Midden in het zomerreces, op 4 augustus 1914, roept Koning Albert I alle Kamerleden en Senatoren samen in een bijzondere zitting. Voor de Verenigde Kamers roemt hij de eensgezindheid van de hele bevolking en spreekt hij het vaste voornemen van ons land uit om weerstand te bieden aan elke schending van zijn grondgebied. Hij vraagt de parlements-leden om zo snel mogelijk de nodige wetten aan te nemen. Zelf zal hij het opperbevel over het leger op zich nemen.
De politici beslissen om de onderlinge meningsverschillen achterwege te laten voor de duur van de oorlog. In deze geest van nationale eenheid nemen zowel de Kamer van volksvertegenwoordigers als de Senaat een aantal wetten aan, om het bestuur van het land in oorlogsomstandigheden mogelijk te maken. Zo krijgt de regering een grote financiële beweegruimte, wordt de uitvoer van voedsel en uitrusting verboden en wordt het leger-contingent verhoogd. De regel dat een parlementslid niet tegelijkertijd in actieve militaire dienst mag zijn, wordt voor de duur van de mobilisatie opgeheven. Na de stemmingen gaan beide assemblees voor onbepaalde duur uiteen. De essentiële diensten van Kamer en Senaat vestigen zich in Antwerpen. Hiermee volgen ze de geplande verplaatsing van de Belgische overheidsdiensten.
Overal in België eist de Duitse bezetter privé-eigendommen op en installeert hij zich in overheidsgebouwen. Ook het Paleis der Natie ontsnapt hier niet aan. Vanaf oktober 1915 gebruikt de bezetter de vergaderzaal van de Senaat (en occasioneel ook deze van de Kamer) als militaire rechtbank. Een Comité de défense gratuite des Belges devant les juridictions allemandes zorgt voor de gratis verdediging van de beklaagden. Enkele parlementsleden, die professioneel actief zijn als advocaat en het Duits machtig zijn, spelen hierin een voortrekkersrol.
Brochure ' Het Parlement tijdens de Groote Oorlog' downloaden