC ingevoerde ruwe diamanten moet gelijk zijn aan de door de DRC uitgevoerde ruwe diamanten, bestemd voor de EG. België heeft een hoger karaatvolume diamanten ingevoerd uit de DRC dan het land officieel heeft uitgevoerd sinds 1999. Dit is te wijten aan de matige douanecontroles in de DRC en de spontane douaneaangiften door de diamantinvoerders in België. De waarde van het surplusvolume diamanten dat België sinds eind de jaren 90 invoerde uit de DRC was zeer aanzienlijk. We komen hier later nog op terug.

Door de officiële diamantroute Kinshasa-Brussel te controleren, zal primaire fraude en smokkelen zo goed als onmogelijk worden ­ dit betekent hoofdzakelijk dat diamanten die illegaal worden uitgevoerd uit de DRC niet langer officieel aangegeven kunnen worden in België. In theorie zouden de smokkelkringen daardoor worden gedwongen om hun diamanten via de officiële controles van de DRC ui te voeren om de noodzakelijke documenten te krijgen voor latere invoer in België.

Ook de legale diamanthandel Kinshasa-Brussel zal beter worden gecontroleerd. De exportcentrale in de DRC moet de bestemming van de diamanten en de naam van de invoerder melden aan het CEEC. Vroeger meldden de centrales aan het CEEC de aangekondigde bestemming van de diamanten, alhoewel heel wat ondernemingen misbruik maakten van dit systeem door frauduleuze verklaringen. Dit had tot gevolg dat de regering van de DRC weinig of geen informatie had over de echte bestemming van de officieel uitgevoerde diamanten.

Bovendien kan een EG-lidstaat zoals België niet langer ruwe diamanten invoeren uit buurlanden van de DRC indien deze geen lid zijn van het Kimberley-proces.

De Republiek Kongo (Brazzaville), bijvoorbeeld staat niet bekend om zijn diamanthandel, maar werd wel gebruikt als een regionaal knooppunt voor illegale diamanten, jaarlijks goed voor zowat zeshonderd miljoen US dollars Belgische invoer sinds 1995. Als de Republiek Kongo lid zou worden van het Kimberley-proces dan moet het land dezelfde reglementeringen naleven als de andere leden, namelijk door ruwe diamanten uit te voeren die vergezeld zijn van een geldig certificaat van een andere lidstaat.

De aanzienlijke hoeveelheden illegale diamanten van Angola en de DRC die op dit ogenblik door de Republiek Kongo gaan, zouden ingevoerd moeten worden overeenkomstig de Kimberley-voorschriften (284).

Ruwe diamanten die worden gewonnen in rebellengebieden in de DRC en die door Kigali of Kampala worden vervoerd voor invoer in de EG zullen ook worden geweerd, behalve indien Rwanda en Oeganda ook lid worden van het Kimberley-proces en kunnen instaan voor de legale invoer van deze diamanten uit andere lidstaten van het Kimberley-proces. Daarvoor importeerden Belgische bedrijven die diamanten kregen uit een stad als Kisangani, deze diamanten met een DRC-herkomstbewijs. De diamanten waren echter niet legaal ingevoerd door de autoriteiten in Kinshasa, maar daarentegen wel doorgevoerd door buurlanden als Rwanda, Oeganda, CAR, Burundi en Tanzania.

c. Mogelijke problemen met Kimberley

De problemen die inherent zijn aan het Kimberley-proces zullen pas na een paar maanden toepassing zichtbaar worden. Onmiddellijk na de implementatie van het proces doken er al eerste problemen op die evenwel sindsdien zijn opgelost. Pas op latere datum zullen er institutionele gebreken aan de oppervlakte komen, zoals bijvoorbeeld :

Ten eerste, de hoeveelheid ruwe diamanten, officieel ingevoerd uit de DRC met bestemming de EG, moet gelijk zijn aan de hoeveelheid ruwe diamanten ingevoerd door de EG uit de DRC. De waarde van deze diamanten moet ook dezelfde op de Kimberley-procesdocumenten zowel voor uitvoer uit de DRC als voor invoer in de EG.

Wanneer de diamanten daarna worden gesorteerd, verkocht of opnieuw uitgevoerd uit de EG moet de prijs ook de toegevoegde waarde weerspiegelen. Deze toegevoegde waarde voor de diamanten is normaal eens de partijen worden gesorteerd en tegen winst door de invoerders verkocht aan bedrijven die gespecialiseerd zijn in specifieke soorten ruwe diamanten.

Diamanthandelaars klagen meestal over de lage winstmarges en volgens hun « schattingen » is de toegevoegde waarde voor de DRC-diamanten bij uitvoer slechts enkele procent. Spijtig genoeg kunnen deze winstmarges niet gecontroleerd worden en is het niet mogelijk om het spoor van de DRC-diamanten te volgen van de invoer tot de uitvoer uit de EG, waardoor het zo goed als onmogelijk wordt de waarde te bepalen die wordt toegevoegd aan de DRC-diamanten als onderdeel van de totale EG-uitvoer van ruwe diamanten.

Deze toegevoegde waarde in de EG is belangrijk omdat ze ook een weerspiegeling is van het verschil tussen de waarde, aangegeven bij de uitvoer uit de DRC en de reële waarde van de diamanten op de internationale markt, en een indicatie vormt van frauduleuze uitvoerdeclaraties in Kinshasa. Dit is wat in het verleden is gebleken uit de Belgische invoergegevens uit de DRC. Het is gangbaar dat uitvoerders in de DRC hun diamanten onderwaarderen, en proberen om de Kongolese autoriteiten die belast zijn met een tegenwaardering te overtuigen of onder druk te zetten om hetzelfde te doen.

Het gevolg hiervan is dat een zelfde partij diamanten die wordt uitgevoerd uit de DRC met een aangegeven waarde (vóór het Kimberley-proces) in België aankwam met een aanzienlijk hogere waarde als aangegeven door de invoerder- een waarde die wel tot 50 % of meer hoger kon liggen dan aangegeven voor de uitvoer in de DRC. Dit duidde op frauduleuze uitvoeraangiften in de DRC waardoor erkende uitvoerders de belastingen konden ontduiken.

Zulke verschillen tussen de waarde van de DRC-uitvoer en de EG-invoer worden gemaskeerd door het feit dat de reële marktwaarde van de diamanten pas duidelijk wordt wanneer ze worden uitgevoerd uit de EG. Deze zijn dan evenwel gemengd met diamanten die door de EG werden ingevoerd uit andere landen van herkomst. Daarom lijkt het dat het Kimberley-proces het feit in stand houdt en verder verdoezelt dat de DRC-regering geen belastingen ontvangt op de reële marktwaarde van de diamantuitvoer. De uitvoerders betalen eerder belastingen op wat de industrie zelf beschrijft als « Afrikaanse prijzen » die duidelijk lager liggen dan de reële waarde. Door dit systeem voort te zetten worden de eerdere fraudemechanismen en belastingontduiking in stand gehouden, wat bijdraagt tot de armoede van de DRC, die zelf een katalysator is van interne conflicten.

Ten tweede vereist het Kimberley-procescertificeringsysteem dat elke deelnemer « een systeem voor interne controle opstelt om de aanwezigheid van conflictdiamanten te weren uit de partijen ruwe diamanten die worden ingevoerd en uitgevoerd van zijn grondgebied ». Dit vertrouwen op de interne controles van de individuele leden stemt overeen met de basisprincipes van nationale soevereiniteit in een internationale overeenkomst. In de realiteit wordt dit evenwel onpraktisch door de grotendeels onregelmatige aard van de diamanthandel in Afrika en het gemak waarmee de diamanten worden gesmokkeld en witgewassen via bestaande legale circuits.

Interne controles voor de diamanthandel vormen de enige doeltreffende methode om te voorkomen dat conflictdiamanten terechtkomen in de legale handelsstroom van de Afrikaanse diamantproducenten. Als deze controles niet bestaan of niet doeltreffend worden opgelegd, bestaat er geen enkele manier om conflictdiamanten te weren. Als we ervan uitgaan dat de regering in Kinshasa diamanten uit rebellengebied inderdaad wil afwijzen, dan nog is de regering helemaal niet in staat om te voorkomen dat conflictdiamanten heimelijk witgewassen worden via de chaotische diamanthandel in regeringsgebied.

Zelfregulering door de centrales (diamantuitvoerders) is geen valabele optie omdat deze bedrijven de regering regelmatig bedriegen en de overheidsreglementeringen omzeilen; het is niet helemaal onmogelijk dat individuen die diamanten kopen van de rebellen nauwe contacten onderhouden in Kinshasa. Zelfs al zou er adequaat toezicht worden gehouden op deze centrales, dan nog zijn deze uitvoerders niet zeker over de exacte herkomst van de diamanten die zij kopen.

Honderdduizenden mensen winnen op artisanale wijze diamanten in de DRC, en dit over een zeer uitgestrekt gebied. Tussenpersonen kopen deze diamanten en verkopen ze door aan nog grotere tussenpersonen die de samengevoegde partijen diamant verkopen aan de centrales. In de praktijk is het onmogelijk om te verhinderen dat er conflictdiamanten in dit systeem terechtkomen, zeker niet uit rebellengebieden dichtbij regeringsgebied.

Hetzelfde geldt voor conflictdiamanten die worden witgewassen in buurlanden zoals de CAR en Tanzania, of zelfs in Namibië en Zuid-Afrika. Dit feit wordt bovendien benadrukt doordat de regering van de DRC niet in staat is om het hoofd te bieden aan de illegale import van Angolese diamanten aan de gemeenschappelijke grens met dit land, zeker nadat Kinshasa centrales een vergunning gaf om diamanten te kopen in gebieden die bekend staan als primaire bestemmingen voor illegale Angolese diamanten.

Als een rebellengroep als UNITA diamanten zou verkopen, dan hebben de huidige nationale controles in Angola of in de DRC, of in een van hun buurlanden geen impact op de verkoop van deze conflictdiamanten. Het feit dat de rebellenleider van MLC, Jean-Pierre Bemba, reeds tweemaal duidelijk tussenkwam in de CAR in naam van President Patassé, is waarschijnlijk het beste bewijs van de mogelijke misbruiken van de nationale controles over het witwassen van conflictdiamanten (285).

Ten derde kan een aanzienlijke hoeveelheid diamanten door het certificeringsysteem van het Kimberley-proces in de zwarte markt worden geduwd. Er zijn geen algemene gegevens over de totaliteit van de illegale diamanthandel, maar algemeen wordt aangenomen dat dit ongeveer dertig procent vertegenwoordigt van de legale handel.

Diamanthandelaars die op een clandestiene manier willen blijven werken zullen hun diamanten naar de internationale handelscentra blijven brengen waar er altijd al een belangrijke zwarte markt heeft bestaan. De implementatie van het Kimberley-proces betekent dat bepaalde van deze handelaars die daarvoor probeerden om uit Afrika gesmokkelde diamant te wettigen door deze officieel in te voeren in een land als België, niet de vereiste documenten zullen hebben van het land van herkomst om dit te doen.

Zeer waarschijnlijk zal dit de verdere stratificatie tot gevolg hebben van de legale en zwarte diamantmarkten tot verder in de algemene diamantkanalen zoals in de diamantslijperijen. Men zal België blijven gebruiken voor de doorvoer van illegale gesmokkelde diamanten in en uit de EG, maar deze zullen pas worden opgenomen in de algemene statistieken nadat ze zijn geslepen.

Het slijpproces betekent een aanzienlijke vermindering van de hoeveelheid diamant, wat betekent dat het zo goed als onmogelijk is om de invoer ruwe diamanten in overeenstemming te brengen met de uitvoer geslepen diamanten van een land als India dat een van de belangrijkste bestemmingen is voor illegale diamanten. Nieuwe diamantslijperijen in Oost-Europa en Azië worden ook gebruikt door clandestiene dealers. Aangezien het certificeringsysteem van het Kimberley-proces enkel betrekking heeft op ruwe diamanten, worden de geslepen diamanten niet gecontroleerd en gaat men ervan uit dat ze volledig clean zijn ­ of geen uitstaans hebben met de conflicten in Afrika.

d. De kwestie van invoercontingentering versus de regels van het vrije handelsverkeer opgelegd door de EU of door de Wereldhandelsorganisatie

De deelnemers aan het proces mogen alleen handel drijven met landen die ook deelnemen aan het Kimberleyproces : dit is een beperking van de vrijheid van handel die door de werkgroep op zo'n wijze moest worden overwogen dat ze niet in strijd is met de regels van het vrije handelsverkeer van de Wereldhandelsorganisatie. De Europese Unie zou hebben laten horen dat het certificaat van oorsprong strijdig zou zijn met de regels van de WHO en van het vrije handelsverkeer (286). Volgens Peter Meeus zijn maatregelen inzake invoerbeperking onderworpen aan de GATT-regels voor landen van de Wereldhandelsorganisatie. Voor de Cotonou-overeenkomsten over de handelbetrekkingen tussen de Europese landen en de ACS-landen is alleen de Europese Unie bevoegd. Unilaterale maatregelen van invoercontingentering moeten op een stevige wetttelijke basis berusten (287).

Het probleem van de conflictdiamanten doet zich minder voor in landen waar er een embargo geldt dan in landen waartegen geen embargo werd uitgeroepen, want politieke overeenkomsten met het oog op het respect van de handel tussen twee landen die wederzijdse schikkingen troffen zijn strijdig met de wetten van de Wereldhandelsorganisatie (288).

De regels van het vrije handelsverkeer vormen een probleem;ten aanzien van conflictdiamanten. Sommige regels van de Wereldhandelsorganisatie laten duidelijk afwijkingen op het vrije handelsverkeer toe.

Volgens Peleman hebben de Kimberley-overeenkomsten niet echt een afschrikkend effect. Ze hebben in de eerste plaats betrekking op gedeclareerde diamant en biedt geen oplossing voor het probleem van de diamantsmokkel; het certificaat van oorsprong is een bijkomend document dat vereist is in de procedure van de diamantverkoop, maar het is niet het meest effectieve middel om smokkeldiamanten aan te pakken, wel om conflictdiamanten te voorkomen.

Certificering dreigt zelfs het middel per uitstek te worden om conflictdiamanten wit te wassen (want er is geen reële controle van de oorsprong van de diamant in het land). Zo kunne afspraken tussen de rebellen en andere partijen worden gemaakt om een diamant die in rebellengebied is gewonnen het land uit te smokkelen met een certificaat van oorsprong, omdat de diamant uit een buurland het land uit kan met een certificaat van oorsprong dat niet het zijne is. Een goed voorbeeld daarvan zijn dimanten uit Liberia die het land verlaten met een certificaat van oorsprong van Sierra Leone, waarbij wordt gespeculeerd op de vermenging van de diamantpartijen, de gelijkenissen tussen diamanten die afkomstig zijn uit verschillende regio's (289).

Daarom kan het certificeringssysteem alleen werken mits alle lidstaten er aan deelnemen. Het blijkt echter dat het uitwerken en uitvoeren van het systeem veel tijd vragen. Alle producerende landen, exporterende, importerende of transitlanden moeten internationale verdragen sluiten, feedbacksystemen opzetten en bilaterale douaneregels opstellen. In het geval van conflictdiamanten is de factor tijd natuurlijk belangrijk, maar de tenuitvoerlegging van het systeem vereist tijd. We moeten echter erkennen dat het Kimberleyproces in de toekomst de rebbelen zal verhinderen zich te financieren door de diamanthandel en dat zal het probleem van de conflictdiamanten dus oplossen.

Peter Meeus geeft ook toe dat het certificeringssysteem van oorsprong dat met slechts twee landen is ingesteld (Angola en Sierra Leone) niet voldoende is om de kwestie van de conflictdiamanten te voorkomen, terwijl andere Afrikaanse exporterende landen geteisterd worden door allerhande trafieken, niet alleen van conflictdiamanten maar ook en vooral van gesmokkelde diamanten. Daarom is het systeem alleen effectief als het ook wordt toegepast op de andere officiële diamantexporterende landen zoals Guinee, Kongo, Liberia en de Centraal-Afrikaanse Republiek.

Guinee sloot in mei 2001 een overeenkomst voor het opzetten van een certificeringssysteem en een informaticasysteem. De Hoge Raad voor diamant had eveneens contacten met Liberia, de Centraal-Afrikaanse Republiek en sloot een akkoord met de Kongolese minister van Mijnbouw. Het systeem is in maart 2002 in werking getreden (290). De uitbreiding van dit systeem tot een groot aantal landen zal ervoor zorgen dat de exporterende landen die de overeenkomsten hebben goedgekeurd, diamanten uitgevoerd door landen die de Kimberleyprocescertificering niet hebben goedgekeurd, kunnen weigeren (291).

Annemie Neyts geeft toe dat het systeem alleen geloofwaardig is als het op universele wijze wordt toegepast zodat andere alternatieve circuits van conflictdiamanten kunnen worden voorkomen. Het Kimberleyproces is essentieel maar ontoereikend om de diamanthandel te saneren. Er is behoefte aan aanvullende maatregelen om het probleem op te lossen (zoals het opzetten of het versterken van controlestructuren in de diamantexporterende landen, het sluiten van samenwerkingsovereenkomsten tussen de douanediensten van importerende en exporterende landen, financiering van het programma door het Noorden, enz (292).

Ondanks het instellen van dit proces zullen sommige maffia's en criminele netwerken steeds actief blijven. In een land in oorlog staan we voor de uitdaging van de uitbouw en de versteviging van de staat in Afrika en op andere continenten (en van de middelen die worden ingezet om effectief tegen de criminalisering van de staat te strijden).

e. Aanbevelingen

Wat kunnen we doen aan het verschijnsel van de smokkeldiamanten, aangezien het Kimberleyproces alleen geldt voor conflictdiamanten ? Volgens Peleman is dit een probleem van ordehandhaving. Hij beveelt aan dat de eerstelijnspolitie- en douanediensten en ook justitie bijzondere aandacht zouden besteden aan dit probleem en zouden interveniëren.

Peleman stelt voor steekproefgewijs op te treden en het aantal controles hier en ter plekke in Afrika op te voeren om de traceerbaarheid van diamant te waarborgen. Hij stelt ook voor dat een delegatie van Economische Zaken zou nagaan of het volume van aangegeven diamanten en voorraden wel degelijk overeenstemmen met de exportgegevens. Voorts moeten de importvolumes vergeleken worden met de exportvolumes van de grote diamantexporteurs en moet gecontroleerd worden of de handelaar wel degelijk in het buitenland is geweest. De controles moeten dus worden opgedreven, bewijzen verzameld en eventueel aan Justitie voorgelegd, met als doel een ontradend effect te hebben op de smokkel en het exporterend land aan te zetten de corruptie aan te pakken. Volgens hem zijn dat soort maatregelen efficiënter dan de wetgevende initiatieven die België tegen de stroom van Europa en de Wereldhandelsorganisatie doen inroeien zodat de markten uiteindelijk naar andere handelscentra zullen uitwijken.

Wat staat er op het spel : speelt de toepassing van de Kimberley-overeenkomsten in het nadeel van België ? Is het Kimberleyproces strijdig met de regelgevingen die de internationale handel beheersen ? De Kimberley-overeenkomsten zullen nooit als handelsverdrag gelden, maar ze hebben wel gewicht als politiek akkoord, op ruimschoots vrijwillige basis en helaas moeten die overeenkomsten dan ook in overeenstemming met zijn met de regels van het vrije handelsverkeer.

4.9. Het Belgische systeem

In verscheidene hoorzittingen ging het over het Belgische systeem, zijn zeer nauwgezette, strenge en efficiënte kant naast de andere landen van de Europese Unie en naast de andere landen van de wereld, maar ook over zijn gebreken. Hieronder volgen de vrees en de verwijten van hoofdzakelijk de wereld van de NGO's (293), met daartegenover de antwoorden en de argumenten van de Hoge Raad voor diamant.

Volgens Peleman is Antwerpen enerzijds niet de enige verantwoordelijke, hoewel er daar niet voldoende middelen worden ingezet om de diamantsmokkelaars effectief af te schrikken. De akkoorden van Kimberley hebben niet echt een ontradend effect, want ze slaan alleen op diamanten die in de statistieken voorkomen en niet op de edelstenen uit smokkel. Het is geen oplossing voor de oorlogseconomie die precies betrekking heeft op de sluikcircuits. Het certificaat van oorsprong kan een middel worden om geld wit te wassen. Deze bewering wordt erg betwist door de Hoge Raad voor diamant die daarop antwoordt niet over wettige instrumenten te beschikken om daartegen in te gaan en dat in sommige gevallen het zelfregulerend systeem goed werkt, terwijl het in het geval van diamantairs die niet op de beurs staan ingeschreven helemaal niet werkt. Wat kunnen zij bij gebrek aan legale middelen doen ? Vroeger beschikte België over de mogelijkheid om unilateraal maatregelen te nemen teneinde diamanten van bepaalde oorsprong te weigeren, maar die middelen heeft ons land niet meer sinds de richtlijnen van het vrije handelsverkeer van de Europese Unie van kracht zijn.

Als iemand op de luchthaven van Zaventem aankomt met diamant die als oorsprong heeft een land dat geen diamant produceert, dan zullen geen vragen worden gesteld over de exacte oorsprong van het diamant, omdat dit niet wederrechtelijk is : op termijn zal het Kimberleyproces dat probleem reglementeren, maar tot dusver botsen de handelsbeperkingen die België wil opleggen telkens op de beginselen van de vrijhandel enerzijds tussen de Afrikaanse landen die niet onder een embargo vallen en anderzijds binnen de Europese Unie. Een systeem van controle en beperking van de invoer uit bepaalde Afrikaanse landen is in strijd met de vrijhandelsakkoorden tussen de ACP en de EU (294). Het systeem ondersteunen dat de Hoge Raad voor diamant van Antwerpen voorstelt is de ideale oplossing om de « conflictdiamant » zo efficiënt mogelijk te bestrijden.

Volgens Peleman is het in het belang van de diamantair te weinig in Afrika aan te geven (om zo min mogelijk belasting op de waarde te betalen) en te veel te declareren hier bij het binnenkomen in België om zijn winstmarges te verkleinen en minder belasting te betalen in België op de wederverkoop van de diamanten. Het Belgische belastingstelsel is een probleem omdat de belasting op de winst wordt berekend (295). De Hoge Raad voor diamant beantwoordt die kritiek op twee manieren. Volgens Peter Meeus heeft de overheid zich ertoe verbonden om het belastbaar inkomen te verhogen en werd een protocolakkoord met de fiscus ondertekend, akkoord dat ook de minister van Financiën ondertekend heeft (296).

Volgens Peleman werd het Diamond Office opgericht, een intern douanekantoor van de Hoge Raad voor diamant, dat namens de overheid werkt (voor Economische Zaken) maar met experts in de waardebepaling van diamant. Dit systeem in bijgevolg ondoeltreffend om de fraude af te remmen, omdat de waarde van de diamant wel wordt bepaald, maar het zich niet bezighoudt met de oorsprong van de diamant (297).

De diamant wordt bij de douane aangegeven. De invoer van diamant in de Europese Unie loopt nog steeds via de nationale douanediensten. In België wordt de diamant bij de douane aangegeven, verzegeld en naar het Diamond Office verzonden om er door beroepsschatters te worden gecontroleerd en getaxeerd. Geen enkel ander land in de Europese Unie beschikt over experts noch over een instelling als het Diamond Office. Ze zijn niet eens in staat om de waarde van de diamant in te schatten, laat staan dat ze erin slagen conflictdiamanten van andere diamanten te onderscheiden (298).

In België worden de partijen diamant systematisch gecontroleerd : elke partij wordt geopend en door de deskundigen van Economische Zaken geschat. De douane opent en controleert 5 % van de diamantzendingen in Antwerpen (en controleert op basis van een risicoanalyse). Dat percentage komt min of meer overeen met de Europese norm voor landbouwproducten (299). De systematische controle en schatting in België zijn relatief strenger dan wat de Europese norm oplegt, meer bepaald in vergelijking met de willekeurige controles van de partijen op monsters in de lidstaten van de Unie. De minister van Economie eist een strengere wetgeving op Europees niveau, maar het compromis dat werd gevonden is het systeem van de willekeurige controle. Voor de douane is diamant immers één van de vele importproducten, dat geen speciaal statuut heeft onder de handelsproducten (300).

Wat het probleem betreft van de waarde van een zending waarachter een eventueel probleem van smokkel schuilgaat, wordt de douanedienst geconfronteerd met het probleem dat hij het bewijs moet leveren wanneer hij een factuur betwist. Als douaniers moeten zij bepalen of de douanedocumenten in orde zijn en of de factuur en de waarde die erop staat aanvaardbaar is. Wanneer ze de factuur verwerpen, moeten ze bewijzen dat ze vals is (301).

Alleen de deskundigen van het Diamond Office kunnen de werkelijke waarde van een partij bepalen. Wanneer er een groot verschil bestaat met de factuur (waarop de waarde van de partij wanneer ze de mijn verlaat en de kosten tot aan de grens van de EU zijn vermeld), dan moeten we vaststellen dat de sector weinig middelen heeft om te ageren en te reageren tegen een fraudeprobleem, behalve de mogelijkheid om gericht te controleren of om achteraf te controleren (boekhoudkundige controle of controle van de voorraad). Specifiek voor het Belgische systeem is dat dergelijke controles mogelijk zijn (302).

Het samenstellen van een databank en de oplossing die de Hoge Raad voor diamant voorstelt om elke schatting van een partij systematisch naar het exportland terug te zenden kan het huidige systeem verbeteren. Mark Van Bockstael meent immers dat volgens de Hoge Raad voor diamant een verschil tussen de geëxporteerde en geïmporteerde waarde van ongeveer twintig procent aanvaardbaar is. Verschillen van 100-200 % wijzen evenwel op een ernstig probleem in het exportland. De Hoge Raad voor diamant kan dat vaststellen, maar beschikt over weinig middelen om er iets aan te doen, vooral in het Kimberleyproces, waarbij de schatting van de import in België niet langer naar het exportland wordt teruggestuurd.

Uit dat voorbeeld blijkt nog maar eens dat het systeem dat de Hoge Raad voor Diamant heeft uitgewerkt doeltreffender is om het probleem van smokkel of van conflictdiamant op te lossen dan het systeem van de Kimberley-akkoorden. De Hoge Raad voor diamant botst evenwel op de wil en de interne problemen van bepaalde exportlanden en heeft weinig middelen om daartegen te handelen (303).

Hoe zit het met de niet aangegeven diamanten, die volledig frauduleus het land binnenkomen ? In de tijd van Sabena werden een twintigtal gevallen van fraude ontdekt (diamanten die de passagiers op hun lichaam hadden verborgen) (304). Is dat weinig ? Veel ? Is dat monster representatief ? Cappelle meent dat dit soort van smokkel slechts kleine hoeveelheden behelst.

Worden de diensten onderling gecoördineerd ? Worden er gegevens uitgewisseld ? Hoe komt het dat België niet op de hoogte is van bepaalde misdaden die door de Verenigde Staten worden aangeklaagd ? Hoe werkt het systeem ? Het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) centraliseert de meldingen van verdachte goederenbewegingen en verstuurt ze naar de 15 lidstaten. Er bestaat ook een coördinatie op papier waardoor rechtstreeks contact mogelijk is met de douaneadministraties van de andere landen van de Unie. Het systeem is nog niet volledig geïnformatiseerd.

In België werd een databank (CDIB) opgericht door de administratie van de informatie, die informatie over misdaden bevat. Het geautomatiseerde systeem van douanedocumenten Sadbel bevat informatie over ondernemingen die bijvoorbeeld onjuiste informatie hebben verstrekt, waardoor de douane de vermelde ondernemingen systematisch en uitvoerig kan controleren. Dat systeem bevat gegevens van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Er bestaan echter geen verbindingen of rechtstreekse coördinatie bijvoorbeeld tussen de verschillende veiligheidsdiensten en de douane (305).

De contacten tussen de politie, het ministerie van Economische Zaken en de douane verlopen via de task-force diamant, die hiervoor werd opgericht. Het licentiesysteem dat in België wordt toegepast biedt reeds de verplichting tot bijkomende controles voor goederen die niet door een licentie zijn gedekt. Het is relatief moeilijk om op basis van die informatie van de douane te evalueren welke aanbevelingen kunnen worden gedaan om de efficiëntie van het systeem op te voeren, tenzij meer samenwerking tussen alle diensten (Belgische Veiligheid, Douane, Economische Zaken, politie, Buitenlandse Zaken, Militaire Inlichtingendienst, ministerie van Financiën,...).

Het Belgische systeem biedt een groot voordeel vergeleken met de Verenigde Staten, Indië of Israël die niet over gespecialiseerde douanediensten beschikken : de diamanten worden onderzocht en getaxeerd door officiële experts. Net zoals in de exporterende landen zijn het deskundigen uit de diamantwereld die de stenen declareren en naar waarde schatten. België beschikt over een transparant systeem van statistieken (306).

De inklaring in België wordt meer gecontroleerd dan in de 14 andere lidstaten van de Unie. Diamant die afkomstig is van een ander land van de Europese gemeenschap en die is aangegeven, mag binnen de Europese Unie vrij worden verhandeld. Een mogelijke oplossing om het systeem te verbeteren (en de fraudemogelijkheden in te perken zoals België dat doet) is één of twee preferentiële punten voor import in de Unie te kiezen. Het Belgische voorstel botst evenwel op de weigering van bepaalde lidstaten (307).

De algemene coördinatie en de intensieve uitwisseling van gegevens tussen de diverse administraties (ministerie van Economische Zaken, de douane, geen feedback over de strafonderzoeken die bij justitie lopen, enz.) lijken in gebreke te blijven. Volgens Cappelle voldoet de wetgeving niet en moet de soort gegevens die moet worden uitgewisseld nader worden bepaald. In het Wetboek der douane is bepaald dat de informatie op de douanedocumenten onder het beroepsgeheim vallen en dat die gegevens dus alleen mogen worden vrijgegeven op verzoek en met toestemming van het hoofd van de douane. Maar wat Economische Zaken betreft is de verplichting om gegevens door te spelen wettelijk en is de samenwerking tussen dat ministerie en Justitie goed (308).

Wie een partij diamanten in België wil invoeren, moet volgens Peleman in het bezit zijn van een factuur waaruit blijkt dat de klant een bij de HRD geaccrediteerde diamantair is. Zo'n 2000 diamanthandelaars kunnen op legale wijze diamanten in België invoeren. De persoon die importeert, declareert zijn diamanten, legt een certificaat van oorsprong voor. Het pakje wordt verzegeld, verzonden en vervoerd naar het Diamond Office in Antwerpen. Het pakketje wordt er geopend in het bijzijn van de verkoper en de officiële bestemmeling, de deskundigen van het DO en de douane. De expert van het DO taxeert de partij en vergelijkt de waarde met het factuurbedrag. De diamant wordt gedeclareerd (Economische Zaken nemen die cijfers in de statistieken op). Maar de officiële bestemmeling is niet noodzakelijk de koper. De bestemmeling vraagt de verkoper dan een percentage of een commissie om als zodanig te worden gedeclareerd.

De bestemmeling zal dan de officieel gedeclareerde diamanten :

1. ofwel doorgeven, met het oog op de verhandeling op de beurs, aan de sponsor die hem heeft betaald om diamanten in Afrika te kopen;

2. ofwel doorgeven aan een andere koper in Antwerpen, die door de Hoge Raad voor de diamant geaccrediteerd kan zijn, maar dat niet noodzakeljk is (er bestaat namelijk een circuit van niet-geregistreerde diamantverkopers en tussenhandelaars). Of de diamanten gaan naar een koper uit de diamantindustrie (die de diamanten zal laten slijpen), die eventueel een betere prijs zal bieden voor de partij of een deel daarvan. De diamanten worden gesorteerd om beter aan de behoeften van de kopers te voldoen en er een betere prijs voor te krijgen. De handel in diamant is voor niemand verboden, maar alleen de bedrijven die bij de HRD zijn ingeschreven, mogen diamanten invoeren (309).

Door het feit dat de partijen regelmatig vermengd worden is het onmogelijk elke steen begeleid te laten gaan van zijn certificaat van oorsprong. Zodra de diamant in België binnenkomt, is men de traceerbaarheid ervan kwijt. Het feit dat de in België ingevoerde diamant niet noodzakelijk terechtkomt bij de op de factuur opgegeven persoon kan sommige verschillen tussen de statistieken van het ministerie van Economische Zaken en de statistieken van de diamantairs in verband met de uit Kongo ingevoerde diamanten verklaren.

4.10. Besluiten van de aanbevelingen

Uit de studie blijkt duidelijk dat België geprobeerd heeft een pro-actief beleid te voeren om te proberen de conflictdiamant een halt toe te roepen door een zeer streng systeem van certificering van oorsprong uit te werken. Dat systeem werd toegepast op Angola, Sierra Leone, Liberia en Guinea, landen die hieraan vrijwillig hebben meegewerkt. Het systeem heeft zijn gebreken, vooral omdat het ook op de buurlanden zou moeten worden toegepast, wat in de Kimberley-akkoorden wordt voorgesteld. Maar om te kunnen worden toegepast, moeten die akkoorden worden aangepast aan de grondbeginselen van het vrij verkeer van goederen binnen de ACP-landen en binnen de Europese Unie.

Daarom botsen het systeem dat de Hoge Raad voor Diamant voorstelt en meer algemeen het Belgische systeem met zijn uitgebreide controle en schatting van de diamanten bij het Diamond Office, door hun restrictieve, systematische en uitgebreide aanpak, met de Europese vrijhandelsregels. Niettemin moet worden vastgesteld dat de gebreken in het Belgisch systeem waar de onderzoekscommissie « criminaliteit » van de Senaat op heeft gewezen, actueel blijven (stuk Senaat, nr. 1-326/9). De voorstellen beogen vooral een verbetering van het bestaande systeem, door de Hoge Raad voor diamant de kans te geven door te gaan met zijn pro-actieve aanpak ten opzichte van de Europese Unie en het Kimberleyproces, wel wetende dat dit laatste voortdurend botst met de dwingende bepalingen inzake vrijhandel in de Cotonou-akkoorden of in de Europese Unie en met bepaalde juridische lacunes.

Enerzijds is het relatief moeilijk zich een beeld te vormen van de fraude en anderzijds is het hier in België moeilijk te omschrijven. Het probleem van de oorlogsdiamant kan grotendeels worden opgelost door de toepassing van de Kimberley-akkoorden, die toch enige traceerbaarheid garandeert, maar niet voor een volledige oplossing zorgt. Het is een probleem van tijd, want die akkoorden toepassen vergt tijd. De Hoge Raad voor diamant zoekt actief naar een oplossing voor het probleem van de fraude en de oorlogsdiamant, maar botst hierbij op een gebrek aan politieke wil van bepaalde overheden in Afrika, waar toepassing van het systeem het inkomen van bepaalde particulieren in belangrijke mate zal aantasten.

5. GOUDFILIERE

5.1. Methodologie

Het volgende hoofdstuk is gebaseerd op de bevindingen van Catherine André en Stefaan Marysse over de plundering van grondstoffen in de Democratisch Republiek Congo (DRC), waarin ook aandacht wordt besteed aan de problematiek rond de ontginning van goud (310).

Voor de historiek werd teruggegrepen naar het artikel van Erik Kennes in de « l'Annuaire des Grands Lacs » van 1999-2000, getiteld « Le secteur minier au Congo : « deconnexion » et descente aux enfers », evenals een aantal andere secundaire bronnen. Tijdens het onderzoek werd eveneens materiaal verzameld met betrekking tot de evolutie van de concessiehouders en de verschillende comptoirs, gevestigd in de DRC en Burundi.

Twee getuigen werden gehoord in de commissie : mevrouw Aziza Kulsum (eigenares van Uzabuco in Bukavu), die met gesloten deuren gehoord werd, en de heer Antoine Goetz (ex-directeur van het goudcomptoir Affimet in Bujumbura), die tijdens een openbare hoorzitting op 6 december 2002 gehoord werd. Het exposé van de heer Guy Franceschi en die van de heer Gilbert Chartry brachten verduidelijkingen over de algemene context van de goudontginning in de DRC en het belang van het goud in het oosten van Kongo in de toekomst (311).

De hoorzittingen en het verzameld materiaal doelen voornamelijk op een verduidelijking van de Kongolese filière, met daarin een specifieke aandacht voor het aandeel van het Belgische bedrijfsleven. Voor de Burundese filière zal voornamelijk worden verwezen naar de activiteiten van Affimet en haar zaakvoerder Antoine Goetz. Voor de Oegandese en Rwandese filières zal worden teruggegrepen naar de cijfers van de VN, alsook naar de bevindingen van André en Marysse.

We proberen een eerste onderscheid te maken tussen de handelsnetwerken die nauw samenwerken met de actoren die behoren tot de politieke en militaire elite (rebellen en buitenlandse legereenheden) en de andere Kongolese en buitenlandse handelaars. Binnen deze laatste categorie proberen we, voor zover mogelijk, een onderscheid te maken tussen de « traditionele » (aanwezig vóór de oorlog) en de « nieuwe » (opgezet tijdens de oorlog) handelsnetwerken, alsook de netwerken die opereren in de criminele sfeer. We besteden hierbij aandacht aan het vraagstuk van de legaliteit-illegaliteit van de ontginning en handelstransacties, de rol van belastingen door de verschillende rebellenlegers en buitenlandse actoren en het probleem van de fraude, voor zover we over voldoende elementen beschikken om deze hypotheses te ontrafelen. Deze analyse zal dienen als grondslag voor een aantal aanbevelingen specifiek met betrekking tot de ontginning van en de handel in goud.

5.2. Beschrijving van de filières

5.2.1. Voorafgaande opmerkingen

In tegenstelling tot coltan, baadt de ontginning van goud in het oosten van de Democratisch Republiek Kongo in een sfeer van grote onduidelijkheid. Ten eerste heerst er, in tegenstelling tot bijvoorbeeld coltan of diamant, grote onduidelijkheid over de context van de goudontginning in de DRC. Niettemin schenkt het Expertenpanel van de VN ons een eerste inzicht in de mate van organisatie van de goudontginning in noordoost Kongo in haar eerste onderzoeksrapport van april 2001.

We zullen hierop later uitgebreid terugkomen. Ten tweede kon het werk van de commissie niet voortbouwen op een origineel onderzoek, zoals dit voor coltan wel het geval was. Bijgevolg ontbreekt in de meeste gevallen zelfs het meest elementaire bewijsmateriaal, zoals oprichtingscontracten, douanedocumenten of exportstatistieken. De enkele statistieken waarop de commissie zich kan baseren, zijn afkomstig van het rapport van het VN-expertenpanel van april 2001 (zie tabel 1).

Hiernaast beschikt IPIS over documentair bewijsmateriaal met betrekking tot de goudexport in het gebied dat wordt gecontroleerd door het RCD-Goma. Het betreft de individuele exportcijfers van drie goudcomptoirs in Bukavu : Shenimed ­ dat eveneens een coltancomptoir is (cf. supra) ­ Panju en Congocom. Deze comptoirs voerden in het jaar 2000 respectievelijk 86 914,2 gram (683 705 US dollar), 1 307 479,8 gram (10 265 801 US dollar) en 6 000 gram (49 911 US dollar) uit (zie tabel 2). Op beide cijfergegevens zal later uitgebreid worden terugggekomen.

Tabel 1 : Oeganda ­ goudexport 1994-2000

Jaar Uitvoer (ton) Productie (ton)
1994 0.22 0.0016
1995 3.09 0.0015
1996 5.07 0.03
1997 6.82 0.0064
1998 5.03 0.0082
1999 11.45 0.0047
2000 10.83 0.0044

Bron : « VN Expertenpanel-rapport », 12 april 2001 (Uganda, Ministry of Energy and Mineral Development)

Tabel 2 : Goudexport RCD Goma 2000
­ Comptoir Panju

Datum Hoeveelheid (gram) Waarde (in US dollar)
5 januari 28 223,7 228 343
25 januari 28 300,2 226 122
27 januari 28 353,2 232 120
7 februari 28 343,2 238 878
9 februari 28 422,5 234 580
26 februari 28 541,1 242 525
7 maart 28 503,8 236 132
20 maart 28 561,5 230 504
24 maart 28 480,8 230 823
5 april 28 582,3 244 405
12 april 28 580,1 224 899
21 april 28 587,2 226 867
2 mei 28 597,6 227 078
8 mei 28 667,4 222 836
16 mei 28 627,4 223 235
22 mei 28 653,6 221 564
29 mei 28 657,6 221 564
5 juni 28 663,4 219 542
13 juni 29 526,2 231 645
21 juni 29 526,1 238 255
27 juni 29 550,5 241 055
6 juli 31 426,2 258 073
17 juli 31 662,2 253 808
25 juli 31 585,7 250 421
2 augustus 31 527 248 088
10 augustus 32 023,3 248 881
18 augustus 32 237,7 250 641
24 augustus 32 277,8 251 329
1 september 32 311,5 249 948
12 september 32 347,3 252 450
20 september 32 452,7 251 743
29 september 32 465 248 423
11 oktober 32 581,1 251 556
17 oktober 33 009,1 254 581
20 oktober 32 485,8 249 719
30 oktober 32 817,3 247 621
13 november 65 598,4 478 275
29 november 52 910,2 392 948
14 december 51 356,8 394 553
29 december 52 455,3 408 270
Totaal 1 307 479,8 10 265 801

Bron : RCD Goma, Département des terres, mines et énergie, statistiques des exportations de l'or , 2000.

Tabel 3 : Goudexport RCD Goma 2000 ­ Comptoir Shenimed

Datum Hoeveelheid (gram) Waarde (in US dollar)
24 februari 15 245,6 128 580
21 april 25 257,2 197 119
29 juni 17 518 134 988
11 augustus 15 662,1 120 891
23 september 13 231,3 102 127
Totaal 86 914,2 683 705

Bron : RCD Goma, Département des terres, mines et énergie, statistiques des exportations de l'or, 2000.

