Présidence
de M. Danny Pieters
(La séance
est ouverte à 15 h 00.)
|
Voorzitter: de heer Danny
Pieters
(De vergadering wordt
geopend om 15.00 uur.)
|
Renvoi
en commission
|
Terugzending
naar commissie
|
M. le
président. – À l’ordre du jour de
cet après-midi figure la proposition de loi réglementant
la publicité relative aux interventions à visée
esthétique (Doc. 5-61/1).
|
De voorzitter. –
De agenda van deze namiddag vermeldt het wetsvoorstel tot
regeling van de reclame voor cosmetische ingrepen (Gedr. St.
5-61/1).
|
Il semble que le
texte de la proposition, tel qu’il a été
adopté en commission, contient quelques imperfections
légistiques et linguistiques.
Conformément
à la décision du Bureau de ce midi, je vous propose
de renvoyer la proposition à la commission des Affaires
sociales.
La proposition
sera remise à l’ordre du jour de la séance
plénière de jeudi prochain.
|
Het blijkt dat de door de
commissie aangenomen tekst van het voorstel een aantal legistieke
en taalkundige onvolkomenheden vertoont.
In overeenstemming met de
beslissing van het Bureau van deze middag stel ik u voor het
voorstel terug te zenden naar de commissie voor de Sociale
Aangelegenheden.
Het voorstel zal opnieuw
worden ingeschreven op de agenda van de plenaire vergadering van
aanstaande donderdag.
|
(Assentiment)
|
(Instemming)
|
Questions
orales
|
Mondelinge
vragen
|
Question
orale de Mme Elke Sleurs à la vice-première
ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé
publique sur «la consommation du sel et l’organisation
de campagnes de prévention» (nº 5-141)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en
minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de
consumptie van zout en het organiseren van preventiecampagnes»
(nr. 5-141)
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). –
|
Mevrouw Elke Sleurs (N-VA).
– Onlangs publiceerde professor Staessen een onderzoek over
de effecten van zoutconsumptie op de bevolking. Hij concludeerde
dat matig gebruik van zout niet tot minder hartaandoeningen
leidt. Hoewel sterk overmatig zoutgebruik wel schadelijk kan zijn
voor de gezondheid, werd aangetoond dat mensen die onvoldoende
zout eten, net meer neiging hebben om cardiovasculaire problemen
te ontwikkelen.
Die recente bevindingen gaan
dus in tegen de uitgangspunten van het Nationaal Voedings- en
Gezondheidsplan van de minister, een plan dat bovendien niet tot
haar bevoegdheden behoort. Sinds 2006 besteed de FOD
Volksgezondheid heel wat federale middelen aan de sensibilisering
en het aanleren van gezonde voedingsgewoontes aan de bevolking.
Een van de speerpunten was de campagne "Stop het zout".
In dit kader schreef de minister de gehele bevolking hetzelfde
zoutarm dieet voor. Nochtans tonen cijfers aan dat
cardiovasculaire aandoeningen sterk verschillen van gemeenschap
tot gemeenschap. Men kan zich dan ook de vraag stellen in welke
mate de campagne effectief heeft geleid tot een lagere incidentie
van die aandoeningen. Niet voor niets zijn de gemeenschappen
bevoegd om preventieve campagnes ter bescherming van de
gezondheid in te stellen.
Ondanks die legitieme bezwaren
werd het Nationaal Voedingsplan tussen 2006 en 2010 uitgevoerd.
Dit plan, waarmee de federale overheid gedurende vijf jaar lang
een beleid voerde buiten haar bevoegdheden, eindigde dan nog in
een vreemde climax. In december 2010 riep minister Onkelinx
immers de gemeenschapsministers van Media op het matje naar
aanleiding van het volgens haar te hoge zoutgebruik in
kookprogramma’s. In de media stond destijds te lezen dat ze
de betrokken ministers verzocht om politieke druk uit te oefenen
op de openbare omroepen, zodat zout van het televisiescherm zou
worden geweerd.
Dit en het feit dat er een
rondzendbrief bestaat die voorziet in een Nationaal Voedingsplan
2010-2015, doet mij vermoeden dat de minister het gevoerde
preventiebeleid inzake zout vurig wenst voort te zetten.
Het gevolg hiervan is dat het
beleid zich op dit moment niet enkel ent op een fictieve
grondwettelijke basis, maar dat ook de wetenschappelijke
fundamenten ervan vandaag de dag worden ondergraven.
Waarom erkent de minister niet
dat de gemeenschappen en niet de federale overheid bevoegd zijn
om wetenschappelijk gefundeerde preventiecampagnes te
organiseren? Hoe kan ze in tijden van besparing legitimeren dat
zowel de federale overheid als de gemeenschappen naast elkaar
ageren?
|
Mme Laurette
Onkelinx, vice-première ministre et ministre des
Affaires sociales et de la Santé publique, chargée
de l’Intégration sociale. –
|
Mevrouw Laurette Onkelinx,
vice-eersteminister en minister van Sociale
Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie.
– Het probleem van de overconsumptie van zout en het
verband met verhoogde risico’s op cardiovasculaire
problemen is steeds een punt van discussie geweest. Het is dan
ook aangewezen rekening te houden met zoveel mogelijk studies die
het onderwerp behandelen. De overgrote meerderheid van de studies
toont aan dat er een zeker verband is tussen de overconsumptie
van zout en het risico op cardiovasculaire aandoeningen. Het
probleem van de overconsumptie van zout door de Belgische
bevolking is voor de hele bevolking identiek.
Uit een studie van het WIV van
2010 blijkt dat de inname van natrium in Vlaanderen bijna
hetzelfde is als in Wallonië. In beide regio’s lag de
inname bij mannen ongeveer 20% hoger dan bij vrouwen. Het
onderzoek toont dus aan dat de zoutinname twee keer hoger is dan
de door de WHO aanbevolen maximale inname van 5 gram zout per dag
per volwassene.
Ik herinner er eveneens aan
dat de zoutinname sterk van lidstaat tot lidstaat verschilt. Een
vergelijking op Europees vlak over zoutiname heeft ons geleerd
dat België tot de landen met de hoogste zoutinname behoort,
meer in het bijzonder meer dan 10 gram per dag. Hongarije,
Italië, Polen en Zwitserland zitten in dezelfde categorie.
De zoutinname daalde wel in volgende landen: in Polen sinds 2000,
in Finland sinds 1979, in Frankrijk sinds 2002 en in het Verenigd
Koninkrijk sinds 2001.
Het uitvoeren van de Belgische
strategie is dan ook hoogst noodzakelijk en een eenvormige
uitvoering biedt alleen maar voordelen. België heeft via het
NVGP op alle vlakken acties ondernomen. Ik geef enkele concrete
voorbeelden.
Ten eerste,
gegevensinzameling, onder meer op het vlak van
voedselconsumptiepeiling: welke producten dragen het meest bij
tot de zoutinname.
Ten tweede, samenwerking met
de industrie en de horeca, met onder meer engagementen per sector
en een zoutconvenant met FEVIA en COMEOS, versterkte controles
door het FAVV op het zoutgehalte in brood, gebruik van geïodeerd
zout in brood via het zoutconvenant met de broodsector.
Ten derde, een
informatiecampagne. Ik verwijs hiervoor naar www.stophetzout.be.
Er werden 1,2 miljoen brochures en zoutmeters verspreid via de
supermarkten, de apothekers en de ziekenfondsen en er bestaat
samenwerking met verschillende media om de campagne te
versterken, evenals een evaluatie van de campagne door het CRIOC.
Ten vierde, monitoring van de
herformulering en zoutinname, met onder meer impactsanalyse van
de herformulering, uitgevoerd door de Universiteit Gent en het
WIV, van zoutgehaltes en etikettering van voedingsmiddelen, via
een onafhankelijke studie door het CRIOC in kaart gebracht,
evenals een 24-uurs urineanalyse, door het WIV in 2009
uitgevoerd.
Een van de prioriteiten in het
toekomstig Voedings- en Gezondheidsplan – al dan niet
federaal - zal erin bestaan de samenwerking tussen de
verschillende entiteiten te intensifiëren om nog efficiënter
te zijn en een gemeenschappelijk antwoord te bieden om de
gezondheid van onze medeburgers te verbeteren, zowel in het
noorden als in het zuiden van het land.
|
|
Daarnaast vestig ik er de
aandacht op dat de brief over de kookprogramma’s die ik de
ministers van Media in januari jongstleden heb gestuurd bij mijn
collega van de Vlaamse regering een positieve weerklank vond. Ze
betuigde mij bij die gelegenheid in een brief van 27 april
haar steun voor het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan en
zijn doelstellingen.
|
Mme Elke
Sleurs (N-VA). –
|
Mevrouw Elke Sleurs (N-VA).
– Aangezien de minister inderdaad het plan verder wil
uitvoeren, hoop ik dat ze zeker contact opneemt met de
gemeenschappen. Uit de nieuwe medische gegevens blijkt immers
niet alleen het nut van preventie maar ook dat het belangrijk is
van te werken met doelgroepen waardoor men bij
gemeenschapsbevoegdheid terecht komt.
|
Question
orale de M. Gérard Deprez au premier ministre, chargé
de la Coordination de la Politique de migration et d’asile
sur «l’annonce sur Twitter de la décision de
Standard & Poor’s de ne pas dégrader la note de
la Belgique» (nº 5-145)
|
Mondelinge
vraag van de heer Gérard Deprez aan de eerste
minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en
asielbeleid over «het Twitterbericht over de beslissing van
Standard & Poor’s om de rating van België niet te
verlagen» (nr. 5-145)
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Monsieur le premier ministre,
permettez-moi tout d’abord de vous féliciter pour la
maîtrise évidente que vous manifestez dans l’usage
des nouvelles technologies, d’après ce que racontent
les journaux. Pouvez-vous cependant nous dire quels sont les
éléments factuels sur lesquels vous vous êtes
basé pour annoncer, le week-end dernier sur Twitter, la
décision de Standard and Poor’s de ne pas dégrader,
en tout cas dans l’immédiat, la note de notre pays ?
Nous soutenons
bien sûr les mesures prises par le gouvernement en affaires
courantes, notamment l’élaboration d’un budget
qui présente des chiffres très rassurants pour
l’avenir de notre pays. Néanmoins, quand vous
considérez simultanément à votre annonce,
les déclarations de Marko Mrsnik, l’analyste de
Standard & Poors, et celles des agences Fitch et Moody’s,
ne croyez vous pas que cette dégradation tant redoutée
par le monde économique et politique belge soit tout
simplement retardée et que la menace persiste donc bel et
bien ?
Vous savez mieux
que moi que les agences de notation se basent sur plusieurs
critères pour établir la note de crédit à
un État : la richesse économique, la structure de
l’économie, les indicateurs fiscaux, la flexibilité
monétaire, la balance des paiements courants mais aussi la
stabilité politique du pays.
