26/03/2020
Twintig jaar geleden, op 23 maart 2000, werden de kinderrechten ingeschreven in de Belgische Grondwet. Het gloednieuwe artikel 22bis werd het “kinderrechten-artikel”. “Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.”
De Senaat had die verjaardag op een bijzondere wijze in het zonnetje willen plaatsen. Maandag 23 maart 2020 zou een dag met en voor kinderen worden. Zeven klassen van het vijfde en zesde leerjaar uit de verschillende landsdelen zouden de dag doorbrengen in de Senaat en werken en spelen rond kinderrechten. Drie dagen later, op 26 maart, zou in het halfrond van de Senaat een colloquium plaatsvinden met als titel “Kinderrechten: toekomstperspectieven”.
Zou. Want ook hier is het coronavirus helaas een lelijke spelbreker. Beide evenementen worden voor onbepaalde tijd uitgesteld. Uitstel, geen afstel! Hopelijk kunnen we ze in het najaar laten plaatsvinden, onder de ronkende titel “Kinderrechten in de Grondwet zijn 20 en ½ jaar jong”!
Intussen beperken we de huldiging van artikel 22bis tot deze bijdrage op de website van de Senaat.
De kinderrechten deden hun intrede in de Grondwet op 23 maart 2000. Niet dat kinderen voordien helemaal geen rechten hadden in België. Ons land had immers reeds op 16 december 1991 het Verdrag inzake de Rechten van het Kind van de Verenigde Naties geratificeerd. Daarmee verbond België zich ertoe om de rechten van dat verdrag in de interne Belgische rechtsorde te verwezenlijken.
Met de inschrijving van kinderrechten in de Grondwet koos België voor een meer expliciete grondrechtenbescherming voor kinderen. Het was een duidelijk politiek en symbolisch signaal en getuigt van een maatschappelijke visie op kinderen en hun positie in onze maatschappij.
De kinderrechten kwamen voluit op het voorplan te staan door de Dutroux-affaire. In de nasleep hiervan beval de Nationale Commissie tegen Seksuele Uitbuiting van Kinderen aan om het recht op eerbiediging van de morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit van kinderen in de Grondwet in te schrijven.
De verklaring tot herziening van de Grondwet van 29 april en 4 mei 1999 gaf hieraan gevolg. Zij voorzag in de mogelijkheid om in titel II van de Grondwet (“De Belgen en hun rechten”) nieuwe bepalingen in te voegen die de bescherming van de rechten van het kind op morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit verzekerden.
Na de verkiezingen van 13 juni 1999 maakte de Senaat onmiddellijk werk van de invoeging van de kinderrechten in de Grondwet. Op 16 juli 1999 werd een voorstel tot Grondwetsherziening ingediend, dat op 27 januari 2000 werd aangenomen door de Senaat. Nog geen maand later nam ook de Kamer deze tekst aan. De kinderrechten kregen een eigen artikel, het artikel 22bis. Zo figureert het tussen artikel 22, dat het recht op het privéleven waarborgt, en artikel 23, dat een reeks van sociale grondrechten bevat. Het nieuwe artikel 22bis luidde:
“Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen de bescherming van dat recht.”
Al van bij de invoeging van artikel 22bis in 2000 rees de vraag of ook de andere rechten van het kind niet in de Grondwet moesten worden opgenomen. In 2003 werd al een eerste poging gedaan om aan artikel 22bis een lid toe te voegen. De Senaat nam op 9 december 2004 een voorstel aan, maar dat werd uiteindelijk niet goedgekeurd in de Kamer.
In de verklaring tot herziening van de Grondwet van 1 mei 2007 werd artikel 22bis opnieuw voor herziening vatbaar verklaard. En ditmaal leidde dit wel tot resultaten. Kamer en Senaat keurden een voorstel goed om het artikelaan te vullen met enkele basisbeginselen van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Sindsdien luidt artikel 22bis van de Grondwet als volgt :
“Elk kind heeft recht op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit.
Elk kind heeft het recht zijn mening te uiten in alle aangelegenheden die het aangaan; met die mening wordt rekening gehouden in overeenstemming met zijn leeftijd en zijn onderscheidingsvermogen.
Elk kind heeft recht op maatregelen en diensten die zijn ontwikkeling bevorderen.
Het belang van het kind is de eerste overweging bij elke beslissing die het kind aangaat.
De wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel waarborgen deze rechten van het kind.”
Artikel 22bis waarborgt drie verschillende soorten rechten: recht op bescherming, recht op voorzieningen en recht op participatie.
Vooreerst hebben kinderen recht op bescherming. Hun morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit mag niet worden aangetast. Bij elke beslissing die een kind aangaat, staat zijn belang voorop.
Ten tweede hebben kinderen ook recht op voorzieningen: maatregelen en diensten die hun ontwikkeling bevorderen.
Ten slotte hebben zij recht op participatie: de mogelijkheid om hun mening te uiten in alle aangelegenheden die hen aangaan.
Het belang van de kinderrechten blijkt ook uit de bepaling dat de kinderrechten worden gewaarborgd door “de wet, het decreet of de in artikel 134 bedoelde regel”.
Dit betekent dat de grondwetgever het aan de wetgever zelf opdraagt om de kinderrechten te waarborgen. Het parlement moet dus de kinderrechten verzekeren.
Bovendien wordt die opdracht gegeven aan alle wetgevers in de Belgische rechtsorde: niet alleen die van de federale Staat, maar ook die van de gemeenschappen en de gewesten.