Tabel 4 : Goudexport RCD Goma 2000
­ Comptoir Congocom

Datum Hoeveelheid (gram) Waarde (in US dollar)
28 februari 6 000 49 911

Bron : RCD Goma, Département des terres, mines et énergie, statistiques des exportations de l'or, 2000.

Vooraleer op deze cijfers in te gaan, is het nodig de historische context te scheppen waarin de Kongolese mijnbouw de laatste jaren is geëvolueerd. Algemeen gelden de tendezen die Erik Kennes (312) naar voren schuift over de Kongolese mijnsector (de moeilijke liberalisering in de jaren 80, het gebrek aan industriële ontginning, de schuchtere privatiseringspogingen door de regering Kengo-Wa-Dondo die kort nadien werden teniet gedaan door het regime van Kabila en de buitenlandse invasie) natuurlijk ook voor de goudexploitatie. Twee cases tonen in het bijzonder de groeiende criminalisering aan van de mijnontginning in Oost-Kongo na de val van het Mobuturegime. Het gaat om de staatsondernemingen « Société Minière du Kivu »(Sominki) en de « Office des mines d'or du Kilo Moto » (Okimo).

5.2.2. Historiek van de goudexploitatie in Oost-Congo : « descente aux enfers »

Goud wordt voornamelijk gewonnen in het Oosten van Kongo : in de oostelijke provincie en in beide Kivuprovincies (Noord en Zuid). Van de 5 505 kilogram die werden geproduceerd in 1970 kwamen 4 456 kilogram van de mijnen van Kilo-Moto in het noordoosten en 1 025 van de Mobale-mijn in Kivu (informant 1).

De zuiderse goudvoorraden waren tot voor de oorlog van 1996 in handen van Sominki, een Kongolese Staatsondernemingen die werd geëxploiteerd door de groep Empain-Schneider. De noordelijke voorraden werden beheerd door Okimo (« Office des Mines d'Or de Kilo-Moto »), dat beschikte over een concessie van 83 000 km2 rond Bunia. In 1998 kwam een gedeelte van deze concessie (2 200 km2) in handen van Kimin, een joint-venture tussen de Zairese staat en de Belgisch-Canadese groep Mindev. Het is tekenend dat in de hele periode na de liberalisering (1983-1996) het slechts de enige mijnconventie was die werd afgesloten voor de exploitatie van goud in het Oosten van Zaire. Deze concessie kende daarenboven slechts een begin in de uitvoering (313).

a. Sominki : kind van de rekening

Vanaf 1995 bracht de regering Kengo-Wa-Dondo de mijnsector ogenschijnlijk in een stroomversnelling. In de periode 1995-1997 reikte deze in totaal 340 « Zones Exclusives de Recherche » uit ­ voornamelijk aan kleine, relatief onbekende, ondernemingen (314). Onder deze « junioren » bevond zich eveneens het Canadese Banro Resource Corporation (Banro), een onderneming die stond genoteerd op de beurs van Toronto en werd geleid door de Belgische Amerikaan Bernard Van Rooyen. Op 17 maart 1997, twee maanden voor het aantreden van het AFDL, consolideerde de Zairese Republiek de nieuwe mijnconventie tussen de Zairese Staat, Sominki (cf. supra) en Banro. De conventie voorzag in de overname van alle mijnrechten van Sominki door Sakima, een nieuwe joint-venture die werd opgezet door Banro en Cluff Mining, een Britse onderneming. Hoewel Sominki beschikte over uitgebreide cassiteriet- en coltanvoorraden, was het duidelijk dat de interesse van Banro voornamelijk uitging naar de veelbelovende goudmijnen van Twangiza, Kamituga, Lugushwa en Namoya in Zuid-Kivu (315), vier belangrijke afzettingen die grote goudreserves bevatten (316).

Maar Banro slaagde er allesbehalve in haar concessie te beheren. Op 29 juli 1998 ­ enkele dagen nadat Kabila zijn Rwandese ministers de laan had uitgestuurd ­ verbrak de nieuwe Kongolese president het contract dat Kengo-Wa-Dondo met Banro had afgesloten en verving hij Sakima door Somico (Société Minière du Congo). Op dat moment viel het gebied waarin Banro's concessies zich bevonden reeds onder controle van het Rasemblement congolais de la démocratie (RCD) en de Rwandese troepen. Als antwoord op de beslissing van Kabila diende Banro een schadeclaim in van 1 miljard US dollar bij het « International Center for the Settlement of Investment Disputes » (ICSID) en later voor Federale Hof in Washington. Beide procedures zouden nog jaren aanslepen. In juli 2000 trok Banro zich tenslotte volledig terug uit Kongo.

b. De Oegandese filière

Reeds tijdens de campagne van het ADFL manifesteerde zich eveneens een Oegandese filière in de goudexploitatie in Noordoost Kongo. Een voortrekkersrol werd hierin gespeeld door de schoonbroer van de Oegandese president Salim Saleh. Deze richtte vrijwel onmiddellijk na de verovering van Oost-Zaire in Kisangani (province orientale) een handelspost in voor de opkoop van goud en diamant onder de naam « Caleb International » (317). Saleh was reeds geintroduceerd in de goudontginning in Oeganda door zijn aandeelhoudersschap in « Branch Energy Uganda », een filiaal van het zakenimperium van de Brit Tony Buckingham, waaronder ook het huurlingenbedrijf « Executive Outcomes » behoorde. Deze nauwe band tussen de Oegandese politiek-militaire elite en de Kongolese goudvoorraden manifesteerde zich kort nadien in de vorm van een vliegtuigincident, waarin naast een Oegandese kolonel eveneens een vertegenwoordiger van Salim Saleh's zakenimperium het leven liet (zie kader).

« Plane crashes with Congo's gold »

« In Uganda, the smuggling activities of UDPF became public knowledge after a dramatic plane crash at Beni airport (DRC) on 25 september 1998. The crash caused the death of Kazini's brother « Jet » Mwebaze, who had been travelling along the Israelian businessman Zeev Schif ­ the manager of Salim Saleh's investment holding Efforte. Along with the two men, the plane also carried Rose Kirungi, the sister-in-law of the number two of the DRC expedition corps Reuben Ikondere, an Indian Businessman (Arif Mulji) and 1.2 million USD in cash. Coming from Wilson airport (Kenya), the plane crew had deluded its flight plan to the aviation authorities in Entebbe by saying it was flying to Kabarole (Uganda). Instead, it flew to the Congolese town of Bunia to pick up a large consignment of gold which the UDPF had procured illegally and which would be commercialised through Efforte and the company of Arif Mulji », Banda Electricals (Prunier 1999).

Intussen hadden de kringen rond de Oegandese president Yoweri Museveni eveneens hun oog laten vallen op de reusachtige goudvoorraden in het noordoosten van Kongo, die werden beheerd door de Zairese Staatsonderneming Okimo. Zoals gezegd, kreeg de Belgisch-Canadese groep Kimin in 1996 een klein aandeel van de deze concessie in handen.

Maar het leeuwendeel ging naar het Canadese conglomeraat Barrick Gold Corporation, een mijnbedrijf van formaat die onder meer de voormalige Amerikaanse president George Bush en de Canadese ex-premier Brian Mulroney onder haar bestuurders telt. In juli 1996, slechts enkele weken vóór het aantreden van Laurent-Désiré Kabila en het AFDL in Oost-Zaïre, tekende de Zairese Staat (voor 51 %) een mijnconventie met Barrick (voor 49 %) waarvan de investeringen zich bevonden in de orde van 350 miljoen US dollar (informant 1).

Het feit dat Barrick haar contract nauwelijks enkele weken tekende vóór het AFDL Oost-Zaire bezette, deed vermoeden dat deze goudreus minstens van de nakende rebellie ­ en van de uitkomst daarvan suggereren sommigen ­ op de hoogte was (318). In het bestuur van Barrick zetelde eveneens een Belg, Paul Desmarais ­ een man die eveneens belangen had in de Generale-dochter Tractebel en de Groupe Bruxelles Lambert (319).

Tenslotte manoevreerde zich nog een andere onderneming in de internationale competitie voor de Kongolese goudvoorraden : het bedrijf Russell Resources. Aan dit bedrijf beloofde het nieuwe regime van Kabila de concessie die tot dan toe werd beheerd door de Belgisch-Canadese groep Kimin. Deze groep had in 1997 reeds al haar aandelen overgemaakt aan de Ghanese groep Ashanti Goldfields. Russel Resources werd geleid door de Israelische ex-generaal David Agmon. De introductie van Agmon, die nog had geserveerd onder de Israelische militaire dienst in Kinshasa, droeg alleszins bij tot de speculaties over Israelische militaire steun aan het nieuwe regime in Kinshasa (320).

Feit was dat in april 1998, David Agmon met behulp van een plaatselijk garnizoen Kongolese troepen het personeel van Kimin manu militari van haar concessie verjoeg. Deze ware « coup de force », die door het parket-generaal in Kinshasa werd omschreven als « een flagrante schending van de mensenrechten » (321), betekende alleszins een forse breuk in de Belgische belangen in de noordoostelijke goudvoorraden van de DRC.

Tijdens de Oegandese bezetting (1998-2002) zou Agmon zich tot slot geassocieerd hebben met Salim Saleh in de exploitatie van goudvoorraden in Durba ­ in de concessie van Okimo. Agmon wordt eveneens vernoemd als de centrale figuur in de wapentrafiek in deze regio (322).

c. Dalend Belgisch belang

Ook in de andere regio's daalde het Belgische aandeel in de Kongolese mijnsector intussen zienderogen. Terwijl in Noord-Kivu het Belgische comptoir Zafrimin in 1997 de boeken sloot, daalde het aantal Belgische concessiehouders of houders van een « Zone exclusive de recherche » in Zuid-Kivu in de periode 1997-2002 van 8 (Nema Congo, Gecimex, Minière des Grands Lacs-Congo, Sominki, Kivumines, Miluba, Kinoretain, Belgikamin) naar 5 (Miluba, Kivumines, Minière des Grands Lacs-Congo, Kinoretain, Belgikamin).

d. Verdere criminalisering

Kilo-Moto

De criminalisering die al werd ingezet tijdens Kabila's regime, bereikte na de invasie van Oost-Kongo door Rwanda, Oeganda en Burundi en hun Kongolese bondgenoten een hoogtepunt. In het VN expertenpanel-rapport wordt uitvoerig beschreven hoe de Oegandese troepen na de bezetting van de Kilo Moto-concessie een hecht controlemechanisme in het leven hebben geroepen voor de lokale mijnbouw, waarbij plaatselijke gravers dagelijks tot 2 kilogram goud aanbrengen aan de militaire verantwoordelijken (paragraaf 59). Het panel botste zelfs op een aantal gevallen waarin militairen zelf betrokken waren bij de mijnontginning (paragraaf 57).

Dit alles wordt in hoge mate aangemoedigd door de top van het Oegandese commando, dat zelf profiteert van de goudontginning door hun aandeelhoudersschap in Trinity en Victoria ­ twee spookondernemingen die opereren onder een belastingvrij regime in bezet gebied en waarvan de inkomsten voornamelijk bestaan uit de ontginning van en de handel in Kongolese grondstoffen. Een belangrijke rol wordt tenslotte weggelegd voor Atenyi Tibasiima, de minister van Mijnwezen van het Front du Libération du Congo (FLC, een samensmelting van het RCD-ML en het MLC van Jean-Pierre Bemba) die zijn basis heeft in het Kilo Moto-gebied.

In maart 2001 probeerde Tibasiima een status quaestionis op te stellen van de mijnbouwsector in zijn gebied, hoogstwaarschijnlijk met de bedoeling om nieuwe contracten aan te knopen (323). Maar aangezien het FLC kort daarop opnieuw in haar twee fracties uiteenviel, is het weinig waarschijnlijk dat dit initiatief leidde tot enige overeenkomst.

Zuid-Kivu

Zuid-Kivu verging het intussen niet anders. Daar schonk de leiding van het RCD-Goma in december 2000 het exportmonopolie voor coltan aan de door zichzelf opgerichte onderneming SOMIGL (cf. supra). Interessant voor de goudontginning is vervolgens de onderneming Congo Holding Development Company (CHDC), dat in september 2001 haast alle ex-Sominki concessies in handen kreeg van het RCD-Goma ­ waaronder de goudconcessies van Twangiza.

CHDC wordt geleid door Felicien Ruchacha en Gertrude Kitembo ­ twee getrouwen van het Rwandese regime ­ en heeft een joint-venture afgesloten met het Zuidafrikaanse Trackstar Trading 151 Ltd. Ongetwijfeld streefde men met deze recente commerciële alliantie politieke doeleinden na tijdens de onderhandelingen in Sun City en Pretoria (april en december 2002).

Het lijkt er evenwel sterk op dat de toekenning van de Twangiza-mijn aan CHDC aanzienlijke problemen zal opleveren voor de nieuwe Kongolese regering, aangezien die dezelfde mijn in april dit jaar beloofd heeft aan haar wettelijke overnemer : het Canadese Banro Resource Corporation. De « descente aux enfers » waarvan sprake in Erik Kennes'artikel lijkt hiermee alleszins verzegeld.

Tenslotte duidt de VN nog een aantal individuen aan, die volgens hen een belangrijke rol spelen in de goudhandel met de militaire netwerken rond het RCD-Goma en de UDPF. Ten eerste is er Ali Hussein, die een belangrijke goudhandelaar blijkt te zijn in Bukavu en Kisangani (paragraaf 92). Ten tweede is er Aziza Kulsum, waarvan eerder reeds sprake. In de volgende paragrafen gaan we dieper in op de verschillende filières die goud commercialiseren vanuit Oost-Kongo.

5.2.3. Filières

a. Bukavu

Vandaag bestaan in Bukavu drie gelicencieerde goudcomptoirs. Van oudsher kopen deze comptoirs de goudreserves op, die door artisanale gravers naar de stad worden gebracht vanuit de nabijgelegen mijnen van Kamituga, Twangiza, Namoya en Lugushwa. Het eerste comptoir, Shenimed, exporteerde in 2000 officieel 86 914,2 gram goud, ter waarde van 683 705 US dollar (zie tabel 2). Het comptoir behoort toe aan Shenila Mwanza, de dochter van Aziza Kulsum. Deze voert al haar goud uit naar een raffinagebedrijf in Zwitserland, genaamd Metalor. Volgens verschillende bronnen zou het tussen 100 en 150 kg goud per maand uitvoeren, net als Panju.

Hiernaast is er het comptoir Congocom, dat in 2000 6 kilogram goud exporteerde vanuit Bukavu. Tenslotte is er het comptoir Panju, geleid door de Indiër Zulfa Karim Panju. Deze man werd eind november in Brussel gearresteerd, in het kader van een gerechtelijk onderzoek naar de activiteiten van Aziza Kulsum in de coltanhandel (324).

Volgens de Brussels onderzoeksrechter Michel Claise wordt de heer Panju beschuldigd van herhaaldelijke goudsmokkel (een honderdtal kilo's) naar België vanuit het gebied dat wordt gecontroleerd door het RCD-Goma. Deze cijfers komen overeen met de officiële exportstatistieken van Panju, die een maandelijkse export van 108 956,67 gram tentoonspreiden voor het jaar 2000, voor een totale waarde van 10 265 801 US dollar (zie voorgaande tabellen). Of het Brusselse gerecht eveneens een verband kon aantonen tussen Aziza Kulsum en Karim Panju, blijft dusver onduidelijk. Alleszins moet een financieel onderzoek uitmaken of beide personen via België de kas van het RCD-Goma al dan niet hebben gespekt. De onderzoeksrechter zegt hierover : « Le fruit de ces transactions repartait finalement au Rwanda où il sert à armer la rebellion active dans le sud-Kivu congolais » (325). Deze bevinding komt overeen met de vaststelling van de VN, dat zegt dat « the gold and diamonds are being sold by RCD-Goma in exchange for cash or bartered for armaments and medicines to support continuation of the current hostilities » (paragraaf 146).

b. Burundi

Tenslotte is er het comptoir Affimet in Bujumbura (Burundi), dat sinds 1993 opereert onder het statuut van een vrijhandelszone, ingericht door de regering-Buyoya. Het comptoir werd tot 2000 geleid door Alain Goetz en zijn zonen Sylvain en Sven van het bedrijf « Goetz et Fils » in Antwerpen. Aangezien Burundi niet over goudvoorraden beschikt, was Affimet voornamelijk actief in de herexport van Kongolees goud via de Burundese hoofdstad. Hiernaast beschikte de familie Goetz nog over een off-shore bank ­ ABC Bank, die medio 2000 gesloten werd ­ en een vliegtuigmaatschappij : City Connection Airlines om goud te kunnen uitvoeren, invoeren en verwerken en om passagiers te vervoeren (326).

Deze winstgevende praktijk ­ volgens een commissie die werd opgezet door de regering-Ndadaye (Buyoya's opvolger) exporteerde Affimet tusen april en juli 1993 1079 kilogram goud ter waarde van 12 miljoen US dollar (327) ­ zette de regering Ndadaye er vervolgens toe aan een restitutie te eisen van 3 miljoen US dollar op niet-betaalde belastingen. Tegelijkertijd trok het de licentie van Affimet in (328).

De Burundese staatsgreep en de moord op president Melchior Ndadaye in oktober 1993 brachten het dossier Affimet in een nog lastiger parket. Enerzijds probeerde het bedrijf haar gunstige statuut, dat hen naar eigen zeggen door de vermoorde Burundese president onrechtmatig was afgenomen, te recupereren. Anderzijds probeerde de zonen van Antoine Goetz de relatie met de nieuwe Burundese regering-Buyoya te herstellen (329). Uiteindelijk besloot het bedrijf een klacht in te dienen bij het « International Center for the Settlement of Investment Disputes » (ICSID) van de Wereldbank. Na een proces van jaren verkreeg het in 1999 een restitutie van 2 989 636 US dollar voor de gedane schade, die in drie stortingen moest worden terugbetaald (330). Een jaar voordien had de nieuwe regering-Buyoya het vrijhandelsstatuut van Affimet reeds in ere hersteld. In 2000 kwam het tenslotte nog tot een direct treffen tussen Affimet en de Burundese regering, die op dat moment nog geen enkele storting had gedaan van het bedrag dat hen door de Wereldbank was opgelegd.

In februari 2000 werd de heer Goetz het land uitgezet, en zijn de activiteiten van Affimet nog een tijdje doorgegaan via plaatselijke kaders, om vervolgens beëindigd te worden (331). De familie Goetz beheert een Belgisch goudverwerkingsbedrijf, een NV genaamd Tony Goetz & Zonen, die 10 ton goud per jaar verwerkt (332).

5.3. Invloed op de plunderingen

Op basis van de gegevens van de VN, de berekeningen van André en Marysse en de statistieken van het RCD-Goma kunnen we tot slot een schatting maken van de « plundering » van de Kongolese goudvoorraden en de recuperatie van de toegevoegde waarde door de bezettende mogendheden. Het artikel van André en Marysse biedt hierin reeds een redelijk inzicht. Zich baserend op de ramingen van professor Hughes Leclerq en de cijfers van de heer Tom De Herdt (333), maakten zij een schatting van het deel van de toegevoegde waarde van het Kongolese goud dat in Kongo blijft en het deel dat Kongo zonder compensatie verlaat.

Volgens de cijfers van De Herdt vertegenwoordigde de Belgische import gedurende de jaren tachtig 90 % van de uitvoer van Kongo, Burundi en Rwanda : in het begin van de jaren tachtig werd dit goud voornamelijk aangebracht uit Zaïre, vanaf het midden van de jaren tachtig tot en met de eerste helft van de jaren negentig gebeurde deze handel via Burundi (tot 9 ton in 1995)en Rwanda (tussen 1990 en 1993 tot 2.5 ton). Vanaf 1996 viel de Burundese import terug tot 1 ton en werd het goud voornamelijk geïmporteerd via Oeganda, Rwanda (4.5 ton in 1994) en Kongo (iets meer dan een ton in 1997). Vanaf 1998 werd de goudfilière bijna geheel gecontroleerd door militaire netwerken, die hun goud exporteren naar andere landen dan België ­ onder meer naar het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland (Métalor).

5.3.1. Oeganda

Volgens de cijfers van de VN (tabel 1) begon Oeganda in 1994 goud te exporteren, gaande tot 5 en 6 ton in 1997 en 1998. Volgens Alain Goetz zou Kampala de goudhandel hebben toegelaten in 1997-1998 (334). Vanaf 1998 verdubbelde de Oegandese goudexport tot ongeveer 11 ton in 1999 en 2000, ter waarde van respectievelijk 95 miljoen en 90 miljoen US dollar (335). Zoals gezegd produceert Oeganda bijna geen goud op eigen bodem, en was deze stijging in de Oegandese goudexport volledig te wijten aan de bezetting van Noord-Kivu en de goudrijke regio van Kilo-Moto.

Volgens het eerste VN-verslag dat de toestand beschrijft van een goudafzetting in Kilo Moto die onder militaire controle staat, vloeit 50 % van de toegevoegde waarde van deze export terug naar de Kongolese gravers, waarbij het contract bestaat uit 1 gram voor de graver en 1 gram voor de militair die de veiligheid garandeert (336). Deze bevinding komt grosso modo overeen met de beschrijving van de VN over de ontginning in Kilo-Moto (cf. supra). Het lijkt er dus op dat wanneer een circuit in handen is van militairen, ongeveer 50 % van de toegevoegde waarde ingepalmd wordt door officieren en militairen, wat dus meer is dan in het geval van niet-gemilitariseerde circuits.

Anderzijds zou het goud van Noord-Kivu doorgevoerd zijn via het Hema-Nande-netwerk, dat een groot deel van de plaatselijke economie beheerst (337).

Aangezien in Kongo geen enkele belasting wordt betaald op de export van goud, maar Oeganda wel heffingen int op de herexport, schatten André en Marysse, op grond van de cijfergegevens in het eerste verslag van de Verenigde Naties, de waarde van de economische plundering op 19 miljoen US dollar in 1999 en 18 miljoen US dollar in 2000.

5.3.2. Rwanda en Burundi

Voor het gebied dat wordt gecontroleerd door het RCD-Goma schat het VN expertenpanel de goudproductie, die volledig langs Rwanda passeert (338), op 720 kilogram voor 1999 en 1 200 kilogram voor het jaar 2000. Dit cijfer stemt min of meer overeen met de officiële exportstatistieken van het RCD-Goma (tabel 2). Voor de voorgaande periode 1996-1998 kwam de goudproductie van deze zelfde zone volgens André en Marysse neer op 3,5 ton per jaar. Dit cijfer stemt min of meer overeen met de Belgische importcijfers uit Rwanda (4,3 ton in 1997 en 3,75 ton in 1998). De belasting op de export in Kongo wordt geschat op 5 % van het zakencijfer.

Op basis van deze gegevens, en uitgaande van eenzelfde ratio als voor Oeganda (

Wanneer de circuits niet in militaire handen zijn, kan men ervan uitgaan dat een groter deel van de toegevoegde waarde van het goud (tot 80 %) in Kongo blijft. Het aandeel dat de gravers, en vooral de comptoirs, toekomt, is gewoonlijk groter dan in de door militairen gecontroleerde circuits omdat de handelaars de wereldmarktprijzen van het goud kennen. Aangezien de prijzen gekend zijn, zijn de winstmarges kleiner dan wanneer de gravers verplicht zijn aan één enkele koper of één enkel soort kopers te verkopen (338B).

Er dient op gewezen te worden dat, zoals met coltan, diamant of heterogeniet, de toegevoegde waarde die ter plekke blijft ongelijkmatig verdeeld wordt binnen de keten (gravers, tussenpersonen, comptoirs, uitvoerders). De maateenheid voor het wegen van goud is immers de « macuta », een oud muntstuk met een gewicht van 1,25 gram, maar het goud wordt blijkbaar slechts per gram betaald, wat de handelaar een winstmarge van 25 % oplevert louter door te knoeien met de hoeveelheden !

Eens te meer is het duidelijk dat het de comptoirs en de handelaars zijn die in deze ambachtelijke keten het grootste deel van de winst opstrijken. Met de winst uit de verkoop van goud kunnen de meeste handelaars deviezen verkrijgen, die gecompenseerd worden door de invoer van waren, van levensnoodzakelijke goederen, kortom, door het draaiende houden van een handelszaak. In welke mate kunnen de verschillende circuits hun militaire aanwezigheid in Kongo bekostigen ?

5.4. Fraude, oorlogsfinanciering en deelname aan de oorlog

Tot slot dient te worden opgemerkt dat de goudexport uit Oost-Kongo onderhevig is aan een omvangrijke fraude. De heffing door plaatselijke militairen in Kilo-Moto en Zuid-Kivu (1 gram volgens de VN) gebeurt immers op basis van de plaatselijke gewichtmaat « macuta », die gelijk staat aan 1,25 gram.

Volgens de informatie die rechter Michel Claise tijdens zijn financieel onderzoek heeft vergaard en die hij ons heeft verstrekt, lijkt het erop dat de winsten uit de goudexport van het comptoir Panju naar België eveneens gedeeltelijk terugvloeien naar de kas van het RCD-Goma. Verschillende bankrekeningen, inclusief een aantal rekeningen van het leiderschap van het RCD-Goma werden daarom in België en andere landen inbeslag genomen, voor een totale waarde van 2 miljoen euro. De import van goudstaven via Rwanda zou niet in België zijn aangegeven. Vervolgens kan men de belastingen op de export door het RCD-Goma (5 %) moeilijk beschouwen als een terugvloeiing van de toegevoegde waarde naar Kongo : deze belastingen worden net als voor coltan volledig gebruikt om de eigen oorlogsinspanning te financieren. Afgaande op de officiële exportstatistieken van het RCD-Goma (tabel 2), zou deze oorlogsfinanciering op basis van belastingen op de export neerkomen op 549 970,85 US dollar voor het jaar 2000.

Men kan hieraan toevoegen dat Alain Goetz erkend heeft dat hun vliegtuig, dat regelmatig door de gouverneur van Goma gehuurd werd, één enkele maal militairen vervoerd heeft.

6. KOPER, KOBALT EN GERMANIUM-FILIÈRE

6.1. Inleiding

Dit deel behandelt de exploitatie en verwerking van minerale grondstoffen in Katanga waar de parastatale Gécamines de meerderheid van de mijnrechten in handen heeft. In 1994 ontstonden de eerste samenwerkingsverbanden tussen Gécamines en andere ondernemingen voor de exploitatie van de ertslagen.

In dit deel wordt de mijnexploitatie in Katanga bekeken vanuit de invalshoek van Gécamines, eerste onderneming van het land, in 1973 wereldwijd zesdegrootste mijnbouwbedrijf, kloppend hart van de Katangese economie, die sedert de jaren 80 een gestage terugval kende maar sedert begin jaren 90 totaal instort. De meeste bedrijven die nu actief zijn, zijn partners van Gécamines, dat houder is van de mijnrechten. De mijnbouw door bepaalde bedrijven in Katanga kan niet behandeld worden zonder de context te schetsen die nauw samenhangt met Gécamines. Het tweede punt schetst kort de evolutie van de onderneming en de oorzaken van haar teloorgang. Vervolgens komen de volgende onderwerpen aan bod : een voorstelling van de filières en de plaats en de rol van België hierin (3e punt), het belang van de politieke ommezwaai voor de positionering van sommige bedrijven en de totstandkoming van bepaalde samenwerkingsverbanden (4e punt), het vraagstuk van het juridisch vacuüm met betrekking tot de restfracties (5e punt), de rol van de toekenning van bepaalde concessies in de financiering van de oorlog (6e punt), de bijdrage van sommige bedrijven aan de plundering en de spiraal van economische recessie (7e punt), het standpunt van de Verenigde Naties over de als crimineel aangemerkte activiteiten van sommige filières (8e punt), en de ethische overwegingen die gemaakt kunnen worden bij de analyse en de besluiten.

Deze analyse is hoofdzakelijk gebaseerd op de openbare hoorzittingen, een reeks documenten waarover de Senaat beschikt, rapporten van internationale instellingen (met name aangaande de toestand en evolutie van Gécamines), en het VN-rapport voor bepaalde activiteiten van ondernemingen die geen banden hebben met België en inzake de beschuldigingen van criminele activiteiten.

6.2. Kort overzicht van de mijnbouw in Katanga en de evolutie van de Générale des Carrières et des Mines (Gécamines)

De teloorgang van Gécamines is het gevolg van een combinatie van externe en interne factoren : de daling van de koperprijs in 1974 met 50 %, de verviervoudiging van de prijs van de olieproducten en de sluiting van de exportwegen naar Angola in 1975 na het uitbreken van de burgeroorlog, de zaïriseringsmaatregelen eind 1973 gevolgd door tegengestelde maatregelen, en de twee Shaba-oorlogen( 339).

Leclerq haalt Gécamines aan als voorbeeld van teloorgang : « Een typisch voorbeeld is de mislukte poging tot hervorming van Gécamines. Er werd massaal geïnvesteerd in dit bedrijf, maar het was totaal uitgehold, hoewel dat op het eerste gezicht niet altijd merkbaar was. De werktuigen waren verouderd, er werd geknoeid met de facturatie en met de ontginning. De organisatie was gebrekkig en een groot deel van de ontvangsten werd verduisterd. Internationale instellingen hebben dat vastgesteld. Het was alsof die fantastische infrastructuur door termieten werd weggevreten » (340).

Het Bomsel-rapport uit 1991 geeft de volgende redenen op voor de crisis bij Gécamines :

­ financiële problemen (kasproblemen na de instorting van de mijn in Kamoto);

­ stijging van de productiekosten (na de daling van de productie op verscheidene mijnsites : Kamoto, Kipushi, ...);

­ de gevolgen van een te zware fiscaliteit, ondermaatse investeringen, een gebrek aan uitrustingen, het slechte onderhoud van de uitrustingen, een falend loonbeleid en een gebrekkige productiviteit van de werknemers (340A);

­ technische redenen (roofbouw op de ertslagen met het doel de productie te maximaliseren ten nadele van de nodige investeringen en blootleggingswerken voor een rationele exploitatie van de mijnsites, onvoldoende investeringen om de staalfabrieken te renoveren en hun zwakke recuperatieniveau te verbeteren);

­ het model voor de industriële organisatie van de onderneming : het is een staatsbedrijf in een enclave-economie in een klimaat van algemene achteruitgang van de economische, sociale en sanitaire toestand in Congo (341). Sedert de nationalisering is het aantal kaderleden vertienvoudigd, terwijl de productie nooit meer hetzelfde niveau als voordien heeft gehaald.

Olivier Bomsel toont aan hoe Gécamines een weerspiegeling is van het beleidsmodel van de Staat dat we in het eerste deel van dit rapport beschreven. « Niet alleen slaagde de Staat er in de postkoloniale periode niet in om de verantwoordelijkheid voor het sociale aspect over te nemen, bovendien bevorderde de toegang van sommigen tot de inkomsten en de verarming van het merendeel het ontstaan van een perverse logica binnen Gécamines » (342).

De auteur klaagt ook de monopolisering van de mijninkomsten aan (fiscaliteit en aderlatingen vanwege de Staat die geen verband hielden met de productie van Gécamines, « exorbitante » tarieven van onderaannemers van GCM (343), commissies voor tussenpersonen gefinancierd met de inkomsten, diefstallen op grote schaal in de installaties, veralgemeende kapitaalvlucht).

De auteur besluit : « Gécamines probeerde de interne desorganisatie die door deze dynamiek was ontstaan, het hoofd te bieden door een dramatische overexploitatie van zijn ertslagen, dit wil zeggen door de toegankelijkheid van de ertsen op lange termijn op te offeren aan de onmiddellijke financiële behoeften. Deze onverbiddelijke logica is nu in zijn eindstadium belandt : de uitputting van de mijnvoorraden » (344).

Deze situatie die in 1991 aldus beschreven werd, lijkt de afgelopen 10 jaar nog verergerd te zijn : de productie van Gécamines bedraagt nog slechts 5% van de productie van eind jaren 70 (345).

Bron : Gécamines, uiteenzetting gegeven tijdens het bezoek van de voorzitter André Geens in Lubumbashi, augustus 2002.

De volgende grafiek toont aan dat de omzet van Gécamines van 1 426 miljoen US dollar in 1989, daalt tot 72 miljoen in 2002.

Aangezien Gécamines zorgde voor 50 % van de staatsinkomsten, heeft het economisch beleid van het bedrijf natuurlijk rampzalige gevolgen voor de hele Congolese economie.

In augustus heeft een verantwoordelijke van Gécamines uiteengezet met welke problemen de onderneming te kampen heeft :

­ financiële problemen als gebrek aan kapitaal, onvoldoende inkomsten uit exploitatie, achterstand bij betaling van fiscus, zwaardere algemene schuld, geldschieters die het bedrijf in de steek laten (Wereldbank en IMF);

­ economische problemen : verouderde productiemiddelen, zwakke productie die niet voldoet aan handelsnormen, beslag in Europa, Zambia en Zuid-Afrika, onderinvesteringen, vandalisme en diefstal in de installaties, vertraging bij de mijnwerken om openluchtmijnen te ontdekken en bij de realisatie van de grote mijn- en metallurgieprojecten (Tenke Fungurume en Kolwezi);

­ tewerkstellingsproblemen : te veel en te oud personeel, achterstand bij de betaling van salarissen en sociale voordelen, sociale onrust in combinatie met stakingen (346).

Door de diepe crisis van GCM en als gevolg van de oorlog, zijn er nu nog slechts een handvol ondernemingen actief in Katanga.

Volgens Gorus werd de winst van Gécamines voornamelijk besteed aan de financiering van de oorlog (347). De « aderlatingen » vanwege de Staat lijken tot op vandaag door te gaan : « Geregeld neemt de centrale overheid van Kinshasa een deel van het geld in beslag dat Gécamines heeft verworven. De winsten worden in de staatskas gestort en zouden aan Gécamines moeten worden teruggegeven. Dat gebeurt evenwel niet, met als gevolg dat Gécamines geen inkomsten heeft en niet in staat is zijn schulden te betalen (348).

De kasproblemen zijn dramatischer geworden door de daling van de productie tijdens de afgelopen tien jaar (ter illustratie : de productie van de jongste 10 jaar komt overeen met die van één jaar in de jaren 80). Gécamines heeft alleen maar schulden. Het bedrijf moet dus allerlei constructies opzetten om te voorkomen dat zijn ertsen in beslag worden genomen door zijn schuldeisers (349). Onder meer daarom doet het bedrijf, dat door zijn schuldenlast onder druk staat, steeds meer een beroep op traders om zijn producten te verhandelen. Die traders geven het bedrijf dan voorschotten waarmee het de productie kan uitvoeren en kopen het eindproduct. Die optie waar Gécamines noodgedwongen voor gekozen heeft, heeft talrijke nadelen (hoge rentevoeten die de traders toepassen, koersen die nadelig zijn voor Gécamines, ...).

Het probleem van de schulden van GCM, geraamd op ongeveer 1,5 miljard US dollar, weegt sterk op de schuldenproblematiek van het land, en de vooropgestelde oplossingen voor een hervatting van de industriële exploitatie en de productie hangen hier nauw mee samen. Congo heeft een beroep gedaan op de Wereldbank om de onderneming te herstructureren en de schulden te beheren.

De grondstofdiefstallen gaan blijkbaar onafgebroken door en sommige ondernemingen zijn hiervan het slachtoffer geweest, met name bij het project voor de exploitatie van de mijn van Kamoto. Een deel van de voorraden van ontgonnen ertsen werd in de fabriek van Shituru in beslag genomen door Billy Rautenbach, die ze voor eigen rekening verder verwerkte en verkocht (350).

Verscheidene factoren wijzen er dus op dat, ondanks de deplorabele toestand waarin Gécamines zich bevindt, er nog steeds inkomsten verdwijnen op de wijze die door Bomsel beschreven werd, en dat de gesloten samenwerkingsverbanden voor nieuwe problemen zorgen die verband houden met de contracten en de uitvoering hiervan, maar ook met de veranderingen op politiek vlak, het klimaat van onzekerheid en de algemene toestand van de economie en de mijnbouw.

6.3. Beschrijving van de filières ­ niet-exhaustieve lijst

6.3.1. Exploitatie van de ertslagen van GCM en andere ertslagen buiten de GCM; concentratie, verwerking en uitvoer

a. Exploitatie van ertslagen

Projet Entreprises-partenariats Situation en 2002
Luiswishi EGMF ­ GCM Arrêt décembre 2002
Kababankola Mining Company (KMC) Tremalt ­ GCM Gisements autour de Kakanda-Kambove, Kakanda-Kamoya, Shangolowe) : faible niveau d'investissement : à l'arrêt
Central Mining Group (CMG) Ridgepointe Overseas Developments Ltd ­ GCM Exploitation des gisements de Kababankola, Kamoya, Shinkolobwe, Mukondo et concentration des minerais de Kambove et Kakanda et Shituru ­ révocation de la coopération par décret gouvernemental et B. Rautenbach est en procès depuis 2000
Minière Kalumbwe-Myunga (MKM) EXACO-GCM Exploitation gisement : en cours mais grosses difficultés et repris par un autre gérant
Ruashi Mining CMC ­ GCM Exploitation gisement de Ruashi et des remblais de l'Étoile : négociations
Exploitation gisement de l'Étoile COMIN ­ GCM Arrêt
Remblais du Ruashi l'Étoile ERENA Négociations en cours
Kalukundi Swanepoel 1 ­ GCM Pas démarré
Chabara Swanepoel 2 ­ GCM Pas démarré
Comide Cico ­ RDC ­ GCM Prospection exploitation minière ­ traitement
PCZ Melkior ­ GCM Prospection en cours
Société Minière de Kabolela et Kipese (SMKK) Melkior ­ GCM Exploitation Kabolela et Kipese : projet interrompu
Luisha COMIEX ­ GCM À l'arrivée de l'AFDL
Kipoi ORION ­ GCM Arrêt ­ pas démarré
Tenke Fungurume (TFM) Lundin ­ GCM Pas de démarrage
Mine de Kipushi AMFI ­ GCM Projet en veilleuse
Shinkolobwe EGMF ­ GCM Projet suspendu
Sofwe EGMF ­ GCM Pas commencé (coltan)
Mine de Kamoto à long terme Kumba Resources (Ex-Iscor ­ GCM Réhabilitation filière KTO-KTC-Luilu : Projet sur 15 ans ­ pas démarré ­ superposition avec Kinross et Altair
Mine de Kamoto KINROSS ­ EGMF ­ GCM Projet à long terme (20 ans) - réhabilitation
Mine Kamoto court terme Financement Altajir Financement réhabilitation KTO-KTC-Lui projet 3 ans
Mine de Kamoto-projet Ashanti Goldfield
Kaleshi (Kanwale - Concentrateur de Kalmbove et Shituru Marc Rich ­ GCM Réhabilitation filière KWL-KVE-US : en cours
Tilwizembe Afmet ­ GCM MAD exploite les couches riches dans Felco Filière TWZ-KZC-LUI : attente démarrage

b. Ertslagen buiten Gécamines

Gisements Société exploitante Observations
Dikulushi, Kapulo, Luantete, Kiaka Anvill Mining Exploitation et exportation pour traitement vers la Zambie (Ndola) de cuivre d'argent
Lonshi First quantum Minerals Exploitation et stockage sur place pour exportation future vers la fonderie de FQM en Zambia (Bwana Mikuba)
Musoshi, Tshisenda Exploité par la Sodimico en jv avec KGM Exploitation cuivre et cobalt
Kisenge, Musefu Kisenge-Manganèse en collaboration avec Cluff Mining Prospection et exploitation d'or

c. Afval verwerkingsmaatschappij

Projet Entreprises En courss
GTL : traitement des terrils Lubumbashi GGF-OMG-GCM En fonctionnement
KMT : traitement des tailings Kolwezi CMD-GCM Attente nouveau code minier
Traitement des scories des mines de Kakanda et Kambove International Panorama Recources Corp.-GCM Projet en veilleuse (électrolyse)

d. Heterogenietbehandelingmaatschappij

Traitement de l'hétérogénite Sociétés Remarques
Traitement de l'hétérogénite (notamment de Tilwizembe) Felco MAD-GCM Four électrique à Luilu : démarrage 2003
Traitement de l'hétérogénite : Papsi-Exaco-MKM Comin (Congo Minerals), lié au project MKM Hydrométallurgie (carbonate)
Traitement de l'hétérogenite Four appartenant à un indien Carbonnates : en fonctionnement

6.3.2. Aankopers van mineralen, traders van Gécamines, comptoirs van heterogeniet

­ Traders van Gécamines : Speciality Metals, Marc Rich- Glencore;

­ Aankopers van mineralen : Pong, Falconbridge, Laspesia (Duitse filière);

­ Ondernemingen die toestemming hebben gekregen om heterogeniet uit te voeren tot 31 maart 2003, datum waarop de lokaal gebouwde ovens in Congo geproduceerd heterogeniet zullen mogen concentreren en bewerken : Somikat, Chemaf, TSM, Orkai-Emak (verkoopt voor de aangeslotenen); Nouco : organiseren de markt.

­ Uitvoerbedrijf : Polytra (transport), Manika (Zuid-Afrikanen), Transintra;

­ Transporteurs : Wiels of Africa (Billy Rautenbach blijft in contact), GDC (Zuid-Afrikaans of Zimbabwaans).

6.3.3. Besluiten

Alleen de Belgische ondernemingen van Forrest International en MAD hebben kapitaalinvesteringen gedaan in de mijnbouwsector van Gécamines en hun projecten lopen ook effectief of worden voorbereid (zoals voor MAD het geval is). Alleen de mijn van Luiswishi wordt met Gécamines als partner uitgebaat. De activiteiten zijn sinds 1 december 2002 stopgezet, enerzijds, omdat de partner, OMG, te veel kobalthoudende concentraten in voorraad had en beslist heeft zijn bevoorrading vanuit Luiswishi op te schorten en, anderzijds, om onderhoudswerkzaamheden te verrichten. De STL-fabriek van het GTL-project draait. De andere projecten van het partnership liggen stil, zijn opgeschort of verkeren in de onderhandelingsfase.

