Een nieuwe politieke cultuur kan het vertrouwen van de burgers in de instellingen en in de politiek herstellen (foto Belga)
De parlementaire onschendbaarheid staat meer dan ooit ter discussie. Sinds
het begin van de jaren negentig volgen ophefmakende dossiers waarin
parlementsleden worden genoemd, elkaar op. Maken parlementsleden misbruik van
een persoonlijk privilege dat hen boven de wet stelt ?
Of dreigen zij
integendeel het slachtoffer te worden van een voorbijgestreefde en loodzware
procedure ?
Door de uitgebreide media-aandacht worden parlementsleden reeds
als schuldig gebrandmerkt, nog voor het onderzoek is begonnen.
Tijdens de
vorige legislatuur al was het besef gegroeid dat, wil men de antipolitiek
bekampen, een herwaardering van het parlement en daaraan gekoppeld, een
hervorming van het statuut van het parlementslid, zich opdrongen. De herziening
van de parlementaire onschendbaarheid werd toen aangekondigd.
De
gebeurtenissen van de jongste maanden hebben het dossier in een
stroomversnelling gebracht. De Witte Mars heeft nogmaals aangetoond dat er nood
is aan een nieuwe politiek die het vertrouwen van de burgers in de instellingen
en in de politiek kan herstellen.
Het was in die context dat de Senaat eind
vorig jaar een aanvang heeft gemaakt met de bespreking van de herziening van
artikel
59 van de Grondwet.
De Grondwet van 1831 bood de leden van Kamer en Senaat een dubbele bescherming.
Allereerst kan een parlementslid vrijuit spreken in het parlement (art. 58).
Een parlementslid kan niet worden vervolgd om wat hij zegt in het parlement,
noch op burgerlijk, noch op strafrechtelijk gebied. Alleen als het om laster of
beledigingen gaat, mag de voorzitter ingrijpen. Deze parlementaire
onverantwoordelijkheid geldt niet voor meningen die het parlementslid buiten
het parlement zou verkondigen.
De parlementaire onverantwoordelijkheid staat
niet ter discussie: zij blijft onverkort gelden.
De parlementaire onschendbaarheid waarin
artikel
59 van de Grondwet voorziet, is van een heel andere aard.
Het oude
artikel 59 dat tot voor kort nog van kracht was, bepaalde dat parlementsleden,
tijdens de zitting, in strafzaken enkel konden worden vervolgd of aangehouden,
als hun assemblee daar uitdrukkelijk mee instemde.
Enkel als de assemblee
toestemming gaf om te vervolgen of in hechtenis te nemen, of als het
parlementslid op heterdaad werd betrapt, kon de onschendbaarheid niet worden
ingeroepen.
Kon een parlementslid tot nog toe zijn onschendbaarheid inroepen als hij erop werd betrapt tegen 150 km per uur over de autoweg te razen, dan is dit met het nieuwe artikel 59 niet meer mogelijk. Tenzij hij wordt aangehouden of voor de rechtbank moet verschijnen of zijn assemblee tot de opschorting van de vervolging zou beslissen. | |
(foto Parket Brugge) |
Deze regeling zorgt in de praktijk voor heel wat problemen. De context
waarin zij meer dan 150 jaar geleden tot stand kwam, is immers totaal veranderd.
De
parlementaire onschendbaarheid werd oorspronkelijk ingevoerd om de wetgevende
kamers in staat te stellen normaal te werken.
In de 19de eeuw vergaderde het
parlement immers slechts gedurende relatief korte periodes. Men achtte het toen
zelfs noodzakelijk in de
Grondwet
in te schrijven dat het parlement minstens 40 dagen per jaar moest vergaderen (art. 44,
2de lid).
Om te voorkomen dat de werking van het parlement gedurende die
korte zittingen zou gehinderd worden door de vervolging of aanhouding van leden,
besliste de grondwetgever van 1831 de parlementaire onschendbaarheid tijdens de
zitting in te stellen.
Een andere belangrijke reden was dat de parlementaire
onschendbaarheid ervoor zorgde dat de nog prille wetgevende macht beschermd werd
tegen de toen niet zo denkbeeldige inmenging van de rechterlijke en uitvoerende
macht. Men had in dat verband nogal slechte ervaringen opgedaan tijdens het
Hollandse bewind, toen ministers van koning Willem I strafvervolgingen instelden
tegen onwillige leden van de Staten-Generaal, het toenmalige parlement.
