Deel 4
Dinsdag 24 april 1945. Het Derde Rijk loopt ten einde en de horror van zijn concentratie- en vernietigingskampen gaat de wereld rond. In Brussel sluiten de senatoren zich volmondig aan bij het protest van hun voorzitter Robert Gillon tegen de Duitse misdaden.
Toch is niet alles kommer en kwel. Vier collega's zijn uit handen van de vijand bevrijd. Onder hen Pierre Diriken en Marius Renard, senatoren in functie. Beiden horen tot de socialistische fractie. De eerste is Nederlandstalig, de tweede Franstalig, doch hun verschillen gaan verder dan dat. Diriken gaat door voor de opgeruimde, dienstvaardige Limburger. Renard daarentegen zal worden herinnerd als de directe, eigengereide "Borain". Ook hun trajecten als politiek gevangene lopen sterk uiteen.
Pierre Diriken wordt geboren te Tongeren op 16 februari 1882. Aanvankelijk verdient hij de kost als drukkersgezel. Op twintigjarige leeftijd maakt hij in Luik kennis met de socialistische beweging. Zo'n beweging wil hij ook in zijn geboortestad uit de grond stampen. Daarom bouwt hij er een netwerk van organisaties uit, met onder meer vakbonden en een coöperatieve winkel.
Na de Eerste Wereldoorlog wijst de Belgische Werkliedenpartij (BWP) Diriken aan als propagandist-secretaris voor Limburg. Hij wordt gemeenteraadslid te Tongeren en vanaf 1926 ook schepen. Diriken is dan al een jaar gecoöpteerd senator.
In de Senaat is Diriken begaan met al wie maatschappelijk uit de boot valt of niet correct wordt behandeld. Maar toch ligt de achterstelling van Limburg hem het nauwst aan het hart: de povere schoolgebouwen van het officiële net, de ondermaatse treinverbindingen en de sociale misstanden in de mijnen. De sterke positie van de "klerikalen" in zijn thuisprovincie is hem een doorn in het oog. Het ergert hem dat geestelijken ouders ertoe aanmanen hun kinderen weg te houden van de officiële school.
Na de verkiezingen van 1939 benoemt de Senaat Diriken tot quaestor.
Marius Renard wordt geboren te Hornu op 6 oktober 1869. Na zijn technische studies bewijst hij zich als leraar, affichemaker en keramist. Zijn veelzijdigheid kent geen grenzen. Zo is Renard tevens actief als schrijver, journalist en bestuurder in het onderwijs, kunst- en museumwezen. Na de eeuwwisseling ruilt hij zijn geboortestreek in voor de Brusselse agglomeratie. Daar neemt ook zijn politieke engagement een aanvang. Voor de BWP wordt hij provincieraadslid en bestendig afgevaardigde van Brabant, alsook gemeenteraadslid te Anderlecht. Zijn provinciale mandaten moet Renard in 1932 beëindigen. Vanaf dat jaar zetelt hij immers als rechtstreeks verkozen senator. Enkele jaren later wordt hij burgemeester te Anderlecht.
In de Senaat neemt Renard geen blad voor de mond. Zijn welluidende stem maakt indruk en hij slaat een pittige discussie niet af. Of het nu gaat om de subsidies voor het landbouwonderwijs, bezuinigingen of volmachten, Renard komt steeds gevat uit de hoek. Zijn geachte collega's krijgen het weleens op hun heupen van Renards combattieve stijl. "Je vous en prie, monsieur Renard, nous ne sommes pas au conseil provincial", zo krijgt Renard dan van de Senaatsvoorzitter te horen. Alle hindernissen ten spijt, de belangen van de Borinage vergeet Renard in het halfrond niet.
In 1939 publiceert Renard Le poing levé. Cahiers d'un ouvrier, een autobiografisch getinte roman die hij ook zelf illustreert. Zijn alter ego is Pierre Audeval, een socialistische militant uit de Borinage. Audeval werkt zich op tot technicus en tekenaar en wijkt uit naar het Brusselse. Op voordracht van de metaalvakbond weet hij een plaatsje te veroveren op de Senaatslijst. Eenmaal senator, voelt Audeval zich toch niet op zijn gemak. Het decorum staat ver af van zijn proletarische roots. Als hij het woord neemt, luisteren de andere senatoren nauwelijks. Uiteindelijk wordt het heimwee naar de basis Audeval te sterk. Daarom neemt hij ontslag uit de Hoge Vergadering.