De mijnactiviteit in Katanga verschuift geleidelijk van mijnexploitatie naar de verwerking van restfracties (tailings en terrils) en de ontwikkeling van de artisanale exploitatie van een kobaltrijk erts : heterogeniet. In feite werd alleen de mijn van Lwiswishi geëxploiteerd (tot eind 2002), net als de mijnen van Mukondo en Kabamba Kola (project KMC) (350A). De terril van Lubumbashi wordt geëxploiteerd door de onderneming GTL en de artisanale exploitatie en uitvoer van heterogeniet vormen een markt in volle expansie.

Zoals we verder nog zullen zien, is de economie van Katanga die op formele, industriële exploitatie gebaseerd was, op twintig jaar tijd geëvolueerd tot een artisanale, informele economie. Katanga produceerde en exporteerde vroeger producten die het in de eigen fabrieken raffineerde (koper en kobalt met een zuiverheidsgraad van 99 %). Nu produceert en exporteert het concentraten en legeringen tot 8 % kobalt (351) met een vrij laag koper en kobaltgehalte of heterogeniet tot 6 % gemiddeld kobalt. De sector evolueert in de richting van het exploiteren en exporteren van goedkopere producten (352) die echter ter plaatse een lagere, toegevoegde waarde creëren : ze worden buiten Kongo verwerkt, geconcentreerd en geraffineerd (353).

De artisanale sector neemt het over van de formele sector waarvan de teloorgang de afgelopen tien jaar in een dramatische stroomversnelling is terechtgekomen. Er ontwikkelt zich een informele « ondergrondse » economie en er ontstaan overlevingsactiviteiten die een lagere toegevoegde waarde opleveren dan in de formele sector mogelijk was of is, maar deze wordt over een groter aantal mensen verdeeld.

6.4. Evolutie van de betrokkenheid en positionering van ondernemingen in de loop van de oorlog. Verschijnen van nieuwe bedrijven in Katanga als gevolg van nieuwe commerciële belangen en positionering

Zoals we in het eerste deel van dit rapport reeds vermeldden, ging de economische situatie er verder op achteruit nadat President Laurent-Désiré Kabila aan de macht was gekomen. Enkele ondernemingen (majors en juniors) lieten zich echter door de belangrijke voorraden verleiden en hoopten investeringen te kunnen doen onder het nieuwe regime dat grootse projecten in het vooruitzicht stelde. De grote ondernemingen (majors) trokken zich daarna echter terug, voornamelijk omwille van de besluiteloosheid van de regering, de radicalisering van het regime en het feit dat het nieuwe regime hen geen rechtszekerheid waarborgde (354).

De exploitatie van mijnen vergt grote investeringen en vraagt een formeel en juridisch kader dat ondernemingen op zeer lange termijn waarborgen biedt voor hun investeringen. De toestand in Kongo bood dit soort waarborgen niet. Tot op vandaag zijn het investeringsklimaat en de omstandigheden op de koper- en kobaltmarkt ongunstig voor grote bedrijven, de zogenaamde « majors » [Anglo American, Broken Hill Propietary (BHP), OM Group en Umicore] (355).

Dit betekent dat alleen de juniors gebleven zijn (AMFI, Anvill Mining, First Quantum Minerals, Melkior Resources, Tenke Mining) (356). Volgens Gorus trachten deze bedrijven vruchtbare beursoperaties af te sluiten of maken ze deel uit van één van de grotere ondernemingen die een junior gebruiken om zich in een rijke mijnregio te positioneren : « Ze maken gebruik van kleinere maatschappijen om een aantal concessies te bekomen en het terrein te bezetten » (357).

Het uiteindelijke doel van deze ondernemingen is een beursoperatie.

Bij de machtswissel in 1996-97 werden al transacties afgesloten in naam van de Kongolese staat voordat Kabila nog maar in Kinshasa arriveerde. « In 20 jaar waren er nooit zulke investeringen geweest : investeringen die in voorakkoorden zijn gegoten, concessies die aan bepaalde bedrijven zijn gegeven. (...) Niet één van die voorakkoorden is echter uitgemond in een contract. (...) een aantal van die contractanten waren eigenlijk junior mining-bedrijven. Dat zijn bedrijven die met risicokapitaal werken. Zij investeren dus niet in het gebied waar ze een concessie hebben en betekenen dan ook geen meerwaarde voor de lokale bevolking en economie. Zij spelen op risicobeurzen : Vancouver, Toronto, enzovoort. Die bedrijven halen hun geld dus uit de beurs. (...) Dit is nu echter niet relevant want al die contracten zijn eigenlijk nog hangende. Heel veel junior mining- en grotere bedrijven hebben bij Kabila rechten gekocht, en mogelijk ook bij de huidige rebellen. Die documenten hebben pas waarde wanneer het conflict beslecht is, als het dus echt de moeite waard wordt om geld in de grond te pompen dat pas over tien, vijftien jaar zal renderen » (358).

Er is verwezen naar andere risico's in verband met de verschillende projecten voor de verwerking van slakken of tailings : technische risico's, kostprijzen die blijkbaar sterk verschillen van project tot project terwijl de marktprijs van kobalt op lange termijn eerder laag lijkt te blijven, en risico's verbonden met de oorlog en de politieke en militaire onzekerheid. De voorkeur gaat uit naar kortetermijnprojecten die snel renderen en een snelle return on investment mogelijk maken, zodat de risico's tot een minimum beperkt worden. De investeerders eisen voor projecten inzake terrilverwerking een investeringsrendement van zo'n 20 % (zie cijfers voor de mijnen). De Katangese economie zou echter aangezwengeld kunnen worden via dergelijke projecten die een belangrijk domino-effect hebben voor de economie en de maatschappij in hun geheel (359).

6.5. Exploitatie van terrils en tailings op basis van een juridisch vacuüm

Met betrekking tot de verwerking van de restfracties, zorgde de oude mijnbouwwetgeving slechts voor een juridisch vacuüm (360) aangezien ervanuit gegaan werd dat de restfracties net als de ertslagen de Staat toebehoren en onoverdraagbaar zijn (361). Alleen de rechten voor extractie en exploitatie van bepaalde stoffen (koper, kobalt, germanium, ...) van de ertslagen (zoals restfracties en afval) worden toegekend door de Staat, in de geval aan Gécamines.

De vroegere mijnwetgeving bepaalde niets over de exploitatie, noch door Gécamines zelf noch door andere ondernemingen, en bepaalde dat zij eigendom waren van de Staat. Vandaar besluit Meester Mukendi : « Op grond van het principe van het staatseigendom van mijnen, is Gécamines niet de eigenaar van de ertslaag maar blijft deze eigendom van de Staat. Gécamines verwerft slechts het eigendom van de ertsen waarvoor de firma een concessie kreeg en die het karakter van handelswaar hebben, zowel na hun extractie als na hun verwerking of omvorming. »

Als Gécamines de exploitatierechten voor haar eigen restfracties zou kunnen krijgen door het recht op extractie van bepaalde stoffen dat de maatschappij voor haar ertslagen bezit, ruimer te interpreteren en toe te passen op haar restfracties, kan zij die restfracties niet verkopen. Meester Emery Mukendi, een van de auteurs van de nieuwe mijnwetgeving, leidt hieruit af dat onder de oude mijnwetgeving de verkoop van slakken (in het geval van GTL) net als de private verwerving van restfracties (in het geval van KMT) ongeoorloofd is (362) (363).

Voor dit juridisch vacuüm met betrekking tot het verwerven of commercialiseren van restfracties, werden naargelang van de projecten verschillende oplossingen gezocht. Voor wat betreft het project inzake de verwerking van de slakken van de terril van Lubumbashi (GTL) stelde er zich geen juridisch vacuüm voor de kopers van de slakken. Het slakkenverwerkingsproject werd economisch rendabel zodra de technologie er was (STL), Gécamines een contract voor de verkoop van zijn slakken ondertekend had en de regering groen licht had gegeven voor het project. De partners van Gécamines hebben een gebruiksrecht op een deel van de terril (iets minder dan een derde) (364).

Voor het project inzake de verwerking van de tailings van Kolwezi, stelde Gécamines aan verschillende ondernemingen voor om deze tailings te gaan verwerken. Het werd tenslotte AMFI dat in 1997 een concessie verwierf om ze te herverwerken (365).

De firma's die bij het project betrokken waren (AMFI en Anglo American), hebben gevraagd om eigenaar te worden van de tailings om hun rechten op de restfracties van de concentratie-installaties wettelijk veilig te kunnen stellen. Aangezien de wetgeving niets voorzag met betrekking tot de privé-verwerving van tailings, wachten de betrokken ondernemingen af totdat de nieuwe mijnbouwwetgeving van toepassing wordt. De nieuwe wetgeving regelt wél de verwerving en verwerking van restfracties van mijnen (366). De exploitatie van restfracties wordt meer bepaald in artikel 86 behandeld.

Tot besluit kunnen we zeggen dat de regering zich tegenover Gécamines akkoord heeft verklaard om rechten toe te kennen op restfracties waarover in de wet niets voorzien is. Gécamines zou indertijd restfracties verkocht en gecommercialiseerd hebben, en dit zou geen juridische problemen gesteld hebben, ondanks het ogenschijnlijk onrechtmatige karakter van deze transacties.

Uit deze voorbeelden blijkt nog maar eens de ongeoorloofdheid of zelfs onwettigheid van bepaalde beslissingen die in Kongo werden genomen, zowel onder het bewind van Mobuto als onder Laurent-Désiré Kabila. Sedert 1996 werd een dertigtal mijncontracten ondertekend, sommige tijdens de machtsovergang, nog voordat Kabila aan de macht kwam, andere werden door de rebellen ondertekend. Welke juridische waarborgen bieden deze contracten ? Zouden zij niet betwist kunnen worden ? Werden de geijkte procedures gevolgd ? Kwam de prijs overeen met de marktwaarde van de afzetting en van de reserves ? Deze contracten zijn bekrachtigd nadat Laurent-Désiré Kabila aan de macht kwam en zijn wel rechtsgeldig, maar zouden op politiek vlak nog herzien kunnen worden. Zo heeft de Wereldbank onlangs elk contract dat Gécamines heeft ondertekend, apart onderzocht.

6.6. Rol van de toekenning van concessies en van de « aderlatingen » door de regering in de financiering en voortzetting van de oorlog (en van de taksen op heterogeniet in de financiering van bepaalde staatsdiensten)

De uitvoer van heterogeniet biedt alle onderdelen van de lokale administratie de kans om inkomsten te verwerven via taksen en boetes op het verhandelen, transporteren en over de grens brengen van handelswaar. Deze netwerken ressorteren onder twee ministers die het volledige systeem controleren (367).

Volgens deze opmerking die tijdens een openbare hoorzitting geformuleerd werd, zou er een verband aangetoond kunnen worden tussen de heffing van taksen op heterogeniet en de financiering van de oorlog in Katanga.

De commissie heeft echter weinig onderzoek gedaan naar deze markt die volop in ontwikkeling is, en we beschikken over geen enkele aanwijzing die ons in Staat stelt een rechtstreeks verband aan te wijzen tussen de betaling van taksen en de financiering van de oorlog.

De toekenning van concessies lijkt daarentegen een doorslaggevende rol te hebben gespeeld in de financiering van de oorlog in Katanga. Deze financieringswijze werd uitgebreid beschreven in de rapporten van het expertenpanel van de Verenigde Naties. Het betreft voornamelijk een soort « sleutelgeld » op concessies toegewezen aan bepaalde ondernemingen.

Sommige ondernemingen zouden een kleinere rol gespeeld hebben in de financiering van de militaire logistiek of de militaire ondersteuning van de AFDL (AMFI, zie referentie GGF door het financieren van enkele voertuigen, ...). Belangrijker is tot slot dat sommige in Kongo gevestigde ondernemingen regelmatig « aderlatingen » vanwege de regering ondergaan, of zich genoodzaakt zien om « enveloppes » over te maken. We hebben echter geen bijkomende informatie die ons in staat zou stellen om de bedragen na te trekken, noch om uit te maken in welke mate deze middelen gebruikt worden om de oorlog in Kongo te financieren.

6.7. Bijdrage aan de plundering van Kongo en de spiraal van economische recessie

Ter herinnering aan de definitie die door Marysse werd opgegeven : plundering verwijst naar « het deel van de toegevoegde waarde dat het land verlaat zonder tegenprestatie en zonder gecompenseerd te worden door gelijkwaardige import in goederen of geld ». Voor dit onderdeel is het belangrijk een onderscheid te maken tussen drie soorten activiteiten in Katanga die voor Kongo een verschillende toegevoegde waarde opleveren : activiteiten met betrekking tot de ontginning en commercialisering van heterogeniet, activiteiten in verband met de verwerking tot concentraten of witte legeringen, en tot slot de activiteiten op het vlak van de productie van relatief zuivere metalen. Deze activiteiten verschillen door de toegevoegde waarde die zij ter plaatse, in Kongo, creëren. Naarmate een erts bewerkingen ondergaat om een zuiver metaal te krijgen, is de ter plaatse gecreëerde toegevoegde waarde groter. Minder verwerking betekent dat er meer reden is om aan te nemen dat er sprake is van plundering van een deel van de toegevoegde waarde die ter plaatse gecreëerd zou kunnen worden met behulp van de ter plaatse aanwezige technologie.

6.7.1. Exploitatie en export van heterogeniet

We staan eerst stil bij de activiteiten die een lage toegevoegde waarde opleveren : de exploitatie en commercialisering van heterogeniet. De toegevoegde waarde van dit soort activiteiten is zeer gering, maar zij wordt verdeeld over een groter aantal mensen die op artisanale wijze het erts ontginnen. Deze activiteit creëert geen economische groei : het betreft overlevingsactiviteiten. De heterogenietmarkt lijkt in volle expansie. Het erts vertrekt voor een groot deel zonder enige verwerking naar het buitenland waar het gedeeltelijk geconcentreerd en verwerkt wordt. De markt bevindt zich in volle expansie. Aangezien er ter plaatse technieken voorhanden zijn om het erts te concentreren en te verwerken zodat het uitgevoerd kan worden onder de vorm van een sterk geconcentreerd exportproduct, een legering of een voor 99 % zuiver metaal, mag ervan uitgegaan worden dat het hier om een geval van plundering gaat, aangezien een deel van de toegevoegde waarde die de mijnbouwsector ter plaatse zou kunnen creëren, elders gecreëerd wordt en buitenlandse economische operatoren ten goede komt (368).

Kan de omvang van deze markt geschat worden ? Als we uitgaan van een gemiddelde hoeveelheid van 70 kilo ambachtelijk ontgonnen heterogeniet per maand en het aantal zogenaamde delvers nemen dat Gorus tijdens zijn openbare hoorzitting opgaf (namelijk 71 000 arbeiders), komen we tot een jaarlijks exportvolume van 4 000 ton ­ de werkelijke hoeveelheid bedraagt ongetwijfeld meer ­ waarin 300 ton metaal à 6 US dollar per pond zit. Dit komt neer op een omzet van zo'n 4 miljoen US dollar per maand. Deze toegevoegde waarde wordt ongelijk verdeeld over de hele keten : de opkopers en tussenpersonen gaan aan de haal met het grootste deel van de toegevoegde waarde, de rest wordt verdeeld over delvers en transporteurs (369).

Een delver zou voor heterogeniet een prijs krijgen van 0,25 US dollar per kilo kobalt, terwijl kobalt verkocht wordt voor 6 US dollar per pond op de internationale markt.

Het gaat om illegale exploitatie en commercialisering van de ertslagen van Gécamines, die echter toegestaan zijn door de provinciegouverneur van Katanga en de overheid in Kinshasa (370). Deze uitvoer van heterogeniet is toegestaan tot eind maart 2003, datum waarop de export van heterogeniet wordt verboden en het dus ter plaatse zal moeten worden geconcentreerd en bewerkt.

Deze overheidsbeslissing werd genomen in november 2000 en beantwoordt aan een plaatselijke maatschappelijke behoefte : de werknemers van Gécamines en hun familie worden al maandenlang niet meer betaald. De markt voor heterogeniet vrijmaken kan duizenden delvers een klein inkomen verschaffen. Deze beslissing komt tegemoet aan de belangen van Gécamines.

Gécamines ontvangt immers helemaal geen inkomsten uit deze exploitatie van zijn eigen ertslagen. De onderneming zou dit heterogeniet kunnen verwerken, maar gezien de kasproblemen beschikt zij niet over de middelen om de ertsen terug te kopen van de artisanale ontginners. Dit soort niet-gereglementeerde ontginning heeft gevolgen voor milieu en gezondheid. De ambachtslui zijn niet beschermd, er wordt bij dit soort ontginning roofbouw gepleegd op de bovenste laag van de afzettingen, de kosten voor verdere ontginning in de toekomst stijgen hierdoor en de winst van de ontginning van de rijke bovenste lagen van de afzettingen is lager. Het aanbieden van dergelijke hoeveelheden op de markt werkt bovendien destabiliserend en draagt bij tot het behoud van de wereldwijd dalende trend van de prijzen (371).

De vraag die een economist zich moet stellen is de volgende : hoe komt men tot een situatie waarin de uitvoer van ertsen economisch te verkiezen is boven elke andere oplossing waarbij de ertsen ook geconcentreerd worden of een bijkomende bewerking ondergaan ? Voor de economische operatoren is de ontwikkeling van deze artisanale activiteiten en de handel in heterogeniet op korte termijn rendabeler, minder risicovol en minder duur binnen het huidige Kongolese kader dan eender welke andere activiteit die investeringen vergt (waarvoor de kosten niet beperkt blijven tot de investeringen in productiemateriaal, maar die ook gepaard gaan met kosten die binnen de Kongolese context kaderen (fooien, betaling van ambtenaren bij de administratie, « pesterijen »,...) (372).

Wat de bevolking betreft, wijst de ontwikkeling van deze overlevingsactiviteiten op de mate van verpaupering en de ernst van de economische recessie waarmee zij te maken krijgt, evenals op de afwezigheid van alternatieven op het vlak van werkgelegenheid en middelen om te overleven. Anderzijds zou dit type ontginning op dit ogenblik echter gereglementeerd zijn om de handelaars te verplichten om het heterogeniet ter plaatse te verwerken en te concentreren. Welke ethische en sociale verantwoordelijkheid voor deze als mijnplundering te bestempelen exploitatie dragen de economische actoren die het heterogeniet verhandelen dat illegaal uit de ertslagen van Gécamines gehaald wordt ? Sommige vindplaatsen zijn van nature radioactief : welke gezondheidsrisico's lopen de mijnwerkers (373) ?

We stellen dus vast dat de activiteiten op het vlak van mijnbouwexploitatie en commercialisering evolueren in de richting van activiteiten die weinig toegevoegde waarde creëren, of artisanale informele activiteiten (ontginning van heterogeniet). Deze zijn ontoereikend om een economische ontwikkeling op gang te brengen. Het zijn activiteiten die weinig economische groei kunnen brengen (ook al zal een grondiger studie waarschijnlijk kleine spaar- en investeringsmogelijkheden tonen die in de samenvattende statistieken niet tot uiting komen). Het is echter wel mogelijk de investering in de informele sector te verbeteren. Aangezien bepaalde ondernemingen heterogeniet uitvoeren naar Zambia, kan men zich moeilijk voorstellen dat Kongo niet dezelfde mogelijkheden kan bieden inzake bijkomende behandelingen (concentratie of transformatie in een metaalverwerkende fabriek).

6.7.2. Exploitatie van ertsen en gedeeltelijke concentratie of verwerking

Gécamines zou kunnen investeren en zijn ovens opnieuw in goede staat brengen. Privé-ondernemingen hebben elektrische ovens gebouwd, alleen of in samenwerking met Gécamines, bijvoorbeeld Exaco, Felco en andere.

De formele sector evolueert in de richting van de productie en export van verwerkte of geconcentreerde, maar niet-geraffineerde producten.

Over het algemeen kan immers gesteld worden dat, van het dertigtal partnershipcontracten dat sedert 1996 met Gécamines is gesloten, er slechts twee projecten zijn die momenteel effectief lopen en één project voor de bouw van een oven voor de concentratie van heterogeniet in maart 2003 van start zal gaan (Felco). Deze samenwerkingsprojecten zijn projecten met grootschalige investeringen die legeringen of concentraten produceren die het land een grotere toegevoegde waarde opleveren (in vergelijking met de exploitatie en commercialisering van heterogeniet), hoewel die nog lager ligt dan wat mogelijk zou zijn indien de ertsen in de installaties van Gécamines geraffineerd zouden worden.

Deze lopende projecten creëren een product met een toegevoegde waarde die minder hoog is dan in de contracten of vooruitzichten voorzien was. Tijdens de uitvoering van bepaalde projecten werd namelijk soms gekozen voor investeringen in oplossingen die een kleinere toegevoegde waarde opleveren dan aanvankelijk in het project voorzien was, met het doel de kosten op korte termijn te drukken gezien het onzekere klimaat waarbij de kobaltkoers sterk aan het dalen is (374).

Bij het project rond de terril van Lubumbashi hield het oorspronkelijke project de bouw van twee ovens en een concentrator is, maar uiteindelijk is het een project geworden voor één grote oven zonder convertor (375).

In de loop der jaren is de kostprijs van het project gestegen. De beslissing om de bouw van de convertor uit te stellen paste in de logica om de investeringen tijdelijk te beperken. Deze beslissing, genomen door de investeerders, vertraagt de voordelen die Gécamines sneller had kunnen krijgen als het oorspronkelijke project gerealiseerd was en de koersen van kobalt hoger waren geweest. Bij de delicate opstart van de oven zijn er problemen geweest. De risico's en kosten verbonden aan het stilleggen van de grote oven waren veel minder geweest en verdeeld over twee ovens, als het oorspronkelijke plan uitgevoerd was. De productie van legeringen door twee ovens in plaats van een had kunnen zorgen voor een meer continue en regelmatiger productie. De tijdelijke afschaffing van de convertor verlaagt de concentratie van de legering. De geproduceerde legering bevat 18 % kobalt (in plaats van de 35 % die contractueel zijn vastgelegd) : de transportkosten liggen hoger dan verwacht. De productiecapaciteit van de oven is ook lager dan verwacht en komt niet boven de 40 %. De oven is dus weinig rendabel. Gécamines ziet aldus een deel van de winst verloren gaan.

De projecten van Luiswishi en GTL bevatten provisies voor een uitbreiding van de activiteiten die producten met een hoge toegevoegde waarde genereren (bijkomende concentratie-installatie voor STL, raffinagemogelijkheid in de plaatselijke fabrieken zoals aangekondigd in de contracten [in het bijzonder voor Luiswishi), investering in een zwavelzuurfabriek om de staalfabriek van Shituru te bevoorraden of een nieuwe fabriek voor het project Luiswishi (376), ...]. Er lopen projecten om lokaal producten met een hogere toegevoegde waarde te produceren (377). De verbetering van de economische toestand en de marktomstandigheden zou samen met de politieke stabilisering zeker voor het vereiste klimaat kunnen zorgen om dergelijke projecten die een toegevoegde waarde voor het land kunnen creëren, tot stand te brengen en uit te voeren.

6.7.3. Metaalverwerkende fabrieken

Alleen Gécamines produceert nog geraffineerde producten. Toch is ook hier de productie de jongste vijftien jaar gevoelig gedaald. Het rendement van de fabrieken in Shituru en Luilu is vrij laag in vergelijking met dat van fabrieken met nieuwe technologieën (30-40 % tegenover 60-70 %) en er zijn grote investeringen nodig om de installaties te vernieuwen. Nieuwe productievere fabrieken zouden op termijn in verhouding rendabeler zijn.

De verschillende projecten die momenteel lopen, voorzien de mogelijk om concentraten en legeringen in de fabrieken van Gécamines te raffineren. Verscheidene moeilijkheden zetten de economische operatoren en hun partners er echter toe aan om te opteren voor de export van geconcentreerde producten of legeringen. Deze problemen hebben te maken met de grondstoffenbevoorrading (bijvoorbeeld zwavelzuur voor Shituru), diefstallen, vervoer, ... referenties vinden. Over de voorwaarden voor het heropstarten van Gécamines, de vereiste investeringen en de voorwaarden voor de hervatting van de productie van dergelijke producten, is momenteel een debat bezig op het niveau van de Wereldbank. Een oplossing die de oprichting van een fabriek met hoge toegevoegde waarde waarborgt, zou in elk geval positief zijn voor de ontwikkeling van de mijnbouwsector in Katanga en zou op sociaal en economisch vlak een domino-effect hebben dat in de hele maatschappij voelbaar is.

6.7.4. Creëren van toegevoegde waarde, productieve investeringen in Kongo en verdeling van de winst binnen de samenwerkingsverbanden met Gécamines

Zoals we reeds eerder zeiden functioneren van de 35 samenwerkingsverbanden die sedert 1996 gesloten zijn, alleen nog enkele projecten waaronder het project voor mijnexploitatie in Luiswishi, het project voor mineraalconcentratie in de mijn van Kipushi (momenteel stilgelegd) en het project van GTL-STL voor extractie en bewerking in legeringen van kobalt en koper op de terril van Lubumbashi. Deze samenwerkingsverbanden creëren ter plaatse een toegevoegde waarde. Industriële investeringen zijn gedaan of worden uitgevoerd. Er wordt winst geboekt.

a. Lokale herinvestering van een deel van de gecreëerde meerwaarde

De winsten van deze projecten worden, ten minste voor een deel, opnieuw in Kongo geïnvesteerd. Er zijn ook toekomstige investeringen voorzien in de productie-eenheden met een hogere toegevoegde waarde. Voorbeelden hiervan zijn de investeringsprojecten die vereist zijn voor de exploitatie van Luiswishi (32 miljoen gedragen door de Groep Forrest), een project voor de bouw van een zwavelzuurfabriek (14 miljoen US dollar), en een project voor de productie van producten met hoge toegevoegde waarde (41 miljoen US dollar) (378). Volgens de weinige cijfers waarover we beschikken, lijkt minstens een deel van de gecreëerde meerwaarde naar Kongo terug te vloeien onder de vorm van investeringen (379), maar de gegevens waarover we beschikken stellen ons niet in staat om na te gaan welk deel van de toegevoegde waarde van de huidige projecten het land verlaat en niet terugkeert onder de vorm van één of andere investering.

b. Verdeling van de toegevoegde waarde en van de winst tussen de partners in de projecten met Gécamines

Hoewel gezegd mag worden dat de toegevoegde waarde die uit de extractie, verwerking en export van ertsen voortvloeit en naar Kongo terugkeert, mettertijd steeds kleiner wordt, betreft het voornaamste verwijt dat door de pers en in het rapport van de Verenigde Naties geformuleerd werd aan het adres van bepaalde economische operatoren in Katanga de verdeling van deze toegevoegde waarde tussen de geassocieerde economische operatoren (Gécamines heeft de mijnrechten in handen en verleent die aan een partner) en het beheer van de activa en installaties van Gécamines onder de partners. De kritiek houdt hoofdzakelijk verband met een onevenwichtig geachte verdeling van de toegevoegde waarde onder de partners meestal ten nadele van Gécamines of andere partners.

Onevenwichten lijken deels in de contracten zelf te ontstaan : één van de partners wordt door het contract geschaad of in een zwakke positie gesteld. Verscheidene van de samenwerkingscontracten lijken eerder gunstig voor de partner en ongunstig voor Gécamines, dat zich in een zwakke positie bevindt (380).

Hoe komt dit tot uiting ? De onevenwichten komen voornamelijk in vier sectoren voor : bij de verdeling van de delen en bij het partnershipbeleid, bij de verdeling van de winsten en kosten over de partnerships, bij de overfacturatie ten koste van Gécamines en ten voordelen van een partner en ten slotte bij de verdeling en het gebruik van de marges en royalties die Gécamines toekomen.

a) Contractuele verdeling van de aandelen en beleid van de samenwerkingsverbanden

De bedoeling van de samenwerkingsverbanden was exploitatieprojecten door buitenlandse ondernemers te laten financieren. De partners zorgden voor de financiering, Gécamines bood zijn ertslagen aan, evenals zijn verwerkingsfabrieken (concentratie) en transformatie/raffinage-eenheden tegen betaling van de kosten. De winst werd verdeeld volgens de contractuele overeenkomst.

Gezien de verschillende samenwerkingsformules en het wisselende aandeel van Gécamines in de verschillende projecten (in sommige projecten 50 % van de aandelen, in andere 40 % of zelfs 20 %), werd aan de economische operatoren tijdens de openbare hoorzitting gevraagd hoe de respectieve deelname in de winst bepaald wordt.

Volgens Denis hangt die af van de onderhandelingen en de economische omstandigheden. Toen de kobaltprijs hoog was, aanvaardden de partners dat Gécamines meerderheidsaandeelhouder was (zoals in het geval van Kasombo). Momenteel is Gécamine in het tailingsproject in Kolwezi (KMT) minderheidsaandeelhouder met 40 % van de aandelen (de kobaltprijs is gedaald) en ligt de rendabiliteit dus lager (381).

In het project van GTL beschikt GCM over 20 % van de aandelen : het project had ook zonder GCM gekund aangezien de fabriek de slakken van hen koopt, aldus Forrest (382).

b) Conflicten met betrekking tot de winst- en kostenverdeling binnen de samenwerkingsverbanden

De onevenwichten in de kosten- en winstverdeling lijken meer aan de oppervlakte te komen tijdens de realisatie van het project en de uitvoering van het contract. Zo werden met betrekking tot bepaalde samenwerkingsverbanden niet-geverifieerde feiten aangeklaagd die moeilijk door een onderzoekscommissie geverifieerd kunnen worden.

Allereerst is er, met betrekking tot het GTL-project, het geval van het germanium dat in kleine hoeveelheden in de witte kobaltlegering zit die door STL geproduceerd wordt. OMG heeft een procédé ontwikkeld voor de extractie en productie van germanium. Dit procédé wordt dus door OMG gevaloriseerd, maar het contract zegt niets over het germanium (383).

Waarom bevatten dergelijke contracten geen clausule die bepaalt dat over waardevolle elementen later moet worden onderhandeld om de winst te verdelen ? Gécamines ontvangt tot op vandaag de winst afkomstig van de verkoop van germanium niet. Een geval van plundering ?

Over het algemeen is een subproduct valoriseerbaar zodra de behaalde winst meer bedraagt dan de extractiekost, anders wordt het als een onzuiverheid beschouwd. De terril zou 3 000 ton germanium bevatten, wat neerkomt op 30 maal de wereldjaarproductie (ongeveer 100 ton) (384).

GTL heeft echter slechts een gebruiksrecht op ongeveer een derde van de terril, dit wil zeggen 4,5 miljoen ton waarin 500 ton germanium aanwezig zou zijn. Het germanium is immers ongelijk verdeeld over de terril, omdat het vooral afkomstig is van de verwerking van het erts uit Kipushi. Die 500 ton zal gewonnen worden over een periode van 20 jaar, waarin de terril geëxploiteerd wordt. Overigens wordt dat germanium gevonden in de drie fasen van de verwerking van de slakken : een gedeelte wordt in de legering gevonden, een ander gedeelte in de restfracties en ten slotte is er een derde gedeelte dat in zinkoxiden (385) wordt gevonden.

Jaarlijks zou vijf ton germanium gerecupereerd kunnen worden, met een waarde van naar schatting 5 miljoen US dollar. Deze omzet zou de technische investering voor de extractie van het germanium uit de legering rendabel maken; de OMG heeft geïnvesteerd in een eenheid die germanium extraheert uit de legering en is dus producent van germanium geworden (386).

Waarom wordt niet over het germanium gesproken in het contract aangezien het toch een substantie betreft die door OMG gevaloriseerd wordt ? Eén van de redenen die hiervoor aangehaald worden, is van technische aard : het germanium wordt voor een deel teruggevonden in de restfracties, voor een deel in de legering, en voor een deel verbonden met zinkoxiden in verhoudingen die op het ogenblik dat het contract afgesloten werd onbekend waren.

OMG heeft Gécamines gewaarschuwd dat het technisch mogelijk was om het germanium te recupereren, maar deze laatste reageerde hier niet op (387). Waarom ?

Toch werden er aan Gécamines twee voorstellen gedaan voor de verdeling van de winst uit de verkoop van germanium en er zijn gesprekken aan de gang over de winstverdeling (388).

c) Overfacturering ten nadele van Gécamines en ten voordele van de partner :

De overfactureringen hielden voornamelijk verband met de tarieven voor de blootleggingsactiviteiten en het transport. Bij gebrek aan een grondige studie van de lokale markten, kunnen we moeilijk inschatten wat de ons verstrekte informatie precies waard is. De blootleggingstarieven zijn hoog voor heel Gécamines zoals het rapport van Bomsel vermeldde. De toegepaste tarieven lijken overeen te komen voor de verschillende projecten (Tenke Fungurume-Luiswishi) (389) en worden verantwoord door het feit dat ze bedoeld zijn om zo snel mogelijk de return op investeringen te boeken in een risicovolle en onzekere context. Voor de transportkosten verantwoordt Velge van transportbedrijf Polytra dat het transport voor GTL uitvoert, zijn hoge vervoersprijzen door te verwijzen naar een hele reeks kosten (transport maar ook opslag, laden en lossen, overslagkosten, douanekosten, kosten van de kantoren in Lubumbashi, Zambia en Antwerpen). Volgens Velge bestaan er geen internationale normen en wordt de prijs niet in functie van de kilometerafstand bepaald, maar op grond van de onderhandelingen met de vertegenwoordigers van GFI en OMG.

Is er sprake van overfacturatie van kosten aan Gécamines door bepaalde partners ? Ons onderzoek heeft dit niet kunnen aantonen. Een audit van Gécamines zou het bestaan en de omvang van dergelijke praktijken met de nodige precisie kunnen aantonen. Hoe worden de kosten en winsten effectief verdeeld binnen deze verenigingen die niet echt bedrijven zijn ? Welke andere offertes voor transport zijn er op de markt en tegen welke prijs en onder welke voorwaarden ? Een marktstudie zou de verschillende mogelijkheden, hun voorwaarden en hun prijzen kunnen onderzoeken : zijn zij vergelijkbaar in de Kongolese context ?

d) Verdeling en gebruik van de marges en royalty's die terugkeren naar Gécamines in het kader van het samenwerkingsverband rond de ertslaag van Luiswishi

Waar gaat de toegevoegde waarde van het project naartoe ? Volgens sommige bronnen zou Gécamines de royalty's en marges op de gerealiseerde winst waar het recht op heeft, niet ontvangen (met name in het kader van het samenwerkingsverband voor de exploitatie van Luiswishi). Volgens het protocolakkoord dat werd getekend in juni 2001, toen Forrest nog voorzitter van de Raad van bestuur van Gécamines was, zou de regering zelf besloten hebben om een deel van de marges en royalty's (ten belope van 20 % van de omzet) te besteden aan het wegennet en aan de nationale heropbouw, dus aan de financiering en uitvoering van openbare werken (markt in Lubumbashi, markt in Kinshasa, bouw van presidentieel paleis in Lubumbashi) ter vermindering van de belastingen die Gécamines haar verschuldigd is.

Het protocolakkoord bevat eveneens dat de acquisitie van de onderneming met een BVBA-statuut [met participaties van 51 % voor EGMF en 49 % voor GCM en de Kongolese Staat (390)], de overdracht van de ertslaag door Gécamines aan de nieuwe onderneming en de terbeschikkingstelling van de cascade-mill van Kipushi.

EGMF verbindt zich ertoe de haalbaarheidsstudie en de nieuwe convertor te financieren en de fabrieken te financieren, te bouwen en uit te rusten met een concentrator (391).

Wordt het bedrijf hierdoor geschaad ? Volgens sommige bronnen zou Gécamines door deze regeringsbeslissing aanzienlijke bedragen mislopen (waarvan de raming moeilijk geëvalueerd kan worden met onze onderzoeksmiddelen). Is hier sprake van plundering ? De winst van het project kan minstens gedeeltelijk of misschien wel volledig geherinvesteerd worden in Kongo onder de vorm van openbare werken (markt van Kinshasa, ...) en EGMF verbindt zich ertoe andere investeringen in het project te financieren (392).

Op macro-economisch vlak zou het globale effect van een dergelijke beslissing hetzelfde moeten zijn als dat van een belastingsvoorheffing die op grond van een regeringsbeslissing voor openbare werken aangewend wordt. Toch blijft de methode van de regering een verrassing voor een externe observator, zelfs wanneer dat geval een bepaald begrotingsmanagement van de Staat weerspiegelt. Bovendien blijven er vragen inzake de procedures die gevolgd zijn bij het toewijzen van de aanbestedingen, bij de controle, de follow-up en de financiering van de werkzaamheden. In hoever is deze beslissing van de regering nadelig voor Gécamines ? Eén van haar productietools wordt haar ontnomen : de cascade-mill. Dat kan alleen worden aangetoond aan de hand van een grondige financiële studie.

e) Herziening van de contracten of samenwerkingsakkoorden ten gunste van één van de partners :

Belangenvermenging van Rautenbach en Forrest toen zij aan het hoofd van Gécamines stonden en actieve partners van Gécamines waren. Zijn de contracten of de samenwerkingverbanden ten gunste van de partners aangepast in de periode toen zij aan het hoofd van Gécamines stonden (393) ?

Voor de projecten waarbij de ondernemingen van Forrest betrokken zijn, werden de contracten ondertekend vóórdat hij voorzitter werd. Dit contract werd echter op verschillende punten herwerkt, bijvoorbeeld wat betreft de bestemming van winsten en royalties, het gebruik van de cascade-mill van Kipushi, enz. (394).

Die beslissingen van de regering zouden er kunnen toe leiden dat Gécamines bepaalde marges verliest (alhoewel er een grondige studie zou moeten komen om de gevolgen van de maatregelen voor Gécamines te bepalen) en hebben Gécamines gedurende verschillende maanden een productiewerktuig ontnomen.

Tot slot uit de hierboven aangehaalde praktijken blijkt dat Gécamines niet over de middelen beschikt om controle uit te oefenen op haar eigen beheer. In de loop van talloze privé-gesprekken werd melding gemaakt van diefstallen van materialen, onderevaluatie van de ontgonnen volumes, overevaluatie van de in de fabrieken geproduceerde volumes die niet overeenkomen met de hoeveelheden binnengekomen ertsen, overevaluaties van de gepresteerde werkuren, enz. Dit toont aan hoe sterk bij Gécamines de nood aan een onafhankelijk controleorgaan is.

Gécamines wordt door al deze praktijken al bijna twintig jaar uitgehold. Terwijl de onderneming twintig jaar geleden de aderlatingen en de gevolgen van dergelijke praktijken nog aankon, is de onderneming hier nu echter niet meer toe in staat met een productie die met 5 % van haar jaarproductie op het einde van de jaren 80 overeenkomt en met een dergelijk laag kopergehalte.

6.7.5. Activiteiten die tot economische recessie leiden

Zoals we hierboven aanhaalden, moeten de redenen voor de teloorgang van Gécamines in de jaren 80 gezocht worden. Het betreft voornamelijk de wijze waarop het bedrijf beheerd werd. De moeilijkheden die binnen de samenwerkingsverbanden rijzen, komen nog eens bovenop een bedrijfssituatie die op industrieel en financieel vlak al vele jaren achteruit gaat. De plundering (395) van de parastatale onderneming is met andere woorden niet begonnen bij de machtsovername door president Kabila, maar gaat terug tot in het Mobutu-tijdperk.

Hoewel de plundering ook nu nog doorgaat, ondervindt Gécamines zeker ook de gevolgen van de erfenis uit het verleden.

De uitvoering van de samenwerkingscontracten wijst er duidelijk op dat de operatoren, als enige investeerders in Katanga, op korte termijn handelen en hun eigen belangen bevorderen, soms ten nadele van Gécamines, van hun partners of van andere gebruikers van Gécamines (door de productiemiddelen in hun eigen belang te verduisteren of te monopoliseren).

De privé-logica en de privé-belangen die door de partners nagestreefd worden, zijn moeilijk in overeenstemming te brengen met het collectieve beheer van de verwerkings- en productiemiddelen van Gécamines, wat tot talloze conflicten leidt. Dit doet sommige waarnemers denken dat Gécamines slechts zal kunnen overleven via privatisering en integratie van het extractie- en productieprocédé (396). Anderen denken dan weer aan een privatisering van het beheer van Gécamines. Bij dergelijke voorstellen kan in geen geval voorbijgegaan worden aan het vraagstuk van de schuldenlast van Gécamines die op anderhalf miljard dollar geraamd wordt.

De projecten die de voorbije tien jaar uitgevoerd werden, bleken onvoldoende om Gécamines en Katanga nieuw leven in te blazen. Hebben ze bijgedragen tot een nog grotere economische recessie in Katanga ? Er is geen enkel element dat ons tot een dergelijke hypothese doet besluiten, maar we beschikken nu eenmaal niet over voldoende gegevens om enerzijds de positieve economische impact van de gerealiseerde projecten in te schatten en anderzijds het economische gewicht van het slechte functioneren van Gécamines en de kostprijs van de conflicten binnen de samenwerkingsverbanden te bepalen.

Het opdrijven van het aantal kleine kortetermijnprojecten of het heropstarten van een zeer groot project zoals dat van Tenke Fungurume zou echter een oplossing kunnen bieden voor de economische en sociale ontplooiing van Katanga, op voorwaarde dat de economische operatoren een klimaat van rechtszekerheid geboden kan worden voor hun investeringen. Er is echter een ontstellend gebrek aan een dergelijk klimaat in Kongo en dat is de hoofdreden waarom de grote economische spelers die momenteel in Katanga aanwezig zijn het opstarten van hun project uitstellen of Kongo verlaten.