Sachant cela, que
répondez-vous aux experts de ces agences de notation quand
ils affirment qu’« un transfert significatif des
ressources financières du gouvernement fédéral
vers les régions et communautés serait de nature à
accentuer la pression à la baisse du rating de
notre pays, parce que ce transfert diminuera significativement
les recettes fiscales et donc les moyens financiers que le
gouvernement fédéral pourra consacrer tant au
remboursement de la dette, qu’à la gestion
budgétaire des dépenses sociales et du
vieillissement de la population » ?
|
De heer Gérard
Deprez (MR). –
|
M. Yves
Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination
de la Politique de migration et d’asile. – Je tiens
d’abord à vous remercier pour les commentaires
positifs vis-à-vis de ma maîtrise technologique. Il
est vrai que je suis l’exemple du président du
Conseil européen qui communique les décisions via
ce même média.
Standard &
Poor’s est, avec Fitch et Moody’s, une des agences de
notation d’origine anglo-saxonne qui évaluent la
capacité de remboursement tant de sociétés,
de groupes industriels, de banques que d’États. Il
existe de nombreuses présomptions concernant le rapport de
Standard & Poor’s de décembre de l’année
dernière. En effet, le 13 décembre 2010,
Standard & Poor’s a écrit : « We
could lower the sovereign rating on Belgium one notch if we
conclude that the lack of consensus will result in the government
not being able to stabilize its debt trajectory and to move
forward on reforms designed to improve political cohesion. If
Belgium fails to form a government soon, a downgrade could occur,
potentially within six months ».
Concernant ce
rapport et les communications qui s’en sont suivies, y
compris de ma part, la semaine passée, on verse dans les
extrêmes : tantôt on crie au drame, annonçant
que Standard & Poor’s est sur le point de dégrader
la note de la Belgique, tantôt, lorsqu’une réaction
vient nuancer les propos de Standard & Poors, on déclare
que le risque est passé. Vous-même, dans le titre de
votre question, vous parlez de « l’annonce de la
décision de Standard & Poor’s ». Ce
n’est pas exact. Je n’ai pas annoncé de
décision, j’ai simplement souligné que la
situation était beaucoup moins préoccupante et, me
basant sur le communiqué publié par Standard &
Poor’s par l’intermédiaire de l’agence
Reuters, que l’agence n’était pas à
deux doigts de prendre une décision négative pour
notre pays.
|
De heer Yves Leterme,
eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie-
en asielbeleid. –
|
Dans la presse,
la déclaration que j’ai citée a souvent été
résumée à une diminution automatique de la
notation si, dans les six mois, notre pays ne disposait pas d’un
nouveau gouvernement.
Tel n’est
toutefois pas le cas. Standard & Poor’s a seulement
affirmé que notre pays risquait d’être
rétrogradé si l’absence de gouvernement de
plein exercice menaçait d’hypothéquer notre
situation économique.
Après
l’avertissement du 13 décembre 2010, le
gouvernement en affaires courantes a pris des décisions et
les choses ont évolué. À la suite de
l’incapacité des partenaires sociaux de confirmer
leur accord paraphé, nous avons déposé au
parlement un projet de loi qui impose une norme salariale et
contient des éléments visant à maîtriser
les coûts salariaux. Depuis lors, nous avons pris des
décisions en matière d’inflation, mais
beaucoup reste à faire à ce sujet.
Nous avons
également déposé à la Chambre un
projet de budget 2011 présentant un solde net à
financer de 3,6% du PIB, ce qui est nettement inférieur
aux prévisions et aux engagements pris à l’échelon
européen.
À la fin
de la semaine dernière, je me trouvais dans la région
de Boston, qui bénéficie de moyens financiers
considérables et compte de nombreuses compagnies
spécialisées dans l’asset management.
J’y ai
exposé les résultats de la Belgique, à
savoir que la croissance économique est supérieure
à celle de l’Union européenne, que le déficit
budgétaire est moins important que prévu, que le
taux de chômage est inférieur à la moyenne de
la zone euro, que la balance commerciale des paiements est
excédentaire, etc.
Il m’a été
répondu que ces arguments sont frappants et convaincants
et rendent dès lors très improbable une
appréciation négative de notre capacité,
tant dans le chef de la « société
anonyme Belgique » que de celui de l’État
fédéral, de rembourser les dettes contractées
par le passé.
Le rôle de
la société Standard & Poor’s est de
confronter les paramètres économiques et leur
évolution, y compris depuis décembre, aux neuf
critères d’évaluation qu’elle utilise
et de juger ensuite si elle nous dégrade, nous maintient
sous surveillance négative ou laisse notre notation
stable.
Sur la base des
chiffres que j’ai cités, nous pouvons dire que la
situation s’est améliorée. Nous savons que
sur les marchés financiers, y compris les agences de
notation, ce fait n’est pas passé inaperçu.
Il est dès lors peu probable que nous soyons confrontés
aux menaces brandies dans le rapport de Standard & Poor’s
du 13 décembre de l’année dernière.
Cela ne signifie
pas que nous ne devons pas rester très vigilants. Dans la
zone euro, la sérénité n’est pas
encore totale et nous devons être conscients du fait que
des risques subsistent. La Belgique doit être attentive au
maintien de son budget et continuer à prendre les
décisions adéquates, de manière à ce
que l’évolution positive dont j’ai fait état
puisse se poursuivre. J’espère que nous pourrons
tous ensemble contribuer à l’établissement
d’un contexte politique serein dans les semaines et les
mois qui viennent.
|
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Le premier ministre a clairement répondu
à ma première question : la menace d’une
dégradation à brève échéance
de la note de la Belgique est écartée, grâce
à l’ensemble des efforts accomplis par le
gouvernement, ce dont je me réjouis.
En revanche, il
n’a pas répondu à ma deuxième question
portant sur le point de savoir si la menace persistera.
Il n’a pas
non plus apporté de réponse à ma troisième
question. Elle était pourtant relativement précise :
toutes les agences de notation signalent qu’un transfert
important de recettes fiscales du fédéral vers les
régions, couplé à une absence de mesures
pour faire face au vieillissement, au coût des pensions et
aux dépenses sociales qui en résulteront, pourrait
entraîner rapidement, si des mesures ne sont pas prises,
une dégradation de la note de la Belgique.
J’ai pris
bonne note de ce que le premier ministre a déclaré
pour l’immédiat, mais je reste sur ma faim pour
l’avenir.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). –
|
Question
orale de Mme Sabine de Bethune au vice-premier ministre
et ministre des Affaires étrangères et des Réformes
institutionnelles et au secrétaire d’État au
Budget, à la Politique de migration et d’asile, à
la Politique des familles et aux Institutions culturelles
fédérales sur «les boat people en provenance
de Libye» (nº 5-138)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de
vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en
Institutionele Hervormingen en aan de staatssecretaris voor
Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale
Culturele Instellingen over «de bootvluchtelingen uit
Libië» (nr. 5-138)
|
Mme Sabine de Bethune
(CD&V). –
|
Mevrouw Sabine de Bethune
(CD&V). – De jongste weken wordt het Europese
continent overspoeld door vluchtelingen die het door oorlog
geteisterde Libië ontvluchten of gedwongen worden het te
verlaten. Meestal trachten deze vluchtelingen de Middellandse Zee
over te steken in weinig zeevaardige en vaak overladen boten.
Daarom heeft de VN-vluchtelingenorganisatie (UNCHR) zijn
bezorgdheid geuit over het toenemend aantal ongelukken met
bootvluchtelingen. Volgens voorzichtige ramingen zouden er sinds
het begin van het conflict in Libië ongeveer 800
vluchtelingen zijn omgekomen. Meer nog, uit getuigenissen blijkt
dat steeds meer schepen geen hulp verlenen aan boten in nood,
hoewel dat een verplichting is. Zo kwam op 25 maart een
boot, die uit Tripoli vertrokken was, in de problemen. De enkele
overlevenden getuigen dat ze aan hun lot werden overgelaten,
hoewel er meerdere schepen, waaronder een NAVO-schip, in de buurt
zouden zijn geweest. Blijkbaar waren meerdere instanties op de
hoogte van het probleemschip, aangezien een helikopter er nog op
25 maart voedsel en drinken aan leverde. Ruim 60 mensen
kwamen om het leven.
Vandaag lees ik in de krant
een geloofwaardige getuigenis van een personeelslid van de IOM.
Vrijdagochtend om vier uur zou een schip met ongeveer zeshonderd
mensen aan boord bij het uitvaren uit Libië gezonken zijn.
Er zouden nagenoeg geen overlevenden zijn. Mensen die niet meer
wilden vertrekken, werden door Libische soldaten verplicht om
toch de zee op te gaan. De getuigenissen worden dus steeds
verontrustender.
Welk beleid en richtlijnen
volgt ons land ter bescherming van bootvluchtelingen in het kader
van dit conflict, op EU-, NAVO- of nationaal niveau?
|
M.
Melchior Wathelet, secrétaire
d’État au Budget, à la Politique de migration
et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. –
|
De heer Melchior Wathelet,
staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid,
voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. –
We hebben de Europese Commissie zoveel mogelijk informatie over
deze incidenten gevraagd en blijven deze kwestie opvolgen.
De media geven de indruk dat
het Europese continent overspoeld wordt met Libische
vluchtelingen. Uit de cijfers van UNHCR blijkt echter dat minder
dan 1% van de mensen die Libië ontvluchten zich richting
Europa begeeft. De vele duizenden vluchtelingen die Libië
verlaten zoeken vooral hun toevlucht in buurlanden, voornamelijk
Egypte en Tunesië.
Los van deze numerieke
overschatting is er echter wel degelijk een probleem inzake
bootvluchtelingen die het Europese continent trachten te
bereiken, met name dat ze hierbij geen hulpverlening krijgen van
koopvaardij- of overheidsvaartuigen die wel degelijk de
aanwezigheid van bootvluchtelingen opmerken. Deze vaartuigen
overtreden hiermee duidelijk de regels van het internationaal
zeerecht en het humanitair recht.
Zowel het internationaal
gewoonterecht als de artikelen 58 en 98 van het Zeerechtverdrag
van Montego Bay van 1982 verplichten staten ertoe bijstand
te verlenen aan personen in nood in de exclusieve economische
zone en op de volle zee. Ook het SOLAS-verdrag, Safety of Life
at Sea, en het SAR-verdrag, Search and Rescue, waarbij
zowel België als de Europese Middellandse Zeelanden partij
zijn, omvatten de verplichting dat personen in nood die op zee
worden aangetroffen zo snel mogelijk op een veilige locatie aan
land moeten worden gebracht.
|
|
In de praktijk zorgen deze
verplichtingen al decennia voor problemen: vaak zijn
bootvluchtelingen politieke maar ook economische vluchtelingen.
Staten willen dan ook bepaalde garanties alvorens deze
vluchtelingen op hun grondgebied toe te laten. Gezagvoerders van
koopvaardijschepen negeren daarom vaak de aanwezigheid van
bootvluchtelingen en overtreden dus de regels van het
internationaal recht, omdat ze riskeren de toegang tot een haven
geweigerd te worden, precies omdat ze bootvluchtelingen aan boord
hebben.
