Het Grondwettelijk Hof over dierenwelzijn en dierengezondheid

5/5/2021

Bij de zesde staatshervorming in 2014 werd de bevoegdheid inzake dierenwelzijn overgeheveld naar de gewesten. Het Waals Gewest heeft op 4 oktober 2018 het Waalse Dierenwelzijnwetboek afgekondigd. In een recent arrest gaat het Grondwettelijk Hof onder meer in op het onderscheid tussen de gewestelijke bevoegdheid inzake dierenwelzijn en de federale bevoegdheid inzake dierengezondheid.

Dieren in de Belgische bevoegdheidsverdeling

De Belgische bevoegdheidsverdeling kent geen expliciete bevoegdheidstoewijzing inzake ‘dieren’.

De belangrijkste bevoegdheidsdomeinen die betrekking hebben op dieren zijn aan de gewesten toegewezen: leefmilieu (artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen – hierna BWHI), natuurbescherming en natuurbehoud (artikel 6, § 1, III, 2°, BWHI), jacht, visvangst en visteelt (artikel 6, § 1, III, 5°, 6° en 7°, BWHI), landbouw (artikel 6, § 1, V, BWHI) en dierenwelzijn (artikel 6, § 1, XI, BWHI).  

De federale overheid is echter bevoegd voor dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen (artikel 6, § 1, V, tweede lid, 2°, BWHI) en de in-, uit- en doorvoer van uitheemse diersoorten en hun krengen (artikel 6, § 1, III, 2°, BWHI). Ook haar meer algemene bevoegdheden inzake productnormen (artikel 6, § 1, II, tweede lid, 1°, BWHI), consumentenbescherming (artikel 6, § 1, VI, vierde lid, 2°, BWHI) en openbare veiligheid kunnen een betrekking hebben op dieren.

De belangrijkste wetgeving ter zake zijn de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren (hierna dierenwelzijnswet) en de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

Het Waalse Dierenwelzijnwetboek

Op 4 oktober 2018 heeft het Waals Gewest het Waalse Dierenwelzijnwetboek afgekondigd (BS 31 december 2018). Dit wetboek trad op 1 januari 2019 in werking en verving – voorlopig gedeeltelijk – de dierenwelzijnswet op het grondgebied van het Waals Gewest.

Het arrest 10/2021 van het Grondwettelijk Hof

Tegen een aantal bepalingen van het Waalse Dierenwelzijnwetboek werd een beroep tot vernietiging ingesteld bij het Grondwettelijk Hof, dat op 21 januari 2021 een uitspraak deed.

De bestreden bepalingen hielden volgens de verzoekende partij schendingen in van de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten (randnummers B.5 – B.18 van het arrest), van de bevoegdheidsverdeling tussen de wetgevende en de uitvoerende macht (B.19 – B.22), van het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel (B.23 – B.34), van de vrijheid van ondernemen (B.35 – B.46) en van de vrijheid van meningsuiting (B.47 – B.53). Het Grondwettelijk Hof verklaarde alleen het middel waarin een schending van de vrijheid van meningsuiting werd aangevoerd, gegrond.

Hieronder wordt ingegaan op de beoordeling van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten.

1. De algemene bevoegdheidsverdeling tussen de federale overheid en de gewesten inzake dierengezondheid en dierenwelzijn

Het Grondwettelijk Hof herinnert eraan dat van 2001 tot 2014 de bevoegdheden inzake dierengezondheid en dierenwelzijn uitdrukkelijk aan de federale overheid waren toegewezen, als uitzonderingen op de bevoegdheid van de gewesten inzake landbouwbeleid. Wel was het akkoord van de betrokken gewestregeringen vereist voor maatregelen van de federale overheid inzake dierenwelzijn die een weerslag hadden op het landbouwbeleid. Bij de zesde staatshervorming werd de bevoegdheid inzake dierenwelzijn aan de gewesten overgedragen, terwijl de bevoegdheid inzake dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen federaal bleef.

Vervolgens gaat het Grondwettelijk Hof in op het onderscheid tussen dierenwelzijn en dierengezondheid. Uit de parlementaire voorbereiding van 2014 blijkt volgens het Hof onder meer dat het begrip ‘dierenwelzijn’ zeer ruim is en de aangelegenheden betreft die worden geregeld door of krachtens de dierenwelzijnswet. De normen inzake dierengezondheid en de kwaliteit van de dierlijke producten met het oog op het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen zijn vervat in de dierengezondheidswet van 24 maart 1987.

