Ik was nog maar 4 jaar toen het oorlog was. We woonden op een boerderij. Op 19 oktober 1914 arriveerden de Duitsers in Roeselare. Mama wilde weten wat er gebeurde en ze trok met mijn vijf oudere broers en zusters naar Roeselare. Ik was te klein om mee te gaan en bleef thuis bij papa. Maar mijn mama en de andere kinderen kwamen niet meer naar huis. Ze konden niet meer thuis geraken. Ze moesten mee met de vluchtelingen en ze zijn uiteindelijk ergens in Frankrijk beland..
Ik ben de hele oorlog alleen met mijn papa op de boerderij gebleven. Het is een paar keer gebeurd dat er een Duitser
op het erf kwam om iets te stelen: eieren, en een keer zelfs een paard.
Papa vloog dan op die Duitser af en ik wist dat hij zich zeer kwaad ging maken. En dat was gevaarlijk, want dan zouden
ze hem oppakken en in de gevangenis stoppen. Dus begon ik dan iedere keer hard te wenen om de aandacht af te leiden.
Dat werkte. De Duitsers hadden medelijden met zo'n klein ventje.
Weet je hoe mijn moeder wist dat we nog leefden? Bij de bevrijding nam er een journalist een foto van mij en mijn vader bij een paard. Die foto verscheen in een Franse krant en mijn moeder zag die foto! Het was het eerste teken van leven in vier jaar tijd! Toen mijn mama terugkwam, herkende ik haar niet. Ik was vier jaar toen ze vertrok en acht jaar als ze terugkwam. "Je bent mijn mama niet!" riep ik.
Tijdens de oorlog bleef ik op de boerderij in de Kortewagenstraat wonen, samen met mijn ouders en mijn broers. In de buurt stond een Duitse veldkeuken maar ook... een W.C. in open lucht! Weet je hoe ze die W.C. maakten? Ze klopten palen in de grond en daartussen legden ze een lange stok. 's Morgens stroopten ze hun soldatenbroek en hun lange, witte onderbroek af en zaten dan met hun bloot achterste over die stok hun behoefte te doen. Allemaal netjes naast elkaar. Ze maakten het er gezellig: de ene zat de krant te lezen, een andere zijn pijp te roken of wat te kletsen. En ze zaten er lang! Als de hoop onder hen te groot werd, verplaatsten ze de toiletstok wat.
Mijn broers en ik, we hadden dat allemaal zitten afloeren en we hadden het grootste plezier! Op een dag kregen we een prachtig idee! "Als we nu die stok een beetje zouden doorzagen?" Zo gezegd, zo gedaan en de eerste keer dat de soldaten op straat moesten gaan marcheren, zaagden we stiekem de stok half door.
De volgende morgen lagen we al vroeg achter de haag te loeren. En inderdaad: de ene Duitser na de andere kwam
op de stok zitten. Maar er gebeurde niets. Tot hun dikke hoofdman erbij kwam... Ineens... KRAK! De stok middendoor!
Al die Duitsers met hun achterste kaken in hun eigen... je weet wel!
Gevloek, getier, lelijke woorden... Wij verdwenen zo rap als de bliksem. We zijn die dag maar uit de buurt gebleven
van de Duitsers. Maar iedere keer dat we elkaar aankeken, schoten we in de lach.
Op een dag hadden de Duitsers muurkranten opgehangen met daarop het bericht over de gevangenneming van veertig Britse soldaten. Ze waren er trots op! Samen met mijn kameraden Michel Grymonprez en André Lobel heb ik toen een paar van die berichten van de muur getrokken en ze in stukken gescheurd. Bah, dat zou ze leren... Dacht ik!
Een Duitse soldaat had het gezien en we werden direct aangehouden. Wij, drie snotneuzen van 15 jaar, moesten voor het veldgerecht verschijnen. We moesten ons verontschuldigen en een geldboete van 150 mark betalen. Als we het geld niet hadden, dan moesten we tien dagen de gevangenis in. Ik weigerde en zei dat het toch normaal was dat ik voor mijn vaderland opkwam. Dat had ik nog niet uitgesproken of twee Duitse gendarmes sleurden mij al mee, voor het oog van heel de straat. Ik moest voor drie weken de cel in en mijn ouders moesten 500 mark boete betalen.
Ook mijn schoolhoofd werd op het matje geroepen. De directeur moest de Engelse lessen stopzetten en de jongens moesten vermaningen voorlezen zoals: "Niet blijven staan om de plakbrieven te lezen en ze nooit scheuren, beslijken of op enige andere manier beschadigen." Hij controleerde ook de lessenaars en de boekentassen van de kinderen op verboden materiaal. Wie iets bij had dat niet mocht, werd onmiddellijk gestraft. De schrik zat er goed in!
De Ortskommandant liet zelfs een aanplakbericht maken met ons verhaal en onze straffen erop, om de mensen te waarschuwen... Als ik dat allemaal op voorhand geweten had, zou ik die affiche niet van de muur getrokken hebben, denk ik. Maar ik ben er toch trots op.
In 1914, als de Duitsers naderen, is mijn papa niet thuis. Hij is in Frankrijk voor zijn werk. Hij werkt daar op een boerderij als seizoenarbeider en we hebben al een hele tijd niets meer van hem gehoord. Op 19 oktober nemen de Duitsers Roeselare in. Soldaten komen ons huis binnen. We moeten naar buiten, zeggen ze, en ze bedreigen ons met de punt van hun bajonet.
Onze buren staan ook al buiten. Allemaal moeten we onze handen in de lucht steken. Dan gieten de Duitsers benzine uit en steken onze huizen in brand. Die Duitsers doen zo raar. Ik denk dat ze dronken zijn. Andere soldaten komen hen weghalen om elders nog meer huizen in brand te steken.
We waren straatarm tijdens de oorlog. Mijn broers, mijn zus en ik hadden elk één kledingstuk. Als het vuil was, en mama het moest wassen, dan zat er niets anders op dan gewoon in bed te blijven tot het weer droog was. Schoenen hadden we niet. We droegen gewoon onze pantoffels om naar buiten te gaan, ook in de winter.
Twee jaar na de inval van de Duitsers zijn we uit de stad weggevlucht. Wij, dat zijn mijn moeder, mijn broers Michel en Albert en mijn zusje Jeanne. Van onze papa hebben we al twee jaar geen nieuws. We hebben toen zo'n honger geleden dat we toch maar naar Roeselare zijn teruggekeerd. Daar hadden we tenminste nog wat te eten.
Maar na een tijdje zijn we weer gevlucht. Nu met de trein naar Frankrijk. Op een dag klopte er iemand aan onze voordeur. Een vreemde man, in het uniform van het Belgisch leger. Het was onze vader! We hadden hem in geen 6 jaar gezien of gehoord.
Met dank aan Erfgoedcel TERF, Roeselare voor de teksten van de getuigenissen