Deze kwestie is voor de inzet
van Belgische agenten tot op heden niet relevant. De Belgische
politie wordt bij deelname aan Frontex-operaties in het
Middellandse Zeegebied steeds aan land ingezet en wordt dus nooit
geconfronteerd met een redding op zee. Desondanks blijft dit een
aandachtspunt, ook op Europees niveau. In de wettelijke basis
voor Frontex, die de Raad van de Europese Unie en het Europees
Parlement op het moment in onderling overleg aanpassen, wordt
expliciet het respect voor de internationale maritieme wetgeving
ingeschreven. Dat houdt in dat voorafgaandelijk aan elke operatie
de regels duidelijk moeten worden neergeschreven.
|
Mme Sabine de
Bethune (CD&V). –
|
Mevrouw Sabine de Bethune
(CD&V). – Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de
regering en het leger van Libië of andere instanties die
voor de Libische overheid optreden, vluchtelingen de dood injagen
op de Middellandse Zee. U zegt dat onze schepen of politie niet
zelf met die vluchtelingen worden geconfronteerd, maar u kunt er
in Europees verband wel voor pleiten dat NAVO- en andere schepen
niet alleen de internationale wetten respecteren, maar ook dat
men pro-actief naar die vluchtelingen op zoek zou gaan. Het gaat
hier niet om de globale vluchtelingenproblematiek die we al jaren
kennen. Het gaat hier om hele gezinnen, die op schamele boten
door de oorlogsvoerende krachten in Libië de zee worden
opgejaagd. Ik spreek hier over gezinnen met kleine kinderen,
zoals er het voorbije weekend nog gered werden door de Italiaanse
kustwacht. Dat zijn geen economische vluchtelingen, maar
oorlogsvluchtelingen. De NAVO heeft de verantwoordelijk om die
mensen op zee op te vangen en te redden. Ik vraag u om op
Europees niveau en in het kader van de JAI hiervoor te pleiten.
|
Question
orale de Mme Caroline Désir au secrétaire
d’État au Budget, à la Politique de migration
et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales sur «le
retour des enfants dans les centres fermés»
(nº 5-148)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Caroline Désir aan de
staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid,
Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «het
opnieuw opsluiten van kinderen in gesloten asielcentra»
(nr. 5-148)
|
Mme
Caroline Désir (PS). –
À deux reprises, et notamment
dans l’affaire Tabitha en 2006, la Belgique a été
condamnée par la Cour européenne des droits de
l’homme pour avoir détenu des enfants mineurs dans
des centres fermés pour illégaux. À la suite
de ces condamnations, notre gouvernement a décidé
de sortir les familles avec des enfants mineurs de ces centres
pour les placer dans des structures « ouvertes » au
sein desquelles elles font l’objet d’un coaching, ce
qui permet également aux enfants de suivre une scolarité
normale en dehors du centre.
J’apprends
cependant, monsieur le secrétaire d’État, que
vous souhaitez, grâce à la construction de logements
spécifiques pour les familles avec enfants dans l’enceinte
du 127bis, le retour de certains enfants mineurs dans les
centres fermés. Comment un tel retour en arrière
permet-il de répondre aux condamnations de Strasbourg
alors que, selon la Cour, la détention d’enfants
mineurs « cause de graves conséquences
psychologiques » à ces derniers et s’apparente
dès lors à un traitement inhumain et dégradant ?
Ne pourrait-on davantage travailler sur une amélioration
de la prise en charge de ces familles dans les centres ouverts
actuels et veiller à un meilleur encadrement en renforçant
le coaching ?
|
Mevrouw Caroline Désir
(PS). –
|
M.
Melchior Wathelet, secrétaire
d’État au Budget, à la Politique de migration
et d’asile, à la Politique des familles et aux
Institutions culturelles fédérales. – Il
convient d’abord de préciser que le dossier Tabitha
concernait des mineurs non accompagnés alors que, dans le
cas présent, il s’agit de familles. Le champ
d’application de l’arrêt n’est dès
lors pas tout à fait le même.
À l’heure
actuelle, conformément à l’arrêté
royal du 14 mai 2009, les familles sont logées
dans des lieux d’hébergement ouverts et cela ne
changera pas. Toutefois, on ne peut fermer les yeux sur le nombre
d’évasions. En effet, le nombre de familles qui
s’évadent des lieux d’hébergement est
maheureusement en augmentation. En 2010, les lieux d’hébergement
ont accueilli 66 familles dont 17 se sont évadées,
25 ont été éloignées et 24 ont été
libérées pour des motifs divers – reconnaissance
en tant que réfugiées, octroi de la protection
subsidiaire, demande d’asile, décision judiciaire,
problème d’identification, etc. En 2011, les lieux
d’hébergement ont accueilli jusqu’à ce
jour 42 familles dont 32 ont déjà quitté les
hébergements : 12 se sont évadées, 11
ont été éloignées et 9 ont été
libérées pour les divers motifs précités.
Il a dès lors été
décidé d’aménager en première
instance cinq unités unifamiliales dans l’enceinte
du centre 127bis afin d’accueillir les familles qui
ne respectent pas les obligations liées à leur
hébergement, comme prévu à l’article
48 de l’arrêté royal du 14 mai 2009
qui fixe le régime et les règles de fonctionnement
applicables aux lieux d’hébergement : «
En cas de non-coopération au retour effectif, la famille
peut faire l’objet d’un maintien en détention
dans un centre fermé dont les règles de
fonctionnement sont déterminées par l’arrêté
royal du 2 août 2002 ». C’est
le cas des familles qui s’évadent et qui seraient à
nouveau interceptées par la police.
Ces nouvelles unités
unifamiliales garantiront toutefois aux familles une indépendance
et une intimité plus grande en respectant
la structure unifamiliale. Par ailleurs, les familles
bénéficieront des mêmes conditions
d’accompagnement par les coaches que dans les maisons
« ouvertes ».
Cette mesure
n’entre pas du tout en contradiction avec les arrêts
de la Cour européenne des droits de l’homme. En
effet, dans son arrêt du 19 janvier 2010 relatif
à une famille tchétchène et condamnant la
Belgique, la Cour avait stipulé que les quatre mineurs
accompagnés étaient maintenus dans le centre 127bis
« dont l’infrastructure était inadaptée
à l’accueil d’enfants ». Comme je
viens de vous l’expliquer, cet accueil sera adapté,
même s’il est assuré dans l’enceinte du
centre 127bis. Il sera spécifique pour les
familles.
L’aménagement des
unités unifamiliales prévu à Steenokkerzeel
demeure donc conforme à cet arrêt. L’occupation
de ces installations constitue une malheureuse mais ultime étape.
D’autres solutions auront été offertes aux
parents dans une autre phase. Cette mesure constitue un signal
adressé aux familles qui sont dans des lieux d’hébergement
et qui seraient tentées de s’évader et de ne
pas respecter les conditions.
|
De heer Melchior Wathelet,
staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid,
voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. –
|
Mme Caroline
Désir (PS). – Je comprends qu’il est
difficile de s’occuper de situations dans lesquelles les
familles ne respectent pas les règles relatives aux
retours. Les enfants ne doivent toutefois pas faire les frais de
la situation administrative de leurs parents. Les arrêts
citent plusieurs rapports démontrant les conséquences
extrêmement néfastes de l’enfermement sur la
santé mentale et physique des enfants.
Vous nous dites
que des unités particulières seront aménagées
pour ces familles. On peut toutefois s’interroger sur la
compatibilité de ce type d’unité au sein d’un
centre fermé avec les arrêts de la Cour européenne.
|
Mevrouw Caroline Désir
(PS). –
|
Question
orale de M. François Bellot à la ministre des
PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la
Politique scientifique sur «la faible croissance du nombre
de starters» (nº 5-146)
|
Mondelinge
vraag van de heer François Bellot aan de
minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en
Wetenschapsbeleid over «de geringe toename van het aantal
starters» (nr. 5-146)
|
M.
François Bellot (MR). –
Je m’interroge sur le nombre de
nouveaux entrepreneurs – starters
– ayant commencé leur activité en Belgique
durant le premier trimestre 2011.
Sur la base des
données du bureau d’informations commerciales Coface
Services Belgium, le nombre de starters qui ont lancé
leur entreprise pendant le premier trimestre de 2011 aurait à
peine augmenté par rapport à celui des trois
premiers mois de 2010 malgré l’incitation à
la création d’entreprises.
Ainsi, 19 441
entreprises auraient été fondées pendant le
premier trimestre de 2011 pour 19 381 en 2010 ; si ces
chiffres se confirment, il s’agirait d’une modeste
croissance.
Confirmez-vous
ces données et si oui, pouvez-vous nous dire quels sont
les facteurs qui justifient cette faible croissance ? Par
ailleurs, cette croissance est-elle identique sur l’ensemble
du territoire ?
|
De heer François
Bellot (MR). –
|
Mme
Sabine Laruelle, ministre des PME,
des Indépendants, de l’Agriculture et de la
Politique scientifique. – J’ai pris acte du
rapport de Coface. Si on s’en tient à ces données
brutes, la croissance du nombre de nouvelles entreprises est
modeste. Néanmoins, je ne connais pas précisément
la méthode de calcul utilisée par Coface. Il faut
dès lors considérer ces chiffres avec
circonspection.
Si l’on regarde
l’évolution du nombre de faillites, les nouvelles
étaient bonnes en janvier et en février 2011,
les mois suivants semblent un peu moins favorables.
On se rend compte que la
reprise est là, mais elle n’est pas aussi ferme que
nous l’aurions souhaité. Cela prouve toutefois que
les mesures que nous avons prises durant la crise notamment, pour
les indépendants, les reports de paiement, les dispenses
de cotisations, etc., étaient vraiment utiles et
nécessaires.
Deux mesures ont été
prises plus spécialement pour faire face au retrécissement
du crédit (credit crunch) et aux trop longs délais
de paiement des pouvoirs publics : Initio et Casheo.
Ces deux mesures sont soumises
à une évaluation. Pour l’instant la demande
pour ces deux produits diminue. Il faudra donc voir ce que nous
en ferons.
Une autre mesure reste
malheureusement utile : l’installation d’un médiateur
du crédit en février 2009. Grâce à
ce médiateur, ce sont, à ce jour, plus de 2 500
emplois qui ont pu être sauvés. Beaucoup
d’entreprises font encore actuellement appel à ses
services.
Un des gros freins à la
création d’entreprises est l’insécurité.
Depuis quelques années, pour la diminuer, nous avons pris
des mesures comme l’insaisissabilité du domicile
lorsque l’entreprise est une personne physique, les
facilités de mise en société lorsqu’on
exerce des professions libérales ou encore la création
du statut de sprl "starter" qui existe depuis moins
d’un an mais qui représente aujourd’hui cinq
pour cent des nouvelles entreprises.
Pour tempérer le
sentiment peu positif que suscitent les chiffres que vous avez
cités, monsieur Bellot, je vais vous en donner deux
autres, plus favorables.
Le nombre d’indépendants
en Belgique était de 935 500 à la fin 2009 et
nous arrivons à 952 300 à la fin de 2010.