6.8. Criminele filières in de exploitatie en commercialisering van de ertslagen en restfracties van GCM (op basis van het rapport van de Verenigde Naties)

Het verslag van de Verenigde Naties beschuldigt het netwerk van Kongolese en Zimbabwaanse elites ervan zich de natuurlijke rijkdommen (kobalt, diamant, koper en germanium) toe te eigenen en verwijt dit netwerk dat het de hand heeft gelegd op zeer dure activa (ter waarde van 5 miljard dollar) zonder enige compensatie aan de schatkist van de RDC (397) te betalen.

Tot het elitenetwerk behoren een aantal Zimbabwaanse en Kongolese ambtenaren, maar ook zakenlui. In Katanga hebben ambtenaren een belangrijke rol gespeeld bij het afsluiten van de exploitatiecontracten voor kobalt en koper van de firma Trémalt (Bredenkamp) (398).

Wat de zakenlui betreft, wordt Forrest ervan beschuldigd zijn jarenlange contacten met de lokale overheden gebruikt te hebben om vooruit te komen in de sector, zijn positie aan het hoofd van de raad van bestuur gebruikt te hebben om over nieuwe contracten te onderhandelen « met de duidelijke bedoeling de activa van Gécamines voor zijn persoonlijk voordeel aan te wenden » en gedurende deze periode de meest gediversifieerde mijnportefeuille van Kongo te hebben opgebouwd. Het expertenpanel merkt tot slot op dat hij « sterke steun geniet van bepaalde politieke milieus in België » (399).

De gegevens waarover we beschikken, stellen ons niet in staat om deze aantijgingen te bevestigen. Zoals we eerder al opmerkten, is er tijdens zijn voorzitterschap geen enkel nieuw contract ondertekend, al is er wel een contract gewijzigd door middel van een protocolovereenkomst.

Het verslag van de experts klaagt eveneens de malversaties aan van Bredenkamp en Rautenbach, die rechtstreeks verband houden met de financiering van de oorlog in de DRK, alsook met andere maatschappijen zoals Exaco.

Het panel beschrijft de misdadige praktijken van het elitenetwerk dat actief is in de mijnbouwsector in de door Kongo gecontroleerde zones. Het onderscheidt meer bepaald vijf strategieën waarmee het netwerk aan inkomsten komt via de mijnondernemingen en op politiek, militair en commercieel vlak gecoördineerde operaties : plundering van de overheidsbedrijven in de mijnsector, controle op contracten en boekhouding, georganiseerde diefstallen, fictieve ondernemingen en inkomsten uit mijnactiviteiten en leger.

De Groep George Forrest (GGF) wordt voornamelijk beschuldigd van het controleren van de markt om de winst te maximaliseren in het kader van het GTL-project met OMG en Gécamines, en het verdrijven van bepaalde concurrenten of potentiële investeerders in Katanga, enz. Het is duidelijk dat de enige projecten die momenteel in Katanga lopen, projecten zijn waarin de Groep GF participeert, hoewel er nog een ander project uitgevoerd zal worden (Felco) in samenwerking met de firma MAD.

Voor de andere projecten is het wachten. Forrest heeft tegenover de nieuwe buitenlandse investeerders ontegensprekelijk het voordeel dat hij ter plaatse over een netwerk van relaties beschikt. Zonder een dergelijk netwerk is het moeilijk of zelfs onmogelijk om te werken in Kongo. In de huidige Kongolese context zoals deze in het eerste hoofdstuk beschreven wordt, zijn relaties met de netwerken van politieke en commerciële elites een troef of zelfs een noodzaak om economische activiteiten in Kongo te kunnen ontplooien. Door deze relaties kan een deel van de rechtsonzekerheid voor de investeringen ongedaan worden gemaakt.

Voor nieuwe investeerders is het daarentegen zeker een handicap dat zij niet over dit sociaal kapitaal beschikken. Op grond van onze bronnen kunnen we niet bevestigen of de positie van de Groep George Forrest ­ haast de enige economische operator van wie er in het kader van de samenwerkingsverbanden met GCM effectief projecten lopen ­ nadelig is of was voor mogelijke andere buitenlandse investeerders. Het zou dankzij bijkomende analyses die de kostprijs vergelijken van de kobaltproductie voor elk van de ingediende projecten, mogelijk worden om in te schatten in hoever de verschillende productievoorstellen met elkaar kunnen wedijveren in een land dat zulk een rijkdom aan grondstof bevat, dat het de kobaltmarkt zou kunnen overspoelen indien het kon produceren aan een iets lagere prijs dan de rest van de wereld.

Een dergelijke analyse zou ons in staat stellen de verschillende projecten met betrekking tot de kobalt- en kopermarkt met elkaar te vergelijken en uit te maken waar de zwakke plekken van elk van de projecten zich bevinden, indien de productie in Katanga werd opgedreven en de prijzen van koper, kobalt en andere ertsen daardoor verder zouden dalen.

Het rapport van de Verenigde Naties heeft de neiging om beschuldigingen aan het adres van verscheidene personen en verschillende in Katanga gevestigde ondernemingen op één lijn te stellen. Wat de Groep George Forrest betreft, vinden wij echter geen aanwijzingen in de richting van een rechtstreeks verband tussen de activiteiten van deze groep en de financiering van de oorlog in Kongo en/of de voortzetting van het conflict.

6.9. Ethische overwegingen

De bedrijven die in Katanga actief zijn, dragen een deel van de ethische en sociale verantwoordelijkheid voor de problemen en de moeilijkheden die er op dit ogenblik binnen de samenwerkingsverbanden met Gécamines bestaan. De teloorgang van Gécamines is hoofdzakelijk toe te schrijven aan het beheersmodel dat in de loop van de jaren 80 ingevoerd werd en sedertdien is blijven bestaan. Het bedrijf wordt niet echt als een « partner » beschouwd en beschikt niet over de nodige middelen om zijn positie aan de onderhandelingstafel en bij de uitvoering van de contracten veilig te stellen.

Het partnerschap biedt voor een buitenlandse maatschappij de mogelijkheid om zich te verenigen met Gécamines, dat de ontginningsrechten bezit voor de vindplaasten, om die vindplaatsen te ontginnen zonder dat de partner de schuldenlast (die 1,5 miljard US dollar bedraagt) op zich moet nemen, maar terwijl hij wel een deel van de winst krijgt (dat varieert van 60 % voor Ridgepoint, tot 20 % voor GTL). Aangezien Gécamines niet het recht heeft om controle uit te oefenen of zijn rechten te doen gelden tijdens de uitvoering van de contracten, en gelet op bepaalde problemen die de contracten aantonen, is de partner vrij om gebruik te maken van de bestaande zwakke punten.

Kan een gedragscode de misbruiken die uit die situatie kunnen ontstaan, voorkomen ? Verzekeren sommige vormen van partnerschap of projecten dan geen eerlijker verdeling tussen de partners dan andere ? Bestaan er geen procedures die voor een beter evenwicht tussen de partners zorgen ?

Zijn de economische operatoren ethisch verantwoordelijk voor de keuzes die hen economisch gunstiger voorkomen, maar die op het vlak van gecreëerde toegevoegde waarde minder gunstig zijn voor het land ? Of die het land of ­ in dit geval ­ Gécamines een deel van de toegevoegde waarde ontzeggen die zij had kunnen ontvangen indien zij de ertsen of de concentraten in haar eigen installatie had behandeld in plaats van ze meteen naar het buitenland te verschepen ? Bestaan er in Katanga zoveel gelijkaardige economische mogelijkheden die ethisch verschillende opties inhouden ? Bestaat er in Katanga een uitgebreide keuzemogelijkheid tussen ethisch verschillende opties ? Is de keuze om te exporteren sowieso inruilbaar voor de keuze om ter plaatse te concentreren en te raffineren ?

Hoewel deze keuze technisch haalbaar is, blijkt uit de verschillende interviews dat dit economisch niet rendabel is of geen duidelijk voordeel biedt voor de economische operatoren (gezien de structurele problemen van GCM zoals het beheer van de concentraten afkomstig van verschillende exploitatiesites, het gedeelde gebruik van de concentratie-installaties, de verdeling van de taken en het beheer van de concentraten in de verwerkingsfabrieken van GCM, enz.). De economische operatoren opteren eerder voor een verwerking in het buitenland (OMG, Umicore, ...), omdat dit zekerder is en economisch rendabeler, hoewel ongunstig voor het land.

Bestaan er ethische regels om uit te maken welke projecten gekozen moeten worden, die bepalen welke projecten door verzekeringsmaatschappijen verzekerd moeten worden, door Buitenlandse Handel gepromoot moeten worden, of zelfs door de banken gefinancierd moeten worden, met name in verhouding tot de toegevoegde waarde die ze voor het land opleveren, de uitvoering, de werkingskosten en de rendabiliteit, vergeleken met andere projecten ?

Welke verantwoordelijkheid draagt België ten opzichte van grote projecten met een twijfelachtige rentabiliteit of van bepaalde bestuurspraktijken binnen grote parastatale ondernemingen ?

De Villers, Willame en andere auteurs stellen deze praktijken, dit type projecten dat de afgelopen 30 jaar in Congo is opgestart en de passieve houding van de Westerse landen en internationale organisaties, al jaren aan de kaak : welke oplossingen en aanbevelingen moeten worden voorgesteld om deze praktijken, die leiden tot de criminalisering van de economie en de Staat, aan banden te leggen ?

6.10. Sociale gevolgen van de economische recessie in Katanga

De toestand van Gécamines heeft dramatische sociale gevolgen voor de 25 000 werknemers van Gécamines en hun gezinnen. De levensstandaard daalt al twintig jaar (400). De werkomstandigheden van de delvers zijn dramatisch. De exploitatie van bepaalde radio-actieve ertslagen wordt niet gecontroleerd of gereglementeerd, terwijl er toch veel gevaren zijn voor de delvers (risico op instorten van diepe schachten, vaak twintig meter), blootstelling aan hogere radioactiviteit dan toegestaan.

De bevolking heeft geen keuze : de formele sector is fel ingekrompen en biedt geen betaalde jobs meer (bij Gécamines worden 24 000 werknemers niet betaald; een handvol bedrijven betaalt nog een salaris aan de werknemers, maar dat is werkelijk laag). Om te overleven moet de bevolking zich wenden tot de inkomsten uit artisanale exploitatie, slecht betaald werk zonder veel begeleiding en met grote risico's.

6.11. Besluit

De economie van Katanga is gebaseerd op de artisanale exploitatie van heterogeniet en op een fors ingekrompen formele sector die een relatief beperkte toegevoegde waarde oplevert, hoewel sommige van de projecten in uitvoering een hoge toegevoegde waarde creëren.

De algemene evolutie van GCM en het samenwerkingsbeleid moeten binnen hun historische context geanalyseerd worden. Gécamines is niet door de oorlog in de huidige situatie terechtgekomen, maar als gevolg van een beheerswijze en plunderingspraktijken die teruggaan tot in het Mobutu-tijdperk. De samenwerkingsverbanden worden afgesloten met een onderneming die nog 5 % van haar productie op het einde van de jaren 80 haalt.

De structuur van Gécamines beschikt niet over de macht om te onderhandelen over de samenwerkingsverbanden, noch om controle uit te oefenen op de uitvoering ervan of om conflicten die eruit voortvloeien efficiënt op te lossen. Wat de Belgische ondernemingen betreft, lijken de praktijken die met de samenwerkingsverbanden gepaard gaan eerder te maken te hebben met een systeem dat in de jaren 80 ontstond dan met een systematische plundering van de natuurlijke rijkdommen die bijdraagt tot de financiering van de oorlog en de economische recessie in Congo.

Toch roepen deze conflicten en praktijken vragen op omtrent de ethische verantwoordelijkheid die binnen de samenwerkingsverbanden bestaat tegenover een staatsonderneming die binnen haar associaties over weinig macht beschikt. Grondiger onderzoek zou moeten uitmaken in welke mate bepaalde praktijken nadelig zijn geweest voor Gécamines en waar precies de verantwoordelijkheden liggen.

In welke mate en tot op welke hoogte werden bepaalde ondernemingen tot slot gevraagd om mee te werken aan de financiering van de oorlog (of werken hieraan mee) door het betalen van taksen, het aanvaarden van « aderlatingen » en het overmaken van « enveloppes » aan de regering in Kinshasa ? Deze ondernemingen spelen een eerder passieve rol in vergelijking met andere bedrijven die concessies verkregen door sleutelgeld te betalen op het ogenblik van de politieke ommekeer.

Het aanbevelen van steun aan bedrijven in de formele sector en financieringen van projecten die een hoge toegevoegde waarde in Katanga creëren, vormt een alternatief voor het doemscenario dat door Denis, Bomsel of Leclerq geschetst werd : dat van een ondergrondse economie gedomineerd door artisanale overlevingsactiviteiten op overgeëxploiteerde ertslagen.

7. WAPENS-FILIÈRE

7.1. Context

Een inzichtelijke analyse maken van de mechanismen in de militaire assistentie aan en de bevoorrading van de gewapende actoren in de Democratische Republiek Kongo is geen sinecure. Het onderzoek wordt vooral bemoeilijkt door een gebrek aan objectieve informatie. De beschikbare gegevens bieden slechts een partiële weergave van de realiteit en bovendien blijken ze vaak gemanipuleerd door een van de betrokken partijen in het conflict, met de bedoeling de concurrentie in een verkeerd daglicht te stellen.

Dit hoofdstuk beoogt dan ook geen exhaustiviteit op het vlak van de feitelijke gegevens. Wel zal er getracht worden om in algemene termen een beeld te schetsen van de geldende restrictieve maatregelen inzake wapenuitvoer naar de Centraal-Afrikaanse regio, de logistieke aspecten van een wapentransfer, de verschillende types van militaire hulp, de bronnen van bevoorrading en de samenstelling van de netwerken die bij de militaire bevoorrading en assistentie betrokken zijn. Daarbij zal bijzondere aandacht worden besteed aan de rol van België en Belgische actoren, en zal er tevens worden ingegaan op een aantal lacunes in de huidige Belgische en internationale wetgeving terzake. De beschreven analyse dient als basis voor de formulering van een reeks aanbevelingen voor de Belgische regering.

Voor deze studie werd zowel gebruik gemaakt van primair als van secundair bronnenmateriaal. Tot de primaire bronnen behoren de hoorzittingen van de commissie alsook Belgische en buitenlandse media. De voornaamste secundaire bronnen zijn de VN-rapporten over de grondstoffenplundering in Kongo en de rapporten van het UN Monitoring Mechanism voor sancties tegen UNITA, onderzoeksrapporten van de Belgische onderzoekscentra GRIP en IPIS en de gegevensbanken van het SIPRI en het Conventionele wapenregister van de Verenigde Naties (401).

De voorliggende analyse is gebaseerd op de definities van het VN-expertenpanel voor kleine wapens. Kleine wapens worden door het Panel gedefinieerd als « wapens die vervaardigd zijn voor militaire specificaties en die gemaakt zijn voor gebruik door één persoon ».

Tot de categorie van « kleine wapens » behoren revolvers en halfautomatische pistolen, geweren en karabijnen, machinepistolen, aanvalsgeweren en lichte machinegeweren. In tegenstelling tot kleine wapens worden lichte wapens gebruikt door meerdere personen die in teamverband samenwerken.

De term « lichte wapens » heeft betrekking op zware machinegeweren, handbediende under-barrel and mounted granaatwerpers, draagbaar luchtafweergeschut, draagbare anti-tankwapens en geweren zonder terugslag, draagbare lanceerinrichtingen voor anti-tankprojectielen en raketten, draagbare lanceerinrichtingen voor luchtafweerprojectiel-systemen en mortieren van minder dan 100 mm.

Munitie en explosieven worden door de Verenigde Naties ook tot de kleine en lichte wapens gerekend. Het gaat dan om patronen voor kleine wapens, anti-persoons- en anti-tankgranaten, hulzen, voor enkelwerkende luchtafweer- en anti-tanksystemen en explosieven (402).

Het Register van conventionele wapens van de Verenigde Naties maakt een onderscheid tussen zeven categorieën conventionele wapens, met name gevechtstanks, gepantserde voertuigen, artillerie-systemen van groot kaliber, gevechtsvliegtuigen, gevechtshelikopters, oorlogsschepen en lanceerinrichtingen voor projectielen (403).

Voor onze definitie van « illegale wapentrafiek » baseren we ons op paragraaf 7 van de Richtlijnen voor internationale wapentransfers van de Ontwapeningscommissie van de Verenigde Naties. Daarin wordt « illegale wapentrafiek » gedefinieerd als « de internationale handel in conventionele wapens die in strijd is met de wetgeving van Staten en/of met het internationaal recht ».

Een wapenbroker zal in dit hoofdstuk beschouwd worden als een rechtspersoon of privé-persoon die zich opstelt als bemiddelaar tussen een wapenexporteur en een wapenrecipiënt zonder daarbij bezit te nemen van de goederen zoals een wapenhandelaar zou doen. De broker ontvangt een commissie, doorgaans van beide partijen in een transactie (404).

7.2. Een overzicht van de militaire hulp aan de strijdende partijen in de Democratische Republiek Kongo

7.2.1. Restrictieve maatregelen ten aanzien van de wapenuitvoer naar Centraal Afrika

Voor de evaluatie van de legaliteit van wapentransfers naar Centraal Afrika dient men zich te baseren op de restrictieve maatregelen die op het moment van de transfer internationaal van kracht waren. Uit onderstaand overzicht zal blijken dat er slechts tegen een klein deel van de in het Kongolese conflict betrokken actoren bindende wapenembargo's werden uitgevaardigd. Alle wapentransfers waarbij deze bindende embargo's of onderdelen van deze embargo's met voeten werden getreden, dienen als illegaal te worden beschouwd. De actoren of actorengroepen die bij zulke transfers betrokken waren, maken volgens onze eerder voorgestelde definitie deel uit van een criminele filière. In het geval van een inbreuk tegen « soft law », dit wil zeggen maatregelen die niet wettelijk door de nationale regeringen afdwingbaar zijn, zullen we de term « criminele filière » niet gebruiken.

De Democratische Republiek Kongo is sedert 7 april 1993 onderworpen aan een bindend wapenembargo van de Europese Unie. Het embargo was het gevolg van de beslissing van de toenmalige Zaïrese regering om Faustin Birindwa tot eerste minister te benoemen. Met de mening van de Hoge Raad van de Republiek was geen rekening gehouden en bijgevolg paste de benoeming van Birindwa niet binnen het transitieproces, zoals dat gedefinieerd was door de Soevereine Nationale Conferentie. Naast de benoeming van Birindwa was ook de in 1993 goedgekeurde « geharmoniseerde transitiewet » een doorn in het oog van de Europese Unie. De lidstaten waren van mening dat die wet niet strookte met de randvoorwaarden van de democratische transitie in Zaïre (405).

Krachtens paragraaf 19 van VN-resolutie 864 riep de Veiligheidsraad op 15 september 1993 op tot een voorlopig wapenembargo tegen de Angolese rebellenbeweging Unita. Er werd gestipuleerd dat alle VN-lidstaten moesten beletten dat hun onderdanen betrokken zouden raken bij de bevoorrading van Unita met petroleum of petroleumproducten of bij de levering van wapens en alle daaraan verwante materiaal, militaire voertuigen en uitrustingen, alsook reserve-onderdelen daarvoor. Tevens moest worden voorkomen dat het grondgebied, de vlaggeschepen en/of de in VN-lidstaten geregistreerde vliegtuigen gebruikt zouden worden voor de levering van de genoemde produkten (406). Op 10 december 2002 werd besloten om de overblijvende economische en financiële sancties tegen Unita op te heffen. Concreet betekende dat dat het reisverbod voor Unita-vertegenwoordigers en het verbod op de verkoop van Unita-diamanten ongedaan werd gemaakt, dat de beperkingen op de verkoop van alle Angolese olie-verwante produkten werden afgeschaft en dat de bankrekeningen van Unita « ontvroren » werden (407).

Op 17 mei 1994, kort na het uitbreken van de genocide in Rwanda, vaardigde de VN-veiligheidsraad een algemeen wapenembargo uit tegen Rwanda. Middels paragraaf 7 van de op 16 augustus 1995 gestemde resolutie 1011 werd echter besloten dat de beperkingen van het in 1994 afgekondigde embargo niet langer van toepassing zouden zijn voor wapenleveringen aan de Rwandese regering, al werd er wel aan toegevoegd dat leveringen van militair materieel dienden te gebeuren via de door de VN vastgelegde entry points. Tot op de dag van vandaag blijft wel een wapenembargo van kracht voor leveringen aan het voormalige Rwandese regeringsleger (de zogeheten ex-FAR) en aan alle niet-statelijke actoren in Rwanda (408).

Tenslotte keurde de Raad van de Europese Unie in juni 1998 keurde de raad van de Europese Unie de Code of Conduct for Arms Exports goed. De code heeft betrekking op de uitvoer van militaire goederen (met inbegrip van lichte wapens) en dual-use goods, dit wil zeggen goederen die zowel een civiele als een militaire toepassing hebben. Het is belangrijk op te merken dat ze geen bindend karakter heeft, en dat het nog steeds de bevoegdheid is van de respectieve lidstaten om er op nationaal niveau een eigen regulering aan vast te knopen. Waarnemers zijn het erover eens dat de aanname van de Code of Conduct een belangrijke eerste stap is geweest in de richting van een harmonisering van de reguleringen en het beleid van de vijftien Europese lidstaten inzake wapenuitvoer. Hoewel in theorie elke aanvraag voor de uitvoer van militaire goederen aan 8 criteria moet worden getoetst, dient te worden opgemerkt dat ze in de praktijk niet allemaal even zwaar doorwegen. Een uitvoerlicentie wordt meestal niet toegekend in situaties waarin de uitvoer in strijd is met de internationale plichten van het exporterende land, wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de uitgevoerde goederen zullen worden aangewend voor interne repressie en/of wanneer ze mogelijk worden gebruikt om met geweld andermans grondgebied in beslag te nemen (409).

Uit bovenstaand overzicht dient men te besluiten dat alleen bepaalde wapentransfers naar de Democratische Republiek Kongo, Unita en Rwanda als illegaal kunnen worden beschouwd, met name (a) alle wapenleveringen van EU-landen aan de DRC in de periode na 7 april 1993, (b) alle wapenleveringen van VN-lidstaten aan de Angolese rebellenbeweging UNITA in de periode na 15 september 1993, (c) alle wapenleveringen van VN-lidstaten aan Rwanda (inclusief de Rwandese regering) in de periode tussen 17 mei 1994 en 16 augustus 1995, en (d) alle wapenleveringen van VN-lidstaten aan het voormalige Rwandese regeringsleger (ex-FAR) en aan niet-statelijke actoren in Rwanda in de periode na 17 mei 1994.

7.2.2. Beschrijving van de militaire hulp aan de strijdende partijen in Centraal-Afrika

In navolging van de presentatie van Georges Berghezan tijdens de hoorzitting op 5 juli 2002 zal in onderstaand overzicht eerst aandacht worden besteed aan de militaire hulp die verleend werd aan de leden van de regeringsalliantie en daarna die aan de rebellenbewegingen. Er zal een onderscheid worden gemaakt tussen vier types van militaire hulp, met name (a) de levering van kleine, lichte en conventionele wapens, (b) het organiseren van militaire opleidingsprogramma's (410), (c) militaire steun via Private Military Companies en (d) het sluiten van overeenkomsten voor wapenproduktie onder licentie (411).

Algemene tendensen

Er zijn aantoonbare verbanden tussen de grondstoffenhandel en de militaire hulp aan de betrokken partijen in het conflict in de Democratische Republiek Kongo. Deze trend is niet alleen waarneembaar aan de zijde van de rebellenbewegingen maar ook aan de zijde van de regeringsalliantie (412).

De rebellenbewegingen zijn voor hun militaire bevoorrading hoofdzakelijk aangewezen op hun regionale bondgenoten, de nationale legers van Rwanda en Oeganda. Hetzelfde kan gezegd worden van het regime in Kinshasa dat voor militaire assistentie evenzeer afhankelijk is van de overige leden van de regeringsalliantie.

De grote leveranciers laten zich meestal leiden door zuiver commerciële overwegingen, soms vermengd met loyaliteitsverplichtingen ten opzichte van bondgenoten uit de periode van de Koude Oorlog.

Als gevolg van de wapenproliferatie tijdens de Koude Oorlog, bezitten veel landen in het voormalige Oostblok een sterk ontwikkelde endogene wapenindustrie en grote voorraden « overgebleven » wapens. Omdat de strijdende partijen in de Democratische Republiek Kongo over weinig financiële middelen beschikken en bijgevolg op een zo goedkoop mogelijke manier aan wapens proberen te komen, gaan ze vaak aankloppen bij Oost-Europese wapenleveranciers.

Veel wapentransfers naar de strijdende partijen in de Democratische Republiek Kongo zijn vanuit het perspectief van het internationaal recht volkomen legaal. Er konden slechts een aantal inbreuken worden vastgesteld tegen het Europese wapenembargo ten aanzien van de DRC en de Europese gedragscode voor wapenuitvoer. Hieruit kan men besluiten dat de rol van Europese wapenproducenten bij de levering van kleine, lichte en conventionele wapens relatief beperkt is.

Voor alle landen die bij het conflict in Kongo betrokken zijn gelden strikte voorwaarden vanwege het IMF, de Wereldbank en de donorlanden voor budgettaire discipline, met name inzake defensie-uitgaven. Dit draagt ertoe bij dat de meeste wapencontracten met de landen betrokken in het conflict zich afspelen in een grijze zone, waarbij wapenexporterende landen en producenten zich laten vertegenwoordigen door private personen en dat de meeste leveringen zullen plaatsvinden met schepen of cargovliegtuigen die gecharterd zijn bij private luchtvaartmaatschappijen.

TABEL 1 : Militaire uitgaven en invoer van wapens door de landen die betrokken zijn bij het conflict in de Democratische Republiek Kongo (413)

1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000
Angola A 1 128 1 214 656 2 322 1 591 2 474 1 860 732 2 418 ...
A' 1 788 1 709 2 147 ... 1 221 ... ... ... ... ...
B 6,8 12,0 12,5 19,8 17,6 19,5 22,3 11,4 23,5 ...
C ... ... 81 96 1 10 3 183 134 253
D 57 44 302 767 124 92 80 ... ... ...
E ... ... ... ... ... ... ... ... 113 000 ...
Burundi A 49,4 50,8 50,3 52,6 43,8 50,8 53,0 52,0 61,6 ...
A' ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
B 3,8 3,6 3,7 3,9 4,2 5,7 6,3 5,9 6,1 ...
C ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
D 11 0 5 11 0 5 20 ... ... ...
E ... ... ... ... ... ... ... ... 40 000 ...
RDC A ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
A' 43 ... ... ... ... ... ... ... ... ...
B ... ... ... ... ... ... ... ... ... ...
C ... ... ... ... ... 46 18 ... 72 108
D 34 0 11 0 0 31 20 ... ... ...
E ... ... ... ... ... ... ... ... 56 000 ...
Oeganda/Ouganda A 92,2 70,7 84,5 79,7 80,4 99,7 115,0 146,0 154,0 137,0
A' 91 73 71 ... 191 202 ... ... ... ...
B 2,2 1,5 1,8 1,6 1,5 1,8 1,9 2,1 2,1 ...
C ... ... ... ... ... ... ... 45 31 ...
D 23 11 0 0 10 41 30 ... ... ...
E ... ... ... ... ... ... ... ... 40 000 ...
Rwanda A 132,0 108,0 105,0 28,4 60,1 86,1 79,2 87,5 88,6 59,9
A' 133 110 ... ... ... ... ... ... ... ...
B 5,5 4,4 4,6 3,4 3,9 5,2 4,1 4,3 4,2 ...
C ... ... ... ... ... 1 2 2 41 ...
D 0 0 11 21 5 5 20 ... ... ...
E ... ... ... ... ... ... ... ... 47 000 ...
Zimbabwe A 269 215 191 199 197 200 212 173 213 401
A' 370 418 368 273 238 ... ... ... ... ...
B 3,8 3,7 3,4 3,3 3,6 3,2 3,4 2,7 3,4 ...
C ... ... ... ... ... 3 ... 1 23 ...
D 57 100 22 21 41 41 10 ... ... ...
E ... ... ... ... ... ... ... ... 39 000 ...

Legende :

A : Militaire uitgaven, uitgedrukt in miljoenen Amerikaanse dollar, volgens de prijzen en wisselkoersen van 1998 (gegevens SIPRI).

A' : Militaire uitgaven, uitgedrukt in miljoenen Amerikaanse dollar, volgens de prijzen en wisselkoersen van 1990 (gegevens SIPRI).

B : Militaire uitgaven als percentage van het bruto binnenlands produkt (gegevens van het SIPRI).

C : Invoer van conventionele wapens, uitgedrukt in miljoenen Amerikaanse dollar, volgens de prijzen en wisselkoersen van 1990.

D : Invoer van conventionele wapens, uitgedrukt in miljoenen Amerikaanse dollar, volgens de prijzen en wisselkoersen van 1997 (gegevens van de US State Department).

E : Aantal manschappen ingezet tijdens de oorlog in de DRC, gegevens van het UNDP (1999).

a. Militaire hulp aan de leden van de regeringsalliantie

Democratische Republiek Kongo

Zimbabwe wordt algemeen beschouwd als Kongo's grootste wapenleverancier. Het zou sedert het begin van het conflict al voor 90 miljoen US dollar aan wapens hebben geleverd (414).

Volgens sommige bronnen binnen de Kongolese regering zou men voor de rest van de militaire bevoorrading grotendeels aangewezen zijn op Chinese en Oost-Europese bedrijven (415).

Uit de gegevens van SIPRI kunnen we opmaken dat het regime in Kinshasa tenminste één keer een relatief klein aantal artilleriestukken heeft ontvangen van een Bulgaars bedrijf, dat ze had geleverd via Polen. In ruil voor de wapenleveringen zou Laurent Kabila een lucratieve mijnconcessie hebben toegestaan aan een Chinees bedrijf en een Kongolees overheidsbedrijf (416). Laurent Kabila heeft ook indirect toenadering gezocht tot de Israëlische militaire industrie. Dat deed hij via de toekenning van een diamantmonopolie aan het in Israël gevestigde bedrijf International Diamond Industries (IDI).

De alliantie met IDI werd gezien als een mogelijkheid om snel geld te verdienen voor de aankoop van de nodige hoeveelheden wapens, om bepaalde problemen op te lossen met de militaire bondgenoten van Kongo, en om toegang te krijgen tot het Israëlisch militair materieel en de informatie van de Israëlische inlichtingendiensten. Het dient opgemerkt dat IDI nooit met het beloofde militaire materieel over de brug is gekomen. Ook Libië, Georgië en Iran zouden betrokken zijn geweest bij de levering van kleine, lichte en conventionele wapens aan het regime aan Kinshasa (417).

In ruil voor de militaire trainingen die een aantal Noord-Koreaanse instructeurs verzorgden voor het Kongolese regeringsleger, zou de Noord-Koreaanse regering een mijnconcessie hebben gekregen in de buurt van Shinkolobwe (418).

Met betrekking tot de militaire steun die de regering van Laurent Kabila heeft gekregen via Private Military Companies kan verwezen worden naar de overeenkomsten die het Zuid-Afrikaanse huurlingenbedrijf Executive Outcomes ten tijde van het begin van de tweede Kongo-oorlog had met zowel de Angolese regering ­ voor het beschermen van haar economische belangen ­ als met het regime in Kinshasa. Een jaar later deden er geruchten de ronde over pogingen om een huurlingenleger op de been te brengen in Europa, maar die berichten werden nooit bevestigd (419).

Zimbabwe

Twee traditionele leveranciers van kleine, lichte en conventionele wapens aan het regime in Harare zijn Groot-Brittannië en Zuid-Afrika. Na het uitbreken van de oorlog in Kongo hebben de Britse wapenproducenten hun leveringen officieel echter volledig stopgezet, en hebben de Zuid-Afrikaanse wapenproducenten nog uitsluitend niet-dodelijke militaire apparatuur geleverd (420).

Hun plaatsen werden ingenomen door Rusland en China. Daarnaast heeft Zimbabwe, via de expansie van het bedrijf « Zimbabwe Defence Industries », haar binnenlandse wapenproduktie gevoelig opgekrikt, en lijkt het ook tenminste één keer een illegale wapenlevering te hebben ontvangen. De criminele filière die in 1999 de transfer mogelijk maakte van een hoeveelheid Bulgaarse wapens naar de Zimbabwaanse strijdkrachten in de DRC, bestond uit vier bedrijven : het in Luxemburg geregistreerde Air Cargo Plus, de Britse firma Air Charter Service en de Amsterdamse firma Air Charter Service (421).

Tot op de dag van vandaag zouden de Verenigde Staten nog altijd militaire opleidingsprogramma's verzorgen van het Zimbabwaanse regeringsleger. In het fiscale jaar 2000 werd 1,5 miljoen US dollar voorzien voor « International Military Education and Training ». Naar verluidt wilden het Pentagon en het State Department hiermee tegengewicht bieden voor de banden tussen China en sommige Zimbabwaanse leiders (422).

In het VN-rapport van oktober 2002 wordt tenslotte melding gemaakt van het « militaire bedrijf » Avient Air, dat militair materieel en allerlei diensten zou leveren aan de Zimbabwe Defence Forces en de Forces Armées Congolaises. Avient werkt nauw samen met Oryx Natural Resources en zou onder meer een aandeel hebben gehad in een bommencampagne in het oosten van Kongo en in de levering van een aantal gevechtshelikopters aan het regime in Kinshasa (423).

Angola

Tot 1998 behoorde Zuid-Afrika tot Angola's belangrijkste wapenleveranciers, maar recent zouden Rusland, Oekraïne en Slowakije de Zuid-Afrikanen hebben vervangen. Binnen de Europese Unie blijkt Spanje een van de wapenleveranciers (geweest) te zijn van het regime van José Dos Santos (424).

Op het gebied van de illegale wapentrafiek was er het Angolagate-schandaal, waarbij hooggeplaatste ambtenaren van het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken het Angolese regime in 1993 en 1994 Oost-Europese wapens zouden hebben bezorgd, in ruil voor een aantal financiële voordelen (425).

Net zoals Zimbabwe neemt ook Angola deel aan het Amerikaanse IMET-programma, waarvan de start in 2000 officieel werd aangekondigd (426).

Met Kongo heeft het regime van Luanda dan weer de samenwerking met het Zuid-Afrikaanse huurlingenbedrijf Executive Outcomes gemeen. EO zorgde binnen het kader van die samenwerking onder meer voor de levering van vliegtuigen, piloten voor helikopters en vliegtuigen, strategische planning en het op touw zetten van een informatienetwerk (427).

Namibië

De wapenaankopen van Namibië zijn crescendo gegaan vanaf de tweede helft van de jaren negentig. China heeft zich de jongste jaren opgeworpen als de wapenleverancier bij uitstek van het regime van Sam Nujoma. In 2000 zou het 4 delegaties naar Sub-Sahara Afrika hebben gestuurd om er de grondvesten te leggen voor een nieuwe afzetmarkt voor wapens, en het is in die context dat de Chinese wapenleveranciers erin geslaagd zijn om de Namibische regering aan hun klantenbestand toe te voegen. Net zoals dat het geval was voor Zimbabwe, blijkt er ook voor wat betreft Namibië een verband te bestaan tussen wapenleveringen aan Kabila en het verwerven van mijnconcessies (428).

Rwandese gewapende groepen (ALIR I en ALIR II)

Hoewel er geruchten de ronde doen dat Kinshasa ALIR I en ALIR II van wapens voorziet om de dreiging van een RPF-invasie af te wenden, zijn voor een dergelijke steun tot dusver geen harde bewijzen geleverd.

Het regime in Kinshasa, Zimbabwe en Ernest Wamba-dia-Wamba zijn er allen van beschuldigd de Interahamwe en het voormalige Rwandese regeringsleger te hebben gesteund via militaire opleidingen.

Burundese gewapende groepen (= de Forces de Défense de la Démocratie (FDD) en de Forces Nationales de Libération)

Het FDD wordt naar verluidt vooral bevoorraad door Kinshasa en haar bondgenoten. Verder is er ook sprake van illegale wapenleveringen via Zambia. Hooggeplaatste Zambiaanse veiligheidsambtenaren zijn er recent van beschuldigd wapens en munitie naar het FDD te hebben versluisd via de Tanzaniaanse haven Kigoma (429).

Volgens het GRIP zijn er aanwijzingen dat Zimbabwe en Noord-Korea militaire opleidingen verzorgen voor FDD-troepen. De trainingen zouden plaatsvinden in Bulawayo en Lubumbashi (430).

Oegandese gewapende groepen

Er is in de open bronnen geen informatie beschikbaar over de bronnen van wapenbevoorrading van de zes gewapende Oegandese groepen die in het Akkoord van Lusaka van 1999 worden genoemd. Alleen het Allied Democratic Front zou momenteel nog actief zijn (431).

De Mayi Mayi groepen

Raf Kusters, een journalist die al meermaals een bezoek bracht aan de Kivu-provincies en verschillende artikels publiceerde over de rebellenbewegingen in Oost-Kongo, karakteriseert de Mayi Mayi als een berooide beweging. De methode die ze het vaakst zouden gebruiken om aan wapens te komen, is het beroven van vijandige troepen (432).

Volgens het GRIP zouden sommige Mayi-Mayi-groepen militaire en logistieke steun ontvangen van Kinshasa, terwijl andere de kant van het Rwandees Patriottisch Front hebben gekozen en bijgevolg vanuit Kigali worden bevoorraad (433).

b. Militaire hulp aan de rebellenbewegingen en hun buitenlandse bondgenoten

Rwanda en RCD-Goma

Na de opheffing van het algemene wapenembargo voor Rwanda in 1995 (cf. supra : punt 7.2.1) deed de regering van Kagame vooral een beroep op Zuid-Afrikaanse wapenproducenten om zich te bevoorraden. Hoewel de tweede Kongo-oorlog het einde leek te hebben ingeluid van de Zuid-Afrikaanse wapenleveringen, zouden er nog steeds vriendschappelijke relaties bestaan tussen Pretoria en Kigali (434).

Een tweede manier om de wapenvoorraad op peil te houden in het post-embargo-tijdperk bestond uit het buitmaken van wapens op de vijand. Zo zouden de op Zimbabwe veroverde wapens na de slag bij Pweto (eind 2000) het Rwandees Patriottisch Front in staat stellen om haar oorlogsinspanning vijf jaar langer vol te houden. Voor de uitbreiding van hun vliegtuigvloot en de aankoop van Russische legerhelikopters trokken vertegenwoordigers van het Rwandese regime naar voormalige Oostbloklanden.

Tenslotte zou het regime van Kagame ook banden onderhouden (hebben) met de wapentrafikanten Victor Bout, Jacques Lemaire en Imad Kabir (435).

Het staat vast dat RCD-Goma voor haar militaire bevoorrading rechtstreeks afhangt van Rwanda. Vooral aan het begin van de tweede Kongo-oorlog werd de luchthaven van Goma druk gezocht door vliegtuigen met wapens aan boord. Anderzijds werden bepaalde criminele filières van wapentrafikanten ook rechtstreeks door de rebellen van Adolphe Onusumba gecontacteerd. Voorbeelden hiervan zijn het netwerk rond het (inmiddels opgedoekte) Britse bedrijf Sky Air Cargo, dat geleid werd door Syed Naqvi, en het netwerk rond het bedrijf Occidental Airlines van de Belg Ronald Rossignol (cf. infra) (436).

De grote initiatiefnemers op het gebied van de militaire opleidingsprogramma's zijn eens te meer de Verenigde Staten. Gekende opleidingsprogramma's zijn de Joined Combined Exchange Training (JCET), de Enhanced International Military Training Education and Training en het Rwanda Interagency Assessment Team (RIAT). Hoewel niet met zekerheid kan worden gezegd of de opleidingsprogramma's RIAT en JCET na 1998 werden verdergezet, kan men uit documenten van het Amerikaanse State Department en het Department of Defence opmaken dat dat wel degelijk het geval is. Ook Kenia heeft er zich toe verbonden het FPR bij te staan. Volgens een akkoord dat in 2000 werd ondertekend, zouden ook een aantal westerse instructeurs aan het Keniaanse programma meewerken (437).

Volgens de Amerikaanse onderzoeksjournalist Wayne Madsen zouden ook bepaalde Amerikaanse PMC's zijn aangetrokken om deel te nemen aan Amerikaanse ondersteunende operaties in het Grote Merengebied. Madsen beweert onder meer dat er in de buurt van Cyangungu een militaire basis zou zijn gebouwd door Brown & Root, een bedrijf dat nauwe banden schijnt te onderhouden met Amerikaanse vice-president Dick Cheney (438).

Oeganda, MLC, RCD-ML en RCD-National

Het is moeilijk een onderscheid te maken tussen de levering van kleine, lichte en conventionele wapens aan het Oegandese regeringsleger en die aan de door het UPDF gesteunde rebellenbewegingen. Hoewel Oeganda de laatste jaren inspanningen heeft geleverd om haar endogene wapenproductie uit te breiden (cf. infra), is het nog niet volledig zelfvoorzienend. In Oost-Europa heeft het onder meer conventionele wapens gekocht in Oekraïne en Polen (439).

Het is algemeen bekend dat Israëlische adviseurs en firma's dikwijls een sleutelrol spelen bij het afsluiten van Oegandese wapendeals. Namen die in dat verband vaak worden genoemd zijn die van Amos Golan en diens firma Consolidated Sales Corporation. De Kongolese vliegtuigfirma's Planetair en New Gomair zouden op hun beurt betrokken zijn geweest bij wapenleveringen aan de door Oeganda gesteunde troepen in Kongo (440).