De Blitzkrieg die op 10 mei 1940 van start gaat, brengt een grote ontreddering teweeg binnen de BWP. Vele mandatarissen en kaderleden vluchten naar Frankrijk. Wie in België is gebleven, is niet voorbereid om zich in de illegaliteit te storten. Integendeel, partijvoorzitter en gecoöpteerd senator Hendrik de Man roept op de Duitse overwinning en de nieuwe Europese orde te aanvaarden. Tal van militanten zijn met verstomming geslagen. Andere volgen hun voorzitter, nog andere aarzelen of wachten af.
Diriken en Renard behoren tot de weinigen die op post blijven, respectievelijk als vakbondsverantwoordelijke en burgemeester. Gezien hun positie vormen ze een makkelijke prooi voor een eventuele repressie. Beiden lopen op eieren, maar proberen toch de bezetter om de tuin te leiden. Enigszins op zijn Belgisch, geven ze de indruk zich naar diens wensen te schikken. In de praktijk steken ze niettemin stokken in de wielen. Of ze daarmee wegkomen, hangt vooral van het toeval af. Enkele minuten vroeger vertrekken, een andere trein nemen of links inslaan in plaats van rechts, kunnen het verschil maken.
Sinds 1939 is Pierre Diriken actief als provinciaal secretaris van het Belgisch Vakverbond (BVV). Een kolfje naar de hand van de ervaren organisator. Maar de bezetter heeft een eenheidsvakbond opgericht, mede in het verlengde van Hendrik de Mans betrachtingen. Alle Belgische vakbonden moeten samensmelten in de Unie van Hand- en Geestesarbeiders (UHGA). Vakbondsleiders die niet willen meewerken, worden zwaar onder druk gezet om geldfondsen en dossiers over te dragen. Twee vroegere medewerkers van het BVV die de zijde van de eenheidsvakbond hebben gekozen, bezoeken meermaals Diriken, zonder resultaat. De Duitse dienst die de syndicale omvorming begeleidt, roept hem dan maar naar Brussel. Aldaar weigert Diriken alsnog zich aan te sluiten. "Dan gaat gij uw beheer en uw kas overdragen!", zo snauwt men hem toe. Er hangt hem een onderzoek boven het hoofd, maar hij aarzelt niet. Terug thuis verbrandt hij alle vakbondsdocumenten in zijn bezit. De ledenfiches heeft hij reeds eerder vernietigd. Brussel krijgt van hem een valse boekhouding.
Herhaaldelijk moet Diriken verschijnen voor de Sicherheitspolizei. Zijn gehechtheid aan de vooroorlogse BWP vormt blijkbaar een probleem. Dat hij nog steeds weigert tot de UHGA toe te treden, is evenzeer een steen des aanstoots. Maar bovendien zou Diriken de Belgische arbeiders afraden zich te melden voor vrijwillige arbeid in Duitsland.
Bijgevolg kiest Diriken voor de clandestiene actie. Hij sluit zich aan bij het Onafhankelijkheidsfront en zamelt geld in voor de slachtoffers van het nazisme. Samen met enkele vrienden vergadert hij te Tongeren, op wisselende locaties. Na een tijdje moet hij zich opnieuw bij de Sicherheitspolizei verantwoorden. Vanaf dan wordt Diriken bestendig in het oog gehouden. Daarom houdt hij zich afzijdig van de socialistische partij in wording. Maar vroeg of laat lopen hij en zijn vrienden hoe dan ook tegen de lamp.
Op 4 november 1942 heeft Diriken afspraak in een herberg aan de Grote Markt te Tongeren. Plots valt het hoofd van de Feldgendarmerie binnen. Op tafel vindt hij de drukproef van een manifest tegen de nazipropaganda dat Diriken en zijn vrienden net hebben goedgekeurd. Ze worden in de Feldgendarmerie ondervraagd en schuldig bevonden. Uiteraard het manifest, maar ook hun activiteiten voor het Onafhankelijkheidsfront kunnen niet door de beugel. En ja, Dirikens weigering toe te treden tot de UHGA wordt hem andermaal kwalijk genomen.
Diriken wordt eerst gevangengezet te Hasselt en na een paar dagen overgebracht naar de Antwerpse stadsgevangenis. Het gevreesde fort van Breendonk wordt zijn volgende verblijfplaats. Zijn eerste maanden in het Auffanglager brengt Diriken in eenzame opsluiting door. In een isoleercel kan hij zijn verdediging immers niet afstemmen op die van zijn lotgenoten. Aan slagen en folteringen valt niet te ontkomen, aan de angst voor een "verscherpt verhoor" in de folterkamer evenmin. Zijn isolement komt ten einde in mei 1943, als de kampleiding hem uitkiest als drukker. Hij sluit vriendschap met kamergenoten, ook al deelt hij niet hun katholieke geloof. Maar hij merkt ook hoe de honger in het kamp ondenkbare proporties aanneemt. Medegevangenen eten het gebladerte van de bomen, aardappelschillen, gras, wortels en distels.