Autrement dit, il y a eu en 2010 au moins 20 mille emplois créés
par des indépendants.
|
Mevrouw Sabine Laruelle,
minister van KMO’s, Zelfstandigen,
Landbouw en Wetenschapsbeleid. –
|
M. François
Bellot (MR). – Il est indéniable, madame la
ministre, que sans ces mesures, le nombre de starters
aurait été plus faible encore. Cependant, nous
devons continuer à porter des projets comme celui sur le
décalage entre l’établissement des
cotisations sociales et les périodes de référence.
Certains - jeunes ou moins jeunes - qui se lancent dans le statut
d’indépendant ont des craintes à l’égard
de ce statut social qui, quoique fortement amélioré,
fait toujours l’objet de préjugés ou de
fantasmes, à propos notamment du domicile qui serait
apporté en garantie alors que la règle de
l’insaisissabilité du bien a été
acquise par nos assemblées.
Je suivrai ce
dossier avec beaucoup d’attention, sachant que le nombre de
faillites suit un cycle. Pouvez-vous donner des chiffres par
région ou par secteur ?
|
De heer François
Bellot (MR). –
|
Mme Sabine
Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de
l’Agriculture et de la Politique scientifique. – Nous
ne disposons pas encore d’une ventilation régionale.
|
Mevrouw Sabine Laruelle,
minister van KMO’s, Zelfstandigen,
Landbouw en Wetenschapsbeleid. –
|
Question
orale de Mme Claudia Niessen à la ministre de la
Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les
enjeux ferroviaires en Euregio» (nº 5-140)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van
Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de uitdagingen
voor de spoorwegen in de Euregio» (nr. 5-140)
|
Mme
Claudia Niessen (Ecolo). –
Près de quatre millions
d’habitants vivent dans la région frontalière
entre la Belgique, les Pays-Bas et l’Allemagne. Leur
mobilité n’est pas limitée à l’offre
de transport public géré par chacun des États
nationaux concernés, mais bien orientée vers une
combinaison d’offres provenant des différents pays
voisins. Pour l’Euregio Meuse-Rhin, le bon fonctionnement
du réseau ferroviaire est primordial, et inclut notamment
des correspondances fréquentes en trains à grande
vitesse.
La Deutsche Bahn
finalise actuellement un projet de liaison entre Londres et
Francfort. Une partie importante de ce nouveau ICE relèvera
du réseau belge et il est d’ailleurs est prévu
que les trains ICE s’arrêtent à Bruxelles. Des
aménagements seront nécessaires en gare de
Bruxelles-Midi pour accueillir ce service et la SNCB Holding
dispose donc en conséquence d’une capacité de
négociation avec l’opérateur.
II y a vingt ans,
les forces vives liégeoises se sont mobilisées pour
que la ligne à grande vitesse entre Bruxelles et
l’Allemagne passe par Liège. Près d’un
demi-milliard d’euros d’argent public a été
investi pour accueillir la grande vitesse à
Liège-Guillemins. Il serait incompréhensible que
cet investissement ne soit pas valorisé au maximum.
Les trains à
grande vitesse devront dans tous les cas ralentir pour traverser
Liège et la perte de temps suscitée par un arrêt
sera en conséquence relativement limitée.
L’aménagement d’un quai particulier et les
travaux de sécurisation nécessaires ne
représenteraient qu’un coût modique au regard
des services ainsi offerts à tous les passagers de
l’Euregio et des retombées économiques
évidentes.
Renseignements
pris à bonne source, il semble en effet tout à fait
possible techniquement d’adapter la gare de
Liège-Guillemins aux exigences particulières d’un
service ferroviaire empruntant le tunnel sous la Manche.
La ville de Liège
est candidate à l’organisation d’une
exposition internationale en 2017 et la ville de Maastricht est
candidate au titre de Capitale européenne de la culture en
2018, candidatures pour lesquelles une liaison ferroviaire avec
de grandes métropoles européennes serait un atout
certain.
La gare de Liège
dessert non seulement l’agglomération liégeoise,
mais constitue aussi un point de correspondance important,
notamment pour le trafic venant du Limbourg belge ou de la
dorsale wallonne et se dirigeant vers l’Allemagne ainsi que
pour celui venant du Limbourg hollandais et se dirigeant vers
Bruxelles ou Londres.
L’enjeu est
loin de se limiter à la liaison avec la seule ville de
Londres, mais concerne toutes les destinations desservies par
cette ligne ainsi que les correspondances qu’elle
permettra, et donc l’insertion de Liège et de toute
sa région dans le réseau à grande vitesse
européen.
Je souhaite dès
lors connaître la position de la ministre et de la SNCB sur
ce dossier crucial en termes de services à la clientèle
wallonne, allemande et hollandaise et de retombées
économiques pour toute une région transfrontalière.
Etes-vous
informée des projets actuels de la Deutsche Bahn
concernant un arrêt supplémentaire dans l’Euregio
Meuse-Rhin ? Cette nouvelle correspondance s’arrêtera-t-elle
à Liège ? La nouvelle gare de Liège
est-elle équipée d’une voie spéciale
permettant d’effectuer le contrôle de sécurité
obligatoire pour passer l’Eurotunnel ainsi que la frontière
de Schengen ?
|
Mevrouw Claudia Niessen
(Ecolo). –
|
Mme Inge
Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises
publiques. – J’ai appris via la SNCB que la Deutsche
Bahn envisage de faire rouler un train ICE entre Francfort et
Londres à partir de 2013 à raison de trois trains
par jour. La Deutsche Bahn n’a pas encore communiqué
son plan de transport.
Dans le cadre de
la législation européenne, le marché du
transport de voyageurs en trafic international est libéralisé
depuis début 2010. Dès lors, chaque opérateur
ferroviaire est autorisé à demander une licence
d’opérateur dans n’importe quel pays européen.
Il peut ensuite demander des trajets et une autorisation pour le
matériel et le personnel de train dans les pays concernés.
C’est ce que la Deutsche Bahn fait dans le cadre d’une
future desserte Francfort-Londres.
En tant que
ministre de tutelle de la SNCB, je ne suis pas informée
des intentions des opérateurs étrangers. En outre,
le gouvernement ne peut pas intervenir dans un marché
libéralisé. Je comprends l’intérêt
d’une desserte directe Liège-Londres pour la région,
mais il appartient à l’opérateur de décider
où le train s’arrêtera.
Par ailleurs, les
voyageurs à destination de la Grande-Bretagne sont soumis
à un contrôle strict opéré par les
services de l’immigration britannique. La gare de
Liège-Guillemins ne dispose pas de la voie libre
nécessaire à la bonne exécution de ces
contrôles.
Si la Deutsche
Bahn ou tout autre opérateur ferroviaire qui souhaiterait
mettre en place une liaison avec Londres adresse une demande
concrète d’arrêt en gare de Liège-Guillemins
à la SNCB-Holding, une étude spécifique
devra être réalisée par le Corporate Security
Service de la SNCB Holding. Un dispositif de sécurité
similaire à celui actuellement établi dans le
Channel Terminal de la gare de Bruxelles-Midi devrait en effet
être mis en place en gare de Liège-Guillemins afin
de répondre aux dispositions légales et
réglementaires en la matière.
Depuis 1994,
l’Eurostar relie Bruxelles-Midi à Londres. La
clientèle liégeoise qui désire se rendre à
Londres dispose de plusieurs liaisons rapides avec Bruxelles-Midi
qui permettent une correspondance rapide et aisée.
|
Mevrouw Inge Vervotte,
minister van Ambtenarenzaken en
Overheidsbedrijven. –
|
Mme Claudia
Niessen (Ecolo). – Je remercie la ministre de sa
réponse.
Pour l’instant,
les villes sont un peu comme les pompiers qui interviennent
chaque fois que c’est nécessaire. Il conviendrait
selon moi de créer une sorte de plan global de mobilité
sur le réseau ferroviaire dans l’Euregio Meuse-Rhin.
Le pôle de cette région peut être Liège,
Aix-la-Chapelle ou Maastricht. Je pense que le niveau fédéral
a aussi intérêt à influencer les choses, même
si le rail est privatisé au niveau européen.
|
Mevrouw Claudia Niessen
(Ecolo). –
|
Question
orale de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur «les
déclarations du ministre concernant le Conseil d’État»
(nº 5-142)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie
over «de uitspraken van de minister betreffende de Raad van
State» (nr. 5-142)
|
Mme Inge Faes
(N-VA). –
|
Mevrouw Inge Faes (N-VA).
– Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State
over de tramwerken in Deurne-Wijnegem liet de minister zich
ontvallen dat het algemeen belang bij grote bouwwerken zou moeten
primeren op het individuele belang. Hij ging zelfs verder door
voor te stellen om bepaalde projecten die het algemeen belang ten
goede komen, "immuun" te maken voor individuele
klachten.
In deze zaak schorste de Raad
van State de bouwvergunning van een tramlijn, die al bijna
voltooid is, na een klacht die een buurtbewoner vier jaar geleden
indiende. Ook in een zaak over de stadsvernieuwing in Lommel
oordeelde de Raad van State in het nadeel van het algemeen
belang. Een buurtbewoner die vreest minder zonlicht te hebben
eens het project voltooid is, diende klacht in bij de Raad van
State, die het project nu schorst.
Hoewel kan worden toegegeven
dat in deze gevallen het algemeen belang door het vonnis van de
Raad van State geschaad wordt, lijkt het vrij vergaand om in de
toekomst bepaalde grote bouw- en infrastructuurwerken immuun te
maken voor individuele klachten. In het geval van de tramlijn in
Deurne-Wijnegem gaat het over een Vlaamse bevoegdheid, maar de
minister heeft zelf ook al moeilijkheden ondervonden,
bijvoorbeeld bij de bouw van gevangenissen.
Het voorgestelde spoor kan
inderdaad een oplossing zijn voor de problemen waarmee hij te
kampen hebt, maar immuniteit voor grote bouwprojecten laat de
burger wel volledig in de kou staan en kan misbruiken in de hand
werken.
De Raad van State reageerde
reeds op de kritiek die ze de voorbije dagen moest slikken door
te stellen dat een belangenafweging niet tot zijn bevoegdheid
behoort en dat de raad dus niet anders kan dan te schorsen of
vernietigen wanneer hij de klacht gegrond acht.
Er zijn ook andere oplossingen
te bedenken voor het eindeloze geprocedeer met vaak verstrekkende
gevolgen, zoals de Raad van State de mogelijkheid te bieden een
belangenafweging te maken. In Nederland kan de Raad van State
beperkte bijsturingen voorstellen en de overheid de mogelijkheid
geven om kleinere fouten in haar besluiten te herstellen.
Hoe zal de minister in de
toekomst het algemeen belang bij grote bouwwerken laten primeren
zonder de rechten van de individuele burgers al te veel te
beperken?
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. –
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – Ik heb inderdaad in een interview
tijdens het weekend gesteld dat er soms problemen zijn met
uitspraken van de Raad van State. Het verhaal van de tramlijn in
Antwerpen is daar een voorbeeld van.