Het leger van Jean-Pierre Bemba werd aanvankelijk bevoorraad vanaf de militaire luchthaven van Entebbe. Toen duidelijk werd dat Oeganda niet langer kon of wilde instaan voor de militaire bevoorrading, nam Bemba contact op met de Tadjiekse wapenhandelaar Victor Bout. Het VN-expertenpanel geeft in zijn rapport van april 2001 aan dat de regering van de Centraal-Afrikaanse Republiek perfect op de hoogte was van de commerciële activiteiten die een aantal van Bemba's vrienden, met name Jean-Pierre Dupont en Jean-Pierre Saber, op touw zetten in de Centraal-Afrikaanse hoofdstad Bangui.

Het tweetal is vooral actief in de diamant-en koffiehandel. Andere handlangers van Bemba, waaronder Victor Bout, zouden de luchthaven van Bangui gebruiken om koffie uit en wapens in te laden (441).

Met het oog op haar strijd tegen de rebellenbeweging van het ADF nam het UDPF tot 1997 deel aan het door de Amerikanen opgezette African Crisis Response Initiative en de Joined Combined Exchange Training. Na Oeganda's inmenging werd de Amerikaanse steun evenwel gevoelig teruggeschroefd. Gezien de verminderde buitenlandse steun doet Oeganda ­ net zoals Zimbabwe ­ al een tijdje pogingen om zelfvoorzienend te zijn op het gebied van zijn wapenbevoorrading.

De drie belangrijkste wapenfabrieken zijn de Nakasongola Arms Factory, Saracen en Ottoman Engineering. De eerste firma was zeker tot 1999 in handen van overheids-en privé-belangen in China, de tweede maakt deel uit van het kartel Strategic Resources Corporation dat verwant is met het Zuid-Afrikaanse Executive Outcomes en de derde opereert vooral op lokale basis en heeft een vergunning voor de verkoop van vuurwapens. De GRIP-onderzoekers Berghezan en Nkundabagenzi maakten in 1999 gewag van een ware expansie van de Oegandese wapenindustrie.

Nakasongola stond in die periode op het punt om in samenwerking met Chinese en Noord-Koreaanse experts van start te gaan met de productie van lichte wapens, terwijl een andere lokale firma de opdracht gekregen zou hebben om in te staan voor het herstel en de fabricage van wisselstukken voor de T-55 Chars, tweedehands en geïmporteerd uit Oekraïne (442).

Unita

Voor wapens ging Unita meestal aankloppen bij Bulgaarse leveranciers. Kas Engineering, een bedrijf dat in Gibraltar geregistreerd staat, maar ook een vestiging heeft in de Bulgaarse hoofdstad Sofia, was één van de firma's die voor Jonas Savimbi de meest interessante handelspartners uitzocht.

In Afrika waren het Kongo-Brazzaville en Rwanda die Unita militair steunden. De toenmalige Kongolese president Lissouba gaf Savimbi na het Lusaka-akkoord van 1994 de toestemming om tijdelijk wapens op te slaan in Brazzaville, zodat ze na verloop van tijd via Pointe Noire opnieuw Angola zouden kunnen worden binnengesmokkeld.

De samenwerking tussen Unita en Rwanda kwam erop neer dat Savimbi Anti-Aircraft Crews (SAMIG) naar de DRC stuurde om de door Rwanda gesteunde rebellenbewegingen een handje te helpen, terwijl het regime van Paul Kagame Unita-vertegenwoordigers toeliet om in Kigali diamantverkopen te onderhandelen en ontmoetingen te organiseren met wapenhandelaars. Bedrijven die zeker tot 1999 bemiddeld hebben bij wapenleveringen aan Unita zijn Starco Investment Trade, East European Shipping Corporation en Armitec. Gekende brokers waren Victor Bout en Johannes Parfirio Parreira (443).

Het hierboven gepresenteerde overzicht van de militaire assistentie aan de strijdende partijen in de Demokratische Republiek Kongo laat al uitschijnen dat de rol van België en van Belgische onderdanen in het voeden van de Kongolese oorlogseconomie vrij beperkt is. Rekening houdend met het studiedomein van de onderzoekscommissie zullen we toch trachten om een aantal gegevens en waarnemingen met betrekking tot de Belgische betrokkenheid op een rijtje te zetten. We richten onze aandacht achtereenvolgens op de luchthaven van Oostende, de rol van een aantal vermeende Belgische wapentrafikanten en een reeks lacunes in de Belgische wetgeving terzake.

7.3. De rol van België

7.3.1. De rol van de luchthaven van Oostende

Logistiek en het transport van de wapens vormt een belangrijke schakel in de wapenleveringen. Al van bij het begin van het conflict doken in de Afrikaanse en internationale pers namen op van verschillende kleine vliegtuigmaatschappijtjes die betrokken waren bij de levering van wapens aan allerhande partijen in het conflict.

De luchthaven van Oostende wordt sinds de jaren 80 al beschouwd als een luchthaven waar cargomaatschappijen die vooral in Afrika opereren, hun uitvalsbasis hebben. Sommige van die maatschappijen werden, met name in het midden van de jaren 90 berucht voor hun wapenvluchten naar het gebied van de Grote Meren.

Ze hadden kantoren in Oostende maar, afgezien van een handvol van gevallen waarbij onregelmatigheden werden vastgesteld, vertrokken de meeste cargovliegtuigen ten tijde van deze wapenvluchten leeg vanuit Oostende om in Oost-Europa wapens op te laden en ze vervolgens aan de strijdende partijen in Afrika te leveren.

Er werden officiële onderzoeken gestart door het gerecht en de inlichtingendiensten werden ingeschakeld om te verifiëren in hoeverre tal van berichten in de Belgische maar ook internationale media over deze maatschappijen juist waren. De inlichtingendiensten vonden weinig concrete gegevens.

Oostende was inderdaad de luchthaven waar veel van de verdachte bedrijven ­ inclusief bedrijven van de vermaarde wapensmokkelaar Bout ­ kantoor hielden, maar echte vaststellingen die wezen op wapentrafiek vanuit Oostende zijn er niet (444).

Volgens Berghezan heeft de verhoogde media-aandacht voor de problematiek van de illegale wapentransporten ertoe geleid dat veel wapenhandelaars Oostende hebben verruild voor andere locaties, waar ze een grotere vrijheid genieten (445).

Peleman merkt op dat Viktor Bout via tal van luchtvaartbedrijven nog steeds actief is in het hele gebied van de Grote Meren. In Kinshasa gebruikte hij in 1997 en 1998 een bedrijf'Cargo Freight International'zoals blijkt uit correspondentie die gevonden werd tijdens een politieonderzoek in België.

In 2001 kreeg de minister van Defensie in Kinshasa een factuur ter waarde van meer dan 2 miljoen dollar voor het leasen van verschillende Ilyushins tussen november 1997 en augustus 1998.

In dezelfde periode sloot Bout's partner Sanjivan Ruprah ook tal van mijnbouwcontracten af met het Kabila-regime. Bout bleef echter actief in onder meer het gebied dat door Bemba wordt gecontroleerd, in de Centraal-Afrikaanse Republiek (446), in Rwanda (447), Uganda (448), Angola (449) en in de gebieden die door RCD-rebellen worden gecontroleerd (450).

7.3.2. Vermeende betrokkenheid van Belgische onderdanen bij militaire hulp aan de strijdende partijen in Centraal Afrika

Hoewel beklemtoond dient te worden dat de onderzoekscommissie weinig of geen bijkomende gegevens heeft kunnen verzamelen over hun activiteiten, is het wellicht nuttig om kort melding te maken van een aantal Belgische firma's en individuen die door Berghezan in verband werden gebracht met militaire hulp aan de strijdende partijen in Centraal Afrika. Het gaat om Ronald Rossignol, Ronald De Smet, Jacques Monsieur en Philippe De Moerloose.

Rossignol stond van 1995 tot 1999 aan het hoofd van Occidental Aviation Services NV, een luchtvaartmaatschappij die gevestigd was op de luchthaven van Oostende. Hij zou betrokken zijn geweest bij wapenleveringen aan Rwanda, aan het Revolutionary United Front in Sierra Leone, aan Kongolese rebellenbewegingen via Oeganda en Rwanda en aan het Soedanese regime.

Een tweede Belg die, vooral in de periode voor de tweede Kongo-oorlog, betrokken zou zijn geweest bij wapenleveringen aan Centraal-Afrikaanse regeringen en/of rebellenbewegingen is Ronald De Smet. Hij werkte eerst als piloot bij Scibe Zaire, en richtte later samen met Victor Bout verschillende luchtvaartmaatschappijen op die in Oostende gevestigd waren of de luchthaven van Oostende gebruikten.

In tegenstelling tot Rossignol en De Smet heeft Jacques Monsieur nooit iets te maken gehad met de luchthaven van Oostende. Naar Jacques Monsieur is een onderzoek aan de gang. Over Jacques Monsieur wordt beweerd dat hij een spilfiguur was in een ruilovereenkomst tussen Kongo en Iran, die gesloten werd in 1999. De overeenkomst bepaalde dat Iraans militair materieel geruild zou worden voor Kongolese grondstoffen. Waarnemers zijn het er echter over eens dat de overeenkomst dode letter is gebleven (451).

De commissie heeft geen precieze informatie over dit dossier, dat momenteel aan Justitie is toevertrouwd.

Philippe De Moerloose, gedelegeerd bestuurder van de Belgische luchtvaartmaatschappij Demavia Airlines, weerlegde de aantijging van Georges Berghezan als zou zijn firma betrokken zijn geweest bij een betwistbare en ophefmakende helikopterverkoop aan de civiele Kongolese luchtvaartmaatschappij Air Katanga.

Tijdens de hoorzitting van 25 oktober 2002 legde De Moerloose documenten voor die aantonen dat Demavia slechts op een indirecte wijze bij de transfer van de helikopters betrokken is geweest. Demavia willigde enkel het verzoek in om 3 Alouette-helikopters, aan Air Katanga verkocht door de Franse firma Aeromecanic, en 1 Agusta-helikopter, aan Air Katanga verkocht door de Britse firma Sloane Helicopters Ltd naar Lubumbashi over te vliegen. Toen bleek dat de toestellen niet rechtstreeks konden worden overgevlogen, besloot Demavia een transitvergunning aan te vragen en de helikopters via de luchthaven van Londen Stansted naar Lubumbashi over te brengen.

De transitvergunning werd afgeleverd door de toenmalige Belgische staatssecretaris voor Buitenlandse Handel Pierre Chevalier. MK Airlines zorgde uiteindelijk voor het transport van de helikopters vanuit Engeland. De Moerloose beklemtoonde dat Demavia geen wapens heeft vervoerd en niet optreedt als schakel tussen wapenfabrikanten en wapenhandelaars(452).

Het dient opgemerkt dat, uitgaande van de informatie waarover de commissie beschikt, België officieel geen wapens heeft geleverd aan de oorlogvoerende partijen. De bijlagen van de rapporten over de wapenexportvergunningen die door het Belgisch Ministerie voor Buitenlandse Zaken aan het Parlement worden overgemaakt, geven echter wel indicaties voor een aantal pogingen tot smokkel van militair materieel naar Kongo.

De rapporten zijn echter weinig gedetailleerd en ook de opstellers van deze rapporten op het ministerie van Buitenlandse Zaken krijgen slechts summiere overzichten van lopende onderzoeken die bij de verschillende parketten gevoerd worden.

7.3.3. De Belgische wetgeving inzake wapenhandel

Tijdens de hoorzitting van 28 juni 2002 onderstreepte Leslie Paesschierssens, adviseur van de dienst vergunningen van het ministerie van Economische Zaken in Brussel, dat België al jaren een van de strengste wapenwetgevingen ter wereld heeft. Hij verwees daarbij naar artikel 4 van de wapenwet van 1991, dat bepaalt dat er geen wapens mogen worden uitgevoerd naar landen die geconfronteerd worden met interne conflicten (453).

Peleman wijst erop dat er in de loop van de jaren negentig bovendien een aantal wijzigingen zijn aangebracht aan de Belgische wetgeving inzake wapenhandel. In 1998-1999 boog de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen van de Kamer van volksvertegenwoordigers zich over de verfijning van de Belgische exportwetgeving voor militaire goederen en stelde ze een aantal maatregelen voor die het voor makelaars moeilijk zouden maken om vanuit België te opereren. Een tweede aanpassing betrof het strafbaar maken van de ontduiking van VN-wapenembargo's, een maatregel die genomen werd in 1995 (454).

Op 28 juni 2002 werd in de Kamer een wetsontwerp aangenomen dat de wet wijzigt op de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materiaal en technologie. De tekst bepaalt onder meer dat de provinciegouverneur voortaan vergunningen verleent en niet meer de politiechef van elke gemeente.

Verder wordt gestipuleerd dat het ministerie van Justitie toestemming moet geven voor het opslaan en verhandelen van wapens of munitie. Belangrijk is ook de strengere controle op tussenpersonen, lobbyisten en vervoerders, en de invoer van het extraterritorialiteitsprincipe : hierdoor kunnen ook Belgen in het buitenland of buitenlanders in België worden vervolgd wanneer de wet wordt overtreden (455).

Op 3 februari 2003 is in de Senaat een wetsvoorstel ingediend houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, alsook een wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie (456).

Op 16 januari 2003 keurde de Kamer van volksvertegenwoordigers een wijziging van de wapenwet van 1991 goed waardoor de Europese gedragscode van 1998 op Belgisch niveau wettelijk bindend wordt gemaakt. De wijziging brengt verder met zich mee dat alle wapenleveringen voortaan tweemaal per jaar aan het parlement moeten worden gerapporteerd en dat leveringen aan regimes met kindsoldaten niet langer kunnen (457).

Ondanks de verbeteringen in de wapenwet van 1991 blijven er toch pijnpunten bestaan. Zo maken wapentransporteurs misbruik van het gebrek aan capaciteit in vele Afrikaanse landen. Ze zetten verouderde toestellen, die technisch niet in orde zijn, in om de kosten van het transport te drukken.

De registratie van toestellen in vlaggenstaten ­ zoals dat al langer het geval is voor de scheepvaart ­ leidt ertoe dat de controle op de luchtwaardigheid van toestellen uitblijft. Meer relevant is echter dat onderzoekspanels van de Verenigde Naties voor Liberia, Sierra Leone en Angola een systematisch misbruik van in vlaggenstaten geregistreerde vliegtuigen heeft aangetoond dat samenvalt met illegale transporten van vliegtuigen.

Het gebruik van vlaggenstaten heeft voor de trafikanten immers het voordeel dat de identiteit van de transporteurs erg moeilijk te achterhalen is. In de Democratische Republiek Kongo en in de buurlanden worden dan ook tal van vliegtuigen gesignaleerd waarvan het registratienummer nergens gekend is, wat wijst op fraude op het stuk van de internationale luchtvaartwetgeving maar ook vermoedens doet rijzen over de betrokkenheid van vele van deze toestellen bij illegale trafieken, hetzij van grondstoffen, hetzij van wapens.

7.4. Conclusies (458)

Vanuit het perspectief van het internationaal recht kunnen slechts vier types van wapenleveringen tot de categorie van de illegale wapentrafiek worden gerekend : de wapenleveringen van EU-landen aan de regering in Kinshasa in de periode na 7 april 1993, de wapenleveringen van VN-lidstaten aan UNITA in de periode na 15 september 1993, de wapenleveringen van VN-lidstaten aan Rwanda in de periode tussen 17 mei 1994 en 16 augustus 1995 en de wapenleveringen van VN-lidstaten aan het voormalige FAR en aan niet-statelijke actoren in Rwanda in de periode na 17 mei 1994.

Aangezien er nauwelijks inbreuken waren tegen het Europese wapenembargo ten aanzien van de Demokratische Republiek Kongo en de EU-gedragscode, kan men stellen dat de rol van Europese wapenproducenten bij de bevoorrading van de strijdende partijen in Kongo uiterst beperkt is. Hetzelfde kan gezegd worden van België, hoewel er aanwijzingen zijn dat de luchthaven van Oostende in de tweede helft van de jaren negentig fungeerde als een draaischijf van internationale wapentrafiek naar het Grote Merengebied. Over de rol van Belgische onderdanen bij illegale wapentrafiek werden door de onderzoekscommissie te weinig gegevens verzameld om er definitief uitsluitsel over te kunnen geven.

Het overzicht van de militaire hulp aan de strijdende partijen in het Kongolese conflict toont aan dat er een onderscheid kan worden gemaakt tussen vier types van assistentie, met name de levering van kleine, lichte en conventionele wapens, het organiseren van militaire opleidingsprogramma's, militaire steun via Private Military Companies en het sluiten van overeenkomsten voor wapenproductie onder licentie.

Op grond van de beschikbare gegevens krijgt men de indruk dat er wel degelijk verbanden bestaan tussen de wapenhandel en de grondstoffenhandel. Voor wat betreft de bewapening van het Kongolese regeringsleger kan verondersteld worden dat de interveniërende partners van Kinshasa mede als importeurs van de wapens gelden en dat die partners, Angola en Zimbabwe, hun eigen materieel inzetten in Kongo. De rebellenbewegingen in het Oosten van Kongo zijn voor hun bevoorrading afhankelijk van Rwanda en Oeganda, terwijl landen uit het voormalige Oostblok en uit Azië zich de laatste jaren sterk hebben geprofileerd als goedkope bevoorraders van alle strijdende partijen.

De gegevens die tot dusver werden verzameld laten ons toe een aantal aanbevelingen te formuleren voor de Belgische regering :

Met betrekking tot de eindgebruikercertificaten

· De eindgebruikercertificaten voor wapentransporten dienen onvervalsbaar te worden gemaakt en er dient te worden vastgelegd wie deze certificaten mag ondertekenen (459).

· De eindgebruikercertificaten dienen te worden gestandaardiseerd op het niveau van de Europese Unie, teneinde het werk van de douane te vergemakkelijken.

· Na de export moet er regelmatig controle worden uitgeoefend om te voorkomen dat de wapens niet opnieuw worden uitgevoerd. Deze taak moet bij voorkeur worden verricht door speciaal daartoe aangesteld gekwalificeerd personeel van de Belgische ambassades in de aankooplanden.

· Tenzij er daaromtrent vooraf andere afspraken zijn gemaakt tussen het exporterende land en het recipiërende land, zou het certificaat een clausule moeten bevatten waarin staat dat het militaire materiaal niet opnieuw mag worden uitgevoerd door het recipiërende land. De inbreuken tegen het verbod op de wederuitvoer zouden moeten worden bijgehouden in een centrale gegevensbank.

· De exporterende landen moeten de verantwoordelijkheid dragen voor de transactie, vanaf het moment van de uitvoer tot op het moment dat de goederen op de eindbestemming zijn aangekomen.

· Er zou kunnen gedacht worden aan het gebruik van een global positioning system (GPS) waarmee wapentransporten gemakkelijk gevolgd zouden kunnen worden en mogelijke afleiding van een transport naar een verboden bestemming, beter controleerbaar wordt.

Met betrekking tot de markering van wapens

Wapens zouden bij de productie op basis van internationaal afgesproken criteria moeten worden gemarkeerd en vervolgens bij elke uitvoer of verandering van eigenaar worden geregistreerd. Er zou een internationaal register moeten worden bijgehouden met contactpunten in alle VN-lidstaten.

Met betrekking tot de Europese besluitvorming
en wetgeving op het gebied van de wapenhandel

· Er moet op Europees niveau dringend een wapenembargo worden afgekondigd voor alle statelijke en niet-statelijke actoren die bij het conflict in de Democratische Republiek Kongo betrokken zijn.

· Wil men in de toekomst op een eenvoudigere en snellere manier wapenembargo's kunnen afkondigen, dan is het hoog tijd dat men gaat sleutelen aan de besluitvormingsmechanismen van de Raad van de Europese Unie. Zolang er over kwesties zoals exportreguleringen en embargo's beslist wordt volgens een systeem van eenparigheid van stemmen, blijft het risico op een alles blokkerende dwarse houding van een van de grote wapenexporterende landen bijzonder groot. Er moet onderhandeld worden over methodes om blokkades inzake defensiekwesties te voorkomen. Tot de mogelijkheden behoren een systeem van constructieve onthouding of een systeem van gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

· De Europese Unie moet de verschillende lidstaten aansporen om hun nationale wetgeving inzake wapenhandel te harmoniseren.

· De verschillende Europese lidstaten moeten ernaar streven om de EU-gedragscode van 1998 wettelijk afdwingbaar te maken.

Met betrekking tot de registratie van de verschillende
actoren(groepen) bij de internationale wapenhandel

· De Europese Unie moet de activiteiten van de zogeheten « arms brokers (460) » strenger reguleren en zou dit kunnen doen aan de hand van de wetgeving die hieromtrent al van kracht is in de Verenigde Staten. De Amerikaanse wetgeving eist dat alle operatoren die te goeder trouw zijn, zich zouden laten registreren. De registratieplicht is niet enkel van toepassing op ingezetenen, maar ook op Amerikaanse burgers die in het buitenland gevestigd zijn. Een tweede eis van de Amerikaanse wetgeving is dat elke transactie op zijn eigen waarde zou beoordeeld worden, en dat licenties alleen zouden worden verleend op basis van de internationaal aanvaarde criteria. Wanneer andere regeringen gevolgen ondervinden of zouden kunnen ondervinden van een op stapel staande overeenkomst, dan heeft de Amerikaanse overheid de plicht om met hen contact op te nemen. Het grote voordeel van de Amerikaanse wet met betrekking tot de activiteiten van arms brokers, is dat de brokers ontmoedigd worden om voortdurend heen en weer te reizen, teneinde aan de binnenlandse wetgeving te kunnen ontsnappen (waar ze ook opereren, ze zijn altijd onderworpen aan de wetgeving van hun eigen land en ze worden ook volgens die wetgeving berecht, wanneer ze iets zouden mispeuteren) (461).

· Dezelfde registratieplicht zou moeten gelden voor de andere actoren of actorengroepen die bij de wapenhandel betrokken zijn, zoals de transporteurs, de verschillende tussenhandelaren enz.

Met betrekking tot de zelfregulering van de industrie

De Europese Unie moet inspelen op en rekening houden met de privatiseringstendens in de wapenindustrie. Die privatisering heeft met zich meegebracht dat de wapenproducenten zich steeds minder verplicht voelen om verantwoording af te leggen aan de regeringen van het land waar ze hun hoofdzetel hebben, en zich in plaats daarvan vooral bekommeren om de belangen van hun aandeelhouders. In het huidige klimaat van toenemende globalisering is de speelruimte van de economische actoren enorm toegenomen en zijn de mogelijkheden om effectieve controles uit te oefenen op hun gedrag in evenredige mate afgenomen : het komt er voor de Europese Unie dan ook op aan om de wapenindustrie aan te zetten tot een cultuur van zelfregulering. In dit verband is het aanbevelenswaardig market incentives te creëren, waardoor al wie zich netjes aan de exportreguleringen houdt, voor zijn goed gedrag wordt beloond (462).

Met betrekking tot de regulering
van de e-commerce in de defensie-industrie

Voortbordurend op de gevaren van de toenemende globalisering is er veel voor te zeggen dat de Europese Unie maatregelen zou uitvaardigen waarmee de militaire samenwerking via het internet onder controle kan worden gehouden. E-commerce in defensie-producten zit nog in een beginstadium, maar de Unie doet er goed aan niet te lang te wachten met de ontwikkeling van een wettelijk kader.

Met betrekking tot verder onderzoek

· Verder onderzoek naar de structuren van ongecontroleerde wapenstromen naar Afrika is absoluut noodzakelijk. Een voortdurende en systematische monitoringcapaciteit, met medewerking en informatie-uitwisseling tussen verschillende landen en verschillende officiële of niet-gouvernementele niveaus kan leiden tot een betere kennis van de problematiek en van de bestaande netwerken en betrokkenen.

· De gegevens inzake illegale wapenhandel dienen gesystematiseerd te worden. Het is aan te bevelen databanken aan te leggen met gegevens over betrokken makelaars en over betrokken cargo-bedrijven of registratienummers en namen van gekende cargotoestellen of schepen waarop vermoedens rusten. Op basis daarvan zou dan vervolging ingesteld kunnen worden of kan bijvoorbeeld een « zwarte lijst » worden aangelegd van firma's of makelaars. Deze lijsten moeten ook internationaal kunnen circuleren tussen bevoegde gerechtelijke overheden of tussen bijvoorbeeld luchthavenautoriteiten en douanediensten van verschillende landen en zouden door de verschillende overheden, betrokken bij de registratie, vergunning en controle van wapentransacties, gebruikt kunnen worden.

VOETNOTEN

(1) Onder een presidentieel bewind is het principe van de onafhankelijkheid vaak enkel theorie. Zie « Le nouvel ordre politique et les enjeux économiques du conflit en République Démocratique du Congo. Mise en perspective du dialogue intercongolais ». Rapport du groupe d'expertise congolaise en Belgique, s.l., s.e., november 2001, blz. 12.

(2) Bouvier, P., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(3) Idem. In die zin sluit ze zich aan bij het concept van de staat die rooft volgens J.-F. Bayart.

(4) Bouvier, P., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(5) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(6) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001. Deze analyse haakt aan op de analyse van William Reno, « Warlords politics and African states », London, Lynne Rienner Publishers, 1998, blz .147-183 voor Congo.

(7) Idem.

(8) Bouvier, P., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(9) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(10) Zie Reyntjens, F., Bouvier, P., Leclercq, H., openbare hoorzittingen van 30 november 2001 en Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(11) Bayart, J.-F., « Africa in the world : a history of extraversion », « African Affairs », Nº 99, 2000, blz. 217-267. Reno, W., « Warlords politics and African states », London, Lynne Rienner Publishers, 1998, blz. 257.

(12) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(13) Ajello, A., openbare hoorzitting van 18 januari 2002.

(14) Idem.

(15) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(16) De toegepaste technieken worden op een rijtje gezet door Stefaan Marysse tijdens de hoorzitting van 14 december 2001.

(17) Zie de openbare hoorzitting met Leclercq, H. en Marysse, S. in 2001.

(18) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(19) Idem. Zie ook Gorus, openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(20) Leclercq, H, openbare hoorzitting van 30 november 2001; zie ook « Le nouvel ordre politique et les enjeux économiques du conflit en République Démocratique du Congo ... » op. cit.2001, blz. 19-20.

(21) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(22) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(23) Idem.

(24) Idem.

(25) Idem.

(26) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(27) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(28) De Herdt, T., « Surviving the transition. Institutional aspects of Economic regress in Congo/Zaïre », Antwerp, Doctoral dissertation, University of Antwerp.

(29) Marysse S.

(30) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(31) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(32) De Herdt, T., « Democracy and the money machine in Zaïre », Van howeghen, S., Trefon, T., Smis, S (eds), « Review of African political economy », Nr. 93-94, Vol. 29, September-December 2002, blz. 447-449.

(33) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001 et De Herdt, T., op. cit., blz. 451-452.

(34) De Herdt, T., op. Cit., blz. 447-449.

(35) Idem.

(36) Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(37) Leclercq, H., en AZG, openbare hoorzittingen van 30 november 2001 en van 22 maart 2002.

(38) Marysse, S., « regress and war : the case of RDCongo », European Journal for Development research, 2003.

(39) Leclercq, H., Marysse, S., openbare hoorzittingen van 30 november 2001 en 14 december 2001.

(40) Bouvier, P., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(41) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(42) Leclercq, H. en Marysse, S., openbare hoorzittingen van 30 november en van 14 december 2001.

(43) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(44) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(45) De Villers, G., « Inleiding », de Villers, G., Jewsiewicki, B., Monnier, L. (dir.), « Manières de vivre. Economie de la « débrouille » dans les villes du Congo/Zaïre », Cahiers Africains, Tervuren-Paris, Institut africain-L'Harmattan, nr. 49-50, 2002, blz. 11.

(46) Marysse, S., « Regress and war », « European Journal for Development Research », 2003.

(47) In het geval van Gécamines wordt het heterogeniet ambachtelijk geëxploiteerd, zonder rekening te houden met de vereisten van ontsluiting in dagbouw in de mijnontginning. De ambachtelijke exploitatie zou wel eens een herneming van de industriële exploitatie lelijk in de weg kunnen staan.

(48) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(49) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(50) Marysse, S., « Regress and war », « European Journal for Development Research », 2003.

(51) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(52) Kennes, E, openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(53) Zie de bijdrage van Simbakwira, P.

(54) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(55) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(56) Marysse, S., « Regress and war : the case of the DRCongo », « European journal for development research », 2002.

(57) Peleman J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(58) Gorus, J. openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(59) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002; André, C., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(60) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(61) Kennes, openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(62) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(63) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(64) Bayart, J.-F., » Africa in the world : a history of extraversion » in « African Affairs », 1999, blz. 217-267; Bayart, J.-F., Ellis, S., Hibou, B., « La criminalisation de l'État en Afrique », Brussel, Editions Complexe, 1997, 167 blz.. Zie ook de openbare hoorzittingen van Filip Reyntjens, Stefaan Marysse, Jan Gorus.

(65) Marysse, S., André, C., « Guerre et pillage économique en République démocratique du Congo », Marysse, S., Reyntjens, F., « Annuaire des Grands Lacs ». Annuaire 2000-2001, Paris, L'Harmattan, 2001, blz. 312-313.

(66) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(67) Zie MARYSSE, S., « Regress and war : the case of DRCongo », will be published in the « European Journal for Development Research, 2003; De Herdt, T., « Democracy and the money machine », op. cit., 2002, blz. 459.

(68) Zie de hoorzitting van André, C., openbare hoorzitting van 14 december 2001. Zie ook het artikel André, C., Luzolele, L., « Politique de l'Union européenne et effets pervers pour le conflit dans les Grands Lacs », Marysse, S., Reyntjens, F., (dir.), « L'Afrique des grands Lacs ». Annuaire 2000-2001, Paris, L'Harmattan, 2001, blz. 375-378.

(69) Kennes, E., openbare hoorzitting van 11 januari 2002. DE HERDT, T., « Democracy and the money machine in Zaïre », op. cit., blz. 459.

(70) Zie hoofdstuk over diamant infra.

(71) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(72) Marysse, S., « Regress and war : the case of DRCongo », will be published in the « European Journal for Development Research », 2003.

(73) Hugues Leclercq, openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(74) Idem.

(75) Nihil.

(76) Dietrich, C., openbare hoorzitting van 11 januari 2001.

(77) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(78) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(79) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(80) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001; Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(81) Reyntjens, F.; Marysse, S., Ajello, A., Gorus, J., openbare hoorzittingen.

(82) Voor Rwanda vertegenwoordigt Kivu heel wat inzake grondbezit (een opvangplaats voor de bevolking en/of de controle van uitgestrekte graasweiden ­ zie hoorzitting van Marysse, S., de controle van de mijnen (goud ­ zie openbare hoorzitting van Chartry, op 14 juni 2002), maar ook inzake de veiligheid (Oeganda, Rwanda, Angola, Burundi). Geopolitieke en economische belangen van grootmachten zoals de Verenigde Staten en Groot-Brittannië, die Oeganda en Rwanda als tussenschakel gebruiken (zie artikel van Marysse « Regress and war : the case of DRCongo », will be published in « the European Journal for Development Research », 2003.

(83) Dietrich, C., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(84) Van Herp, M., Nicolas, L., Biquety, J.-M., Artsen zonder grenzen, openbare hoorzitting van 22 maart 2002.

(85) Cuvelier, J., openbare hoorzitting van 15 maart 2002.

(86) Idem.

(87) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(88) André, C., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(89) André, C., Marysse, S., Peleman, J., openbare hoorzittingen van 7 en 14 december 2001.

(90) Idem.

(91) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001; Ajello, A., openbare hoorzitting van 18 januari 2002. Zie ook het artikel van Dietrich, C., « Commercialisme militaire sans éthique et sans frontières », Marysse, S., Reyntjens, F., Annuaire 2000-2001, Paris, L'Harmattan, 2001, blz. 333-364.

(92) Ajello, A., openbare hoorzitting van 18 januari 2002 et GORUS, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(93) Reyntjens, F. openbare hoorzitting van 30 november 2001, ANDRE, C., openbare hoorzitting van 14 december 2001; en zie ook het eerste VN-verslag.

(94) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(95) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(96) Chartry, G., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(97) Idem.

(98) Marysse, S., André, C., « Guerre et pillage en RDC », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs ». Annuaire 2000-2001, blz. 318-319.

(99) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(100) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001, Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(101) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(102) Zie ook Dietrich C., openbare hoorzitting van 11 januari 2002. Volgens hem boeken de tussenpersonen van de buitenlandse uitvoerders in verhouding de grootste winsten in vergelijking met de rest van de keten, waar de overschot verdeeld wordt tussen veel meer mensen.

(103) Nihil.

(104) Zie artikel van André, C., Marysse, S., « Guerre et pillage en République démocratique du Congo », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs ». Annuaire 2000-2001, Paris, L'Harmattan, 2001, blz. 307-332.

(105) Idem. Cit., zie ook artikel van André, C., Marysse, S., op. cit.

(106) Zie verschillende artikelen in het werk onder leiding van Monnier, L., Jewsiewicki, B., de Villers, G., « Chasse au diamant au Congo/Zaïre », Cahiers Africains, Tervuren-Parijs, Institut africain-L'Harmattan, nrs. 45-46, blz. 240.

(107) Zie Franceschi, G., openbare hoorzitting van 31 mei 2002 en zie ook evolutie van de koers in de « Metal Bulletin.

(108) De Fally, D., « Le coltan : pour comprendre », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs ». Annaire 2000-2001, Paris, l'Harmattan, 2001, blz. 279-306.

(109) Marysse, S. openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(110) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(111) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001. Burundi beschikte over een raffinaderij, eigendom van de familie Goetz (zie artikel van Marysse, S., en André, C., « Guerre et pillage en RDC », Marysse, S., Reyntjens, « L'Afrique des Grands Lacs », annuaire 2000-2001, Paris, L'Harmattan, 2001, blz. 307-332. Het goud wordt naar België uitgevoerd (Olen) of naar Zwitserland (Metalor).

(112) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(113) Chartry, G., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(114) Zoals in het geval van Goetz. Rwanda slaagde erin om de export van goud van Burundi weer langs Kigali te doen gaan : 7 tot 10 ton goud werden afgeleid naar de Rwandese hoofdstad tussen 1999 en 2000, minder dan een ton ging langs Burundi. Hoorzitting met Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(115) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(116) Zie openbare hoorzitting met Patrick Alley, le voir aussi Global witness, Branching out. Zimbabwe's resource colonialism in DRC, February 2002, blz. 14. Ce document montre la manière dont les Zimbabwéens ont monopolisé des zones forestières au Congo.

(117) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(118) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(119) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001, zie ook verslag VN-experten over coltan.

(120) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(121) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(122) Bepaalde exporteurs van grondstoffen en importeurs van andere goederen hebben dit mechanisme goed beschreven tijdens de hoorzittingen : uitvoerbare grondstoffen als goud, coltan en diamant genereren deviezen die de uitvoerder de mogelijkheid bieden om andere goederen in te voeren die gebruikt worden in een parallel handelscircuit.

(123) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(124) Zie het eerste VN-verslag : Nations unies, Conseil de Sécurité, « Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo », 12 april 2001.

(125) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(126) Hier kunnen we spreken van economische regressie om aan te geven dat het om een onomkeerbaar probleem op lange termijn gaat, in tegenstelling tot economische recessie.

(127) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(128) Verschillende bedrijven zijn ook gevestigd in belastingparadijzen.

(129) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(130) Bouvier, P., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(131) Kennes, E., openbare hoorzitting van 1 maart 2002.

(132) VN, Veiligheidsraad, « Rapport final du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres formes de richesse de la République démocratique du Congo« , 16 oktober 2002.

(133) Zie AZG, openbare hoorzitting van 22 maart 2002; zie ook AZG, Toegang tot zorg en geweld in Congo. Resultaten van vijf epidemiologische onderzoeken, Brussel, AZG, december 2001 (te raadplegen op de site www.MSF.org) en MSF, RDCongo. « Silence on meurt. Récits et témoignages de vie », Bruxelles-Paris, MSF-L'Harmattan, 2002.

(134) Van Herp, M., Nicolas, L. en Biquet J.-M., Artsen zonder grenzen, openbare hoorzitting van 22 maart 2002.

(135) Zie International Rescue Comittee, Health Unit, « Mortality in Eastern Democratic Republic of Congo. Results from eleven Mortality Surveys », 2001.

(136) Zie hoorzitting met André, C., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(137) Reyntjens, F., openbare hoorzitting van 30 november 2001 en Ajello, A., openbare hoorzitting van 18 januari 2002.

(138) Ajello, A., openbare hoorzitting van 18 januari 2002.

(139) Marysse, S. en André, C., op. cit.; Marysse, S., « Regress and war : the case of the DRCongo », European Journal for Development Research, 2003.

(140) Deze vaststelling sluit aan op de analyse van Bayart, J.-F., Ellis, S., Hibou, B., « La criminalisation de l'État en Afrique », Bruxelles, Editions Complexe, 1997, blz. 167.

(141) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, « Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République du Congo », 12 april 2001, blz. 5, §§. 15-16.

(142) Volgens Erik Kennes kan geen enkele politieke autoriteit nog aanspraak maken op wettigheid (zie openbare hoorzitting van 1 maart 2002).

(143) Marysse, S., Openbare hoorzitting 14 december 2001.

(144) Samset, I. »Conflicts of interests or interests in conflict ? Diamonds and war in DRC », Review of African political economy, Vol. 29, Nr 93/94, September-December 2002, blz. 466.

(145) Zie Reno, W., « African weak states and commercial alliances », African Affairs, vol. 96, blz. 165-185; Duffield, M., « Global governance and the new wars : the mergeing of development and security », London, Zed Books, juni 2001.

(146) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(147) United Nations, Addendum report.

(148) OESO, « Les entreprises multinationales dans des situations de conflits violents et de violations généralisées des droits de l'homme ». Documents de travail sur l'investissement international, nr. 2002/1, mei 2002, blz. 13.

(149) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., « Supporting the war in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies ». An IPIS report, IPIS, januari 2002, blz.26. Raeymaekers, T., « European companies and the coltan trade : an update ». Part 2. An IPIS report, IPIS, september 2002, blz. 24.

(150) Voir Raeymaekers, T., openbare hoorzitting van 15 maart 2002.

(151) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République du Congo, 12 april 2001; Verenigde Naties, Rapport final du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres formes de richesse de la République Démocratique du Congo, 15 oktober 2002.

(152) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001. De heer Bayart heeft deze definitie.

(153) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(154) Maire, H., Former member of the « UN Panel on the illegal exploitation of natural ressources of the DRC », Open letter, january 2002, blz. 2.

(155) Maire, H., op. cit.

(156) Verenigde Naties, Rapport final du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres formes de richesse de la République Démocratique du Kongo, 15 oktober 2002, § 21.

(157) Verenigde Naties, Rapport final du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres formes de richesse de la République Démocratique du Kongo, 15 oktober 2002, § 5.

(158) Ibidem, § 21.

(159) Ibidem, § 20.

(160) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(161) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(162) Marysse, S., « Regress and war : the case of the RDCongo », European Journal for Development Research, 2003.

(163) Marysse, S., openbare hoorzitting van 14 december 2001.

(164) Marysse, S. en Andre, C., openbare hoorzitting van 14 december 2001. Dat argument sluit aan bij dat van Hugues Leclercq, dat zegt dat er op het vlak van diamant betrekkelijk weinig plundering voorkomt en dat het grootste deel van de toegevoegde waarde ten goede komt aan de Kongolezen (Kongolese delvers (voor een deel), handelaars en filialen).

(165) Verenigde Naties, op. cit., zie ook besluiten van Marysse, S. en André, C., op. cit..

(166) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., European companies and the coltan trade : un update. Part 2. An IPIS report, IPIS, September 2002, 24 p.

(167) OESO, Les entreprises multinationales dans des situations de conflits violents et de violations généralisées des droits de l'homme. Documents de travail sur l'investissement international, nr. 2002/1, mei 2002, blz. 10-11.

(168) OESO, Les principes directeurs de l'OCDE à l'intention des entreprises multinationales, Parijs, 2000, blz. 71.

(169) Zie bijvoorbeeld « Business and Society Belgium. Belgian business network for corporate social responsibility Charter.

(170) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies. An ipis report, IPIS, januari 2002, 26 p.; Cuvelier, J., Raeymaekers, T., European companies and the coltan trade : an update. Part 2. An IPIS report, IPIS, september 2002, 24 p.

(171) Hoewel sommige ondernemingen banden hebben met Burundese of Oegandese militaire of civiele circuits, zijn ze hier niet opgenomen, maar komen ze voor in het samenvattend schematische overzicht van de verschillende circuits. Tijdens de hoorzittingen is immers niet gebleken dat die ondernemingen een doorslaggevende rol spelen.

(172) De afvoer van coltan langs frauduleuze weg naar Rwanda was veel winstgevender dan de werkwijze via SOMIGL.

(173) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, § 82.

(174) Eagle Wings is in Ohio gevestigd, heeft een partnership met Trinitech en werkt als joint venture tussen Trinitech en Chemie Pharmacie Holland samen met Ulba voor de omzetting van coltan in tantalium in Kazachstan.

(175) Voor een volledige lijst van transportondernemingen in het gebied, zie Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, §§ 72-76.

(176) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, New-York, 16 oktober 2002, § 80.

(177) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, New-York, 16 oktober 2002, § 80.

