Modernisering van het recht van antwoord

18/03/2019

De regeling van het recht van antwoord is aan modernisering en stroomlijning toe.

De wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord geldt alleen voor de geschreven pers en de audiovisuele media, niet voor de communicatie via internet. Een ruime toepassing van de wet op de nieuwe media zou ontoereikend zijn. Zo sluit de vereiste van het periodieke karakter van het medium het recht van antwoord uit voor informatie die via het internet wordt verspreid.

De regeling van het recht van antwoord voor gedrukte en audiovisuele media is niet dezelfde. De omstandigheden die aanleiding geven tot het recht van antwoord, de voorwaarden voor de ontvankelijkheid ervan, de gronden waarop een dergelijke aanvraag kan worden afgewezen enz. zijn inderdaad verschillend. Bovendien is de federale Staat bevoegd voor het recht van antwoord in de geschreven pers, terwijl de Gemeenschappen bevoegd zijn voor het recht van antwoord in de audiovisuele media.

Dit informatieverslag (wetgevingsdossier 6-465) gaat voor een geharmoniseerde oplossing die geldt voor zowel de gedrukte pers en de audiovisuele media, als voor de digitale media. De aanbevelingen zijn ook gericht op nog meer zelfregulering in de journalistieke wereld. Bovendien wil de Senaat een wettelijk kader voor het recht om vergeten te worden. Vanzelfsprekend mag de nieuwe regeling niet worden toegepast op opiniestukken en gedachtewisselingen.

De Commissie voor Transversale aangelegenheden – Gemeenschapsbevoegdheden heeft op 15 maart 2019 het informatieverslag over het recht van antwoord aangenomen. Op 29 maart 2019 wordt het verslag voorgelegd aan de plenumvergadering van de Senaat.