Ik verdedig al langer dat we
het administratief recht moeten herbekijken. Ik ben een
voorstander van administratieve rechtbanken. We hebben een debat
gehad over de eenheidsrechtbank, over specialisaties en
hyperspecialisaties. Alles is zo complex geworden. Er zijn zoveel
maatregelen die burgers kunnen raken en waartegen die burgers
moeten kunnen reageren, zodat er mijns inziens beter
administratieve rechtbanken worden opgericht waarvoor de Raad van
State als beroepsinstantie fungeert. Dit is een visie voor de
lange termijn. Het behoort tot het politieke debat. Ik ga er dus
op dit moment niet verder op in.
Op de korte of halflange
termijn bevestigt ook de Raad van State dat zijn instrumentarium
beperkt is. Dat leidt soms tot moeilijkheden, ook buiten de wil
van de Raad van State om. De Raad van State is gebonden door een
kader. Soms moet hij kiezen voor een alles-of-niets-oplossing en
kan hij geen genuanceerde uitspraak doen, zoals in Nederland. Het
Grondwettelijk Hof biedt meer mogelijkheden. Het Hof van Cassatie
heeft eveneens een rechtspraak ontwikkeld die meer flexibiliteit
en afwegingen mogelijk maakt. Ik pleit er dus voor om ook voor de
Raad van State mogelijkheden te creëren zodat de raad een
uitspraak kan doen die beter aansluit bij de realiteit.
Ik heb het woord "immuniteit"
gebruikt. Daarmee bedoel ik niet dat burgers geen rechten meer
krijgen.
|
|
Integendeel! Ik heb zelf al
bij grote projecten procedures begeleid en overleg gepleegd met
de bevolking. Ik ben dus de eerste om de rechten van elke burger
te beschermen. Het moet voor iedere burger mogelijk zijn om
rechten uit te oefenen, klachten in te dienen en procedures in te
leiden, maar op een bepaald ogenblik moet men ermee kunnen
ophouden en ervoor zorgen dat de het project gerealiseerd wordt.
Op een bepaald ogenblik moet er voor heel belangrijke projecten
een "immuniteit" kunnen zijn. Nu kan door een
opeenvolging van soms zeer lang durende procedures het project
retroactief toch nog onderuit worden gehaald.
Ik heb het nu over een
federale materie die eigenlijk onder de bevoegdheid van mijn
collega van Binnenlandse Zaken valt. Er is natuurlijk ook de
gewestelijke materie, de ruimtelijke ordening. In Vlaanderen was
er een belangrijk debat met het verslag van Bert Sauwens. De
bevoegde Vlaamse minister onderzoekt mee hoe de wetgeving op de
ruimtelijke ordening kan worden aangepast om bepaalde projecten
op een bepaald moment als een project van groot belang te
verklaren waarvan de uitvoering verzekerd moet zijn.
Ik denk in dit verband aan de
acht gevangenissen die moeten worden gebouwd. Op het federale
niveau zijn we met die dossiers volledig klaar. De vraag is hoe
de departementen van ruimtelijke ordening mee zullen functioneren
opdat de timing die we vooropgesteld hebben, in acht kan worden
genomen.
Dit pleidooi is een algemene
insteek en het politieke debat daarover moet worden voortgezet.
In het verleden zijn over het administratief recht en de Raad van
State al diverse voorstellen geformuleerd, ook in de Senaat. Ze
kunnen leiden tot meer rechtszekerheid in onze maatschappij.
|
Mme Inge Faes
(N-VA). –
|
Mevrouw Inge Faes (N-VA).
– Ik dank de minister voor zijn antwoord en noteer dat hij
gezegd heeft dat het woord "immuniteit" misschien
ongelukkig gekozen was.
Het algemeen belang en het
individuele belang van de burger worden beschermd door onze
wetgeving, die ook geldt voor de overheid. De minister zal dus
politieke debat moeten aangaan om de wetgeving op de procedures
voor de Raad van State aan te pakken. Dat is een goede zaak.
Hij zal tevens het debat
moeten aangaan met zijn collega van Binnenlandse Zaken, want ik
verneem dat zij ook niet in haar schik was met zijn uitspraak.
|
Question
orale de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «la
loi Lejeune» (nº 5-144)
|
Mondelinge
vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van
Justitie over «de wet-Lejeune» (nr. 5-144)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – De wet-Lejeune ligt onder vuur. Ik begrijp
dat veel mensen in de huidige situatie zeggen : "Iemand komt
vrij, dat is totaal onaanvaardbaar, gelet op de gruweldaden die
in het verleden hebben plaatsgevonden."
Toch durf ik hier het debat
aangaan over de waarden die aan de wet-Lejeune verbonden zijn.
Vooreerst moeten we kunnen bekijken of die wet niet kan worden
verbeterd. Er zitten zeker gaten in. Het feit dat men bij
recidive slechts na twee derde van de straf voorwaardelijk kan
vrijkomen, moet vanzelfsprekend gelden voor alle niveaus, zowel
correctioneel als voor assisen.
Tevens hoor ik geregeld het
argument dat het ook voor de gevangenen niet oninteressant is om
te weten wanneer ze vrij kunnen komen.
|
|
Toch heb ik al gehoord dat
veel wetenschappelijk onderzoek erop wijst dat de mogelijkheid
van vervroegde invrijheidstelling, zoals vervat in de
wet-Lejeune, zeer positief is om mensen beter te laten
reïntegreren in de samenleving, wat één van de
doelstellingen is van ons detentiebeleid. De wet-Lejeune biedt de
mogelijkheid de mensen te begeleiden wanneer ze voorlopig vrij
worden gelaten.
De wet-Lejeune ligt echter
onder vuur. Ons rechtssysteem heeft er echter belang bij dat het
door de samenleving wordt gedragen.
Hoe kan een minister van
Justitie er mee voor zorgen dat er een draagvlak is voor de idee
die aan de basis ligt van de wet-Lejeune? Ik ga hiermee tegen de
stroom in, maar ik ben bang dat populistische beslissingen worden
genomen die op lange termijn zeer negatief zouden kunnen zijn.
|
r
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. – De discussie over de wet-Lejeune
is een zeer fundamenteel debat. De wet van 1888 doorkruist al
mijn volledige politieke loopbaan. Na de zaak-Dutroux, die in
1996 is losgebarsten, hebben we in 1997 uitvoerig over de
wet-Lejeune gedebatteerd en ze gewijzigd. Er werden toen
commissies geïnstalleerd die in de plaats van de minister de
beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen moesten
nemen. Dat was een zeer belangrijke stap. We hebben toen ook
gedebatteerd over de niet-samendrukbare straffen, over het feit
of één derde dan wel twee derde van de straf moest
worden uitgezeten.
In 2006 werd de wet opnieuw
besproken. Toen werden de strafuitvoeringsrechtbanken opgericht
en werd opnieuw gediscussieerd over het deel van de straf dat
effectief moest worden uitgezeten. Er is toen ook bepaald hoe een
strafuitvoeringsrechtbank moet functioneren en of er al dan niet
beroep of voorziening in cassatie mogelijk zou zijn.
Vandaag staat de wet-Lejeune
opnieuw ter discussie als gevolg van een mogelijke vrijlating.
Dit is een zeer emotioneel moment, omdat de slachtoffers en hun
families opnieuw met het verleden worden geconfronteerd en met
een beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank in het
dossier-Dutroux, waarbij iemand onder welbepaalde voorwaarden in
voorwaardelijke vrijheid wordt gesteld. Er is nu kritiek op die
strafuitvoeringsrechtbank en op de wet-Lejeune.
Ik verdedig echter de
uitgangspunten van de wet-Lejeune, omdat ze een deel is van ons
strafuitvoeringsbeleid, dat de veroordeelde een perspectief biedt
voor reïntegratie in de maatschappij en dat ook controle
mogelijk maakt op de mensen die opnieuw in de maatschappij komen.
Wanneer ze de opgelegde voorwaarden niet naleven, moeten ze
immers opnieuw naar de gevangenis.
|
|
Het is een methode om
gedurende een bepaalde periode meer toezicht te kunnen uitoefenen
en te kijken of de opgelegde voorwaarden worden nageleefd. Als
iemand tot het einde van zijn straf in de gevangenis zit en dan
vrijkomt is er geen enkel toezicht meer, dan is de betrokkene
volledig vrij in zijn doen en laten.
Er zijn echter twee punten van
kritiek die nu naar boven komen en die naar mijn mening terecht
zijn. Het eerste is de omschrijving van de recidive. Recidive
leidt ertoe dat men pas na het verlopen van twee derde van de
straf vrij kan komen. Dat principe kan niet betwist worden. Het
is een sanctie voor herhaling. Merkwaardig is wel dat recidive
enkel wordt beschouwd als het plegen van een wanbedrijf na een
wanbedrijf of van een misdaad na een misdaad en dat er geen
recidive is wanneer iemand eerst een correctionele straf oploopt
en daarna een straf krijgt van een hof van assisen. De Senaat
heeft dat destijds ook al besproken en heeft daarover al een
voorstel goedgekeurd, maar dat heeft de Kamer nooit bereikt. Toch
zou de definitie van recidive moeten worden gecorrigeerd.
Het tweede punt is de vraag
naar de mogelijkheid van hoger beroep. Als men een rechtbank
installeert, is de vraag of er al dan niet dient te worden
voorzien in een beroepsmogelijkheid een klassiek debat. In de
meeste gevallen is het antwoord op die vraag positief. Na vijf
jaar moeten we nu overgaan tot de evaluatie van de
strafuitvoeringsrechtbanken en het debat openen over de
mogelijkheid om te voorzien in een beroepsinstantie ten aanzien
van die rechtbanken.
Kortom, de principes van de
wet-Lejeune moeten behouden blijven, maar over deze twee punten
kan worden gediscussieerd.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Ik ben tevreden met het antwoord van de
minister en ik ben het met hem eens. Het is ook mijn standpunt
dat over die twee punten een grondig debat moet worden gevoerd.
Het is belangrijk dat de
minister de principes van de wet-Lejeune blijft verdedigen, al
weet ik dat het draagvlak daar vandaag niet zo groot voor is.
Daarom wil ik de minister oproepen om ook het wetenschappelijke
onderzoek dat daarover in het verleden is gevoerd te bekijken en
bekend te maken. Dat bewees immers dat de toepassing van die
principes belangrijk en goed zijn voor de veiligheid van onze
samenleving. Vandaag heeft men het idee dat de wet-Lejeune
synoniem is voor straffeloosheid. Dat idee moeten we durven
bestrijden want dat is niet correct. Integendeel, de wet-Lejeune
zorgt ervoor dat er meer veiligheid kan komen voor heel de
samenleving.
|
Question
orale de M. Louis Siquet au ministre de la Justice sur «le
manque de personnel au parquet et au tribunal de première
instance d’Eupen» (nº 5-147)
|
Mondelinge
vraag van de heer Louis Siquet aan de minister van
Justitie over «het personeelsgebrek bij het parket en de
rechtbank van eerste aanleg van Eupen» (nr. 5-147)
|
M. Louis
Siquet (PS). – Monsieur
le ministre, depuis des années, l’arrondissement
judiciaire d’Eupen ne dispose pas d’assez de
personnel pour pouvoir traiter les dossiers soumis au tribunal de
première instance. Le manque de moyens humains est aussi
flagrant au parquet.