Het Hof herinnert eraan dat de Grondwetgever en de bijzondere wetgever, voor zover zij er niet anders over hebben beschikt, aan de gemeenschappen en de gewesten de volledige bevoegdheid hebben toegekend tot het uitvaardigen van regels die eigen zijn aan de hun toegewezen aangelegenheden. Ook stelt het Hof dat de Raad van State ervan uitgaat dat de federale voorbehouden bevoegdheid inzake dierengezondheid betrekking heeft op het beleid inzake de bescherming van de dierengezondheid in zijn geheel en zich niet beperkt tot de aspecten van dat beleid die verband houden met het verzekeren van de veiligheid van de voedselketen.

Het Grondwettelijk Hof besluit dan ook dat dierenwelzijn en dierengezondheid nauw samenhangen. Wanneer een maatregel de voorkoming of bestrijding van dierenziekten betreft, dan ressorteert die onder de exclusieve bevoegdheid van de federale overheid, ook al draagt die daarnaast ertoe bij hun welzijn te waarborgen. Wanneer een maatregel daarentegen betrekking heeft op het dierenwelzijn en geen enkele overweging bevat met betrekking tot dierenziekten, dan ressorteert die onder de exclusieve bevoegdheid van de gewesten.

Vervolgens gaat het Grondwettelijk Hof in op vier bepalingen die volgens de verzoekende partij een schending uitmaken van de bevoegdheidverdelende regels.

2. De verplichting om dieren voeding, verzorging en huisvesting of onderdak te verschaffen

Artikel D.8, § 1, van het Waalse Dierenwelzijnwetboek verplicht iedere persoon om het dier dat hij houdt voeding, verzorging en huisvesting of onderdak te verschaffen die in overeenstemming zijn met zijn aard, zijn fysiologische en ethologische behoeften, zijn gezondheidstoestand en zijn graad van ontwikkeling, aanpassing of domesticatie. Volgens het Grondwettelijk Hof regelt die bepaling de nadere regels inzake het houden van dieren. Ze regelt dus niet de dierengezondheid, maar waarborgt het welzijn van de dieren. De maatregel ressorteert volgens het Hof dan ook onder de exclusieve bevoegdheid van de gewesten.

3. De beperking van de voortplanting van sommige dieren

Artikel D.19 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt dat de Waalse regering maatregelen kan treffen om de voortplanting van een specifieke groep dieren of een bepaald dier beperken, teneinde hun welzijn te verzekeren. Het Grondwettelijk Hof merkt op dat die bepaling zo moet worden geïnterpreteerd dat ze aan de Waalse regering uitsluitend de bevoegdheid toewijst om maatregelen te nemen die ertoe strekken de voortplanting van dieren te beperken, zonder de aangelegenheid van de dierengezondheid te regelen. Zo is het de Waalse regering niet toegestaan om de voortplanting van sommige diersoorten te beperken teneinde de verspreiding van ziektes of infecties bij die dieren te voorkomen of te beperken, zoals de parlementaire voorbereiding bij dat artikel laat uitschijnen.

4. De erkenning van dierenmarkten

Artikel D.34 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt dat de Waalse regering de erkenningsvoorwaarden van de dierenmarkten kan bepalen. Uit de voormelde parlementaire voorbereiding blijkt dat de bepaling aan de Waalse Regering de bevoegdheid toekent om de voorwaarden inzake de erkenning van de dierenmarkten vast te stellen die uitsluitend betrekking hebben op de naleving van het dierenwelzijn, zonder de voorkoming en bestrijding van dierenziekten te regelen. In die zin is artikel D.34 volgens het Grondwettelijk Hof verenigbaar met de bevoegdheidverdelende regels.

5. Het doden van dieren

Artikel D.59 van het Waalse Dierenwelzijnwetboek bepaalt dat de Waalse regering de voorwaarden en de nadere regels vaststelt waaraan personen en inrichtingen moeten voldoen die gemachtigd zijn om dieren te doden. In zoverre dat artikel een machtiging aan de Waalse Regering omvat om de regels vast te stellen met betrekking tot de slachting van dieren, een proces dat behoort tot het dierenwelzijn, en niet de regels inzake de veiligheid van de voedselketen in de slachthuizen, is het volgens het Grondwettelijk Hof verenigbaar met de bevoegdheidverdelende regels.