(178) De band tussen bepaalde Rwandese coltancircuits en de wapenhandel is niet erg duidelijk. Volgens het eerste rapport van de VN zou Victor Bout coltan vervoerd hebben voor rekening van James Kabarebe (betrokken bij Great Lakes Metals). Een verklaring van de advocaat van Ruprah in België legt overigens een rechtstreeks verband tussen Kagame en Victor Bout. Zie Verenigde Naties, Rapport van het team van deskundigen..., op. cit., 12 april 2001, § 1. Zie ook het perscommuniqué van de advocaat van Ruprah, De Temmerman, L., Perscommuniqué. Het Amerikaanse FBI-CIA en United Nations : groteske wereldopinie-manipulators, 18 februari 2001, blz. 5.

(179) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five cases studies. An IPIS report, Antwerpen, January 2002, IPIS, blz. 20-21.

(180) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, § 129.

(181) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, § 73.

(182) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, op. cit., 16 oktober 2002.

(183) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies. An ipis report, Antwerpen, IPIS, January 2002.

(184) Volgens het eerste rapport van de Verenigde Naties zou Rwanda Metals gemiddeld 100 ton per maand hebben geëxporteerd en in 18 maand minimum 250 miljoen dollar US hebben opgestreken. Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, § 130.

(185) Cuvelier, J., openbare hoorzitting van 15 maart 2002. Volgens Tim Raeymaekers komt de directrice van Conmet, Valentina Piskounova, voor in een contract van 1999 tussen Wamba en Van Brink. Zij is verbonden met de groep Victoria. Zie Raeymaekers, T., Network War. An introduction to Congo's privatised war economy. An IPIS report, Antwerpen, IPIS, oktober 2002.

(186) République démocratique du Congo, Rassemblement congolais pour la démocratie, Arrêté interdépartemental nº 043/RCD/CE/DF1P DTME & DEPIC/2000 van 20 november 2000 portant dispositions spéciales applicables à l'achat et à l'exportation du columbo-tantalite, Goma, 20 november 2000.

(187) Rapport van de briefwisseling van de FEC aan de RCD Goma geciteerd in Cuvelier, J., Raeymaekers, T., Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies. An IPIS report, Antwerpen, IPIS, January 2002, blz. 12.

(188) Officiële exportstatistieken voor het jaar 2000; convergente ramingen van verschillende bronnen.

(189) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., openbare hoorzitting van 15 maart 2002.

(190) Tegera, A., « Le coltan et les populations du Nord-Kivu », « L'Observatoire de l'Afrique centrale », vol. 4, nr. 11 van 12 tot 18 maart 2001.

(191) Volgens onze informatie zou Cogecom een andere onderneming zijn, namelijk een Zuid-Afrikaanse en Cogear een bank en verzekeringsmaatschappij die in Rwanda gevestigd is.

(192) Het exportmonopolie is aan SOMIGL verleend door middel van departementeel besluit nr. 043/RCD/CE/DFBP DTME & DEPIC/2000, dat op 20 november 2000 werd ondertekend door de verantwoordelijken van de departementen van Financiën en Begroting, Gronden en Mijnen, en Economie.

(193) Zie de brief van de advokaten van Jacques van Den Abeele, Francis Goffin en Herman Lemaire aan de voorzitter van de commissie Grote Meren en de voorzitter van de senaat van 3 december 2002.

(194) Zie Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen ...., op. cit., 12 april 2001.

(195) Cuvelier, J., openbare hoorzitting van 15 maart 2002.

(196) Cuvelier, J., openbare hoorzitting van 15 maart 2002.

(197) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Congo, 12 april 2001, §§ 130-146.

(198) Raeymaeckers, T., openbare hoorzitting van 15 maart 2002.

(199) Cuvelier, J., en Raeymaekers, T., « Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies. An IPIS report », Antwerp, January 2002, blz. 10.

(200) Raeymaekers, T. en Cuvelier, J., openbare hoorzitting van 5 maart 2002, Cuvelier, J., en Raeymaekers, T., « Supporting the war economy in the DRC : European companies and the coltan trade. Five case studies. An IPIS report », Antwerp, January 2002, blz. 10-11.

(201) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., « Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies. An IPIS report », Antwerp, IPIS, January 2002, blz. 12.

(202) Referenties en data. Het eerste rapport van de VN veronderstelde dat een deel van het miljoen dat betaald is door SOMIGL kon dienen om een banklening terug te betalen die was aangegaan om militaire kosten terug te betalen met de verkoop van coltan. Voor meer details, zie : Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, §§ 130-134.

(203) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, New-York, 16 oktober 2002, § 77.

(204) Cuvelier, J., Raeymaekers, T., « Supporting the war economy in the DRC : european companies and the coltan trade. Five case studies. An IPIS report », Antwerp, IPIS, January 2002, blz. 11.

(205) Die schattingen bevestigen de schattingen die zeggen dat tijdens de coltanboom vliegtuigen van 1-2 ton dagelijks tientallen vluchten uitvoerden tussen Cyangugu en Kigali. Zie het artikel van Marysse, S. en André, C., « Guerre et pillage en RDC », Marysse, S., Reyntjens, F., Annuaire des Grands Lacs 2000-2001, Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 307-332.

(206) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen ..., op. cit., 16 oktober 2002.

(207) Methode die ook in het eerste rapport van de VN wordt vermeld : Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de Democratische Republiek Kongo, 12 april 2001, § 93.

(208) Bijvoorbeeld : 19 belastingposten, terwijl er in Burundi slecht 11 zijn.

(209) De Failly, D., « Coltan : pour comprendre ... », Marysse, S., Reyntjens, F., L'Afrique des grands Lacs. Annuaire 2000-2001, Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 281-306.

(210) De Failly, D., op. cit., p. 297-299.

(211) De tarieven die op de « papiermarkt » (spot market) aan de exporteurs in Kongo werden aangeboden, varieerden tussen 25 en 30 dollars US/lokale lb. Die werden in november verhoogd tot 180 dollar US/lb om in december 2000 in Bukavu een piek te bereiken van 225 dollar US/lb.

(212) Marysse, S., « Regress and war : the case of the DRCongo », « European journal for development research », 2003.

(213) Zie het artikel van Marysse, S., André, C., « Guerre et pillage économique en République démocratique du Kongo », Marysse, S., Reyntjens, F., L'Afrique des grands Lacs. Annuaire 2000-2001, Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 323-325.

(214) « Het filiaal Eagle Wings is niet verplicht om al zijn verantwoordelijkheden ten aanzien van de door de administratie van RCD Goma beheerde schatkist op te nemen.[ ...] Eagle Wings werkt samen met het APR ten einde een bevoorrechte toegang te krijgen tot de coltanmijnen en gevangen genomen arbeidskrachten ». Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen ...., op. cit., New-York, 16 oktober 2002, § 79.

(215) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen. ..., op. cit, New-York, 16 oktober 2002, § 76.

(216) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Rapport van het team van deskundigen over de illegale exploitatie..., op.cit., 12 april 2001.

(217) Met een gemiddelde prijs van 120 dollar US/lb voor een tantaliumgehalte van 25 % per kilogram voor het jaar 2000.

(218) De officiële militaire uitgaven van Rwanda voor het jaar 2000 wordt op 86 miljoen dollars US geschat. Zie bijlage 5 van het jaarboek 2000-2001 dat geleid wordt door Marysse, S., Reyntjens, F., L'Afrique des Grands Lacs, Parijs, L'Harmattan, blz. 415.

(219) Marysse, S., « Regress and war : the case of the DRCongo », « European journal for development research », 2003.

(220) Het panel schat de inkomsten voor het jaar 2000 van het Bureau Kongo, de buitenlandse inlichtingendienst en beschouwd als de commerciële vleugel van het APR, op 320 miljoen dollars US. Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen ..., op.cit., 16 oktober 2002, § 71.

(221) Marysse, S., « Regress and war : the case of the DRCongo », « European journal for development research », 2003.

(222) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen..., New-York, 16 oktober 2002, §§ 90-96. Zie ook Marysse, S., André, C., « Guerre et pillage en République Démocratique du Kongo », op.cit., blz. 327-329.

(223) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, Eindrapport van het team van deskundigen..., New-York, 16 oktober 2002, §§ 90-96. Die vaststellingen vullen die van AZG aan, die in de loop van 2001 onderzoeken heeft uitgevoerd en getuigenissen heeft verzameld. Zie de ondervraging van de leden van AZG, Michel Van Herp, Luc Nicolas en Jean-Marc Biquet, openbare hoorzitting van 22 maart 2002.

(224) Zie ook Human Rights Watch, La guerre dans la guerre. Violence sexuelle contre les femmes et les filles dans l'est du Congo, République démocratique du Congo, juni 2002, blz. 62.

(225) Zie : AZG, Accès aux soins et violences au Congo. Résultats de cinq enquêtes épidémiologiques, Brussel, AZG, 2001; zie ook de getuigenissen en levensverhalen in de AZG-publicatie RDKongo : Silence on meurt, Brussel, MSF, Parijs, L'harmattan, september 2002.

(226) Die principes vormen één van de pijlers van de OESO-verklaring over de internationale investering en de multinationals, die in 1976 is goedgekeurd door de leden van de OESO.

(227) Verenigde Naties, Eindrapport van het team van deskundigen, op. cit., 16 oktober 2002.

(228) Voor het team van deskundigen voor het eindrapport over de illegale exploitatie van de rijkdommen van Kongo « zijn alle coltanmijnen die zich in het oosten van de republiek Congo bevinden, van nut voor een rebellengroep of voor buitenlandse legers ».

(229) Hayes, K.T., « Coltan mining in the Democratic Republic of Congo : the implication and opportunities for the telecommunications industry », Cambridge, Fauna & flora International, 14 January 2002, blz. 42-43.

(230) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(231) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(232) Meeus, P., openbare hoorzittingen van 11 januari 2002 en 28 juni 2002.

(233) Van Bockstael, M., openbare hoorzitting van 28 juni 2002.

(234) Meeus, P., openbare hoorzitting 11 januari 2002.

(235) Dietrich, C., « Monnaie forte : L'économie criminalisée des diamants dans la République démocratique du Congo et les pays voisins ». Partenariat Afrique Canada, Ottawa, juni 2002.

(236) Dietrich, C., »Monnaie forte : L'économie criminalisée des diamants dans la République démocratique du Congo et les pays voisins ». Partenariat Afrique Canada, Ottawa, juni 2002.

(237) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(238) Dietrich, C., « Monnaie forte : L'économie criminalisée des diamants dans la République démocratique du Congo et les pays voisins ». Partenariat Afrique Canada, Ottawa, juni 2002.

(239) 4 % volgens Johan Peleman en A-Marie Neyts, 2 à 3 % volgens Charles Bornstein, openbare hoorzittingen.

(240) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(241A)Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(241) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(242) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(243) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(244) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(245) Dietrich, C., « Monnaie forte : L'économie criminalisée des diamants dans la République démocratique du Congo et les pays voisins. » Partenariat Afrique Canada, Ottawa, juni 2002.

(246) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002. Peter Meeus sluit zich aan bij het argument van Hugues Leclercq, openbare hoorzitting van 30 november 2001 « [ ...] elke zending is goed voor twee à drie miljoen, of zelfs vijf miljoen dollar, en dat tweemaal per maand [ ...]. Diefstal tijdens het transport is mogelijk en de verzekeraars eisen een hele reeks administratieve formaliteiten : uitklaringsdocumenten, vrachtbrieven, door het land geëiste certificaat, enz.[ ...], geen verzekering nemen is uiterst gevaarlijk. Wanneer een collo gestolen wordt, gaat de winst van een hele campagne verloren. Daarom zorgen alle diamantairs ervoor dat ze de administratieve formaliteiten vervullen waardoor de goederen in Antwerpen kunnen aankomen en gemakkelijk door de douane komen ».

(247) Dietrich, C., « What are conflict diamonds ? », unpublished paper, 2002, blz. 9.

(248) Nihil.

(249) Nihil.

(250) Van Bockstael, M., hoorzitting van 11 januari 2002.

(251) Meeus, P., hoorzitting van 11 januari 2002.

(252) Van Bockstael, M., hoorzitting van 28 juni 2002.

(253) Van Bockstael, M., hoorzitting van 11 januari 2002.

(254) Misser, F., hoorzitting van 22 februari 2002, Leclercq, H., hoorzitting van 30 november 2001.

(255) Dietrich, C., « Monnaie forte : L'économie criminalisée des diamants dans la République démocratique du Congo et les pays voisins », Partenariat Afrique Canada, Ottawa, juni 2002.

(256) Idem.

(257) Nations unies, Conseil de Sécurité, « Rapport du groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo », 12 avril 2001, § 127; en Marysse, S., André, C., « Guerre et pillage en République démocratique du Congo », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs. Annuaire 2000-2001 », Parijs, L'Harmattan, blz. 318-320.

(258) Zie Omasambo T., J., « Les diamants de Kisangani », in Monier, L., Jewsiewicki, B., de Villers, G., « Chasse au diamant au Congo/Zaïre », Cahiers Africains, nº 45-46, pp. 124-125. De auteur toont aan dat toen de AFDL aan de macht was, de controle van bepaalde mijnchefs vooral de mogelijkheid om in 1997 belastingen te heffen voor de AFDL op het oog had. Er werd bijvoorbeeld een belasting van 7 % geheven op de mijn van de beroemde Pikoro.

(259) Marysse, S., André, C., « Guerre et pillage en République démocratique du Congo », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs. Annuaire 2000-2001 », Parijs, L'Hartmattan, blz. 318-321.

(260) Zie eerste rapport van de V.N., Verenigde Naties, Veiligeidsraad, Rapport du groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources, op. cit.

(261) Misser, F., hoorzitting van 22 februari 2002.

(261A) Zie verslag van de Verenigde Naties, op. cit.

(262) Verenigde Naties, Rapport final du Groupe d'experts, op. cit., 15 oktober 2002.

(263) Misser, F., openbare hoorzitting van 22 februari 2002.

(264) Chartry, openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(265) Van Bockstael, M., openbare hoorzitting van 28 juni 2002.

(266) Van Bockstael, M., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(267) Leclerq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(268) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(269) Hoge Raad voor Diamant, openbare hoorzitting van 11 januari 2002, 28 juni 2002.

(270) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(271) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(272) Van Bockstael, M., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(273) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002 en Van Bockstael M., openbare hoorzitting van 28 juni 2002.

(274) Bornstein, C., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(275) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(276) Neyts, A., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(277) Neyts, A., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(278) Van Bockstael, M., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(279) Idem.

(280) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(281) Van Bockstael, M., openbare hoorzitting van 28 juni 2002.

(282) Christian Dietrich, « Diamonds in the Central African Republic : Trading, Valuing and Laundering », Occassional Paper No 8, Partnership Africa Canada, Ottawa, januari 2003.

(283) Het CEEC werd opgericht in oktober 2001 als controleorgaan voor de officiële uitvoer door diamantcentrales en industriële diamantproducenten. Daarvoor werd deze taak uitgevoerd door het Centre national d'expertise (CNE), dat werd ontbonden midden 2000 net voor de implementatie van het IDI-monopolie. Eigenlijk had daarna het DDC opgericht moeten worden, maar dat lijkt nooit te zijn geïmplementeerd.

(284) De deelnemers van het Kimberley-proces moedigden de « grootst mogelijke deelname aan van de producerende, in- en uitvoerende landen, alsook van de regionale organisaties voor economische integratie », Aanvraag tot Deelname, www.kimberleyprocess.com, 15 januari 2003. De aanvraag was daarom niet bedoeld om landen uit te sluiten van deelname en eiste dat de aanvrager contact zou opnemen met de Zetel via diplomatieke kanalen, en (1) gaf aan welke autoriteit verantwoordelijk is voor de implementatie van het certificeringsysteem van het Kimberley-proces; (2) welke de wetten en reglementeringen zijn inzake de handel in ruwe diamanten en de implementatie van het certificeringsysteem; (3) gaf een specimen van het Kimberley-procescertificaat, en (4) de geplande datum voor de implementatie.

(285) Christian Dietrich, « Diamonds in the Central African Republic : Trading, Valuing and Laundering », Occassional Paper No 8, Partnership Africa Canada, Ottawa, januari 2003.

(286) Neyts, A., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(287) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(288) Idem.

(289) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001. Op deze opmerking antwoordt Charles Bornstein dat het voor Antwerpen moeilijk is om bijvoorbeeld op het niveau van het land, vóór de uitvoer, te interveniëren, openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(290) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(291) Bornstein, C., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(292) Idem.

(293) De verwijten tegen het Belgische systeem zijn vooral afkomstig van Johan Peleman van de NGO IPIS, waar een groep onderzoekers rond dit thema werkzaam is.

(294) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002; Van Bockstael, M, openbare hoorzittingen van 11 januari en 28 juni 2002.

(295) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(296) Meeus, P., openbare hoorzitting van 11 januari 2002.

(297) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(298) Hoge Raad voor Diamant, openbare hoorzittingen van 11 januari 2002 en 28 juni 2002.

(299) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(300) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(301) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(302) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(303) Nihil.

(304) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(305) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(306) Hoge Raad voor Diamant, openbare hoorzittingen van januari en juni 2002.

(307) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(308) Cappelle, J., openbare hoorzitting van 23 oktober 2002.

(309) Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(310) André, C. et Marysse, S., « Guerre et pillage économique en République Démocratique du Congo », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs. Annuaire 2000-2001 », Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 307-332.

(311) Zie openbare hoorzitting met Guy Franceschi op 31 mei 2002 en die met Gilbert Chartry op 14 juni 2002.

(312) Kennes, E., « Le secteur minier au Congo : « déconnexion » et « descente aux enfers », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs. Annuaire 2000-2001 », Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 299-342.

(313) Kennes, E., op. cit., blz. 7

(314) Ibidem.

(315) Voor bijkomende informatie, zie website van Banro Resource Corporation : www.banro.com.

(316) Zie hoorzitting met Chartry, G., openbare hoorzitting van 14 juni 2002.

(317) Naar diens echte naam Caleb Anakwandaho.

(318) Voor een uuitgebreid commentaar, zie : Peleman, J., « Zaire. Privatisering van de machtswissel », IPIS brochure, 1997.

(319) « Canadian Corporate News », 3 april 1996, geciteerd in : Peleman, J., o.c., blz. 20 en 27

(320) Marie-France Cros, « Pour quelques pépites de plus. Le centurion, la mine et les contrats », in « La Libre Belgique », 22 mei 1998.

(321) République démocratique du Congo. Ministère de la Justice. Parquet général de la République. Office du procureur général de la République, Note aux fins d'ouverture d'action judiciaire à charge de Agmon David, Dossier DO24/4845/NDD/PGR/98.

(322) Lumbi, P., « Guerre en RDC. Enjeux économiques », OGT, Kinshasa, 10 april 2000, geciteerd in Kennes, E., op. cit.

(323) Front de libération du Congo, « Programme de rédynamisation des activités minières dans le territoire contrôlé du Front de libération du Congo » (getekend Atenyi Tibasiima), 21 maart 2001.

(324) « Le Soir », 20 en 27 november 2002.

(325) « Le Soir », 20 november 2002.

(326) Goetz, A., openbare hoorzitting van 6 december 2002.

(327) Burundi Bureau. Centre d'information des ONG, « Burundi Économie. La filière de l'or et le drame burundais« , 17 februari 2000.

(328) « Le Soir », 12 februari 2000.

(329) Ibidem.

(330) Centre international pour le règlement des différends relatifs aux investissements, Antoine Goetz c.s. tegen République du Burundi (Affaire CIRDI ARB/95/3), Sentence, 10 février 1999.

(331) Goetz, A., openbare hoorzitting van 6 december 2002.

(332) Goetz, A., openbare hoorzitting van 6 december 2002.

(333) De Herdt, T., « Surviving the transition, Institutional aspects of economic regress in Congo-Zaire », Antwerpen, Universiteit van Antwerpen, 2000.

(334) Goetz, A., openbare hoorzitting van 6 december 2002.

(335) André en Marysse baseren hun berekening op een prijsevaluatie van 8,3 miljoen US dollar per ton goud.

(336) Verenigde Naties, Veiligheidsraad, « Rapport du Groupe d'experts sur l'exploitation illégale des ressources naturelles et autres richesses de la République démocratique du Congo », 12 april 2001, blz. 59-60.

(337) Goetz, A., openbare hoorzitting van 6 december 2002.

(338) De heffing op de herexport in Rwanda is 1,75% : informatie Brusselse onderzoeksrechter Michel Claise, « Le Soir », 20 november 2002

(338A) Zie voetnoot nr. 328.

(338B) André, C., Marysse, S., « Guerre et pillage en République démocratique du Congo », Marysse, S., Reyntjens, F., « L'Afrique des Grands Lacs, Annuaire 2000-2001 », Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 322. Opmerkelijk is dat toen Panju hier in Brussel opgepakt werd, de prijs die de gravers voor het goud vroegen drastisch is gedaald bij gebrek aan kopers ! De « geplunderde » toegevoegde waarde die Congo verlaat hangt ook af van de plaatselijke markt.

(339) Zie openbare hoorzitting van Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001 en ook Groupe d'expertise congolaise de Belgique, « Le nouvel ordre politique et les enjeux économiques du conflit en République démocratique du Congo », s.l., s.e., november 2001, blz. 23.

(340) Leclercq, H., openbare hoorzitting van 30 november 2001.

(340A) Deze vaststelling worden ook overgenomen door Mulumba Mabi, « Les dérives d'une gestion prédatrice. Le cas du Zaïre devenu République démocratique du Congo-Kinshasa », Centre de recherches pédagogiques, 1998, blz. 14-26.

(341) Bomsel, O., Instruction Sysmin III Gecamines, Centre d'économie des ressources naturelles, juli 1991, blz. 4-9.

(342) Idem, p. 8.

(343) De auteur klaagt hier de ontwikkeling van die tarieven aan : « Ainsi, les entrepreneurs sous-traitant la découverture dans les carrières facturaient le m3 déplacé à 3 dollars US en 1988, 3,9 dollars US en 1989, 4,6 dollars US en 1991. Les tarifs pratiqués ailleurs dans le monde varient entre 1 et 2,5 dollars US. Avec de tels tarifs, il est clair que la rente profite largement aux sous-traitants et à leurs partenaires. » Bomsel, O., op. cit., pp. 13-14.

(344) Bomsel, O., op. cit., blz. 13-15.

(345) Gecamines, uiteenzetting tijdens het bezoek van de voorzitter van de Senaatscommissie, de heer André Geens, aan Lubumbashi, augustus 2002.

(346) Gecamines, uiteenzetting tijdens het bezoek van de voorzitter van de commissie, André Geens, aan Lubumbashi, augustus 2001, blz. 24.

(347) Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(348) Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(349) Idem.

(350) Denis, E., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(350A) Maar de exploitatie is momenteel stopgezet.

(351) STL produceert een witte legering met 18 % kobalt.

(352) Dit betekent dat de grote ondergrondse mijnen verlaten worden ten voordele van de exploitatie van kleine mijnen of openluchtmijnen of restfracties (terrils van Lubumbashi of tailings van Kolwezi).

(353) Een vergelijkbare vaststelling als voor coltan of cassiteriet.

(354) Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(355) Etienne Denis verantwoordt de keuze voor projecten op zeer korte termijn met een zeer snelle return (bijvoorbeeld het project van Kasombo) op grond van de huidige toestand en de marktomstandigheden : « We bereiken een punt waar het land zo gevaarlijk is geworden en de prijzen van het metaal zozeer zijn gedaald dat dergelijke projecten steeds meer risico's inhouden. Bijgevolg vragen de investeerders een snelle return om het risico te beperken, en het gaat dus altijd om kleinschalige projecten », Denis, E., openbare hoorzitting van 17 september 2002. Volgens hem overweegt de Wereldbank een ontwikkeling van Katanga op basis van dergelijke projecten (exploitatie van tailings). Dit kan 300 tot 500 banen opleveren. De bedrijven eisen over het algemeen een rentabiliteit ten opzichte van de geïnvesteerde middelen van 20 % (berekend op basis van de winst). Dit percentage ligt vrij hoog gezien de risico's die Kongo stelt en de technische risico's die aan het project verbonden zijn. Deze projecten hebben een belangrijk domino-effect en omvatten ook een sociaal luik.

(356) Zie lijst van « juniors » en « majors » in Kennes, E., « Le secteur minier au Congo : « deconnexion » et descente aux enfers », Reyntjens, F., Marysse, S., « L'Afrique des grands Lacs. Annuaire 1999-2000 », Parijs, L'Harmattan, 2001, blz. 337-339.

(357) Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(358) Zie ook Peleman, J., openbare hoorzitting van 7 december 2001.

(359) Denis, E., openbare hoorzitting van 17 september 2002. Dit is te wijten aan het feit dat de technologie om deze restfracties te verwerken, niet beschikbaar was op het ogenblik van de totstandkoming van de wet.

(360) Denis, E., openbare hoorzitting van 17 september 2002.
Zi ook artikel 86 van de nieuwe mijncode.

(361) In de Democratische Republiek Kongo geldt voor de mijnbouwsector het principe dat de mijnen eigendom van de Staat zijn. « Het betrof in feite de bevestiging van een grondwettelijk beginsel dat ingeschreven stond in de opeenvolgende grondwetten die de Democratische Republiek Kongo gekend heeft sinds wetsverordening nr. 66-343 van 7 juni 1966, de zogenaamde « Bakajika-wet » die zegt dat « de afzettingen van minerale substanties, met inbegrip van kunstmatige afzettingen, ondergrondse wateren en geothermische afzettingen, die zich op het Nationale Grondgebied bevinden, hetzij aan de oppervlakte, in de ondergrond of in de waterlopen, exclusief, onvervreemdbaar en onverjaarbaar eigendom zijn van de Staat ». Emery Mukendi Bafwana et associés, « Avis juridique sur la vente du germanium extrait des scories de la Gécamines par la « j.v. » groupement pour le traitement du terril de Lubumbashi », Kinshasa, september 2002.

(362) Mukendi Bafwana E., op. cit..

(363) In de Democratische Republiek Kongo geldt voor de mijnbouwsector het principe dat de mijnen eigendom van de Staat zijn. « Het betrof in feite de bevestiging van een grondwettelijk beginsel dat ingeschreven stond in de opeenvolgende grondwetten die de Democratische Republiek Kongo gekend heeft sinds wetsverordening nr. 66-343 van 7 juni 1966, de zogenaamde « Bakajika-wet » die zegt dat « les gîtes des substances minérales, y compris les gîtes artificiels, les eaux souterraines et les gîtes géothermiques se trouvant sur la surface du sol ou renfermés dans le sous-sol ou dans les cours d'eaux du Territoire National sont la propriété exclusive, inaliénable et imprescriptible de l'Etat ». [ ...] Il s'ensuit que l'Etat, propriétaire des mines, concède ou confie souverainement la prospection, la recherche et l'exploitation des substances minérales à des personnes physiques ou morales éligibles aux droits miniers ou à des organismes qu'il crée à cet effet. En d'autres termes, le gisement minier ou gîte minéral exploitable de manière rentable dans les conditions économiques du moment n'est pas concessible. Ce sont plutôt les minerais qu'il renferme qui sont concessibles et susceptibles d'appropriation lorsqu'ils acquièrent une valeur marchande après extraction, traitement ou transformation. Ainsi, le titulaire d'un droit minier d'exploitation ne peut que céder ou amodier son droit d'exploitation de la mine et non pas la mine elle-même. Pour exploiter ce gisement découvert, la Gécamines a sollicité et obtenu de l'État, des droits miniers d'exploitation, en l'occurrence le permis d'exploitation ou la concession des substances concessibles.La jurisprudence unanime admet à cet effet que la concession par l'État des droits miniers aux tiers ne confère pas à leurs titulaires la propriété du sol, ni celle des substances qu'il contient.Lors de l'abattage, du traitement ou de la transformation des minerais par la Gécamines, tous les stériles, sols pauvres, minerais non concédés, minerais concédés à faible teneur ne pouvant revêtir le caractère de produit marchand faute de technologie de récupération disponible in illo tempore, entreposés sur le sol ou enfouis dans le sol ou le sous-sol, demeurent la propriété à l'Etat. Néanmoins, pour les minerais concédés, la Gécamines peut les exploiter de nouveau en vertu de son titre minier initial valide si elle accède à la technologie adéquate de récupération, telle que l'extraction de l'alliage cobaltifère dans les scories de Lubumbashi. Elle peut également les exploiter si elle étend son titre minier valide aux substances minérales non concédées conformément à la législation minière en vigueur. [...] En l'espèce, ce contrat viole les dispositions combinées des articles 8, 27 et 30 du code civil congolais livre III, équivalent respectivement aux articles 1108, 1128 et 1131 du Code civil belge, en ce que les scories en tant que gisement artificiel dans lequel se trouvent contenues les substances minérales concessibles sont des choses hors commerce et que les deux parties se sont obligées sur une cause illicite. » Mukendi Bafwana E., op. cit..

(364) Forrest, G.A., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(365) Denis, E., openbare hoorzitting van 17 september 2002.

(366) Denis, E., openbare hoorzitting van 17 september 2002.

(367) Gorus, J., openbare hoorzitting van 8 februari 2002.

(368) Er bestaan een aantal ovens. De kopers zouden de bouw van ovens kunnen overwegen om een toegevoegde waarde in Kongo te creëren. Gezien het huidige klimaat in Kongo, is deze optie duurder.

(369) De vaststelling dat de toegevoegde waarde ongelijk verdeeld wordt over de hele keten geldt evenzeer voor de diamant- of coltan-filière : de delver krijgt maar 10 tot 50 % van de toegevoegde waarde.

(370) Ministerieel besluit nr. 333/cab.mines/01/2000 van 8 november 2000 regelt de artisanale exploitatie van de aankoop, verkoop en verwerking van heterogeniet.

(371) Op de wereldmarkt van ongeveer 35 000 ton kobalt per jaar, heeft de komst van 3 tot 4 000 ton kobalt door de commercialisering van heterogeniet een negatief effect op de prijzen, die wellicht zullen dalen.

(372) Waarom de artisanale ontginning bevoordelen en waarom geen industriële ontginning en investeringen in Kongo aanmoedigen ?

(373) En bij uitbreiding, welke risico's houdt het transport van heterogeniet, van concentraten of legeringen in voor het milieu ?

(374) Dit was bijvoorbeeld het geval bij de keuze om te investeren in een grotere oven in plaats van in twee ovens en om het project met de concentratie-installatie op te schorten zodat de investeringskosten op lange termijn beperkt konden worden. Men dient te benadrukken dat er over het GTL-project onderhandeld en gesproken is toen de kobaltkoers hoog stond ­ meer dan 20 dollar per pond (in de jaren 92, 94, 95, 96, 97, 98) ­ en dat de koers in 2001 en 2002 (net als in de jaren 86-89) teruggevallen is onder de 10 dollar per pond, om ten slotte een bodemkoers te bereiken van 5,85 dollar per pond. Overigens ligt de kostprijs voor de behandeling van de slakken vrij hoog.

(375) Outokumpu, « Slag treatment plant. Basic engineering. Material and energy balances for drying, smelting and converting. Document 536/10-c1-001, 29 May 1996, OMG, « Congo slag smelter. Summary of feasible study. Profitable analysis, 4 February 1997; OMG, Congo slag smelter. Profitability analysis ». One furnace smelter (no converting), 12 June 1998.

(376) In het kader van het Luiswishi-project zouden deze projecten in uitvoering de productie van producten met een hoge toegevoegde waarde mogelijk maken (productie van zwavelzuur ter plaatse, kobalt 50 % en koper 99 %).

(377) Zie met name de projecten van de Groep Forrest, Forrest, G., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(378) Forrest, G.A., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(379) Ook als de winst uit deze investeringen niet naar Kongo terugkeert en indien de mensen die deze investering ten goede komt, zich in het buitenland bevinden. Het betreft hier de grote investeringen in Kongo die voornamelijk de grote buitenlandse bedrijven ten goede zijn gekomen die deze investeringen gedaan hadden.

(380) Zie bijvoorbeeld bepaalde onevenwichten in de analyse van de contracten over de terril van Lubumbashi. Blommaert, Analyse de la convention portant création de l'entreprise commune « Groupement pour le traitement du terril de Lubumbashi » ainsi que des contrats connexes et de l'intervention de l'office national du Ducroire, Bruxelles, décember 2002 : bijlage 2 van dit verslag.

(381) Denis, E., openbare hoorzitting van 17 september 2001.

(382) Forrest, G.A., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(383) Zie de verschillende contracten (akkoorden van joint venture tussen OMG BV, SA Groupe George Forrest en Gécamines, contract voor langetermijnverkoop van slakken, contract voor langetermijnverkoop van kobaltlegeringen, contract voor manuele verwerking, constitutief charter, 1997.

(384) Dit cijfer wordt opgegeven in het dossier Delcredere en komt ook overeen met de schatting van Gécamines. Zie ook Denis, E. openbare hoorzitting van 17 september 2002. Deze hoeveelheid germanium kan slechts gedeeltelijk geëxploiteerd worden. De prijsevolutie in de loop van de afgelopen dertig jaar en de gebruikstoepassingen hebben de prijs bepaald. De prijs van germanium daalt op dit ogenblik en de vraag die enkele jaren geleden op de markt van de optische vezels ontstond, vertraagt. De vraag naar satellieten gevoed met zonnecellen op basis van germanium, en de elektronica-industrie. De voornaamste producent is op dit ogenblik Umicore.

(385) Forrest, G.A., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(386) « Metal Bulletin », 24 June 2002.

(387) Forrest, G., openbare hoorzitting van 19 september 2002. Zie ook nota over het gedrag van germanium.

(388) Accord de germanium entre la Générale des carrières et des Mines et OMG Kokkola Chemicals oy, van 27 november 2000 waarin wordt voorgesteld Gécamines 5 % te betalen van het gefactureerde bedrag voor germaniumproducten die door OMG aan zijn klanten worden verkocht. Zie ook Déclaration conjointe d'OMG, Gécamines et GGF concernant la répartition des bénéfices du germanium, november 2002.

(389) Convention minière entre la République du Zaïre et la Générale des carrières et des mines et Lundin Holdings Ltd ­ Mining Convention. Tenke Fungurume, Kinshasa, 30 november 1996. Volgens bepaalde informatie bedragen de gehanteerde koersen ongeveer 6 US dollar/Mü. Olivier Bomsel meldt in 1991 al deze belangrijke tariefverhoging : « Ainsi, les entrepreneurs sous-traitant la découverture dans les carrières facturaient le mü déplacé à 3 dollar US en 1988, 3,9 dollar US en 1989, 4,6 dollar US en 1990 et 5,1 en 1991. Les tarifs pratiqués ailleurs dans le monde varient entre 1 et 2,5 dollar US. Avec de tels tarifs, il est clair que la rente profite largement aux sous-traitants et à leurs partenaires. » Bomsel, O., op. cit.., blz. 13.

(390) Exaco heeft ook het statuut van BVBA verworven (zie Gécamines, rapport synthétique au 31 août 2002).

(391) Protocole d'accord entre la Générales des carrières et des mines et l'Entreprise Générale Malta Forrest dans le cadre du développement du projet de Luiswishi nr. 486/10332/sg/gc/2001, juni 2001.

(392) Forrest, G., openbare hoorzitting van 19 september 2002.

(393) Volgens François Misser bevat het contract met Ridgepoint een nieuwe anomalie door de benoeming van Billy Rautenbach tot voorzitter en algemeen directeur van Gécamines.

(394) Zie protocolakkoord van juni 2001.

(395) In de zin van toegevoegde waarde die de onderneming verlaat zonder compensatie op het vlak van investeringen in de uitrusting zodat een doorlopende productie verzekerd kan worden.

(396) Eigenlijk dient men te spreken over de monopolisering van bepaalde vindplaatsen en de controle van de productielijnen (zoals het Kinross-project dat wilde toepassen in Kolwezi). De reële privatisering van Gécamines is een illusie, aangezien Gécamines een passief heeft van 1,5 miljard : wie zou die schuld willen opkopen ? Het huidige partnerschapsbeleid biedt de mogelijkehid om zich tijdelijk te verenigen met Gécamines, zonder op te draaien voor de schulden maar mét de mogelijkheid om controle uit te oefenen over de grondstoffen en, in het geval van het Kinross-project, om het productiematerieel te monopoliseren (concentrator en metaalverwerkende fabriek). Vergeet niet dat Kolwezi 55 % vertegenwoordigt van de rijkdommen van Gécamines.

(397) Verenigde Naties, Rapport final du Groupe d'experts sur l'exploitation illégal des ressources naturelles et autres formes de richesse de la République démocratique du Congo, New-York, Verenigde Naties, 16 oktober 2002, §§ 22 en 25.

(398) Idem, § 28.

(399) Idem, § 30.

(400) Petit, P., « Lubumbashi 2000 :la situation des ménages dans une économie de précarité ». Rapport des recherches effectuées durant la première session des travaux de l'Observatoire, juni-oktober 2000, Brussel ­ Université de Lubumbashi, Université de Liège et Université libre de Bruxelles, Paris-L'harmattan, maart 2003.

(401) De klassieke bronnen over internationale wapenexport zoals de jaarlijkse SIPRI-rapporten of het zogenaamde Grimmet-rapport dat jaarlijks voor het Amerikaanse Congress wordt opgemaakt, geven nauwelijks gegevens voor individuele Afrikaanse landen, laat staan voor rebellenbewegingen.

(402) Geciteerd in : « Illicit trafficking in arms, nuclear material, people and motor vehicles : the most important things we have learned and priorities for future study and research », Ernesto U. Savona, Working Paper nr. 23, mei 1998, online publicatie : http ://www.jus.unitn.it/transcrime/papers/wp23.html 2.1.1 Definitionofillicittraffickinginarms.

(403) De website van het VN-register is http ://disarmament.un.org/cab/register.html.

(404) « The Arms fixers : controlling the brokers and shipping agents », Brian Wood & Johan Peleman, 2000, Oslo (Norwegian Initiative on Small Arms Transfers) : introduction, NISAT (

(405) De Europese Unie en Centraal Afrika : wapenbroeders of vredespartners, Jeroen Cuvelier, 2001, Antwerpen, blz. 39.

(406) « Resolutions establishing mandatory arms embargoes », bron : http ://projects.sipri.se/expcon/unoed3.htm

(407) Angola Press Agency, 10 december 2002.

(408) Ibidem.

(409) « De Europese Unie en Centraal Afrika : wapenbroeders of vredespartners », op. cit. : blz. 38.

(410) Voor zwaardere wapensystemen, zoals howitzers en mortieren worden de strijdende partijen doorgaans bijgestaan door buitenlandse instructeurs, zowel voor het gebruik als voor het onderhoud ervan. Dat geldt ook voor transportvliegtuigen en gewapende helikopters die in het conflict een rol spelen. De piloten en bemanning zijn buitenlanders, als het ware geleverd met het materieel.

(411) « Licensed production agreements » draaien in feite rond technologie-overdacht : een wapenproducent geeft aan een buitenlands wapenbedrijf de toestemming om zijn militaire apparatuur te produceren. Het bedrijf dat de licentie toekent, levert technische gegevens voor het opstarten van de produktie en staat soms ook in voor de levering van machines (bron : « Manufacturing trends : globalising the source », Pete Abel, in : « Running guns : the global black market in small arms », Lora Lumpe, 2000, London : Zed Books : blz. 87).

(412) Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, Eindrapport van de expertengroep over de illegale exploitatie van de natuurlijke en andere rijkdommen van de democratische republiek Kongo, 15 oktober 2002.

(413) Deze tabel werd rechtstreeks overgenomen uit de recent verschenen studie van GRIP : « Trafics d'armes vers l'Afrique » : « pleins feux sur les réseaux français et le savoir-faire belge », Georges Berghezan, Brussel, Editions GRIP : blz. 163. De gegevens over de ingezette manschappen zijn, zoals aangegeven afkomstig van het UNDP, maar ze werden tevens door Georges Berghezan gepresenteerd tijdens de hoorzitting op 5 juli 2002.

(414) « Trafics d'armes vers l'Afrique : pleins feux sur les réseaux français et le « savoir-faire » belge », op. cit. : blz. 127.

(415) « Report of the Panel of Experts on the illegal exploitation of natural resources and other sources of wealth of the Democratic Republic of the Congo », avril 2001 : § 28.

(416) Ibidem : § 35.

(417) Berghezan, G., op. cit. : blz. 127-129.

(418) De regering van Kabila heeft het bestaan van een deal met Noord-Korea ontekend met het argument dat ze steun had gezocht bij de Verenigde Staten voor een onderzoek naar de mogelijke radioactiviteit in Shinkolobwe : ze zou die steun naar eigen zeggen nooit hebben gekregen, als in de onmiddellijke nabijheid van de plaats waar de Amerikaanse onderzoekers aan het werk waren, ook Noord-Koreanen aan het werk waren geweest (Report of the Panel of Experts, april 2001 : § 35). Andere bronnen bevestigen de versie van het VN-expertenpanel. Zo verscheen er op 16 januari 2000 in de London Sunday Telegraph een artikel van de hand van Christina Lamb, waarin de directeur van een Brits mijnbedrijf aan het woord wordt gelaten : hij vertelde de verslaggevers van de Telegraph dat zijn arbeiders Noord-Koreaanse soldaten hadden opgemerkt in Shinkolobwe. Volgens de Britse krant bestond er geen twijfel over het bestaan van de trainingen, maar was het wel onzeker welke beloning de Noord-Koreanen ervoor in de plaats hadden gekregen (London Sunday Telegraph, 16 januari 2000 : « Alarm over North Korea's secret deal for Congo uranium »).

(419) Berghezan, G., op. cit. : blz. 130.

(420) Ibidem : blz. 132-133.

(421) Ibidem : blz. 131. Air Charter Service heeft altijd volgehouden dat het door de Nederlandse firma was opgelicht.

(422) Hoorzitting Georges Berghezan, 5 juli 2002.

(423) « Final Report of the Panel of Experts on the illegal exploitation of natural resources and other forms of wealth of the DRC », oktober 2002 : § 55.