Le personnel du
tribunal de première instance est confronté à
une charge de travail importante, notamment en raison du
bilinguisme existant dans l’arrondissement d’Eupen,
lequel requiert des compétences particulières au
niveau linguistique. En outre, il faut encore compter avec la
proximité de la République fédérale
d’Allemagne.
Depuis
l’instauration de l’arrondissement judiciaire d’Eupen
en 1988, le parquet et le tribunal d’Eupen doivent se
passer des services d’un collaborateur « technique »,
dont la tâche serait le transport des dossiers,
l’archivage, le classement, la correspondance, les travaux
de déchiquetage et de photocopie, les petits travaux de
réparation et d’autres services encore.
Actuellement, ces tâches s’ajoutent à celles
des autres membres du personnel.
Enfin, je
souhaite vous remettre la copie d’un courrier faisant état
des autres problèmes rencontrés par cet
arrondissement.
Monsieur le
ministre, il ne faudrait pas que la communauté
germanophone ait le sentiment d’être traitée
différemment des autres citoyens belges en matière
d’accès à la justice. Il est dès lors
urgent d’augmenter les cadres du parquet et du tribunal de
première instance d’Eupen ou, à tout le
moins, de prévoir dès à présent un
élargissement du cadre et un recrutement.
Pouvez-vous
m’indiquer les mesures que vous comptez prendre en ce
sens ?
|
De heer Louis Siquet (PS).
–
|
M. Stefaan De
Clerck, ministre de la Justice. – Les cadres du
tribunal de première instance d’Eupen et du parquet
du procureur du Roi sont fixés par arrêté
royal pour ce qui relève des secrétaires et du
personnel administratif des greffes et secrétariats de
parquet et par la loi du 2 juillet 1975 pour ce qui
concerne les greffiers. Le cadre du greffe est fixé à
douze unités. À ce jour, il est complet. Le cadre
du parquet est fixé à quinze unités.
Actuellement, l’effectif est de 15,35 unités, soit
un léger dépassement.
Le gouvernement a
décidé que chaque service public devait réaliser
d’importantes économies sur l’ensemble des
crédits budgétaires pour les dépenses en
personnel pour les années 2010 et 2011, principalement via
le non-remplacement des départs mais, en ce concerne
l’organisation judiciaire, j’ai toujours défendu
l’idée qu’il fallait garantir le remplissage
des cadres fixés par la loi. Je maintiendrai cette
position jusqu’à nouvel ordre.
Il appartient aux
autorités judiciaires de fixer le profil des emplois
techniques dans les limites du cadre et au besoin d’affecter
un collaborateur à cette fonction. Une analyse de la
charge de travail auprès des cours d’appel est en
cours.
|
De heer Stefaan De Clerck,
minister van Justitie. –
|
Partout en
Belgique, les besoins sont fixés sur la base d’une
analyse de la charge de travail. L’objectif est, à
terme, d’étendre cette analyse à chaque type
de juridiction. Je souhaite attendre les résultats de
cette analyse et pouvoir disposer d’un instrument
opérationnel avant d’envisager toute éventuelle
augmentation de cadre.
J’essaie
donc de respecter la situation spécifique du tribunal
d’Eupen. Le cadre y est complet. Je ne procéderai
pas à une augmentation structurelle de ce cadre avant de
connaître en détail la mesure de la charge de
travail. Quant au support technique, un dossier a été
présenté aux autorités en date du 6 mai
dernier.
|
|
M. Louis
Siquet (PS). – Je vous remercie de votre réponse.
Je me rends compte que vous êtes bien conscient du problème
dû, notamment, au bilinguisme caractérisant cet
arrondissement judiciaire.
J’aimerais
que l’on envisage une modification éventuelle du
cadre, car des problèmes se posent à tous les
niveaux. D’ailleurs, la lettre que je vous ai remise en
atteste clairement.
|
De heer Louis Siquet (PS).
–
|
Question
orale de Mme Marleen Temmerman au ministre de la Coopération
au développement, chargé des Affaires européennes
sur «le droit à la santé» (nº 5-136)
|
Mondelinge
vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «het
recht op gezondheid» (nr. 5-136)
|
Mme
Marleen Temmerman (sp.a). –
|
Mevrouw Marleen Temmerman
(sp.a). – Eergisteren had in het parlement een
rondetafel plaats over "Het recht op gezondheid en
gezondheidszorg voor iedereen". Het actieplatform Gezondheid
en solidariteit, gesteund door verschillende sociale partners,
niet-gouvernementele organisaties en universiteiten, organiseerde
deze bijeenkomst om een charter aan het grote publiek voor te
stellen en aan de Belgische regering een duidelijke oproep te
doen.
|
|
Gezondheid is een recht voor
iedereen. Dat behelst de uitbouw van een efficiënt
gezondheidssysteem met aandacht voor kwaliteitsvolle
gezondheidspreventie en -zorg. Het systeem moet kaderen binnen
het gezondheidsbeleid van een bepaald land of regio, tegemoet
komen aan de lokale noden en toegankelijk zijn voor iedereen.
Uitgaand van deze principes
kwamen uit de rondetafel twee duidelijke eisen naar voren.
Ten eerste, werd ervoor
gepleit om België inzake gezondheid opnieuw een
internationale voortrekkersrol te laten spelen. Wij zijn die
positie immers kwijtgeraakt. In steeds meer partnerlanden merken
we dat gezondheidszorg op de wip zit als prioritaire sector. Die
tendens moet worden omgekeerd. België moet blijven
investeren in basisgezondheidszorg. Om dit te garanderen moet
minimaal 15 procent van ons ontwikkelingsgeld budgettair
verankerd worden.
Daarnaast werd erop gewezen
dat twee miljard mensen geen toegang hebben tot geneesmiddelen.
Toch zien we dat in het Europese handelsbeleid, onder meer in het
akkoord met India dat het Europees Parlement gisteren goedkeurde,
nieuwe drempels worden opgeworpen voor ontwikkelingslanden. Aldus
wordt het voor die landen moeilijk om aan levensnoodzakelijke,
generieke, kwaliteitsvolle en betaalbare geneesmiddelen te
geraken. Infrastructuur en knowhow voor eigen productie,
distributie en reglementering van geneesmiddelen in het Zuiden
moeten worden versterkt en ondersteund. De privégezondheidssector
moet worden gereguleerd zodat de toegankelijkheid van
gezondheidszorg niet wordt ondermijnd.
Minister Onkelinx was op het
seminarie aanwezig. De minister van Ontwikkelingssamenwerking kon
er door een late agendawijziging niet bij zijn. Vandaar dat ik
hem vandaag twee vragen wil stellen.
Hoeveel procent van het
ontwikkelingsbudget wordt momenteel aan basisgezondheidszorg
gespendeerd en halen wij de beoogde 15 procent?
Welke maatregelen neemt de
minister om ervoor te zorgen dat de toegang tot geneesmiddelen
ook voor mensen in ontwikkelingslanden gegarandeerd wordt?
|
M. Olivier
Chastel, ministre de la Coopération au développement,
chargé des Affaires européennes. –
|
De heer Olivier Chastel,
minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese
Zaken. – De toegang van mannen en vrouwen tot kwalitatief
goede gezondheidszorg is een recht en een belangrijke factor in
de strijd tegen armoede. Gezondheid blijft een prioritaire sector
in twaalf van de achttien indicatieve samenwerkingsprogramma’s
met onze partnerlanden.
De beslissing om ons in
sommige van onze partnerlanden terug te trekken uit de
gezondheidssector, is het resultaat van overleg in het kader van
de Europese gedragscode met de partnerlanden en de andere donoren
in het land. Hierdoor kunnen de donoren hun acties concentreren
op een beperkt aantal sectoren en zo hun impact vergroten en
vermijden dat sommige sectoren te weinig aandacht krijgen.
Op multilateraal vlak heeft
België de jongste jaren de bijdrage aan de multilaterale
organisaties die in de gezondheidssector actief zijn, verhoogd.
Ongeveer 11 procent van onze
hulp gaat naar gezondheidszorg. Dit percentage is het resultaat
van een voluntaristisch beleid dat rekening houdt met de noden
van onze partners en met de werkverdeling, bijvoorbeeld op
Europees niveau.
|
|
In de Belgische
beleidsnota "Recht op gezondheid en gezondheidszorg"
wordt specifiek aandacht besteed aan goede en toegankelijke
geneesmiddelen. Toegang tot geneesmiddelen is dus een belangrijk
onderdeel van het Belgische beleid, dat het recht op
gezondheidszorg voor iedereen verdedigt. Toegang tot goede
geneesmiddelen maakt deel uit van de Belgische projecten in het
kader van de rechtstreekse bilaterale samenwerking. België
heeft ook projecten gesteund die de toegang tot goede
geneesmiddelen moeten vergemakkelijken, onder andere in de
Democratische Republiek Congo, waar ondersteuning wordt gegeven
aan de regionale distributiecentrales voor noodzakelijke
geneesmiddelen, een project dat momenteel wordt afgerond.
Daarnaast
ondersteunt de Belgische ontwikkelingssamenwerking het charter
van Be-cause Health I voor kwaliteitsvolle en toegankelijke
geneesmiddelen. Het charter werd ondertekend door een twintigtal
Belgische actoren in de medische internationale samenwerking,
waaronder de BTC.
België
financiert ook QUAMED, een onderdeel van het raamakkoord ITG-DG.
Het is een netwerk van partners uit het Noorden en het Zuiden dat
tot doel heeft de kwaliteit van geneesmiddelen te bewaken,
informatie uit te wisselen en werkinstrumenten te ontwikkelen.
Het netwerk wil ook een pleitbezorger zijn van de toegang tot
kwaliteitsvolle geneesmiddelen.
|
Mme
Marleen Temmerman (sp.a). –
|
Mevrouw Marleen Temmerman
(sp.a). – De minister verwijst naar de verklaring van
Parijs, waarin de donoren het werk als het ware verdelen. In de
Democratische Republiek Congo heeft België zich
teruggetrokken uit de sector van de gezondheidszorg en het is nog
altijd niet duidelijk welke donor de rol van ons land heeft
overgenomen. Kan de minister daarover meer uitleg geven?
|
M. Olivier
Chastel, ministre de la Coopération au développement,
chargé des Affaires européennes. –
|
De heer Olivier Chastel,
minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese
Zaken. – Neen.
|
Question
orale de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Coopération
au développement, chargé des Affaires européennes
sur «la loi ‘anti-homosexualité’ en
Ouganda» (nº 5-143)
|
Mondelinge
vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van
Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «de
antihomowet in Uganda» (nr. 5-143)
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). –
|
De heer Karl Vanlouwe
(N-VA). – Een dezer dagen zou in het Ugandese parlement
de Anti-Homosexuality Bill worden goedgekeurd. Die wet
beoogt de strafbaarheid van homoseksualiteit, die in Uganda reeds
is verboden, verder uit te breiden. Er zouden zware straffen -
tot zelfs de doodstraf - worden ingevoerd voor homoseksuelen of
mensen die HIV-positief zijn. De wet zou zelfs straffen mogelijk
maken voor homoseksuele Ugandezen die in het buitenland wonen en
die aan Uganda kunnen worden uitgeleverd. Daarnaast voorziet het
wetsvoorstel in straffen voor individuen, bedrijven, en ngo’s
die homorechten steunen.
