20/04/2020
In België is het gebruik der talen in beginsel vrij. Artikel 30 van de Grondwet waarborgt dit. Dat neemt echter niet weg dat de verschillende wetgevers van dit land op een aantal maatschappelijke domeinen het taalgebruik kunnen regelen. Zij kunnen dat wel alleen bij wet of bij decreet doen.
Zo bepaalt artikel 30 van de Grondwet tevens dat het gebruik der talen alleen voor handelingen van het openbaar gezag en voor gerechtszaken kan worden geregeld.
Krachtens artikel 129, § 1, van de Grondwet regelen de parlementen van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap het gebruik der talen voor:
Krachtens artikel 130, § 1, 5°, van de Grondwet is het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap bevoegd om het gebruik der talen in het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde of erkende instellingen te regelen.
Daarnaast bepaalt de Grondwet ook op welk deel van het grondgebied de respectieve wetgevers bevoegd zijn om het gebruik der talen te regelen. Die regels staan in de artikelen 129, § 2, en 130, § 2, van de Grondwet, die moeten worden samen gelezen met artikel 4, eerste lid, van de Grondwet, dat België in vier taalgebieden opdeelt.
In een recent advies gaat de Raad van State dieper in op de regeling van het taalgebruik. De Raad bracht het advies uit over een wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Economisch Recht wat het taalgebruik inzake reclame betreft. Dat wetsvoorstel strekt ertoe te bepalen in welke taal “iedere boodschap, opschrift of aankondiging, bestemd ter informatie van het publiek, op de openbare weg, in een open of publiek toegankelijke inrichting of in het openbaar vervoer, waarvan het taalgebruik niet geregeld wordt door een andere wet”, alsook “ongeadresseerd reclamedrukwerk” moet worden opgesteld.
De Raad van State verwijst in de eerste plaats naar de ruime betekenis die het Grondwettelijk Hof geeft aan het begrip “regelen van het gebruik der talen”. Volgens het Hof omvat dit “zowel het opleggen van het gebruik van een bepaalde taal als het verbod van het gebruik van een bepaalde taal, als het verbod het gebruik van een bepaalde taal te verbieden”.
Vervolgens stelt de Raad van State vast dat het taalgebruik inzake reclame, het voorwerp van het wetsvoorstel, niet valt onder een van de categorieën die in de artikelen 30, 129 en 130 van de Grondwet worden opgesomd. De Raad verwijst echter naar eerdere adviezen, waarin hij aanneemt dat specifieke voorschriften, die voorschrijven dat een of meer talen moeten worden gebruikt bij het verschaffen van bepaalde informatie aan derden, niet noodzakelijk strijdig zijn met de bovenvermelde grondwetsbepalingen.
Hierbij moet volgens de Raad van State wel aan enkele voorwaarden worden voldaan. Vooreerst moet de betrokken regelgever ook materieel bevoegd zijn ter zake. Het taalvoorschrift moet ook noodzakelijk zijn om een binnen die materiële bevoegdheid opgelegde verplichting om bepaalde informatie mee te delen aan derden, op zinvolle wijze te realiseren. Een dergelijk taalvoorschrift heeft uit zijn aard dan ook een beperkte en specifieke draadwijdte.
Volgens de Raad van State kunnen die voorwaarden enkel geacht worden vervuld te zijn in de volgende gevallen:
De Raad van State verwijst in dit verband naar eerdere adviezen over regelingen inzake consumentenbescherming, handelspraktijken, productnormen, telecommunicatie, volksgezondheid en bescherming van het leefmilieu. In die regelingen gaat de verplichting om bepaalde informatie te verstrekken gepaard met de verplichting die informatie in ten minste een of meer bepaalde talen te verschaffen. De Raad acht dergelijke voorschriften toelaatbaar. Voorschriften waarin door het uitsluitend opleggen van een taal of talen, andere talen worden geweerd of verboden, kunnen echter niet worden beschouwd als pertinent en noodzakelijk.
Regelingen waarvan de noodzakelijkheid niet is aangetoond of die verder gaan dan noodzakelijk is om de door de bevoegde regelgever opgelegde verplichting te realiseren, zijn volgens de Raad van State niet in overeenstemming met de artikelen 30, 129 en 130 van de Grondwet. Dit betekent dat een dergelijke regeling enkel is toegelaten in de door Grondwet uitdrukkelijk vermelde gevallen.
Aangezien het wetsvoorstel dat voor advies werd voorgelegd geen andere doelstelling nastreeft dan het taalgebruik te regelen, is het volgens de Raad van State niet verenigbaar met artikel 30 van de Grondwet.