(424) Dat blijkt althans uit een artikel van Ana Zarzuela dat op 12 maart 2001 verscheen in de Madrid Cambio. Volgens Zarzuela hebben de Spaanse wapenproducenten een eigen taktiek uitgedokterd, waarbij ze de schijn ophouden dat ze zich netjes aan de wettelijke verplichtingen inzake wapenuitvoer houden, terwijl ze in werkelijkheid ongestoord blijven exporteren naar bestemmingen die volgens de EU-gedragscode eigenlijk taboe zijn. De taktiek bestaat erin dat de producenten in een eerste fase contacten aanknopen met de landen die op zoek zijn naar defensiemateriaal, dat ze in een tweede fase deelnemen aan de open contractcompetities -voor zover die er zijn ­ en dat ze pas gaan aankloppen bij Jimddu, het Spaanse controle-comité voor exportvergunningen, op het moment dat ze het contract al op zak hebben. Voelen ze aan dat de Jimddu geen licentie zal toekennen, dan dienen ze geen aanvraag in en regelen ze de levering buiten de wettelijke kanalen om (Madrid Cambio, 12 maart 2001 : « Spain : arms without borders »).

(425) De Europese Unie en Centraal Afrika : wapenbroeders of vredespartners, op. cit. : blz. 22.

(426) Berghezan, G., op. cit. : blz. 136-137.

(427) Ibidem : p. 136.

(428) Na het gerucht eerst maandenlang ontkend te hebben, gaf Jesaya Nyamu, de Namibische minister van Mijnbouw en Energiezaken, eind februari 2001 eindelijk toe dat zijn land mijnbelangen had in Kongo en dat er ook een Amerikaanse vennoot bij de deal betrokken was. Volgens de Namibische krant'Die Republikein'zou de vermoorde president Kabila Namibië een diamantmijn cadeau hebben gedaan als vergoeding voor zijn oorlogsinspanning. Het ging om een mijn te Maji-Munene, vlakbij Tshikapa en het overheidsbedrijf August 26 Holdings was verantwoordelijk gesteld voor de ontginning. August 26 Holdings werd opgericht in gevolge van artikel 76 van de Namibische verdedigingswet. Het bedrijf is in hoofdzaak een beheers-en beleggingsmaatschappij die in opdracht van de overheid alles moet regelen wat te maken heeft met beleggingen en leningen aan constructie-en ingenieursbedrijven, vooral dan degene die actief zijn in de wapenindustrie (Die Republikein : « Defence defends DRC mine », 28 februari 2001).

(429) Berghezan, G., op. cit. : blz. 139.

(430) Ibidem.

(431) Ibidem.

(432) Persoonlijke communicatie met Raf Kusters, 5 juni 2001.

(433) Berghezan, G., op. cit. : blz. 140.

(434) Berghezan, G., op. cit. : blz. 145.

(435) Ibidem : blz. 145-146.

(436) Ibidem : blz. 142-143.

(437) Ibidem : blz. 147-149.

(438) Ibidem : blz. 148.

(439) In 1999 werden ­ volgens de gegevens van het VN-wapenregister ­ vanuit Polen 7 tweedehandse MiG-21 gevechtsvliegtuigen aan Oeganda geleverd.

(440) Berghezan, G., op. cit. : blz. 151-152.

(441) « Report of the Panel of Experts on the illegal exploitation of natural resources and other forms of wealth of the Democratic Republic of the Congo », april 2001 : § 39.

(442) De Europese Unie en Centraal Afrika : wapenbroeders of vredespartners, op. cit. : blz. 30.

(443) Ibidem : blz. 32-33.

(444) Dit blijkt uit de conclusies van de rapporten van de Belgische civiele en militaire inlichtingendiensten.

(445) Georges Berghezan, openbare hoorzitting van 5 juli 2002.

(446) Waar hij via zijn bedrijf Centrafrican Airlines meer dan twintig vliegtuigen en helikopters frauduleus registreerde en waar in 2000 een arrestatiebevel tegen hem werd uitgevaardigd.

(447) Volgens Sanjivan Ruprah zou het Rwandese regime Bout meer dan 20 miljoen dollar verschuldigd zijn, aldus een perscommuniqué dat Ruprah's advokaat uitvaardigde.

(448) Bout voerde honderden vluchten uit vanaf de luchthaven van Entebbe naar Oost-Kongo, zoals blijkt uit gegevens van de Ugandese luchtvaartautoriteiten die IPIS kon inkijken.

(449) Bout's betrokkenheid bij de bewapening van Unita is uitvoerig aangetoond door het Angola Monitoring Mechanism van de Verenigde Naties, terwijl de Belgische gerechtelijke diensten die de witwaspraktijken van Bout onderzochten stootten op tal van betalingen door de Angolese regering.

(450) Bout's rechterhand Ruprah is de schoonbroer van rebellenleider Onusumba. Tijdens de arrestatie van Sanjivan Ruprah in België, gelijktijdig met de uitvaardiging van een internationaal aanhoudingsbevel tegen Victor Bout, werden ook huiszoekingen verricht bij een aantal diamantbedrijven in het Antwerpse en bij tal van vermoedelijke partners van Bout die de Belgische nationaliteit hebben. In Ruprah's draagbare telefoon werden tientallen namen aangetroffen van politieke en militaire personaliteiten in Kongo, Rwanda en Uganda (IPIS-onderzoekers werkten in dit verband samen met het Italiaanse gerecht in Crema waar Ruprah ook een tijdlang werd vastgehouden). Een bedrijf in de Verenigde Arabische Emiraten, Stealth Telecom, leverde ook communicatie-apparatuur aan rebellenleider Bemba en aan de rebellen in Goma. Hetzelfde bedrijf is leverancier van de satelliettelefoons die Bout en zijn medewerkers gebruikten. De eigenaar van het bedrijf verbleef maandenlang in Kongo in de aanwezigheid van Victor Bout (Interview met VN-expert en interview met Knack-journalist Dirk Draulans.

(451) Georges Berghezan, openbare hoorzitting van 5 juli 2002.

(452) Philippe De Moerloose, openbare hoorzitting van 25 oktober 2002.

(453) Hoorzitting Leslie Paesschierssens, adviseur, dienst vergunningen Brussel en Frieda Coosemans, adjunct-adviseur, dienst vergunningen Antwerpen, van het Ministerie van Economische Zaken, 28 juni 2002.

(454) Peleman, J., Illegale trafiek van wapens naar conflicten : de Grote Meren en Angola, Peleman, J., 1999, Anvers : IPIS-brochure 123 : blz. 48-49.

(455) De Standaard, « Wetsontwerp scherpere controle op in-en uitvoer wapens aangenomen », 28 juni 2002. Zie ook Belgische Senaat, Wetsvoorstel houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, en amendementen, 21 mei 2002, 18 juni 2002 en 3 juli 2002.

(456) Belgische Senaat, Wetsvoorstel houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, 3 februari 2003.

(457) Kamer van Volksvertegenwoordigers van België, Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie, 16 januari 2003.

(458) Grotendeels gebaseerd op de recent verschenen studie van het GRIP over de wapenstromen naar centraal Afrika : « Trafics d'armes vers l'Afrique : pleins feux sur les réseaux françaus et le savoir-faire belge », 2002 (Editions Grip), op de hoorzitting met de heer Georges Berghezan en op de IPIS-studie van Johan Peleman : « Illegale trafiek van wapens naar conflicten : de Grote Meren en Angola », Antwerpen, IPIS-brochure 123 (

(459) Het GRIP denkt hierbij bijvoorbeeld aan de minister van Defensie of de minister van Minnenlandse Zaken van het land dat de wapens ontvangt.

(460) Ter herinnering : brokers zijn tussenpersonen die wapentransfers organiseren tussen twee of meer partijen. Ze brengen kopers, verkopers, transporteurs, financiers en verzekeringsmakelaars samen om een deal te sluiten, en worden vooral ingeschakeld wanneer de zoëven genoemde actoren van elkaar gescheiden zijn door culturele, politieke of geografische scheidslijnen. De brokers handelen vanuit financiële overwegingen : ze ontvangen een commissie van de wapenleverancier, de partij die de wapens ontvangt, of van allebei (Wood & Peleman, op. cit. : 129).

(461) Zie Wood, B., & Peleman, J., 2000, op. cit., blz. 148-149.

(462) Todd, 2000, blz. 52-3.

III. VASTSTELLINGEN EN AANBEVELINGEN VAN DE ONDERZOEKSCOMMISSIE

De Onderzoekscommissie benadrukt dat de vaststellingen en aanbevelingen die volgen, zijn opgesteld met het volste respect voor de soevereiniteit, de territoriale integriteit en politieke onafhankelijkheid van de DRC (463) en andere genoemde Staten.

Deze vaststellingen en aanbevelingen zijn gebaseerd op de informatie verkregen uit de hoorzittingen, het verslag van de experten, de informatiemissie van een delegatie van de commissie en reeds bestaande literatuur.

De informatiemissie heeft bewegingsvrijheid gekend in Rwanda, in Lubumbashi en in Kinshasa, echter niet in het gebied onder controle van RCD-Goma waar het de delegatie verboden werd Kisangani en Bukavu te bezoeken.

I. Algemene vaststellingen en aanbevelingen

1. De commissie benadrukt in de eerste plaats het belang van de drie rapporten opgesteld door een panel van experts in opdracht van de VN (464).

Deze rapporten :

­ hebben immers op een uitdrukkelijke wijze het probleem van de plundering van natuurlijke rijkdommen in het gebied van de « Grote Meren » onder de internationale aandacht gebracht;

­ hebben « mechanismen » beschreven via dewelke deze plunderingen plaatsgrijpen;

­ hebben de noodzaak aan dwingende internationale maatregelen aangetoond;

­ hebben reeds tot concrete gevolgen geleid : het opstarten van nationale onderzoekscommissies; het feit dat sommige bedrijven hun activiteiten hebben stopgezet; het ontslag van de in het derde VN-rapport genoemde DRC-ministers en ambtenaren; het activeren van zelf-reguleringsmechanismen in enkele sectoren;

­ hebben een positieve interesse en reactie teweeg gebracht bij de bevolking in de DRC.

De commissie heeft weliswaar vastgesteld dat een aantal bedrijven en/of personen, vermeld in de VN-rapporten, niet tevoren werden gehoord, waardoor de rechten van de verdediging in het gedrang komen.

De werkzaamheden van de commissie zijn daarenboven sterk bemoeilijkt geworden door het feit dat ze niet heeft kunnen beschikken over de bewijzen en/of indicaties die de aanklachten in de VN-rapporten zouden moeten ondersteunen.

De commissie heeft met voldoening kennis genomen van de resolutie 1457, aangenomen door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op 24 januari 2003 en inzonderheid van de volgende punten uit de resolutie (465) :

« 9. De Veiligheidsraad benadrukt dat het nieuwe mandaat van het VN-panel het volgende moet inhouden :

­ een verdere bespreking van relevante gegevens en een analyse van informatie die vroeger door het panel werd verzameld. Ook nieuwe informatie, inclusief materiaal dat door personen en groeperingen genoemd in vorige rapporten van het panel, ter beschikking werd gesteld, moet worden onderzocht. Op die manier zullen de conclusies van het panel worden geverifieerd, bevestigd en eventueel aangevuld en/of zal de naam van partijen genoemd in het rapport worden gezuiverd. De bedoeling is de lijst in het addendum van het rapport conform deze gegevens aan te passen;

­ informatie over acties ondernomen door de regeringen als gevolg van de vroegere aanbevelingen van het panel, inclusief informatie over hoe het opbouwen van de capaciteit en de hervormingen in de regio de exploitatie beïnvloeden;

­ een beoordeling van de acties ondernomen door de regeringen als gevolg van de bevindingen van het panel met betrekking tot paragrafen 12 en 15 hieronder;

­ aanbevelingen met betrekking tot maatregelen die een overgangsregering en andere regeringen in de regio kunnen nemen om hun beleid, hun wettelijk kader en administratieve omkadering te ontwikkelen en te verbeteren, om ervoor te zorgen dat de grondstoffen van de DRC op een legale manier worden ontgonnen en op een rechtvaardige commerciële basis worden verhandeld om ten goede te komen aan de Kongolese bevolking; ...

11. nodigt, in het belang van de transparantie, personen, bedrijven en Staten die werden genoemd in het laatste rapport, uit om hun reacties te sturen ten laatste op 31 maart 2003. Deze zullen worden behandeld met de nodige commerciële confidentialiteit. (De Veiligheidsraad) vraagt de Secretaris-Generaal te zorgen voor de publicatie van deze gegevens op het verzoek van de personen, bedrijven en Staten die vernoemd werden in het rapport van 15 oktober 2002, als een aanvulling op dit rapport, en dit niet later dan 15 april 2003;

12. benadrukt het belang van een dialoog tussen het panel, personen, bedrijven en staten en vraagt met betrekking hierop dat het panel alle informatie en documentatie die hen linkt aan de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van de DRC ter hunner beschikking stelt, indien zij hierom verzoeken. (De Veiligheidsraad) vraagt het panel om een procedure te voorzien om lidstaten, op hun verzoek, de informatie die het panel vroeger heeft verzameld, te geven. Op die manier kunnen zij het nodige onderzoek verrichten, met het inachtnemen van de veiligheid van de bronnen van het panel en in overeenstemming met de gangbare praktijk van de Verenigde Naties, in overleg met het United Nations Office of Legal Affairs ... »

2. 2.1. De commissie stelt vast dat, ondanks het enorm potentieel ­ inzonderheid qua grondstoffen ­ waarover de DRC beschikt, de formele economie sinds 1974 (466) systematisch in elkaar is gestort. Dit uit zich in een dramatische daling van het BNP gepaard gaande met een verdubbeling van de bevolking in een periode van 20 jaar, de hyperinflatie, het bijzonder zwak investeringsniveau, de dramatische vermindering van de staatsinkomsten, het verval van de infrastructuur en dergelijke. Het gevolg ervan is het ontstaan van een informele overlevingseconomie.

2.2 De commissie is van oordeel dat de essentiële oorzaken van deze dramatische evolutie gelegen zijn zowel in het ontbreken van minimale staatsstructuren eigen aan een rechtsstaat, als in de ontstane interne conflictsituatie, de instabiliteit in de buurlanden en de buitenlandse militaire aanwezigheid.

De commissie is van mening dat deze situatie de voedingsbodem heeft gevormd voor de criminalisering van de economie door een Kongolese en buitenlandse politieke en militaire elite, voor het ontstaan van privé-netwerken ter vervanging van staatsstructuren, voor corruptie en voor plundering van natuurlijke rijkdommen in die zin dat deze rijkdommen niet of in bijzonder onvoldoende mate ten goede komen van de bevolking, maar daarentegen in belangrijke mate direct of indirect aangewend worden in het voordeel van politici, militairen en privé-personen en -bedrijven zowel uit Kongo als uit andere landen (inzonderheid landen met militaire aanwezigheid in de DRC) die hierin tevens grond vonden tot het instandhouden van de conflict- en oorlogssituatie.

2.3. De commissie komt tot de conclusie, onder andere op basis van de door haar uitgezonden informatiemissie naar Rwanda en de DRC, dat instellingen, bedrijven en personen van laag tot hoog « commissies » dienen te betalen of diensten moeten aanbieden, om (economische) activiteiten te organiseren of zelfs normale dienstverlening te verkrijgen.

Deze toestand wordt mede in de hand gewerkt door een « officiële » fiscaliteit die ondoorzichtig is.

In deze context staan instellingen, personen, bedrijven voor de keuze : hun activiteiten stopzetten; deelnemen aan het informele circuit of deelnemen aan het illegale circuit.

2.4. Fiscale pesterijen, het gebrek aan rechtszekerheid, de bedilzucht van de administratie alsook de toename van het aantal « geheime commissies » remmen iedere vorm van activiteit, dienstverlening of onderneming af die bijdraagt tot de ontwikkeling van het land.

2.5. De commissie stelt vast dat de globale situatie leidt tot een humanitaire catastrofe en klaagt het gebrek aan respect voor de meeste elementaire mensenrechten aan.

2.6. De commissie is van oordeel dat slechts een politieke regeling, het herstel van de vrede, de volledige terugtrekking van buitenlandse troepen en het herstel van de « Staat » en zijn essentiële instellingen zoals de administratie, de justitie, het leger en de politie, tot een duurzame oplossing kunnen leiden.

2.7. De commissie heeft bij het Kongolese middenveld een ernstige bezorgdheid vastgesteld over de mogelijkheid dat aan personen die mede verantwoordelijk zijn voor de ontstane situatie, in de toekomst belangrijke politieke functies zouden worden toevertrouwd.

2.8. De commissie vraagt de regering haar inspanningen verder te zetten zowel bilateraal als multilateraal met het oog op het verwezenlijken van een politieke oplossing voor de DRC en de hele regio.

2.9. De commissie is tevens van oordeel dat onze (ontwikkelings)samenwerking zich prioritair moet richten op de restauratie en de versterking van de rechtsstaat en de democratische instellingen opdat de DRC ten minste over een minimaal staatsapparaat zou kunnen beschikken.

2.10. De commissie stelt vast dat de internationale gemeenschap (de multilaterale instellingen, de Europese Unie en haar lidstaten) niet voor alle landen in de regio dezelfde criteria in dezelfde verhouding hanteert.

De commissie nodigt daarom de regering uit de nodige initiatieven te nemen opdat de internationale samenwerking zou gebaseerd worden op gelijkwaardige principes, waarvan « good governance », respect voor de mensenrechten, een positieve democratische evolutie en de geschiedenis van het land de belangrijkste zijn.

2.11. De commissie is van oordeel dat de huidige straffeloosheid inzake schendingen van de mensenrechten deze schendingen alleen maar bestendigen en verergeren. De commissie vraagt de Belgische regering spoedig op te treden bij de partijen die voor deze schendingen verantwoordelijk zijn en bij de bevoegde internationale instanties (met inbegrip van het Internationaal Strafgerechtshof) om een einde te maken aan deze schendingen en de daders ervan te laten vervolgen.

3. Op basis van de afgenomen getuigenissen stelt de commissie vast dat, ten aanzien van de opmerkingen van het VN-panel met betrekking tot de naleving van de OESO-richtlijnen, deze richtlijnen soms gekend, maar soms niet of nauwelijks gekend zijn bij de ondernemingen actief in het gebied van de « Grote Meren ».

Ook indien gekend, worden daarenboven deze richtlijnen niet als een prioritair uitgangspunt gehanteerd.

De commissie verzoekt de regering om zowel op nationaal als op internationaal vlak de nodige initiatieven te nemen om te komen tot een gedragscode voor ondernemingen die actief zijn in conflictgebieden, evenals afdwingbare economische, sociale, milieubeschermende en ethische regels.

Daarenboven stelt de commissie voor dat intussen de regering effectieve informatie verstrekt over de vigerende OESO-richtlijnen aan de Belgische ondernemingen.

De regering dient aan de representatieve ondernemingsorganisaties een jaarverslag te vragen over de uitvoering van de OESO-richtlijnen in de Belgische ondernemingen.

4. De commissie stelt vast dat :

­ de relevantie van België als handelspartner van de DRC sedert het begin van de jaren 1960 bijzonder sterk is afgenomen;

­ de economische aanwezigheid vanuit geïndustrialiseerde landen in de mijnsector zich niet meer zoals vroeger direct manifesteert via multinationale bedrijven, maar veeleer via zogenaamde « juniors ».

Dit patroon houdt in dat : er nauwelijks grote investeringen plaatsgrijpen; veeleer gemikt wordt op kortlopende concessies en maximalisering van de winsten; geprospecteerde en verworven concessies doorverkocht worden; de projecten een geringe ontwikkelingsrelevantie hebben (een verhouding investering/tewerkstelling die leidt tot de creatie van relatief weinig arbeidsplaatsen en een productieproces voornamelijk georganiseerd met geïmporteerde middelen).

5. 5.1. Vanaf het begin van haar werkzaamheden is de commissie geconfronteerd met het gebrek in de VN-rapporten aan juridisch sluitende en hanteerbare definities van de begrippen « legaal en illegaal » en « plundering ».

5.2. De begrippen « legaal » en « illegaal » zijn moeilijk hanteerbaar in een land als de DRC, waar nog nauwelijks sprake is van een Staat, en dat gezien de conflictsituatie feitelijk opgedeeld is in diverse gebieden waarvan de autoriteiten de facto (inzonderheid op basis van de Lusaka-akkoorden) door de internationale gemeenschap erkend zijn.

5.3. Economische activiteiten of handel met bedrijven of personen in elk van de gebieden in de DRC kan alsdusdanig niet als illegaal bestempeld worden.

Dit sluit niet uit dat de betrokken autoriteiten of (economische) actoren, meer bepaald met de opbrengst van hun activiteiten, zich schuldig kunnen maken aan zogenaamde illegale praktijken, ongeoorloofd gedrag of plundering.

5.4. De commissie is tevens van oordeel dat het noodzakelijk is het begrip plundering van de natuurlijke rijkdommen nauwkeurig te omschrijven.

5.5. Voor de commissie heeft het begrip plundering een economische en sociale dimensie.

5.6. Economisch zou het begrip plundering kunnen worden gedefinieerd vertrekkend van het begrip toegevoegde waarde.

Van plundering door buitenlandse actoren is dan sprake als de toegevoegde waarde die het land verlaat niet gecompenseerd wordt door een equivalente import van goederen, diensten of geld.

Het voordeel van deze benadering is dat het begrip plundering kan gekwantificeerd worden.

5.7. De sociale dimensie heeft betrekking op het feit dat de opbrengst van de exploitatie van natuurlijke rijkdommen niet of in onvoldoende mate de Staat of de bevolking ten goede komen.

5.8. In dergelijke benadering kan plundering zowel het gevolg zijn van quasi legale als van illegale activiteiten en kunnen zowel de autoriteiten als buitenlandse en inlandse economische actoren er zich schuldig aan maken.

5.9. De commissie vraagt de regering aan te dringen bij de VN om in het kader van de verdere werkzaamheden van het VN-panel te komen tot een duidelijke omschrijving van de begrippen legaal en illegaal en van plundering van de natuurlijke rijkdommen.

6. De commissie stelt op het vlak van de humanitaire toestand het volgende vast :

6.1. De sociaal-economische en gezondheidssituatie van de Kongolese bevolking gaat er sinds meerdere decennia voortdurend op achteruit. Door de twee oorlogen die het land sedert 1996 verwoest hebben, is die situatie dramatisch verslechterd.

6.2. Het sterftecijfer is dramatisch hoog, in het bijzonder aan de frontlinies, in het oosten en het noorden van de DRC en bij kinderen onder de 5 jaar. In deze zones is er werkelijk sprake van een humanitaire ramp en is het sterftecijfer vaak het hoogste van de hele wereld. Dat sterftecijfer is onaanvaardbaar.

6.3. Langs de frontlinies en in een aantal zwaar getroffen steden zoals Bunia, Basankusu, Kindu, Chabunda, ... sterft jaarlijks 10 % van de bevolking en een kwart van de kinderen. De jacht op coltan, diamant, kobalt en goud heeft, naast de vorderingen van gewapende troepen, de landbouweconomie en de overlevingsmogelijkheden van duizenden gezinnen ernstig ondermijnd. De schamele voedselvoorraden zijn verdwenen. De landbouwers hebben zich willens nillens moeten omscholen tot mijnwerkers en « gravers », waardoor hun sociale toestand, hun gezondheid en hun voedselzekerheid danig in het gedrang zijn gekomen.

6.4. Het hogere sterftecijfer in de oorlogsgebieden houdt voornamelijk verband met de toename van besmettelijke ziekten en ondervoeding, maar ook met het geweld jegens burgers.

6.5. In de meeste regio's van het land werden en worden nog steeds door gewapende mannen afschuwelijke wreedheden begaan jegens vrouwen, kinderen en ongewapende mannen, zonder dat de daders of opdrachtgevers van die misdaden ooit aangesproken of vervolgd worden. In Ituri en andere regio's van het land heeft het geweld een omvang en vormen aangenomen die het menselijk geweten diep schokken en die beschouwd moeten worden als oorlogsmisdaden en als misdaden tegen de menselijkheid.

6.6. Die wreedheden omvatten duizenden moorden, kindermoorden, verkrachtingen van vrouwen en kinderen, martelingen en vervolgingen, alsook het bewust verhinderen van toegang tot voedsel en verzorging teneinde een deel van de bevolking uit te roeien, de systematische vernieling van velden, huizen en voorraadschuren, het blindelings bombarderen van dorpen en steden en vele andere vormen van onmenselijke en vernederende behandelingen.

6.7. Die barbaarse daden veroorzaken diepe en blijvende psychologische en fysieke trauma's bij de overlevenden en hebben langetermijngevolgen voor de ontwikkeling van de regio. Vele slachtoffers zijn niet in staat hun angst te overwinnen en het hoofd te bieden aan de uitputting van hun middelen. Dat bekopen ze met de dood.

6.8. De daders van die gruweldaden zijn gewapende mannen die deel uitmaken van buitenlandse troepen, Kongolese troepen die gecontroleerd worden door de partijen die betrokken zijn bij de inter-Kongolese dialoog, of ongecontroleerde bendes.

6.9. De happy few hebben gepoogd zich de natuurlijke rijkdommen van Kongo toe te eigenen met geweld en door oorlogsvoering. Om hun doel te bereiken hebben zij niet geaarzeld om de Kongolese bevolking op te offeren, te terroriseren en te mishandelen. Terwijl zij probeerden hun macht te versterken en nog meer voordeel te verwerven, zijn er in zes jaar tijd twee tot drie miljoen mensen omgekomen, zijn er gewelddaden gepleegd, heersen er ontberingen, is er gebrek aan zorg en rukken eerder overwonnen ziekten zoals cholera, slaapziekte, tuberculose en malaria opnieuw op.

6.10. De grote meerderheid van de Kongolese bevolking heeft uit de ontginning van de rijkdom aan delfstoffen in de DRC geen voordeel gehaald. Zij heeft er integendeel de tol voor betaald, vanwege de hebzucht en de bruutheid van de elitegroepen, die geprofiteerd hebben van het gebrek aan een adequate ethische reflex bij de economische actoren, die zich weinig zorgen maakten over de dramatische sociale gevolgen van hun economische activiteiten.

De commissie vraagt de regering :

­ Hulp te bieden aan de slachtoffers van het conflict en daarbij de noodzakelijke humanitaire hulpprogramma's geleidelijk om te schakelen naar duurzame opbouwprogramma's in samenwerking met de lokale civiele maatschappij.

­ De oprichting te steunen van een VN-expertencommissie die onverwijld de grove mensenrechtenschendingen in de DRC, waaronder het seksueel geweld, moet onderzoeken met het oog op het berechten van de verantwoordelijken door de bevoegde instanties.

­ Er bij de regeringen en politieke leiders in de regio, en met name in de DRC, op aan te dringen om de internationale en niet-gouvernementele organisaties hun werk te laten uitvoeren in alle veiligheid voor hun medewerkers en goederen.

II. Vaststellingen en aanbevelingen aangaande de betrokken sectoren, ondernemingen en personen

1. Coltan :

De commissie stelt het volgende vast :

1. In de gebieden in Oost-Kongo waar coltan ontgonnen wordt, is de economie vooral ten koste van de traditionele landbouwactiviteiten uit balans gebracht. Het streven naar controle over de coltanafzettingen heeft het conflict verergerd en verlengd en tegelijkertijd gefinancierd. Criminele netwerken hebben de Kongolese coltaneconomie gedeeltelijk in handen. De voordelen van de coltanontginning voor de Kongolese bevolking zijn te verwaarlozen, in vergelijking met de sociale gevolgen ervan.

2. In 1999, en vooral in 2000 en 2001, heeft de plotse prijsstijging voor coltan op de wereldmarkt, veroorzaakt door de expansie van de markt van nieuwe technologieën waarbij tantaliet wordt verwerkt, geleid tot een stormloop op de metaallagen in het oosten van de DRC (in Zuid- en Noord-Kivu en in Maniema), in de gebieden die toen door Oeganda en Rwanda werden bezet.

3. De plotse stijging van de coltanprijzen wekte niet alleen de belangstelling op van verschillende ondernemingen, maar ook van militairen die de ontginning en de markt van coltan infiltreerden. Militairen van de hoger genoemde landen en van rebellenbewegingen aarzelden niet om geweld te gebruiken om zich meester te maken van de mineralen uit de lagen en om ze te ontginnen en te verhandelen.

4. De autoriteiten van het RCD-Goma hebben van november 2000 tot maart 2001 een monopolie toegekend van de coltanuitvoer naar Rwanda, via een Kongolese onderneming (SOMIGL : de belangrijkste commerciële partner was het Belgische bedrijf Cogecom). Het doel was een verhoging van de ontvangsten ten voordele van de schatkist en de financiering van de oorlog. Dit monopolie en de zware taksen die erop werden geheven, maakten de werking van de traditionele comptoirs quasi onmogelijk.

5. Het rapport van de VN-experten en getuigen, gehoord door de commissie, maken melding van het bestaan van een « Kongo-bureau « in de schoot van het RPA, dat de economische activiteiten in het oosten van Kongo zou controleren en maximaliseren. Van Rwandese zijde wordt deze bewering stelselmatig ontkend. De commissie meent dat er voldoende aanwijzingen bestaan om te stellen dat Rwanda op een gecentraliseerde wijze en gebruik makend van haar militaire aanwezigheid, haar economische activiteit, financiële transfert ten nadele van de Kongolese bevolking en de financiering van haar oorlogsinspanning, heeft georganiseerd.

6. Het derde VN-rapport maakt melding van het feit dat bedrijven zoals « Eagle Wings » « filiaal van het Amerikaanse Trinitech » via hun comptoir in Oost-Kongo onvoldoende taxen dienden te betalen aan de RCD-Goma-autoriteiten.

Getuigen gehoord door de commissie bevestigen dit. Ze voegen eraan toe dat ter compensatie per vliegtuig wapens werden geleverd.

De commissie heeft tevens verantwoordelijken van « Eagle Wings » ontmoet. Dezen erkennen hun coltan-activiteiten, maar ontkennen de hun ten laste gelegde feiten.

De commissie vraagt dat het VN-panel deze aantijgingen verder zou onderzoeken.

Het VN-panel stelde financiële restricties voor ten aanzien van een Belg, werkend voor Eagle Wings. De commissie is veeleer van oordeel dat, indien sancties verantwoord zijn, deze zich in de eerste plaats moeten richten tot de verantwoordelijken van het bedrijf.

7. Meerdere bronnen hebben de commissie ingelicht over de vaak mensonwaardige omstandigheden waarin de werknemers de coltan moeten ontginnen. Er is sprake van dwangarbeid (Rwandese gevangenen zouden door het RPA onder dwang aan het werk worden gezet), kinderarbeid, misbruik van de arbeid van landbouwers, risico's verbonden aan radioactiviteit van sommige mineralen.

8. Belgische ondernemingen ontginnen geen coltan ter plaatse, maar een tiental hebben wel deelgenomen aan de export, de verkoop, de opslag, het breken en de doorvoer ervan en sommigen doen dat nog. Een aantal ondernemingen was vóór de oorlog op die markt aanwezig (onder andere Cogecom en Sogem). Het marktaandeel van de belangrijkste Belgische operatoren is in 2000 aanzienlijk gedaald ten voordele van de Rwandese militaire filière (467). Bepaalde traditionele Belgische traders werden uit de markt geweerd ten voordele van anderen. Terwijl sommige Belgische ondernemingen zich terugtrokken op basis van het verschijnen van het eerste VN-rapport (Sogem bijvoorbeeld), verantwoorden anderen (waaronder Cogecom) het voortzetten van hun activiteiten of hun komst op de markt met overwegingen die verband houden met hun economisch overleven.

Op basis van de bovenvermelde vaststellingen, beklemtoont de commissie de noodzaak aan het creëren van internationaal afdwingbare, sluitende regels in verband met de ontginning en de handel in grondstoffen in conflictgebieden, et vraagt de regering de nodige initiatieven te nemen.

2. Katangadossiers

2.1. De familie Forrest is, via haar groep, een historisch belangrijke investeerder geweest in de DRC, voornamelijk in Katanga, maar ook in Kinshasa.

De commissie heeft zich meer bepaald gebogen over de omstandigheden waarin in 1997 twee belangrijke industriële projecten tot ontwikkeling zijn gebracht : het GTL-STL-project voor ontginning van kobalt-germanium uit de terril van Lubumbashi en het project voor kobaltontginning in de mijn van Luiswishi en voor kobaltverwerking in de fabriek van Kipushi.

2.2. De commissie heeft met betrekking tot de STL-contracten juridisch advies ingewonnen. Dit advies leidt tot de volgende conclusies :

­ uit de bepalingen van de Joint-Venture overeenkomst en de statuten blijkt dat bij de onderhandelingen OMG wellicht de sterkste partij was. In elk geval worden haar belangen het best gewaarborgd. Hieruit volgt evenwel niet dat de overeengekomen en weerhouden regeling onbillijk, laat staan onwettig, overkomt. Men kan immers niet buiten het feit dat OMG in dit project de grootste financiële bijdrage levert en bijgevolg het grootste risico loopt. Zij diende immers een inbreng te doen die overeenstemt met 55 % van het totale kapitaal, dat wordt geraamd op 115 miljoen dollars US. Daarenboven voorfinanciert OMG ook de participatie van Gécamines in het kapitaal, nu deze laatste slechts geleidelijk eigenaar zou worden van de haar toegewezen 20 % van de aandelen.

­ Omtrent de samenhangende, commerciële overeenkomsten zelf, stelt zich de vraag waarom bepaalde van deze activiteiten werden uitbesteed aan een met één van de partners verbonden onderneming en niet deel uitmaken van de activiteiten die worden samengebracht binnen de Joint-Venture samenwerking tot verrijking van alle partijen.

Theoretisch maakt deze manier van werken het mogelijk om gelden aan de Joint-Venture te ontrekken doordat OMG Kokkola bijvoorbeeld een te lage prijs zou betalen voor de kobaltlegeringen. Indien een correcte prijs wordt betaald, is er weliswaar vanuit juridische hoek geen bezwaar tegen de structuur zoals nu opgebouwd. Analyse moet aantonen of er al of niet misbruik is gemaakt van de juridische structuur.

­ Ook de analyse van de samenhangende overeenkomsten laat vermoeden dat OMG tijdens de onderhandelingen wellicht de sterkste partij is geweest, zonder dat echter uit de loutere lezing van deze documenten kan worden afgeleid dat OMG misbruik zou hebben gemaakt van deze machtspositie, waardoor er tussen de verbintenissen een onaanvaardbaar onevenwicht zou zijn ontstaan, althans vanuit puur juridisch standpunt.

­ Uit de documenten met betrekking tot de kredietovereenkomst gesloten tussen GGF (468) en de NV Belgolaise, kan niet afgeleiden worden dat er zou sprake zijn van merkwaardige bepalingen, laat staan van bepalingen die zouden wijzen op een plundering van de rijkdommen van de Kongolese regio door de betrokken partijen.

2.3. De commissie heeft zich afgevraagd in welke mate bijvoorbeeld in het kader van de STL-overeenkomst bepaalde activiteiten werden uitbesteed aan met één van de partners verbonden ondernemingen en niet deel uitmaken van de Joint-Venture zelf.

De commissie heeft terzake juridisch advies ingewonnen.

Dit advies zegt :

« Theoretisch maakt deze manier van werken mogelijk om gelden aan de Joint-Venture te ontrekken doordaat OMG Kokkola bijvoorbeeld een te lage prijs zou betalen voor de kobaltlegeringen. Indien een correcte prijs wordt betaald, is er weliswaar vanuit juridische hoek geen bezwaar tegen de structuur zoals nu opgebouwd. Analyse moet aantonen of er al of niet misbruik is gemaakt van de juridische structuur. »

2.4. Een economische analyse, uit te voeren door experts, moet kunnen uitmaken of er al dan niet misbruik is gemaakt van de juridische structuur.

De commissie stelt vast dat de heer Forrest gedurende een bepaalde periode en op vraag van de regering het voorzitterschap heeft waargenomen van Gécamines.

De commissie is van oordeel dat zulks niet aangewezen was omdat zulks het vermoeden van belangenvermenging oproept. Vooral ook omdat gedurende deze periode een protocol wordt afgesloten waarbij een nieuw bedrijf wordt voorzien met als partners : de Kongolese Staat, Gécamines en de groep Forrest die er 51 % in verwerft.

2.5. De commissie vindt dat de onderzochte dossiers typisch zijn voor de situatie waarin de DRC zich bevindt.

Gezien de benarde financiële positie van de Staat voorziet het protocol afgesloten tussen Gécamines en de groep Forrest in het feit dat royalties die aan Gécamines toekomen, zullen worden doorgestort aan « Voirie et Reconstruction nationale », waarbij weliswaar Gécamines fiscale voordelen krijgt.

Onderhavig dossier geeft aan hoe middelen aan Gécamines onthouden worden en gebruikt worden ter financiering van projecten die normaal door de Staat moeten gefinancierd worden, middelen die Gécamines ongetwijfeld nodig heeft voor zijn ontwikkeling. Het gevolg is dat een privé-bedrijf supplementaire opdrachten kan krijgen in het domein van openbare werken.

2.6. De commissie stelt vast dat Gécamines in elk geval in een zeer zwakke positie verkeert, enerzijds omwille van haar slechte financiële, economische situatie en anderzijds omwille van het feit dat de officiële regering in Kinshasa ook over het hoofd van Gécamines beslissingen met betrekking tot het bedrijf treft.

Daarenboven doet zich de trieste situatie voor waarbij de DRC, geen middelen heeft om essentiële opdrachten uit te voeren. Daarnaast bevindt zich de groep Forrest die sinds 80 jaar aanwezig is in de DRC, een historische investeerder is, en nu nog als enige in staat is essentiële opdrachten van infrastructurele aard uit te oefenen.

Deze twee vaststellingen situeren zich in een omgeving van staatloosheid en een informele economie.

2.7. Terwijl het GTL-STL-project zich ontwikkelt, blijken de industriële investeringen duurder dan verwacht : 145 miljoen dollar US in plaats van 115 miljoen dollar US. Nochtans werd slechts één grote oven gebouwd, in plaats van de twee geplande en de convertor die oorspronkelijk gepland was, werd niet gebouwd.

De kobaltprijzen zijn in die periode gedaald, waardoor het project in de toekomst met rendabiliteitsproblemen kan worden geconfronteerd. Toch is het project tot dusver zijn financiële verplichtingen nagekomen.

De terril van Lubumbashi bevat 14 500 000 ton scories, waaronder 3 000 ton germanium. Het GTL-STL-contract behelst ongeveer een derde van de terril. Het verenigingscontract GTL-STL gaat niet over de ontginning van germanium. De ontginning ervan was niet voorzien. Over de verdeling van het inkomen uit de raffinage ervan in Finland door de onderneming OMG bestaat een geschil tussen Gécamines en OMG.

De gevolgen van de ontginning van de terril van Lubumbashi voor het milieu worden niet permanent gemonitord door een onafhankelijke instantie. De terril is buitengewoon rijk aan allerlei zware metalen, zodat lucht- en watervervuiling niet kunnen worden uitgesloten, wat de bevolking verontrust.

De commissie beschouwt die dossiers als klassieke dossiers. Het GTL-STL-contract is een klassiek voorbeeld omdat er in de DRC geen Staat is. Het overheidsbedrijf Gécamines is onvoldoende toegerust om zijn belangen correct te verdedigen. Men moet dan ook vaststellen dat ze contracten hebben ondertekend die misschien niet transparant zijn.

2.8. Dit project werd verzekerd voor rekening van de Staat, waarbij de Nationale Delcrederedienst opgetreden is als technisch executant en adviseur. De Nationale Delcrederedienst verzekert de schade van contractbreuk of van wanbetaling als gevolg van commerciële en politieke risico's bij export of bij investeringen in het buitenland. De Nationale Delcrederedienst heeft de Democratische Republiek Kongo in categorie 7 ondergebracht.

Wat de Nationale Delcrederedienst betreft, hebben we vastgesteld dat geen enkele vertegenwoordiger van de ministers zijn veto heeft gesteld voor dat dossier en hebben we geen politieke druk op de beslissing van de Delcrederedienst kunnen vaststellen.

We moeten niettemin vaststellen dat het een bijzonder dossier is (land van categorie 7), maar dat het toekennen van een kredietverzekering voor dat project door de Delcrederedienst volledig overeenstemt met het beleid dat België in de DRC en in de regio ontwikkelt.

Germanium is nooit een gegeven in dat dossier geweest toen het door de Nationale Delcrederedienst werd aangepakt.

De Staat heeft op advies van de Nationale Delcrederedienst beslist de kredietverzekering toe te kennen omdat het een verdedigbaar dossier was. De Nationale Delcrederedienst heeft beslist de kredietverzekering toe te kennen omdat het een verdedigbaar dossier was. Het enige risico ligt in de wereldprijzen voor kobalt. Maar dat is een algemeen probleem dat geldt voor alle projecten met grondstoffen.

2.9. Een aantal klachten van lucht- en watervervuiling veroorzaakt door de productieprocessen van ertsen werden bij de commissie geformuleerd. In die klachten werd melding gemaakt van vervuiling door zware metalen die onder andere door nachtelijke uitstoot urbane gebieden en landbouwgronden treffen. Deze industriële pollutie zou significante gezondheidsproblemen veroorzaken en verantwoordelijk zijn voor de drastische vermindering van de landbouwproductie.

De commissie vraagt aan de regering om samen met de Europese partners de technologische know-how ter beschikking van de regering van de DRC te stellen om adequate controle op pollutie te organiseren en efficiënte maatregelen te onderzoeken om deze pollutie in te dijken en de volksgezondheid te bevorderen.

2.10. Traders

Bij de economische situatie van Katanga en bij uitbreiding van de DRC komt een belangrijke factor kijken die niet over het hoofd gezien mag worden, namelijk de dramatische instorting van de koersen van de grondstoffen en meer bepaald van het kobalt.