Na ongeveer negentien maanden Breendonk krijgt Diriken een nieuwe bestemming. Het fort moet worden ontruimd na de landing van de geallieerden in Normandië. Op 8 augustus 1944, na een tussenverblijf in Sint-Gillis, wordt Diriken in een beestenwagon geduwd. Daarin zit hij met zo'n 70 à 80 gedeporteerden samengepakt. De wagon behoort tot het laatste grote treinkonvooi dat vanuit België naar het Konzentrationslager Buchenwald vertrekt. Hitte en dorst zijn ondraaglijk, net als de stank. De hygiënische voorzieningen aan boord zijn volstrekt ontoereikend.
Na twee nachten en twee dagen komt het konvooi in Buchenwald aan. Onder kreten als "schnell, schnell, raus!" moeten Diriken en zijn lotgenoten inderhaast uitstappen. Het inwijdingsritueel is vernederend. Dirikens kleding en andere spullen worden hem ontnomen, hij wordt kaalgeschoren en met een ontsmettingsmiddel ingewreven. Een koude douche volgt. Op zijn kampuniform moet hijzelf zijn nieuwe identiteit – nummer 75.924 – opnaaien.
De kamparts verklaart hem aanvankelijk arbeidsgeschikt, maar Diriken krijgt last van een aantal aandoeningen die hem tussendoor in de ziekenafdeling brengen. Voor het overige wordt hij voornamelijk in de Strumpfstopferei ingeschakeld, d.i. een commando waar verzwakte gevangenen die nog in staat zijn te werken, kousen stoppen.
In Buchenwald ziet Diriken hoe jonge streekgenoten gefolterd worden, maar hij wanhoopt niet. De gedachte ooit weer in een democratie te kunnen vergaderen houdt hem overeind. Een gedachte die werkelijkheid zal worden na de bevrijding van Buchenwald op 11 april 1945.
Het is de uitdrukkelijke keuze van Marius Renard op post te blijven als burgemeester van Anderlecht. Dat is evenwel zonder de bezetter gerekend. Die legt aan de Belgische bestuurders een leeftijdsgrens op. Wie zoals Renard ouder is dan zestig, moet ontslag nemen en plaatsmaken voor jongere, meer inschikkelijke elementen.
Op 15 augustus 1941 doet de Gestapo een huiszoeking bij Renard. In zijn woning blijken zich geheime documenten en anti-nazipropaganda te bevinden. Meteen wordt Renard aangehouden op beschuldiging van sabotage. In de gevangenis van Sint-Gillis wordt hij op secreet gesteld. Zijn ondervragers schuwen fysiek geweld niet en hij moet voor een Duitse krijgsraad verschijnen. Ondanks de zware tenlasteleggingen komt hij er met twee maanden opsluiting vanaf. Op 9 oktober 1941 komt Renard vrij.
Niettemin blijft de Duitse bezetter hem in het oog houden en geregeld ondervragen. Alle aanleidingen zijn goed om hem verdacht te maken. Renard ontvangt dreigbrieven en moet zich hoeden voor een aanslag.
Op de valreep loopt het alsnog mis. Op 1 september 1944, één dag voordat de geallieerde bevrijdingstroepen de Belgische grenzen oversteken, zit Renard thuis, aan de zijde van zijn zieke echtgenote. Mocht hijzelf onvindbaar zijn, dan bestaat de kans dat de terugtrekkende Duitsers haar meenemen. Zijn achterdocht is gegrond, want Renard zelf wordt dezelfde dag opgepakt. Eén dag later wordt hij naar Duitsland gedeporteerd. Zijn vrienden en familie weten niet waar hij precies verblijft.
Aanvankelijk wordt Renard opgesloten te Brauweiler, in de buurt van Keulen. De langste periode van zijn tweede gevangenschap brengt hij evenwel door in Bad Godesberg, in een bijkamp van Buchenwald. Daar is hij de enige Belgische gevangene. Hij verneemt er van Gestapo-agenten dat hij als pasmunt zal dienen, mocht de oorlog door een vergelijk ten einde komen. In februari 1945 voert het Rode Kruis inderdaad gesprekken met de Duitse regering om sommige gevangenen vrij te laten. Het gaat hoe dan ook niet om grote aantallen. Jammer genoeg valt Renard uit de boot.