Deze
dubbele motivering heeft duidelijk aan actualiteit ingeboet. Van vervolgingen
door een minister hebben de parlementsleden nog weinig te vrezen. Het parlement
heeft ook veel meer werk dan vroeger en is nu haast permanent in zitting: de
zitting wordt pas gesloten op de vooravond van de opening van de nieuwe sessie.
Vóór
de herziening van
art.
59 kon een parlementslid zonder toestemming dus enkel nog vervolgd worden
gedurende de paar maanden dat het parlement ontbonden was, tussen twee
legislaturen in.
Hof
van Cassatie (foto Isopress)
Is de parlementaire onschendbaarheid dan overbodig geworden ?
Sommigen vinden van wel. Zij willen de parlementaire onschendbaarheid uit de Grondwet schrappen en de parlementsleden op dezelfde voet plaatsen als de gewone burger.
De tekst die door de Senaat op 27 februari 1997 werd goedgekeurd, gaat niet
zover de onschendbaarheid af te schaffen. Toch onderging de parlementaire
onschendbaarheid een grondige modernisering. De betrokken wetgevende kamer moet
alleen nog toestemming geven om een parlementslid aan te houden of voor een
rechtbank te brengen. Voor een onderzoek moet dus geen toestemming meer worden
gevraagd. Om het parlementslid evenwel te beschermen tegen lichtvaardige of
politiek geïnspireerde vervolging, werd een soort alarmbel ingebouwd: op
zijn vraag kan zijn assemblee met een tweederde meerderheid beslissen de
vervolging op te schorten.
Een belangrijk voordeel van deze nieuwe procedure
is dat het geheim van het onderzoek beter gewaarborgd kan worden. Het onderzoek
kan in principe in alle discretie worden gevoerd. Slechts wanneer uit het
onderzoek blijkt dat het parlementslid moet worden aangehouden of naar een
rechtbank moet worden verwezen, moet het dossier aan het parlement worden
voorgelegd en komt het in de openbaarheid.
Tot voor kort was het zo dat op
het ogenblik dat de procureur-generaal van het Hof van Beroep aan de assemblee
de opheffing van de onschendbaarheid vroeg, de zaak meteen in de openbaarheid
werd gebracht. Het proces van het parlementslid werd in de pers en in de
publieke opinie al gevoerd nog voor het onderzoek was begonnen en dus nog vóór
de betrokkene de kans had gekregen om zich te verdedigen.
Enkele CVP-senatoren die in 1995 om principiële redenen afstand wilden doen van hun onschendbaarheid, moesten vaststellen dat dit niet kon. De parlementaire onschendbaarheid is immers van openbare orde. De parlementaire immuniteit is geen persoonlijk privilege, maar een regeling die bedoeld is om de normale werking van het parlement te verzekeren.
Geen lid van een van beide Kamers kan worden vervolgd of aan enig onderzoek onderworpen naar aanleiding van een mening of een stem, in de uitoefening van zijn functie uitgebracht. Behalve bij ontdekking op heterdaad kan geen lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, worden verwezen naar of rechtstreeks gedagvaard voor een hof of een rechtbank, of worden aangehouden dan met verlof van de Kamer waarvan het lid deel uitmaakt. Behalve bij ontdekking op heterdaad kunnen de dwangmaatregelen waarvoor het optreden van een rechter is vereist, ten opzichte van een lid van een van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, alleen worden bevolen door de eerste voorzitter van het hof van beroep op verzoek van de bevoegde rechter. Deze beslissing wordt aan de voorzitter van de betrokken Kamer meegedeeld. Huiszoeking of inbeslagneming krachtens het voorgaande lid kan alleen geschieden in aanwezigheid van de voorzitter van de betrokken Kamer of van een door hem aangewezen lid. De vervolging in strafzaken van een lid van een van beide Kamers, kan tijdens de zitting enkel worden ingesteld door de ambtenaren van het openbaar ministerie en de bevoegde ambtenaren. In elke stand van het onderzoek kan het betrokken lid van één van beide Kamers, tijdens de zitting en in strafzaken, aan de Kamer waarvan hij deel uitmaakt de schorsing van de vervolging vragen. Deze Kamer dient hiertoe met een twee derden meerderheid van de
uitgebrachte stemmen te beslissen. | |
Justitia (foto Ministerie van Justitie) |
Toen in 1995 een minister werd genoemd in het Agustadossier, moest een bijna
vergeten grondwetsartikel van onder het stof worden gehaald.