Onder druk van voornamelijk
Amerikaanse beleidsmakers, internationale
mensen-rechtenorganisaties en een online petitie heeft het
Ugandese parlement gisteren het debat en de stemming over de wet
voorlopig opgeschort. Uiteraard ben ik verheugd over die
tijdelijke ontwikkeling, maar we mogen niet vergeten dat de
bespreking en de stemming van de wet eerder ook al werden
uitgesteld, maar uiteindelijk toch opnieuw op de agenda werden
geplaatst. Volgens de meest recente informatie zou het
wetsvoorstel volgende week vrijdag opnieuw in het parlement
worden behandeld.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Morgen.
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). –
|
De heer Karl Vanlouwe
(N-VA). – Ik had begrepen volgende week vrijdag.
|
|
Homoseksualiteit blijft dus
nog altijd strafbaar in Uganda, maar blijkbaar zou de doodstraf
niet meer worden geëist.
Het opzet van de wet is
homoseksualiteit te verbannen uit het land. Homo’s worden
in Uganda namelijk beschouwd als een gevaarlijke minderheidsgroep
die jongeren rekruteert en zelfs besmet met HIV. Het
diep-christelijke land bengelt onderaan in de ontwikkelingsindex
van de VN en is een gemakkelijke prooi voor bijgeloof, daarin
aangespoord door bepaalde buitenlandse stromingen. Het land voert
een publieke heksenjacht op homoseksuelen en mensen die besmet
zijn met HIV.
Het Ugandese parlementslid
David Bahati diende zijn wetsvoorstel pas in 2009 in, maar
homoseksuelen krijgen het al langer zwaar te verduren in Uganda.
Zo was er de tabloid Rolling Stone die onder de titel Hang
them honderd namen, foto’s en adressen van
homoseksuelen publiceerde. Begin dit jaar was er de moord op
homoactivist David Kato, die nog steeds niet is opgehelderd.
Gezien de recente
ontwikkelingen waar het Ugandese Parlement voorlopig beslist
heeft de wet niet op de agenda te plaatsen, zou ik graag vernemen
welke stappen ons land, als belangrijke donor, op bilateraal en
multilateraal vlak kan doen om ervoor te zorgen dat LGBT-rechten
blijvend worden gerespecteerd en niet telkens opnieuw focus
worden van een hetze.
|
M. Olivier
Chastel, ministre de la Coopération au développement,
chargé des Affaires européennes. –
|
De heer Olivier Chastel,
minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese
Zaken. – De strijd tegen de
criminalisering van LGBT’s, zijnde Lesbian, Gay, Bisexual
and Transgenders, vormt een prioriteit voor het
mensenrechtenbeleid dat we voeren.
De internationale
gemeenschap volgt al enkele maanden met aandacht het wetsvoorstel
van het Ugandese parlementslid David Bahati over de straffen voor
homoseksualiteit. Ook al gaat het om een wetsvoorstel van een
parlementslid en zal het democratische debat in het Ugandese
parlement moeten plaatsvinden, toch gaat het hier onmiskenbaar om
een aantasting van de individuele vrijheid en van de
mensenrechten.
Bij mijn
contacten met regeringsleden van de partnerlanden vestig ik
steeds de aandacht op de strijd tegen alle vormen van
discriminatie, en dus ook die op basis van seksuele geaardheid.
In de meeste partnerlanden van de Belgische
ontwikkelingssamenwerking pleegt België overleg met andere
donoren, teneinde een gemeenschappelijk standpunt te bepalen en
zo een grotere invloed uit te oefenen.
De kwestie is
niet nieuw en er werd al vaak over gesproken met de Ugandese
regering. Blijkbaar hebben de Ugandese regering en de president
zich tegen het voorstel uitgesproken. Dus valt het te betwijfelen
dat het wetsvoorstel wordt goedgekeurd in het parlement. Ik heb
begrepen dat het wetsvoorstel gisteren in de commissie werd
besproken en dat de doodstraf er uit werd gehaald, onder druk van
de civiele maatschappij en de internationale gemeenschap.
Wij volgen
natuurlijk het dossier met aandacht. Gisteren heeft België
aan mevrouw Ashton gevraagd om telefonisch contact op te nemen
met Sam Kutesa, de minister van Buitenlandse Zaken van Uganda, om
het EU-standpunt te bevestigen.
Momenteel wordt
een nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma met Uganda
voorbereid. Mocht het Ugandese parlement de wet toch goedkeuren,
dan zou dat worden beschouwd als een ernstige aantasting van de
mensenrechten en dan rijst de vraag of een akkoord over een nieuw
samenwerkingsprogramma nog opportuun is. De tekst van het nieuwe
ISP vermeldt immers duidelijk dat "beide regeringen zich
ertoe verbinden om de good governance, de mensenrechten, gender
en de democratie te bevorderen en dat een overtreding van het
principe van democratie, van rechtsstaat of van de mensenrechten
tot een onderbreking van ons samenwerkingsprogramma zou kunnen
leiden".
|
M. Karl
Vanlouwe (N-VA). –
|
De heer Karl Vanlouwe
(N-VA). – Gisteren is in de commissie onder
internationale druk de doodstraf uit het Ugandese wetsvoorstel
gehaald. Ik ben het met de minister eens dat dat lang niet
voldoende is, want de bedoeling is natuurlijk dat er een einde
komt aan de hele hetze tegen homoseksualiteit en de
criminalisering ervan.
Ik hoop ook dat België
nog verdere acties plant. Zo kunnen we de ambassadeur van Uganda
ontbieden om hem er eveneens op te wijzen dat een wetgeving die
homoseksuelen criminaliseert, voor een partnerland van België
totaal onaanvaardbaar is. België heeft mevrouw Ashton
gevraagd iets te ondernemen, maar België kan dat ook zelf
doen, aangezien we een partnerland van Uganda zijn en in
belangrijke mate in dat land investeren. Ik hoop dat de
Ministerraad de zaak verder blijft volgen.
|
Question
orale de M. Jurgen Ceder à la ministre de l’Intérieur
sur «l’incident survenu lors des contrôles de
licence des taxis à l’aéroport national»
(nº 5-139)
|
Mondelinge
vraag van de heer Jurgen Ceder aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «het incident tijdens de controles
op taxi’s zonder vergunning aan de nationale luchthaven»
(nr. 5-139)
|
M. Jurgen
Ceder (VB). –
|
De heer Jurgen Ceder (VB).
– De nationale luchthaven werd in de nacht van dinsdag op
woensdag gedurende ruim acht uur afgesloten door taxichauffeurs
die uit "solidariteit" met een neergeschoten collega de
toegangswegen blokkeerden. De chauffeur in kwestie, die niet over
een vergunning voor de luchthaven beschikte, had even tevoren een
politiecontrole willen ontwijken en reed daarbij op
politieagenten in. Eén agent werd daarbij, naar gelang van
de versie, tussen twee en vier kilometer meegesleurd op de
motorkap van de taxi. Bij dat incident vuurde de agent de
bestuurder in de schouder. De taxichauffeur liep hierbij enkel
een schampschot op en mocht vrijwel onmiddellijk het ziekenhuis
verlaten.
Mijn vraag gaat over wat er
zich nadien heeft afgespeeld. De blokkade door zo’n 200
taxichauffeurs, van wie er geen enkele over een vergunning voor
Zaventem beschikte, verliep bij momenten bijzonder grimmig.
Mensen van het parket die het incident onderzochten, moesten
worden beschermd door met stokken gewapende politieagenten.
Duizenden passagiers, maar ook bemanningsleden, kwamen vast te
zitten in de luchthaven of op de toegangswegen naar de
luchthaven.
Het aantal chauffeurs dat
onwettig werkt rond de luchthaven van Zaventem en dus rijdt
zonder het geel-blauwe embleem, is niet te overzien en is een
doorn in het oog van de vele chauffeurs die zich wel aan de
regels houden. Officiële taxibedrijven klagen trouwens reeds
lang omdat onofficiële voertuigen zelden of nooit worden
gecontroleerd.
Waarom zijn de ordediensten
niet of nauwelijks opgetreden tegen een illegale actie, namelijk
het blokkeren ven de zeer drukke en belangrijke wegen naar de
luchthaven, door niet-vergunde en dus illegale taxichauffeurs die
blijkbaar boos waren omdat ze geen politieagenten mogen aanrijden
of op zijn minst solidair waren met een taxichauffeur die werd
gecontroleerd en die dat wel had gedaan?
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. –
|
Mevrouw Annemie Turtelboom,
minister van Binnenlandse Zaken. –
Ik heb in de Kamer dezelfde vraag gekregen en heb daar mijn
historisch kortste antwoord ooit gegeven, namelijk twee keer
"ja", maar ik zal in de Senaat iets meer uitleg geven.
Een inspecteur
controleert taxichauffeurs en één chauffeur wil
zich aan die controle ontrekken want hij heeft geen vergunning.
De agent plaatst zich voor het voertuig, maar de betrokkene rijdt
op hem in en schept hem op de motorkap. De agent wordt twee
kilometer meegesleurd en de chauffeur rijdt ook zigzaggend. Hij
doet er dus alles aan om de agent van de taxi te laten vallen.
Dat zoiets kan gebeuren is schrikwekkend. Iemand op je motorkap
meesleuren en proberen hem er af te gooien, is levensgevaarlijk.
|
|
De reactie van de
agent in kwestie lijkt mij dan ook een gepaste, noodzakelijke
reactie te zijn geweest. Ik steun dan ook volledig deze agent,
die volgens mij correct heeft gehandeld.
Ik ben tevreden
dat het parket zo doortastend optreedt. Ik verneem dat men de
feiten kwalificeert als poging tot doodslag, wat kan worden
bestraft met 15 tot 20 jaar opsluiting, en dat de dader
aangehouden is.
Ik hoop dat
justitie de procedure snel en adequaat afhandelt. Ik heb dan ook
geen begrip voor de reactie van de taxichauffeurs. Men brengt
niet alleen het leven van een agent in gevaar, maar men blokkeert
ook de toegangswegen tot de luchthaven.
De actie van de
taxichauffeurs werd niet op een harde manier aangepakt. Zij waren
immers vooral kwaad op de politie en een tussenkomst van haar
kant had hoogstwaarschijnlijk enkel geleid tot een escalatie met
nog meer blokkades en nog grotere fysieke, commerciële en
materiële schade tot gevolg. Het is in dergelijke gevallen
de taak van de politie af te wegen wat de beste manier van
handelen is.
