25/3/2021
De Commissie voor de Democratische Vernieuwing en Burgerschap van de Senaat stelt een informatieverslag op over de noodzaak om ons democratisch systeem te moderniseren door de representatieve democratie aan te vullen met meer burgerparticipatie in de besluitvorming op de verschillende bevoegdheidsniveaus alsook in de samenleving.
Hieronder sommen we de bestaande instrumenten op om de burger actief bij het beleid te betrekken.
Artikel 33 van de Grondwet bepaalt dat alle machten uitgaan van de Natie en worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald. Dit artikel, dat de zogenaamde nationale soevereiniteit vooropstelt, vormt de basis van de representatieve democratie. De Raad van State heeft in verschillende adviezen, onder meer uit 1985 en 2002, verklaard dat zowel een (bindend) referendum als een (niet-bindende) volksraadpleging op federaal niveau en op het niveau van de gemeenschappen en de gewesten niet verenigbaar zijn met artikel 33 van de Grondwet. Een invoering van dergelijke instrumenten vereist volgens de Raad van State een voorafgaande herziening van de Grondwet.
Dit is precies wat de Grondwetgever deed bij de Zesde Staatshervorming: hij maakte volksraadplegingen op het niveau van de gewesten mogelijk door de invoeging van artikel 39bis in de Grondwet. Met uitsluiting van de aangelegenheden die betrekking hebben op de financiën of op de begroting of de aangelegenheden die met een meerderheid van twee derden van de uitgebrachte stemmen worden geregeld, kan een gewest over gewestelijke aangelegenheden een volksraadpleging organiseren. Artikel 142, vierde lid, van de Grondwet geeft daarbij een bijzondere rol aan het Grondwettelijk Hof, dat ermee belast is om vóór de organisatie van de volksraadpleging na te gaan of die in overeenstemming is met de organieke bepalingen die de gewestelijke volksraadplegingen regelen, én met de andere grondwets- en wetsbepalingen waaraan het Hof toetst. De volksraadpleging mag niet worden georganiseerd zolang het Hof geen gunstige beslissing heeft genomen.
Tot nog toe heeft enkel het Waals Gewest een regelgeving inzake gewestelijke volksraadplegingen uitgewerkt, met name in het bijzonder decreet van het Waals Gewest van 19 juli 2018 tot instelling van de volksraadpleging en het decreet van 2 mei 2019 betreffende de organisatie van de gewestelijke volksraadpleging.
Op het lokale niveau bestond er vóór 1995 geen uniforme juridische regeling om over te gaan tot het organiseren van een referendum of een volksraadpleging. De wet van 10 april 1995 tot aanvulling van de Nieuwe Gemeentewet met bepalingen betreffende de gemeentelijke volksraadpleging bracht hierin voor het eerst verandering. De Grondwetsherziening van 12 maart 1999 heeft de mogelijkheid voor lokale besturen om volksraadplegingen te organiseren over aangelegenheden die hen aanbelangen grondwettelijk verankerd door artikel 41 van de Grondwet aan te vullen met een vijfde lid.
In de gewesten, die bevoegd zijn voor de ondergeschikte besturen, geldt telkens een eigen regelgeving.
In het Vlaams Gewest regelt artikel 305 van het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur de gemeentelijke volksraadpleging. In het Waals Gewest kan men de regeling terugvinden in Boek I, Titel IV, van het Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie van 22 april 2004. In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gelden nog steeds de artikelen 318 tot 329 van de Nieuwe Gemeentewet. Ten slotte bestaat in het Duitse taalgebied een aparte wetgeving inzake gemeentelijke volksraadplegingen, die men terugvindt in de artikelen 78 tot 86 van het Gemeentedecreet van 23 april 2018. Met toepassing van artikel 139 van de Grondwet hebben het Waals Gewest en de Duitstalige Gemeenschap immers besloten dat sommige gewestbevoegdheden inzake ondergeschikte besturen in het Duitse taalgebied worden uitgeoefend door de Duitstalige Gemeenschap.
Het Vlaams en het Waals Gewest hebben ook elk hun eigen regelgeving voor de provinciale volksraadplegingen, die men terugvindt in de artikelen 198 tot 214sexies van het Provinciedecreet van 9 december 2005 (Vlaanderen) en in Boek II, Titel IV Wetboek van de plaatselijke democratie en decentralisatie van 22 april 2004 (Wallonië).
Artikel 28 van de Grondwet geeft elkeen het recht om verzoekschriften, door een of meer personen ondertekend, bij de openbare overheden in te dienen. De afgelopen jaren hebben verschillende assemblees gepoogd dit petitierecht nieuw leven in te blazen.
Op het federale niveau werd op 2 mei 2019 de wet betreffende de bij de Kamer van volksvertegenwoordigers ingediende verzoekschriften aangenomen, die beoogde het petitierecht breder toegankelijk te maken.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest werd de ordonnantie van 20 juli 2016 betreffende het recht gehoord te worden in het kader van een aan het Parlement gerichte petitie gewijzigd door de ordonnantie van 17 juli 2020 , die de drempel om een petitie in te dienen heeft verlaagd.
Ook in het Waals Gewest werd recent het petitierecht hervormd. Verschillende decreten van 3 september 2020 tot vaststelling van de modaliteiten van het recht voor de indiener van een verzoekschrift om te worden gehoord hebben de nieuwe regels van het petitierecht vastgelegd.
De regelgeving inzake het petitierecht in de parlementen van andere gemeenschappen en gewesten is reeds enkele jaren oud. Voor het Vlaams Parlement is het decreet van 6 juli 2001 houdende nadere regeling van het recht om verzoekschriften bij het Vlaams Parlement in te dienen van toepassing. Voor de Senaat, het Parlement van de Franse Gemeenschap en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap beperkt de regelgeving inzake de verzoekschriften zich tot het reglement van de betrokken assemblee.
Voor de verzoekschriften in de gemeenten en de provincies in het Vlaams Gewest bestaat een summiere regelgeving in het decreet van 22 december 2017 over het lokaal bestuur en in het Provinciedecreet van 9 december 2005.
Grotere betrokkenheid van burgers bij het beleid - deel 2