Vanwege de opmars van de geallieerden worden de gevangenen van Bad Godesberg verdeeld over andere kampen. De colonne waarvan Renard deel uitmaakt, moet een afmattende tocht doorheen gans Duitsland ondernemen. De fysieke eisen liggen hoog, sneeuwwandelingen zijn geen uitzondering, terwijl de voeding ontoereikend is.
Een bijkamp van Dachau in Oostenrijk wordt Renards nieuwe bestemming. Als hij daar in april 1945 aankomt, is zijn gestel er danig op achteruitgegaan. Renard benijdt de collega's die in de Senaat hun werkzaamheden hebben hervat.
Amerikaanse soldaten bevrijden Renard in de tweede helft van de maand april 1945. Na enkele weken van ongeduld en beproeving kan hij op 9 mei 1945 naar Brussel terugkeren.
Op woensdag 2 mei 1945 maakt Pierre Diriken opnieuw zijn entree in de Hoge Vergadering, onder langdurige toejuichingen. Senaatsvoorzitter Gillon begroet hem uitbundig: "Mijn waarde collega Diriken, gij zijt dan toch terug bij ons!" De calvarie van Diriken en zijn lotgenoten, zal niet worden vergeten, zo verzekert Gillon. De voorzitter doelt expliciet op de dag waarop aan de verantwoordelijken van de Duitse misdaden de rekening zal worden gepresenteerd. Diriken is uitermate getroffen door de sympathieke ontvangst. Toch gaan zijn gedachten vooral uit naar hen die in de kampen de marteldood zijn gestorven. In hun belang dringt hij aan op een snelle, doortastende bestraffing van verraders en collaborateurs.
Een kleine twee weken later, op dinsdag 15 mei 1945, neemt Marius Renard zijn plaats in het halfrond weer in. Een langdurige ovatie valt hem ten deel. Hij is verouderd en vermagerd, maar niet gebroken. Gillon prijst Renards ontembaarheid, want die heeft hem gewapend tegen de Duitse tirannie. In zijn ogen staat Renard symbool voor het verzet vanuit de gemeenten en is hij ook daarom op het laatste ogenblik als gijzelaar uitgekozen. Renard kan zich nog niet met dezelfde duidelijkheid als vroeger uitdrukken. Toch is hij zijn collega's uiterst erkentelijk. Het doet hem deugd zijn opdrachten in het teken van het vaderland en de vrijheid te kunnen hervatten. Voor een publieke mandataris, zo meent hij, is er geen groter vreugde denkbaar.
Pierre Diriken blijft senator en quaestor van de Senaat tot begin 1946. Dan stapt hij over naar de Kamer van volksvertegenwoordigers. Enkel in 1949-1950 keert hij nog terug als gecoöpteerd senator. Van 1953 tot 1958 wordt hij de eerste socialistische burgemeester van Tongeren. Als oudgediende van Breendonk en Buchenwald wil Diriken alles doen voor de gewezen politieke gevangenen. Hij dringt vooral aan op een gemeend en blijvend respect. Sommige ontwikkelingen ziet hij met lede ogen aan: het gratiebeleid tegenover terdoodveroordeelde collaborateurs en de neiging om de repressie van het incivisme af te zwakken. En dat terwijl hem in 1945 is verzekerd dat de rekening zou worden vereffend. Als Diriken op 29 januari 1960 zijn woning verlaat, komt hij om het leven bij een verkeersongeluk.
Marius Renard blijft burgemeester van Anderlecht tot einde 1946. Zijn senatorenmandaat zet hij voort tot 19 juli 1948, de dag van zijn overlijden. In de Senaat brengt hij zijn oorlogservaringen af en toe ter sprake, op zijn vertrouwde gevatte manier en met een kwinkslag als het moet. Hij rekent alle oorlogsslachtoffers, of het nu gaat om gevangenen, moeders, weduwen of wezen, tot hetzelfde "armée de la souffrance toute entière".
Het Anderlechtse openbare leven telt nog tal van sporen van Marius Renard. Binnen het gemeentelijk onderwijs bestaat er een Institut Communal Marius Renard. Tramlijn 81 heeft als eindstation "Marius Renard" en ook is er een straat naar hem genoemd. Dat laatste is eveneens het geval in zijn geboortegemeente Hornu.
De Senaat heeft alles in het werk gesteld om aan alle wettelijke voorschriften inzake de auteursrechten te voldoen. Rechthebbenden die de Senaat ondanks alle inspanningen niet heeft kunnen opsporen, worden verzocht zich kenbaar te maken.
Archief Senaat, biografische dossiers nrs.787 en 764, Pierre Diriken en Marius Renard.
