Bij het uitbreken van de oorlog beslist senator Jean-Alphonse Carpentier om in België te blijven.
Hij is tweetalig en heeft ervaring als kapitein-commandant in de burgerwacht. Dáárvoor schreef hij
als journalist al instructieboeken over schermkunst en gymnastiek.
Hij wordt tweemaal gearresteerd door de Duitsers. Toch slaagt hij erin om ‘onder gevaarlijke omstandigheden’
te ontsnappen naar Nederland. Daar neemt hij dienst bij het Belgische leger.
In een brief aan het Belgische Leger schrijft Charles de Broqueville, minister van Oorlog,
dat de senator geen politieke maar enkel patriottische bedoelingen heeft. Hij wordt ingezet
als instructeur en leert de rekruten hoe ze de bajonet moeten gebruiken.
De praktisch ingestelde Carpentier leeft zich ook uit als uitvinder van nieuwe militaire
objecten zoals een mes, speciaal ontworpen voor de loopgraven, een brancard, speciale handschoenen,
verschillende types projectielen en granaten, ...
De onvermoeibare man interesseert zich ook voor de verschillende technieken van granaatwerpen.
Al gauw geeft hij ook hierover opleiding. Dit is belangrijk want ongelukken met granaten kwamen
vaak voor. Toch vindt Carpentier hier niet de frontervaring die hij zoekt. Hij wil vechten!
Jean-Alphonse Carpentier vraagt tot tweemaal toe om naar de frontlinie verplaatst te worden,
maar de minister van Oorlog vindt dat hij zijn talent beter achter het front kan aanwenden.
Hij specialiseert zich verder in het granaatwerpen en dat levert hem onverwacht dan toch
de status van held op.
In de winter van 1916 redt de senator het leven van drie officieren en van tal van omstaanders
tijdens een granaatoefening die bijna faliekant afloopt in het opleidingscentrum van Alveringem.
Carpentier werpt zich op een gevallen granaat en gooit het projectiel net op tijd over een borstwering.
Dit moedige optreden levert hem een burgerlijke medaille eerste klasse op.
Al tijdens de oorlog hengelt onze senator naar een decoratie. Hij doet in een brief aan
minister de Broqueville uit de doeken wat hij allemaal realiseerde en vraagt of hij
in aanmerking komt voor opname in de prestigieuze Leopoldsorde.
Hij zal dan nog vijf jaar moeten wachten om de eer te ontvangen waar hij in 1916 al naar verlangde.
Pas na zijn aftreden als senator wordt hij officier in de Leopoldsorde voor zijn toewijding,
zijn werk als onderwijzer en zijn dappere gedrag tijdens de Eerste Wereldoorlog.
Voor zijn oorlogscarrière ontvangt Jean-Alphonse Carpentier daarnaast tal van
internationale onderscheidingen.
In 1920 dient hij een wetsvoorstel in om een monument op te richten 'ter glorificatie van een Belgisch onbekende soldaat, gesneuveld in de Groote Oorlog'. Uiteindelijk werd het Graf van de Onbekende Soldaat op 11 november 1922 ingehuldigd aan de Congreskolom in Brussel. Deze verwezenlijking toont een diep respect voor al diegenen die vochten voor het vaderland.
Ieder jaar, op 11 november, herdenken Zijne Majesteit de Koning , de Voorzitters van Kamer en Senaat, de vertegenwoordigers van de Federale Regering en van de Hoofden van de Gestelde Lichamen hier het einde van de Eerste Wereldoorlog.
Nog andere wetsvoorstellen tonen Carpentiers bekommernis om het lot van
oorlogsinvaliden,
moeders die hun zonen in de strijd verloren hebben,
oorlogsgepensioneerden,
oud-strijders, ...
Ongeveer tezelfdertijd dient Louis Piérard, socialistisch volksvertegenwoordiger, in de Kamer
een gelijkaardig voorstel in. In de vergadering van 23 november 1920
merkt Carpentier, geheel in zijn eigen stijl, op: "Je tiens simplement à dire que j’ai remis
le texte de ma proposition au greffe du Sénat le 10 novembre, donc bien avant la proposition de M. Piérard."
Senator Carpentier was dus eerst. De Senaat bespreekt het voorstel tijdens de vergadering van 4 februari 1921.
Op 17 april 1934 eindigt het bewogen leven van Jean-Alphonse Carpentier in Cannes.
Naast oud-senator en oorlogsvrijwilliger was hij ook voorzitter van verschillende
patriottische en filantropische organisaties.
Tot het laatst blijft hij bekommerd om het lot van oorlogsslachtoffers en mensen die
het minder goed hebben. Aan 'les Hospices de la ville de Bruxelles', de voorloper
van het OCMW van Brussel, laat hij een vermogen na ter waarde van 4.436.761 toenmalige Belgische franken.
“Met dank aan Aster Gentils, student geschiedenis en stagiair bij het Archief van de Belgische Senaat.”
De Senaat heeft alles in het werk gesteld om aan alle wettelijke voorschriften inzake de auteursrechten te voldoen. Rechthebbenden die de Senaat ondanks alle inspanningen niet heeft kunnen opsporen, worden verzocht zich kenbaar te maken.