Tijdens de Eerste Wereldoorlog organiseerden de diplomatieke vertegenwoordigers in Brussel van de neutrale landen Nederland, Spanje en (tot 1917) de Verenigde Staten mee de voedselbedeling in het door Duitsland bezette België. Op die manier redden ze mee de bevolking van de hongerdood.
Op 5 juni 1920, in de late namiddag, gaat Emile Brunet, voorzitter van de Kamer van volksvertegenwoordigers, met de wagen Paul de Favereau, voorzitter van de Senaat, thuis oppikken. Beide mannen rijden naar de Spaanse Legatie in de Archimedesstraat.
Namens hun respectieve assemblees zullen ze een marmeren buste overhandigen aan Rodrigo de Saavedra y Vinent, markies van Villalobar. Deze diplomaat die sinds 1913 de titel van Buitengewoon Gezant en Gevolmachtigd Minister van de Spaanse Legatie in Brussel draagt, heeft zich, samen met zijn collega's van andere neutrale landen, Maurits Van Vollenhoven uit Nederland en Brand Whitlock uit de Verenigde Staten, ingezet om de zaak van de Belgen te bepleiten bij de Duitse bezetter tijdens de oorlog. Dankzij hun inspanningen kreeg de bevolking onder andere voedselhulp die waarschijnlijk letterlijk het leven van heel wat mensen heeft gered.
Op 17 december 1918, tijdens een grootse plechtigheid in het Paleis der Natie ter ere van deze "ministers-beschermheren", maken de Bureaus van de Kamer en de Senaat bekend dat de Belgische Natie haar erkentelijkheid zal vereeuwigen door borstbeelden van hen te laten maken.
De diplomaten mogen zelf de beeldhouwers kiezen. In februari 1919 verneemt beeldhouwer Godfried Devreese (1861-1941) dat Maurits Van Vollenhoven en de markies van Villalobar hem hebben uitgekozen. Brand Whitlock verkiest Égide Rombaux (1865-1942).
De kunstenaars moeten twee borstbeelden maken (en Devreese dus vier in totaal): het eerste zal aan de minister-beschermheer worden geschonken, het tweede zal in de salons van het Paleis der Natie worden geplaatst.
In oktober 1919 laat Devreese de Senaat weten dat het gipsafgietsel van de buste van de markies van Villalobar klaar is.
De directeur-generaal van de Senaat gaat naar het atelier en stelt vast dat "het werk veel voornaamheid uitstraalt en erg goed tot zijn recht komt" en dat het "bovendien veel allure" heeft.[ 1 ] Het werk weerspiegelt immers accuraat de markies in al zijn "energie die voor geen enkel obstakel terugdeinst, zijn rechtschapenheid waarbij bruut geweld verstilt, zijn morele superioriteit die voorbehouden is aan helden van de mensheid en het recht".[ 2 ] De hoogstaande moraal en het diplomatieke aanzien van de markies worden op sobere maar statige wijze vorm gegeven, niettegenstaande zijn zware lichamelijke handicap aan een arm en een been.
De buste wordt vervolgens door een practicien van Godfried Devreese, een zekere Van Hoof, in marmer gehouwen, in twee exemplaren. Het eerste exemplaar wordt in de loop van de ochtend van 5 juni door de beeldhouwer afgeleverd bij de Spaanse Legatie.
Het is deze buste die de heer de Favereau, voorzitter van de Senaat, op 5 juni om 16.30 uur, officieel aan de markies overhandigt, namens beide assemblees, in aanwezigheid van ministers en andere notabelen. De markies van Villalobar spreekt zijn dank uit en kondigt aan dat hij "zijn" buste na zijn dood aan de Academie van Madrid zal schenken.[ 3 ]
Het tweede exemplaar zal enige tijd later aan de Senaat worden overhandigd, samen met de borstbeelden van Maurits Van Vollenhoven en Brand Whitlock. Ze staan nog steeds in de gang van de commissies van de Senaat.
In juli 1920 ontvangt Maurits van Vollenhoven zijn borstbeeld in Spanje, waar hij op dat moment een diplomatieke post heeft, en Brand Whitlock in de Amerikaanse ambassade in Brussel.[ 4 ]
© Belgische Senaat