Het was immers
al van 1865 geleden dat een minister nog in een strafzaak was betrokken.
Minister Chazal werd toen vervolgd omdat hij een duel had uitgelokt.
De
strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de ministers en staatssecretarissen
van de federale regering wordt geregeld door artikel 103 van de Grondwet.
Artikel
125 van de Grondwet doet dit voor de leden van de gemeenschaps- en
gewestregeringen.
Volgens de Grondwet kan alleen de Kamer van
volksvertegenwoordigers een federaal regeringslid in beschuldiging stellen en
voor het Hof van Cassatie brengen.
De grondwetgever van 1831 wilde met deze
speciale procedure voorkomen dat burgers of politieke tegenstrevers de ministers
voortdurend met processen zouden bestoken. Dit uitzonderingsregime moest nog
verder bij wet worden gepreciseerd en afgelijnd.
Een algemene uitvoeringswet
is er evenwel nooit gekomen. De wetgever heeft zich tot nog toe altijd beperkt
tot de uitvaardiging van tijdelijke wetten, zoals in 1865 voor het geval Chazal
en recenter in 1995 voor de Agusta-affaire.
Eind vorig jaar, naar aanleiding
van een zaak waarin een vice-eerste minister werd genoemd, keurde de Kamer
opnieuw een tijdelijke en gedeeltelijke uitvoeringswet goed in afwachting van
een definitieve regeling voor de federale ministers.
Voor de ministers en
staatssecretarissen van de gemeenschaps- en gewestregeringen werd begin dit jaar
een gelijkaardige tijdelijke uitvoeringswet uitgewerkt, die ook in de Senaat
werd besproken en goedgekeurd.
Beide uitvoeringswetten willen het opsporings- en gerechtelijk onderzoek zo
nauw mogelijk doen aansluiten bij de gewone strafrechtelijke procedure die voor
alle burgers geldt.
Daarom bepalen zij dat de vervolging van een
regeringslid dat een misdrijf heeft gepleegd niet door de betrokken Kamer, maar
door het hoogste rechtscollege, het Hof van Cassatie, moet worden ingesteld.
Voor
de aanhouding of de voorlopige hechtenis van het regeringslid is wel de
toestemming van de assemblee nodig.
Als het onderzoek is beëindigd, kan
de assemblee zich dan over de conclusies van het Hof uitspreken en het
regeringslid al dan niet in beschuldiging stellen.
Door deze regeling kan
het strafdossier in de onderzoeksfase beter uit de media-belangstelling worden
gehouden en kan ook politieke beïnvloeding van het onderzoek worden
vermeden.
Het Hof van Cassatie moet het onderzoek immers in alle discretie
kunnen voeren. De talrijke perslekken in delicate dossiers waarin ministers
betrokken waren, hebben aangetoond dat het geheim van het onderzoek niet kan
worden gegarandeerd als het onderzoeksdossier in het parlement moet worden
behandeld.
Toch wordt in deze uitvoeringswetten de ministeriële
verantwoordelijkheid nog niet ten gronde geregeld.
Allereerst gaat het om
tijdelijke wetten die begin 1998 door een definitieve regeling moeten worden
vervangen. Deze werkwijze zal het mogelijk maken ervaring op te doen voor de
uitwerking van de definitieve wetten.
Sommige senatoren wezen er ook op dat
een minister die berecht wordt door het Hof van Cassatie niet in hoger beroep
kan gaan. Verder moet wellicht ook een onderscheid worden gemaakt tussen
misdrijven die werden gepleegd door een minister in de uitoefening van zijn
functie en andere daarbuiten gepleegde misdrijven. Er moet ook nog een oplossing
worden gezocht voor de burgerlijke aansprakelijkheid van ministers.
De
senatoren die in de eerstvolgende maanden een definitieve regeling moeten
uitwerken, hebben dus nog heel wat werk voor de boeg.
Parlementaire onschendbaarheid in de
|
Opmerkingen voor de webmaster