In iets meer dan 5 jaar tijd is de koers van kobalt gezakt van 16 dollar per pond naar minder dan 6 dollar per pond.

Rekening houdend met normale exploitatiekosten blijkt duidelijk dat het met dergelijke wereldkoersen, in normale handelsomstandigheden, bijna onmogelijk is om nog winst te maken.

Aangezien Gécamines onder druk staat vanwege haar schuldenlast, heeft zij vaak een beroep gedaan op de traders om een deel van haar productie te kunnen verkopen.

Voor Gécamines gaat het erom gericht te kunnen verkopen aan traders, die de onderneming het nodige geld voorschieten om de productie te verzekeren en het afgewerkte product van Gécamines kopen. Die traders passen intrestvoeten toe die niet vergelijkbaar zijn met de op de markt gebruikelijke intrestvoeten.

Dat gaat ook nog samen met het feit dat de traders zich gewoonlijk het recht voorbehouden om de noteringsperiode te kiezen, wat een zeer grote korting voor de traders voor gevolg heeft; korting die aan een lage koers tot 25 % kan bedragen.

Voorts vertoont de formule om de marktprijs van kobalt te berekenen enkele zeer bijzondere kenmerken.

De referentie die al zeer lang wordt aanvaard en die met Gécamines altijd van toepassing is, is de koers die gepubliceerd wordt in « Metal Bulletin ».

Dat is dus een volstrekt informele koers.

« Metal Bulletin » baseert zich immers op informatie van kopers of verkopers inzake de « spotverkoop » en berekent zo de gemiddelde koers.

De « spotverkoop » wordt echter toegepast door traders die door hun praktijken de prijs naar beneden duwen, met alle gevolgen vandien stroomopwaarts.

De commissie vraagt de regering de regels te verduidelijken inzake de voorwaarden waaronder een waarborg aan ondernemingen kan worden toegekend, met het vermijden van dekking van commercieel risico bij investeringen.

3. Diamant :

3.1. Diamantsector

3.1.1. De commissie heeft nota genomen van :

­ de belangrijkheid van de diamantsector voor ons land : omzet van 26 miljard dollar US, 7 % van onze export en een directe en indirecte tewerkstelling van ongeveer 42 500 personen;

­ de belangrijkheid van de Belgische diamantsector op wereldvlak : zowat 80 % van alle ruwe diamant die in de wereld wordt gevonden, wordt fysisch in Antwerpen verhandeld;

­ de omvang van de diamantimport uit Afrikaanse landen (cijfers 2001 in US dollar) : DRC : 495,3 miljoen; Kongo-Brazzaville : 223,8 miljoen; Oeganda : 2,5 miljoen; Rwanda : 1,2 miljoen en Angola : 557,9 miljoen.

3.1.2. De commissie meent dat de belangrijkheid van de Belgische diamantsector vereist dat deze sector een voorbeeldfunctie moet uitoefenen inzake een correcte organisatie en controle van de markt en van de handel.

In deze context verheugt de commissie er zich over dat, in tempore non suspecto, de Belgische overheid samen met de sector en de « Hoge Raad voor de diamant » (469) (sinds 1945) het op wereldvlak strengste en meest strikte controle- en informatiesysteem heeft opgezet : een dubbele controle via de « Diamond Office », met name een douane-controle en een controle door « Economische Zaken » via experts en een fysische controle van alle zendingen. Hierdoor werd tevens een uniek statistisch instrument mogelijk gemaakt.

De commissie stelt tevens vast dat in het verlengde van het VN-rapport met betrekking tot Angola en ter begeleiding van het Kimberley-proces, België is overgegaan tot de oprichting van een Task-Force op regeringsniveau. De commissie verzoekt de regering de werkzaamheden van de Task Force verder te zetten en, op regelmatige wijze, het Parlement te informeren.

Verder heeft recente wetgeving het controlesysteem nog aangescherpt.

De commissie stelt vast dat de sector met het oog op het bestrijden van handel in conflictdiamant, op voluntaristische wijze, pro-actief is opgetreden via het « Strategic Plan for Transparency in the African Diamond Trade » (januari 2000).

Dit pro-actief optreden had betrekking op het opzetten van lokale « Diamond Office-structuren » en het instellen van certificaten van origine. Akkoorden werden afgesloten voor landen als Angola, Sierra Leone, Guinee en de DRC.

Het tweede VN-rapport erkent zulks door te stellen : « Belgium, along with the Diamond High Council in Antwerp, has taken serious steps to halt imports of conflict diamonds, for example from Angola and Sierra Leone, by instituting strict controls and by playing a leading role in the design and adoptation of an international diamond certification system. »

Het rapport voegt eraan toe dat in de mate er toch zulke diamant in ons land terecht komt dit te wijten is aan het gebrek aan vergelijkbare controles in andere EU-lidstaten.

3.1.3. ­ De implementatie van het « Kimberley-proces » vormt een belangrijke stap in de strijd tegen illegale handel en smokkel, maar de commissie betreurt dat het « Kimberley-proces » het vigerend, Belgische systeem niet veralgemeent. De commissie stelt vast dat de invoer van diamant vanuit Oeganda, Rwanda en Kongo-Brazzaville niet langer toegestaan is zolang die landen het Kimberley-proces niet hebben onderschreven.

De commissie stelt voor dat de regering en de sector, via de bevoegde instanties, hun volle steun geven aan de uitbouw zowel van de in het « Kimberley-proces » voorziene instrumenten (secretariaat en technische commissie), als van de « Export and Import authorities » in de diverse landen-participanten.

De commissie beveelt de regering aan, in de geëigende internationale instanties, alles in het werk te stellen tot versterking van het « Kimberley-proces » in de toekomst : voorafgaand aan de zendingen het overmaken van essentiële gegevens en foto's; de fysische controle van alle zendingen door experts; en het installeren van een « credential-systeem » zoals in Angola.

­ De commissie betreurt leemten in de recente EU-verordening van december 2002 en vraagt de regering te blijven ijveren voor een meer sluitend systeem door o.a. het beperken van het aantal « points of entry » en door de « Communautaire autoriteiten » te organiseren naar het voorbeeld van de Belgische « Diamond Office ».

De commissie stelt tevens vast dat de bevoegdheid van de EU op handelsvlak het België moeilijk zoniet onmogelijk maakt verder tot bilaterale samenwerking te komen met diamant-exporterende landen.

De commissie dringt er dan ook bij de regering op aan de nodige initiatieven te nemen opdat de EU een pro-actief beleid zou voeren, waarbij de Belgische bevoegde instanties ter ondersteuning kunnen optreden. Ter implementatie van « Kimberley » dringt de Commissie er sterk op aan dat de regering bij de EU aandringt op de uitvoering van de artikelen 8 en 16 van de EU-Verorderdening.

Daarenboven stelt de commissie vast dat ons land terzake initiatieven neemt via ontwikkelingssamenwerking.

­ De commissie betreurt dat het « Kimberley-proces » zowel als de desbetreffende EU-verordening het mogelijk maakt het Belgische controlesysteem te versoepelen.

Indien België deze mogelijke versoepeling niet implementeert, kan ons land in een relatief nadelige positie geplaatst worden.

De commissie stelt nochtans voor ons systeem onverkort te handhaven en waar mogelijk nog te verfijnen (bijvoorbeeld inzake het systeem registratie en beroepskaarten).

3.1.4. De commissie komt tot de conclusie dat de douane-diensten niet altijd alert reageren op indicaties onder meer op basis van de VN-rapporten.

De commissie beveelt de regering daarom aan met het oog op een verscherpte controle de douane-diensten de nodige middelen ter beschikking te stellen ten einde :

­ het vigerend systeem van risico-analyse te versterken door de organisatie van adequate gerichte controle ten aanzien van zogenaamde risicolanden en handelaren;

­ gerichte controles te organiseren op luchthavens (de controles op privé-vliegtuigen inbegrepen);

­ gerichte controles a posteriori te versterken;

­ informatie-uitwisseling te verbeteren door het operationeel maken van een gegevensbank die ter beschikking staat van alle betrokken diensten;

­ de coördinatie en taakverdeling tussen de bevoegde diensten te optimaliseren.

De commissie zich bewust zijnde van de EU-context, vraagt de regering deze problematiek op EU-vlak aan de orde te stellen, omdat douane-controle een belangrijk element kan vormen in de strijd tegen smokkel.

3.1.5. De commissie ondersteunt het feit dat de « Hoge Raad voor diamant » systematisch aanklachten tegen bedrijven of personen onverwijld overmaakt aan Justitie (Protocol van samenwerking tussen de HRD en de procureur des Konings ­ februari 2000), met het oog op het voorkomen van de infiltratie van de georganiseerde misdaad in de diamantsector.

De commissie vraagt de regering de nodige middelen ter beschikking te stellen van Justitie tot afhandeling van deze en andere dossiers omdat zulks van groot belang is zowel met het oog op het nemen van de nodige sancties als met het oog op mogelijke ontlasting van de betrokkenen.

3.1.6. De commissie stelde vast dat de VN alleen embargo's heeft uitgevaardigd tegen landen als Angola, Sierra Leone en Liberia, waardoor handel met andere landen en conflictgebieden internationaal als legaal moet beschouwd worden. Een unilaterale beslissing qua invoerbeperkingen door België is niet mogelijk, vermits deze via de EU bij de WTO dienen aangebracht te worden.

De commissie heeft tevens vastgesteld dat België in staat is een embargo binnen het uur uitvoerbaar te maken, terwijl andere landen, zoals de VS, in het geval van Sierra Leone, zes maanden nodig hebben.

3.1.7. De commissie heeft vastgesteld dat in 2001 de import van ruwe diamant vanuit Kongo-Brazzaville naar Antwerpen, merkelijk is gestegen.

De commissie komt tot de conclusie dat de oorzaak hiervan ligt in het feit dat in juli 2000 de DRC, voor een bepaalde periode, het Israëlisch bedrijf IDI een verkoopsmonopolie heeft toegewezen voor de export van diamanten vanuit de DRC.

De commissie is van oordeel dat de gestegen export vanuit Kongo-Brazzaville (dat geen binnenlandse productie heeft) het gevolg was van smokkel vanuit de DRC naar Kongo-Brazzaville enerzijds om fiscale redenen en anderzijds om het « monopolie » te ontwijken.

De commissie uit het vermoeden dat de achterliggende bedoeling van het instellen van dit monopolie het genereren van financiële middelen ter financiering van de oorlog was en het bekomen van militaire bijstand.

De commissie heeft kennis genomen van de verschillen tussen de export-statistieken vanuit de DRC naar ons land en de import-statistieken opgesteld in België (zowel inzake waarden als hoeveelheden).

De commissie komt tot de conclusie dat de diamant-export systematisch ondergewaardeerd is, inzonderheid wat betreft de Kasai-diamant, waardoor de DRC inkomsten derft.

De commissie stelt echter evenzeer vast dat aangegeven export van zendingen vanuit de DRC naar Antwerpen daar niet toekomen, wat het mogelijk maakt dat deze diamanten in een informeel circuit verdwijnen.

De commissie heeft kennis genomen van de evolutie bij de maatschappij Miba (80 % DRC en 20% Sibeka, een Belgische maatschappij) : ineenstorting van de productie; blokkering van de verkoopprijs; het ontnemen van de reserves en inkomsten aan het bedrijf; het gebrek aan investering in vernieuwing en onderhoud; de inmenging van de autoriteiten;

Volgens de aan de commissie meegedeelde documenten heeft de société minière de Bakwanga (Miba), die voor 20 % in handen is van Sibeka en voor 80 % van de Kongolese Staat, van de Kongolese regering de opdracht ontvangen verscheidene betalingen uit te voeren ten gunste van bepaalde munitie- en wapenfabrieken. Ook heeft Miba aan een Belgische bank en aan een Zwitserse bank de opdracht gegeven een betaling uit te voeren aan een wapenhandelaar. Er moet worden nagegaan of er op de rekeningen van Miba bij de Belgische bank wel degelijk verrichtingen zijn uitgevoerd voor wapenfabrikanten, voor welke bedragen en voor welk precies doel. De commissie verzoekt de regering en het VN-panel die zaken tot klaarheid te brengen op basis van de documenten die de commissie hen zal meedelen.

De commissie nam tevens akte van het instellen in 2000 van een monopolie van de export van diamant vanuit het RCD-Goma gebied, in een poging vat te krijgen op de diamanthandel en de financiële stromen.

De commissie nam kennis van de Zimbabwaanse betrokkenheid bij maatschappijen als MBC en Sengamines.

De commissie heeft getuigen gehoord die stelden dat in DRC diamantopkopers actief zijn die rechtstreeks diamant aankopen boven hun marktwaarde. Dit gebeurt onder meer in de Kisangani-regio. Door deze witwaspraktijken wordt crimineel geld in een officieel diamantcircuit gebracht.

De commissie nam tevens kennis van de in het derde VN-rapport beschreven netwerken in de gebieden gecontroleerd door enerzijds de autoriteiten in Kinshasa, en anderzijds Rwanda en Oeganda.

Op basis van deze elementen en de informatie vergaard tijdens de informatiemissie, komt de commissie tot de conclusie dat diamant het voorwerp heeft uitgemaakt van illegale handel en smokkel; dat diamant-opbrengsten zijn aangewend door de diverse actoren ter financiering van het conflict; dat met diamantopbrengsten financiële transfers worden gerealiseerd naar landen met militaire aanwezigheid in de diverse gebieden van de DRC; en dat diamant is aangewend als ruilmiddel voor andere goederen waaronder wapens.

Op basis van deze elementen komt de commissie tevens tot de conclusie dat de diamantproductie en handel niet op een billijke wijze ten goede is gekomen noch de DRC als « staat » noch van de bevolking.

De commissie stelt dat de middelen van een nationale parlementaire onderzoekscommissie alleen ontoereikend zijn om harde, juridisch sluitende bewijzen aan te brengen en meent bijgevolg dat, zoals door de VN beslist, verder internationaal georganiseerd onderzoek noodzakelijk is.

Voor de commissie is duidelijk dat het herstel van de rechtsstaat op het ganse DRC-grondgebied en een correcte organisatie van het controle-systeem de noodzakelijke voorwaarden vormen voor het creëren van een situatie waarin de opbrengst van de natuurlijke rijkdommen, in het bijzonder van diamant, werkelijk ten goede komt van de bevolking.

3.1.8. De commissie is van oordeel dat ter voorkoming van illegale handel en smokkel de oplossing ligt in :

­ een sluitende internationale regeling, wat in de toekomst een versterking van het Kimberley-proces veronderstelt;

­ een correcte implementatie van controlesystemen in de eerste plaats in de diamantproducerende en exporterende landen omdat deze het begin van de keten vormen (leemten in de controle aan de bron leiden immers tot mogelijke leemten verder in de keten).

­ verscherpte douane-controle en correcte implementatie van de controlesystemen in de importerende landen inzonderheid in die landen met belangrijke diamantcentra.

De commissie stelt vast dat internationale rapporten met betrekking tot illegale handel en smokkel zich in de eerste plaats op Antwerpen richten.

Andere belangrijke diamantcentra in de wereld, ook indien ze geen of nauwelijks controle-systemen hanteren, maken nauwelijks het voorwerp uit van kritische analyses wat het gevaar van economische manipulatie inhoudt.

De commissie dringt erop aan dat de diverse diamantcentra door internationale instanties op basis van eenzelfde methode worden doorgelicht.

3.2. Diamantbedrijven

3.2.1. De Belgische diamantbedrijven, vernoemd in de VN-rapporten met betrekking tot de DRC, werden gehoord door de commissie.

De commissie stelt een aantal gemeenschappelijke elementen vast in de verklaringen van de vertegenwoordigers van de gehoorde bedrijven, met name :

­ dat ze wat hen in het VN-rapport ten laste gelegd werd, ontkennen;

­ dat ze door het VN-panel niet tevoren gehoord werden;

­ dat ze niet of nauwelijks op de hoogte waren van de OESO-richtlijnen;

­ dat ze als gevolg van de vermeldingen in het VN-rapport moeilijkheden hebben gehad of schade hebben geleden.

Met betrekking tot de aanklachten geformuleerd door het VN-panel tegen een aantal diamantbedrijven dat de OESO-richtlijnen niet werden gerespecteerd, stelt de commissie dat (onafgezien van het feit dat het om richtlijnen gaat die niet afdwingbaar zijn) deze richtlijnen niet van toepassing zijn op de betrokken diamantbedrijven omdat deze niet als multinationals kunnen omschreven worden.

Daarenboven meent de commissie dat het VN-panel moet verduidelijken welke aspecten van deze richtlijnen niet zouden zijn gerespecteerd.

3.2.2. In het derde VN-rapport wordt de maatschappij MBC (Mineral Business Company), gecreëerd als een partnership tussen de DRC en Zimbabwe, aangeduid als een bedrijf dat een winstgevende diamanthandel organiseert, maar dat de voorziene taxen aan de DRC-staatskas niet betaalt (wat echter door de DRC ontkend wordt).

Daarenboven wordt gesteld dat MBC een beperkt aantal diamantbedrijven mee laat genieten van haar « gepriviligeerde » status.

In dit verband worden drie Antwerpse bedrijven genoemd, met name Jewelimpex, Komalgems en Diagem, waarbij deze bedrijven op de door het VN-panel opgestelde lijsten waarvoor financiële restricties of reisbeperkingen worden voorgesteld niet voorkomen.

De verklaringen door de vertegenwoordigers van deze bedrijven, onder ede, afgelegd bij de commissie komen er op neer dat :

­ ze zich hoofdzakelijk op de Antwerpse markt bevoorraden;

­ ze zich veeleer sporadisch (beperkte periodes en beperkt aantal keren) bij MBC hebben bevoorraad;

­ hun aankopen bij MBC indirect, via een klant, verliepen en dat deze transacties slechts een beperkt deel van hun omzet betroffen;

­ hun aankopen bij MBC gestopt zijn voor de publicatie van het derde VN-rapport.

Voor een vierde Antwerps diamantbedrijf, met name Abadiam, stelt het derde VN-rapport dat het een van de belangrijkste handelspartners is van MBC.

Daarenboven vermeldt dit rapport dat Oryx National Resources een belangrijk bedrag aan dit bedrijf heeft overgemaakt, Oryx zijnde de exploitatiemaatschappij (met Arabische hoofdaandeelhouders) van de mijn Sengamines.

Sengamines dat zelf als aandeelhouders heeft : Miba, Osleg (Zimbabwe) en Comiex (DRC).

Deze laatste twee respectievelijk met Kongolese en Zimbabwaanse militaire achtergrond.

In de verklaringen (onder ede) afgelegd voor de commissie stelt de verantwoordelijke van het bedrijf :

­ dat het bedrijf zich bevoorraadt op de markt en in Zuid-Afrika en Brazilië;

­ dat nooit goederen gekocht werden van MBC;

­ dat het bedrijf gedurende anderhalf jaar agent was voor Oryx-Sengamines waarvan het bedrijf in commissie goederen ontving en verkocht op de markt op basis van een afgesloten contract waar echter sinds een jaar een einde werd aan gesteld.

Intussen, heeft een Zuid-Afrikaan de relatie met Oryx overgenomen. Deze laatste wordt niet vermeld in het VN-rapport.

De commissie komt tot de conclusie dat MBC en Sengamines instrumenten vormen die het mogelijk maken : enerzijds financiële transfers te realiseren naar Zimbabwe of onderdanen (militairen) van dit land als compensatie voor hun militaire aanwezigheid en anderzijds om middelen te genereren voor de DRC of het militaire apparaat.

Geen wettelijk kader (Europees of Internationaal) belet of verbiedt handel te drijven met bedrijven als MBC of Oryx-Sengamines. Wettelijk is het handel drijven met deze bedrijven bijgevolg toegelaten.

Indien men van oordeel is om welke reden ook dat handel met dergelijke bedrijven moet verboden worden omdat ze direct of indirect het conflict ondersteunen, dan kan zulks slechts via een wettelijke regeling op het niveau van de EU of de VN.

In deze context en op basis van de beschikbare informatie is de conclusie van de commissie dat wat betreft de desbetreffende diamantbedrijven geen wettelijk bezwarende elementen kunnen weerhouden worden en ze ter goeder trouw gehandeld hebben.

Inzake het specifiek punt met betrekking tot de overdracht van een belangrijk bedrag vanwege Oryx naar het desbetreffend diamantbedrijf is de commissie van oordeel dat het VN-panel de bewijsstukken, die zij beweert te bezitten, voor evaluatie en onderzoek moet overmaken aan de bevoegde Belgische instanties.

3.2.3. In het derde VN-rapport wordt gesteld dat drie Libanese clans die ook Antwerpse diamantbedrijven exploiteren, criminele organisaties vormen die onder andere witwaspraktijken en smokkel organiseren. Daarenboven hebben ze, volgens het VN-rapport, bindingen met Amal en Hezbollah.

In deze context worden vier Antwerpse diamantbedrijven vernoemd, met name Sierra Gem Diamonds, Asa Diam, Triple A Diamonds en Echogem, waarbij deze laatste sinds eind 1990 zijn activiteiten te Antwerpen heeft stopgezet.

Deze bedrijven werden tevens opgenomen in de lijst waarvoor het VN-panel financiële restricties vraagt. Het VN-panel stelt daarenboven financiële en reisrestricties voor ten aanzien van sommige verantwoordelijken.

Op zich is handel met landen en bedrijven die niet onder het embargo vallen wettelijk toegelaten.

De vraag die zich inzonderheid stelt is of deze handel vervat zit in een netwerk dat illegale praktijken verbergt.

De commissie heeft de verantwoordelijken van deze bedrijven gehoord.

Onder ede hebben de betrokkenen de aanklachten tegen hen gericht in het VN-rapport ontkend.

De commissie komt tot de conclusie :

­ dat zij over geen elementen beschikt om deze aanklachten te beoordelen;

­ dat gezien de aard en de belangrijkheid van de aanklachten zij het VN-panel vraagt de bewijzen of indicaties aan de bevoegde Belgische instanties over te maken en de regering vraagt om een onderzoek te laten instellen door de bevoegde instanties.

3.2.4. In het derde VN-rapport beschrijft het VN-panel het bestaan van een Oegandees elite-netwerk welk onder meer de diamanthandel mede zou coördineren.

Dit netwerk zou werken onder de koepel van de zogenaamde « Victoria-groep » waarin Khalil Nazeem Ibrahim en M. Abbas een centrale rol zouden spelen.

Zij zouden gebruik maken van de diensten van de eigenaar van een Antwerps diamantbedrijf, met name Nami Gems.

Dit bedrijf werd nochtans niet opgenomen in de lijst van bedrijven bij het derde rapport waartegen financiële sancties gevraagd worden.

De commissie is op de hoogte gesteld van een gebeurtenis waarbij het diamantbedrijf diamanten wou aankopen in Kampala. Diamanten met als origine de DRC.

Deze diamanten werden aangekocht bij de comptoir « Picadilly » via Khalil Nazeem Ibrahim, die een koerier, zijnde de man die het geld in Kampala in ontvangst nam, had aangeduid.

De koerier is echter beroofd van het geld.

De zaak werd aangegeven en de verzekeringsmaatschappij heeft het Antwerpse bedrijf vergoed.

Volgens de informatie waarover de commissie beschikt was deze gebeurtenis bekend bij het VN-panel dat er echter geen melding van gemaakt heeft in haar derde rapport.

Tijdens het verhoor in de commissie heeft de verantwoordelijke van het diamantbedrijf dit verhaal bevestigd.

Betrokkene heeft daarenboven gesteld dat zijn bedrijf zowel in 2000 als in 2001 telkens voor een beperkte periode van twee maanden zaken gedaan heeft met Khalil Nazeem Ibrahim, maar dat daarmee gestopt werd.

Betrokkene beweert geen kennis te hebben van de « Victoria-groep ».

De commissie beschikt over geen elementen om te betwisten dat de aankoop in Kampala niet volgens de na te leven wettelijke regeling zijn verlopen.

De commissie, op basis van de beschikbare informatie, kan niet beoordelen in welke mate dit diamantbedrijf als vehikel gebruikt wordt, zoals de VN-rapporten aanduiden, voor de niet aanvaardbare praktijken van het door haar beschreven « elite-netwerk » in Oeganda.

De commissie vraagt het VN-panel indien het over indicaties beschikt die voor onderzoek over te maken aan de bevoegde instanties in België.

De commissie is, op basis van verstrekte informatie, van oordeel dat inzonderheid de aanvoerfilière tussen Kisangani en Kampala en de erbij betrokken bedrijven en/of personen, dienen nagegaan te worden.

3.2.5. In het eerste VN-rapport stelt het VN-panel dat Rwandese militairen voordeel halen uit het conflict en dat via verschillende wegen en haar aanwezigheid in het gebied (RCD-Goma) de oorlog gefinancierd wordt.

Een Antwerps diamantbedrijf, met name Arslanian Frères, werd in dit verband als een « conflictdiamant-dealer » door het VN-panel aangeduid.

De verantwoordelijke van het betrokken Antwerps diamantbedrijf is gehoord door de commissie waarbij als elementen van zijn getuigenis kunnen vermeld worden dat het bedrijf :

­ diamant heeft aangekocht in Kisangani via « Belco diamant » in de periode januari 2000-mei 2001;

­ deze aankopen op volledig legale wijze had verricht;

­ gestopt is met aankopen via Belco van zodra het bedrijf genoemd was in het eerste VN-rapport;

­ na het verschijnen van het rapport gehoord is door het VN-panel te Nairobi op hun verzoek;

­ grote moeilijkheden heeft ondervonden als gevolg van het vernoemd worden in het eerste VN-rapport.

De commissie, op basis van de beschikbare informatie, sluit zich aan bij de beschouwingen vermeld in het tweede VN-rapport die stellen dat het bedrijf ten onrechte werd vermeld in het eerste rapport en daardoor het bedrijf heeft vrijgepleit.

3.2.6. Het VN-panel heeft in de lijsten van bedrijven waartegen financiële restricties worden voorgesteld, een Antwerps diamantbedrijf opgenomen, met name Ahmad Diamond Corporation, dat echter niet vermeld wordt in het derde rapport zelf.

De commissie heeft hiervoor geen verklaring gevonden en vraagt bijgevolg het VN-panel haar motieven terzake aan de bevoegde instanties over te maken.

De commissie, op basis van de beschikbare informatie, beschikt over geen element om het betrokken bedrijf illegale of niet aanvaardbare praktijken ten laste te leggen.

4. Hout en biodiversiteit :

4.1. De commissie heeft in algemene zin vastgesteld dat het Kongolese regenwoud (32 % van de wereldreserve) niet enkel de belangrijkste natuurlijke en hernieuwbare rijkdom is van het Grote-Merengebied, maar dat het eveneens een hoofdfunctie vervult in het kader van het Kyoto-protocol. De rol van het woud in het Afrikaanse ecosysteem is primordiaal. (Het Kongobekken beschikt over ongeveer 50 % van de zoetwaterreserves van het ganse Afrikaanse continent).

4.2. Ter plaatse kon de commissie vaststellen dat :

4.2.1. De bevolking door de aanhoudende oorlogssituatie aangewezen is op een overlevingseconomie die noodgedwongen roofbouw pleegt op het bos. De oorlogsomstandigheden, de vluchtelingenstromen en de ontheemden vormen belangrijke factoren die de demografische druk op het woud verhogen. Dorpelingen vinden hun heil in het bos om de verschillende milities te ontwijken, het woud levert de grondstoffen en het brandhout voor de bouw van de vluchtelingenkampen, voor de heropbouw van verwoeste dorpen en voor de militaire kampen. De gekende afwezigheid van staatsstructuren bevordert deze ongebreidelde houtkap. Zo blijkt uit een getuigenis dat in de Kivu-streek de woudgrens, over een lengte van 300 km, jaarlijks 1 km teruggedrongen wordt.

4.2.2. De biodiversiteit van de Kongolese wouden, fauna en flora, zowel door de demografische druk als door de aanwezigheid van gewapende elementen sterk bedreigd worden.

4.2.3. Het Belgische, rechtstreekse, aandeel in de houtkap of bosexploitatie onbestaande is.

4.3. Uit de hoorzittingen is gebleken dat :

4.3.1. De Belgische bedrijven wel Kongolees hout (onder meer Wenge) via de wereldmarkt invoeren, maar geen vat hebben op de herkomst ervan, aangezien er geen certificering bestaat met een wettelijke basis.

4.3.2. Uit de hoorzitting is gebleken dat, volgens de heer Patrick Alley, vertegenwoordiger van Global Witness, de Société congolaise d'exploitation du bois (Socebo), een bedrijf van Kongolees Zimbabwaanse oorsprong, sinds januari 2000 een concessie van 33 miljoen hectare verwierf. De exploitatie hiervan kan ecologisch onherstelbare gevolgen hebben.

4.4. De commissie drukt zijn grote bezorgdheid uit omtrent de gevolgen van ongebreidelde houtkap in de regio der Grote Meren. Zij treedt het voorstel van de Wereldbank om het moratorium op deze concessie te behouden bij en stelt dan ook voor :

4.4.1. Dat de internationale gemeenschap, er bij de regering van de DRC zou op aandringen en ook zou steunen in het voeren van een actief beleid en het treffen van maatregelen om het gebruik van hout uit de volgende categorieën te vermijden :

­ illegaal gekapt hout;

­ hout uit gebieden waar onweerlegbaar gewoonterechten en burgerrechten worden geschonden of conflicten heersen;

­ hout uit bossen met hoge beschermingswaarde, tenzij FSC-gecertificeerd (Forest Stewardship Council).

4.4.2. Op Europees niveau een actief en transparant traceringsysteem te ontwikkelen om de geografische oorsprong van het geïmporteerde hout te kunnen verifiëren en de nodige maatregelen te kunnen nemen op niveau van de douanediensten. Er tevens naar te streven om enkel hout toe te laten afkomstig uit geloofwaardig gecertificeerde bossen en in dit opzicht het FSC-label wettelijk te omkaderen.

4.4.3. De steun te verhogen aan, en de controle te versterken op de internationale CITES reglementering (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora), Deze bepalingen beperken of verbieden nu reeds de invoer van bepaalde Kongolese houtsoorten (waaronder, omwille van zijn uitzonderlijk aard, de bedreigde boomsoort Prunus Africanus).

4.4.4. De duurzame plattelandsontwikkeling in de getroffen gebieden te ondersteunen om alzo de bevolking economisch onafhankelijker te maken van het bos.

4.4.5. Het onderzoek en de herbebossing van edele houtsoorten te ondersteunen. De internationaal erkende expertise van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika kan hierin een aanzienlijke rol spelen.

4.5. De commissie verzoekt de regering om via haar juridische expertise, technische steun in overweging te nemen die de DRC kan bijstaan in de ontwikkeling van haar nieuwe « code minier et forestier ».

Deze code kan dan landbouw- en bosbouwzones vastleggen en tevens de beschermde natuurgebieden begrenzen.

4.6. De commissie steunt het voorstel om het regenwoud als werelderfgoed uit te roepen.

4.7. De commissie dringt er op aan dat alle gemilitariseerde fracties zich uit de natuurgebieden zouden terugtrekken.

5. Het goud :

5.1. De commissie stelt vast dat :

5.1.1. Belgen en Belgische ondernemingen betrokken zijn bij de Kongolese goudhandel en -ontginning maar dat het marktaandeel van deze bedrijven sinds de jaren 1980 zeer sterk is teruggevallen.

5.1.2. De goudmijnsites en hun grote voorraden in Oost-Kongo de inzet zijn voor militaire interventies van de buurlanden Rwanda, maar vooral Oeganda.

De commissie drukt in dit verband zijn grote bezorgdheid uit dat dit in de toekomst opnieuw tot interventies kan leiden, zodat zij het VN-expertenpannel oproept om in haar vervolgrapport terzake meer duidelijkheid te scheppen.

De commissie stelt de regering voor tijdens de interkongolese dialoog en vooral tijdens de regionale conferenties aan deze problematiek de nodige aandacht te schenken teneinde te vermijden dat de Kongolese goudvoorraden opnieuw de inzet worden van het regionaal conflict.

5.2. De commissie stelt verder vast dat :

5.2.1. De gemakkelijke en snelle verhandelbaarheid van het goud in de Regio van de Grote Meren een belangrijk betaalsysteem is bij commerciële transacties buiten de normale monetaire circuits.

5.2.2. De transitmarkt voor Kongolees goud, voordien traditioneel vanuit Burundi, momenteel voornamelijk over Rwanda en Uganda verloopt naar andere landen dan België.

5.2.3. De Belgische gerechtelijke diensten onderzoeken uitvoeren. De commissie wenst het geheim van het onderzoek niet in het gedrang te brengen.

5.2.4. In het expertiserapport uitvoerig wordt verwezen naar Belgische groepen, banken of individuen die betrokken zijn bij de geglobaliseerde goudproductie in het Grote-Merengebied. Het aantal Belgische concessiehouders en comptoirs in de Kivu-provincie is tijdens de onderzoeksperiode gehalveerd.

De commissie vraagt aan de regering :

De goud-import in België vanuit Kongo, Rwanda, Oeganda en Burundi strenger te controleren en de nodige initiatieven te nemen opdat een internationaal akkoord zou kunnen worden afgesloten die een sluitend certificeringsysteem invoert zoals het Kimberley-certificaat voor diamanten.

6. Wapenhandel

6.1. De commissie stelt vast dat, ingevolge de VN-resolutie 1011 van 16 augustus 1995, het Europese wapenembargo van 7 april 1993 en de Europese « Gedragscode » van juni 1998, aan de landen betrokken in het Grote-Merengebied conflict nog enkel wapens mogen worden geleverd door landen die geen lid zijn van de Europese unie, en dan nog enkel aan de Rwandese regering, maar niet aan de ex-FAR en de niet-statelijke actoren in Rwanda.

6.2. De commissie stelt op basis van de Grip-rapporten en de getuigenissen van de heer Berghezan eveneens vast, dat er in algemene zin duidelijk aantoonbare verbanden zijn tussen de grondstoffenhandel met de daaruit voortvloeiende winsten of taksen enerzijds, en de militaire ondersteuning, met name wapenleveringen aan de in het conflict betrokken partijen anderzijds, en dit zowel in Oost- als in West-Congo, als bij de buitenlandse militaire actoren op het terrein. De commissie heeft daarbij geen nieuwe gegevens kunnen verzamelen over de activiteiten van Belgische bedrijven of personen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrokken zijn of waren, en het voorwerp uitmaken van onderzoek.

6.3. De meeste wapencontracten spelen zich, omwille van de embargo's af in een oncontroleerbare « grijze » zone, waarbij uit wapenexporterende landen door prive personen wapens worden geleverd. De meeste leveringen vinden plaats met schepen, maar vooral met cargovliegtuigen die gecharterd zijn bij privé-luchtvaartmaatschappijen, waarvan een aantal in Oostende waren geregistreerd. Ook al werd Oostende vaak geciteerd als doorvoerhaven voor illegale wapenhandel, toch hebben de overheidsdiensten, voor zover ons bekend, geen gevallen vastgesteld van dergelijke transporten, aangezien de meeste cargovliegtuigen leeg vanuit Oostende vertrokken.

6.4. Er konden in algemene zin slechts een aantal kleine inbreuken worden vastgesteld tegen het Europese wapenembargo ten overstaan van de DRC en tegen de Europese gedragscode voor wapenuitvoer, waarbij het niet om Belgische bedrijven ging. Het betrof enkele kleine hoeveelheden hand- of sportwapens. De bijlagen aan de rapporten over Belgische wapenexportvergunningen geven wel indicaties aan van een poging tot smokkel van militair materieel voor Congo.

7. Algemene aanbevelingen inzake wapenhandel en militaire coöperatie

7.1. De commissie stelt vast dat tijdens haar mandaat de Belgische wapenwetgeving zowel in de Kamer als in de Senaat diepgaand werd geëvalueerd en in beide Kamers aanleiding gaf tot bijkomend wetgevend werk.

7.2. Het is daarnaast voor de commissie duidelijk dat de Belgische militaire coöperatie in het Grote-Merengebied enkel mogelijk is in het kader van het herstel van de rechtsstaat teneinde deze te beschermen, en voor zover alle strijdende partijen de verschillende akkoorden ten volle respecteren.

Voorrang moet in dit verband verleend worden aan programma's :

­ die tot doel hebben kindsoldaten te ontwapenen en sociaal te reïntegreren in de burgermaatschappij;

­ die de demilitarisatie van ongeregelde groepen bevorderen en begeleiding bieden bij de reintegratie van milities en oud-militairen in de burgermaatschappij.

De commissie heeft ook vastgesteld, na kennisneming van opmerkingen van leden van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging, tevens lid van de Onderzoekscommissie, die stelden dat er moet worden nagegaan welke de buitenlandse militaire inbreng is in het in stand houden van het conflict, dat er eveneens dieper onderzoek dient te gebeuren naar de relaties tussen de Private Military Companies werkzaam ter bescherming van bedrijven enerzijds, en militaire trainingsprogramma's, meestal in een internationaal kader en met steun van de Verenigde Staten en Europese landen anderzijds. Ook de huurlingenbedrijven, blijkbaar ook bedrijvig in België, dienen in dit verband nog aan een onderzoek te worden onderworpen.

7.3. De commissie wenst uitdrukkelijk te verwijzen naar het rapport van de experten inzake de wapenhandel, zowel legaal als illegaal. Daaruit blijkt dat deze handel talrijke geglobaliseerde kenmerken vertoont die ook op internationale fora werden bestudeerd. Daarom wenst de commissie te benadrukken dat er een sluitend systeem moet komen om het misbruik van de « end-users certificates » te voorkomen. Daartoe is het noodzakelijk een sluitend internationaal systeem in te voeren van tracering en markering van de wapens.

III. Slotbemerkingen

1. De commissie neemt kennis van de resolutie 1457 van 24 januari 2003 van de VN-Veiligheidsraad.

De commissie sluit zich aan bij de vaststellingen en de aanbevelingen, met name gericht aan staten, instellingen, bedrijven, personen en het VN-panel, vervat in deze resolutie.

De commissie stelt daarbij vast dat de werkzaamheden van het VN-panel niet afgesloten zijn, maar dat het mandaat met 6 maanden verlengd werd.

De commissie nodigt de Staten, bedrijven en personen die in het laatste rapport werden genoemd, hun reactie over te maken, om het panel toe te laten zijn bevindingen te verifiëren, te versterken of aan te passen.

De commissie onderstreept het belang van de dialoog tussen het VN-panel en voornoemde Staten, bedrijven en personen, met inbegrip van het overmaken door het panel van belastende informatie om de staten toe te laten het noodzakelijke onderzoek te verrichten.

De commissie stelt voor dat de Senaat in de loop van de volgende legislatuur een bijzondere opvolgings- of een subcommissie van de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging instelt.

2. De commissie heeft geen daden of handelingen strijdig met de wet vastgesteld in hoofde van personen die publieke functies bekleden in België en die wettelijk toegelaten mandaten uitoefenen of zakelijke relaties onderhouden met bedrijven geciteerd in de VN-rapporten.

Om zelfs het risico op een indruk van belangenvermenging te vermijden had de commissie er de voorkeur aangegeven dat betrokkenen hun relaties met betrokken bedrijven hadden beëindigd.

Met het oog op de toekomst is de commissie van oordeel dat het de voorkeur verdient dat het Parlement een algemene regeling uitwerkt met het oog op het vermijden van het risico van mogelijke belangenvermenging tussen publieke en privé-mandaten.

3. De door de commissie gehoorde getuigen van bedrijven geciteerd in de VN-rapporten hebben onder ede de aanklachten tegen hen ingebracht in de VN-rapporten ontkend.

Onverminderd toekomstig bewijsmateriaal heeft de commissie met de middelen waarover zij beschikte ten aanzien van degenen die gehoord werden, geen feiten vastgesteld die strijdig zijn met de wet.

4. De commissie verzoekt de regering om in Europees verband :

­ de initiatieven naar een functionele en uniforme kruispuntbank « ondernemingen » te ondersteunen;

­ aandacht te besteden aan een gelijkschakeling van fiscale verplichtingen van ondernemingen en investeerders.

5. De commissie dringt er bij de regering op aan de nodige initiatieven te nemen bij de bevoegde internationale instanties met het doel : te voorzien in een internationale regeling van toepassing op conflictgebieden en met het oog op het voorzien in de diverse landen van een wettelijk kader dat onverwijld internationale maatregelen kan implementeren.

6. Een nauwkeurige analyse van de concessies die met het oog op exploitatie van grondstoffen werden afgesloten dringt zich op, en dit zowel naar juridische correctheid als naar economische billijkheid. De Wereldbank is het aangewezen orgaan om dit onderzoek te voeren.

De commissie vraagt de regering om desgevallend en indien een beroep wordt gedaan op ons land, dit te ondersteunen en te cofinancieren.

STEMMINGEN

De vaststellingen en de aanbevelingen worden aangenomen met 8 tegen 3 stemmen.

Vertrouwen werd geschonken aan de rapporteurs voor het opstellen van dit verslag.

De rapporteurs, De voorzitter,
Marcel COLLA.
Georges DALLEMAGNE.
André GEENS.

(463) Nihil

(464) ­ Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo (12 april 2001), Security Council, S/2001/357;
­ Interim Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo (22 May 2002), Security Council, S/2002/565;
­ Final Report of the Panel of Experts on the Illegal Exploitation of Natural Resources and Other Forms of Wealth of the Democratic Republic of the Congo (16 October 2002), Security Council, S/2002/1146.

(465) Officieuze Nederlandse vertaling.

(466) Zaïrianisering.

(467) Cf. Expertiseverslag, hoofdstuk III, coltan.

(468) Groep Georges Forrest.

(469) Hoge Raad voor Diamant = Conseil supérieur du diamant.