Archief Senaat, CDU 341_346 P 331, dossier Les sénateurs emprisonnés par l'ennemi durant l'occupation.
Dienst Archief Oorlogsslachtoffers, dossiers Pierre Diriken en Marius Renard.
ITS Digital Archive, Arolsen Archives.
Nic BAL, Mijn wankele wereld. Vier jaar in het socialistisch verzet, Leuven, Kritak, 1984.
Louis BOECKMANS, De laatste getuige. Hoe ik Breendonk en Buchenwald overleefde, opgetekend door Peter SERRIEN, Antwerpen-Amsterdam, Horizon, 2019.
Jaak BREPOELS, 'De wording van het moderne socialisme (1933-1974)', in: Jaak BREPOELS, Luc HUYSE, Mark SCHAEVERS en Frank VANDENBROUCKE, Eeuwige dilemma's. Honderd jaar socialistische partij, Leuven, 1985, p.34-56.
Joseph BUSSELS, Tongeren in de Tweede Wereldoorlog. Een kroniek, 2000.
James M. DEEM, De gevangenen van Breendonk. Persoonlijke getuigenissen uit een SS-kamp, Schoten-Amsterdam, Horizon, 2015.
Hendrik de MAN, 'Manifest van 28 juni 1940: aan de leden van de Belgische Werkliedenpartij', in: Herman BALTHAZAR, Een halve eeuw doctrine. Verspreide geschriften, deel V in de reeks Hendrik de Man. Persoon en ideeën, Antwerpen-Amsterdam, 1976, p.381-383.
Brigitte D'HAINAUT en Christine SOMERHAUSEN, Dora 1943-1945, Berchem, EPO, 1992.
'Een onderhoud met gezel Diriken, socialistisch senator', in: De Roode Vaan, 18 mei 1945, p.1.
Jules GÉRARD-LIBOIS en José GOTOVITCH, L'an 40. La Belgique occupée, Brussel, CRISP, 1971.
Herwig JACQUEMYNS, Een bezet land, deel 2 in de reeks België in de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen-Amsterdam, De Nederlandsche Boekhandel, 1982.
Patrick NEFORS, Breendonk 1940-1945, De geschiedenis, Antwerpen, Standaard Uitgeverij, 2004.
Parlementaire Handelingen, Kamer van volksvertegenwoordigers.
Parlementaire Handelingen, Senaat.
Luc PEIREN, 'Pierre Diriken', in: ODIS, 26 mei 2010 (record last modified date: 3 augustus 2020), [ https://www.odis.be/hercules/toonPers.php?taalcode=nl&id=85357 ], geraadpleegd op 15 januari 2021.
Luc PEIREN, 'Marius Renard', in: ODIS, 1 februari 2013 (record last modified date: 8 augustus 2020), [ https://www.odis.be/hercules/toonPers.php?taalcode=nl&id=95133#PS_BIOGRAFIE_95133 ], geraadpleegd op 26 november 2020.
Marius RENARD, Le poing levé. Cahiers d'un ouvrier, Parijs-Brussel, Labor, 1939.
Mathieu RUTTEN, Oorlog 40-45 in Tongeren, Kortessem, JoChriLi, 1990.
Wouter STEENHAUT, Kroniek betreffende de doctoraatsthesis 'De Unie van Hand- en Geestesarbeiders. Een onderzoek naar het optreden van de vakbonden in de bezettingsjaren 1940-1944, R.U.G., 1983', in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1983, nr.3-4, p.598-602 [ https://www.journalbelgianhistory.be/nl/system/files/edition_data/articlepdf/Doctorat%20Steenhaut.pdf ], geraadpleegd op 27 november 2020.
Mark VAN den WIJNGAERT, Bruno DE WEVER, Fabrice MAERTEN, Dirk LUYTEN, Patrick NEFORS, Luc VANDEWEYER en Marnix BEYEN, België tijdens de Tweede Wereldoorlog, Antwerpen, Manteau, 2015.
Jos VANDER VELPEN, Breendonk. Kroniek van een vergeten kamp, Berchem, EPO, 2020.
Etienne VERHOEYEN, 'De Unie van Hand- en Geestesarbeiders', in: Willem MEYERS, Frans SELLESLAGH, Mark VAN den WIJNGAERT, Rudi VAN DOORSLAER en Etienne VERHOEYEN, Het minste kwaad, deel 9 in de reeks België in de Tweede Wereldoorlog, Kapellen, DNB/Uitgeverij Pelckmans, 1990, p.32-56.
Nikolaus WACHSMANN, KL. Een geschiedenis van de Duitse concentratiekampen, Amsterdam-Antwerpen, De Bezige Bij, 2015.