Overheid en
politie hebben de onderhandelingen nog een kans gegeven en dat
lijkt achteraf een goede beslissing te zijn geweest.
De volgende
morgen kon een nieuwe actie worden voorkomen door een
oordeelkundige aanwezigheid van de politie. Ik steun de
politiemensen voluit.
|
M. Jurgen
Ceder (VB). –
|
De heer Jurgen Ceder (VB).
– De minister zegt dat ze de politie steunt, maar dat
blijkt niet uit de feiten, want ze trad niet op tegen de acht uur
durende blokkade. Dat was geen symbolische actie. Ze was bang
voor escalatie en ze heeft gelijk. Ze koos echter de weg van de
minste weerstand. De mensen die vastzaten op weg naar Zaventem of
in Zaventem hebben geen rel geschopt of politieagenten
aangevallen. De Zaventemse taxichauffeurs zijn ook niet op straat
gekomen. Als er één beroepsgroep was die op straat
had moeten komen, was het die van de politieagenten. Één
van hen was immers aangevallen tijdens het uitvoeren van zijn
job. Als minister van Binnenlandse Zaken zou ik me afvragen waar
de normvervaging en een klimaat van straffeloosheid vandaan komt.
Wel, precies van dit soort zaken, waarbij een illegale actie van
illegale taxibestuurders, uit solidariteit met een andere
illegale daad, acht uur lang wordt toegelaten. Als de minister
had willen tonen dat ze solidair was met de politieagent, dan had
ze moeten optreden tegen de actievoerders die solidair waren met
zijn aanvaller.
|
Question
orale de M. Willy Demeyer à la ministre de
l’Intérieur sur «la formation des inspecteurs
de police» (nº 5-149)
|
Mondelinge
vraag van de heer Willy Demeyer aan de minister van
Binnenlandse Zaken over «de opleiding van
politie-inspecteurs» (nr. 5-149)
|
M. Willy
Demeyer (PS). – Les inspecteurs de police qui
souhaitent devenir inspecteurs généraux doivent
actuellement suivre une formation d’une durée de
neuf mois, à temps plein.
Pendant cette
période, ces policiers restent financièrement à
charge de la zone de police à laquelle ils appartiennent
bien qu’ils n’y exercent plus de missions.
Lorsqu’ils
accèdent au rang d’inspecteur général,
ils sont libres d’intégrer une place vacante dans la
zone de police de leur choix. Il en résulte un double
préjudice pour la zone à laquelle ils appartenaient
initialement puisque celle-ci perd un de ses membres après
avoir dû en supporter le traitement pendant les neuf mois
de formation.
Madame la
ministre, dans l’hypothèse où des places sont
vacantes dans la zone de police d’origine, ne serait-il pas
opportun que ces inspecteurs généraux la
réintègrent pour une durée à
déterminer ? Une telle proposition ne serait-elle pas de
nature à concilier le principe de mobilité des
agents avec celui de bonne gestion des zones de police ?
|
De heer Willy Demeyer (PS).
–
|
Mme Annemie
Turtelboom, ministre de l’Intérieur. –
Comme vous le savez sans doute, l’article 128 de la
loi sur la police intégrée garantit la mobilité
des fonctionnaires de police au sein de la police fédérale,
entre les corps de police locale et entre celle-ci et la police
fédérale.
Les éventuels
emplois vacants d’inspecteurs principaux dans la zone
d’origine des aspirants, qui suivent la formation dans le
cadre de la promotion sociale, sont attribués par le biais
de la mobilité.
Grâce au
système de mobilité, les aspirants provenant de la
zone concernée peuvent également se porter
candidats.
Le principe est
que les affectations par mobilité interviennent
exclusivement sur une base volontaire. On ne peut donc pas
imposer aux aspirants concernés de postuler un emploi dans
la zone d’origine.
La formation et
les affectations dans le cadre de la promotion sociale sont
basées sur les principes du fonctionnement intégré
et de la solidarité et valent de la même manière
pour toutes les entités de la police, c’est-à-dire
les 195 corps de police locale et la police fédérale.
Dans les faits,
bon nombre de lauréats sont finalement promus dans leur
zone et y restent. Le système me semble donc équilibré.
|
Mevrouw Annemie Turtelboom,
minister van Binnenlandse Zaken. –
|
M. Willy
Demeyer (PS). – Dans certaines zones, ce n’est
pas le cas et cela pose problème.
|
De heer Willy Demeyer (PS).
–
|
Question
orale de M. Guido De Padt au secrétaire d’État
à la Mobilité sur «les vingt recommandations
de la Commission fédérale pour la Sécurité
routière» (nº 5-137)
|
Mondelinge
vraag van de heer Guido De Padt aan de
staatssecretaris voor Mobiliteit over «de twintig
aanbevelingen van de Federale Commissie van de
Verkeersveiligheid» (nr. 5-137)
|
M. Guido De
Padt (Open Vld). –
|
De heer Guido De Padt (Open
Vld). – We hadden gisteren het genoegen de
Staten-generaal van de Verkeersveiligheid bij te wonen. De
Federale Commissie van de Verkeersveiligheid formuleerde er 20
prioritaire aanbevelingen voor de regering om de
verkeersveiligheid in ons land te verbeteren. En dat dit laatste
nodig is, blijkt uit de Europese vergelijking. België kan
zeker niet tot de beste leerlingen van de klas worden gerekend
want van de 30 landen komen we voor algemene verkeersveiligheid
slechts op de 21ste plaats.
De goede wil en intenties
bestaan wel, maar spijtig genoeg is het niet zo zeker dat die ook
effectief geïmplementeerd worden. Ik wil daar enkele
voorbeelden van geven.
Reeds in 2007 heeft de
Federale Commissie van de Verkeersveiligheid het belang
onderstreept van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de
factoren die een ongeval veroorzaken, maar tot op heden werd
daar, met uitzondering van het BART-project binnen het BIVV, nog
maar weinig werk van gemaakt. Een ernstig beleid ter preventie
van verkeersongevallen is mijn inziens niet mogelijk zonder
dergelijke ongevallenanalyses. In de Kamer heb ik ooit een
resolutie in die zin kunnen laten goedkeuren.
In 2007 werd ook al gepleit
voor de invoering van een nummerplaat voor bromfietsen. U weet
dat ik daar tegen gekant ben, al was het maar omdat het niet
opgaat om 280.000 bromfietsers te gaan opzadelen met lasten en
kosten als er nog andere middelen zijn om een fenomeen zoals
opgedreven bromfietsen, te bestrijden.
Een ander voorbeeld zijn de
alcoholcontroles. In aanbeveling 13 vraagt de Federale Commissie
van de Verkeersveiligheid meer controles op het gebruik van
alcohol, wat ook al in 2002 en in 2007 werd gevraagd. De
commissie streeft naar 2,1 miljoen ademtesten. De campagne zou
moeten beginnen in 2011, maar de staatssecretaris antwoordde me
gisteren nog dat de nieuwe ademtesttoestellen, die dat mogelijk
moeten maken, nog niet gehomologeerd of goedgekeurd zijn en hij
verwacht dat de uitrol van nieuwe ademtesttoestellen pas eind
2015 zal zijn gerealiseerd.
Deze voorbeelden doen heel wat
vragen rijzen. Er worden wel acties gepland die over
verschillende jaren lopen en er worden doelstellingen vastgelegd,
maar de financiering van die acties blijft achterwege. Zou de
staatssecretaris niet beter eerst nagaan over welke middelen hij
beschikt en vervolgens zijn beleidsintenties en -planning daarop
baseren?
Vandaar mijn concrete vraag.
Heeft de staatssecretaris bij het concipiëren van de 20
aanbevelingen ook een analyse gemaakt van de bijkomende
financiering die de uitvoering ervan tot gevolg zal hebben? Zo
ja, hoeveel bedraagt die? Is er bij een gelijkblijvend financieel
beleid voldoende geld beschikbaar om de aanbevelingen een ernstig
uitvoeringsdraagvlak te geven?
|
M. Etienne
Schouppe, secrétaire d’État à la
Mobilité, adjoint au premier ministre. –
|
De heer Etienne Schouppe,
staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste
minister. – Het behoort uiteraard niet tot de opdracht van
de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid om de financiële
implicaties van haar eigen aanbevelingen te onderzoeken. Het zou
ook een verkeerd signaal zijn om de leden van deze Commissie te
vragen dat ze bij het uitwerken van hun voorstellen ook de
financiële haalbaarheid ervan moeten aantonen. Hun
bezorgdheid gaat naar de verkeersveiligheid. Als de aanbevelingen
worden gevolgd, is het aan de uitvoerders om er de nodige
middelen voor te zoeken. Tegenover nieuwe lasten zullen overigens
belangrijke baten staan: minder doden, minder zwaar- en
lichtgewonden, dus minder maatschappelijke kosten.
De twintig aanbevelingen van
de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid liggen nu voor.
De verschillende bevoegde federale en gewestelijke autoriteiten
hebben daar kennis van genomen en kunnen ermee akkoord gaan.
Deze overheden moeten nu die
aanbevelingen in een actieplan omzetten, ieder wat zijn
bevoegdheden betreft. Dit actieplan zal opgezet worden in het
kader van de Task Force Verkeersveiligheid, in opdracht van het
Interministerieel Comité voor de Verkeersveiligheid.
Bij de uitwerking van dit
actieplan komen uiteraard ook financiële en andere
implicaties om de hoek kijken. Zo vereist de verdubbeling van het
aantal alcoholcontroles tot 1.200.000 tegen 2015 zodat 2 op 10
chauffeurs jaarlijks worden gecontroleerd, zoals minister
Turtelboom gisteren heeft aangekondigd, investeringen in nieuwe
apparatuur voor de politie.
Omgekeerd is gebleken dat de
efficiëntie kan worden verhoogd waardoor de uitgespaarde
middelen of capaciteit voor andere doeleinden kunnen worden
aangewend. Zo kan de afschaffing van de dubbele zending worden
afgeschaft, zodat de uitnodiging tot betaling van de
onmiddellijke inning tegelijk met het proces-verbaal van de
overtreding wordt opgestuurd, of kan de procedure voor de
follow-up van de niet of laattijdig betaalde boetes worden
herzien, zodat de werkoverlast van de parketten sterk kan worden
verminderd.
Met de financiële
middelen die op deze wijze worden vrijgemaakt en de andere
middelen die beschikbaar zijn vanuit het
Verkeersveiligheidsfonds, kunnen de maatregelen die in het kader
van het actieplan worden genomen, worden gefinancierd.
|
M. Guido De
Padt (Open Vld). –
|
De heer Guido De Padt (Open
Vld). – Het cijfer van 2.100.000 staat in de brochure,
maar misschien is dat een vergissing .
Een beleid wordt pas ernstig
genomen als het effectief wordt uitgevoerd. Het is niet goed dat
de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid om de twee of
drie jaar dezelfde aanbevelingen moet doen. Ik neem aan dat de
minister nauwgezet het uitvoeringsschema van de aanbevelingen zal
volgen. Alleen op die manier kan het signaal worden gegeven dat
het de minister ernst is.
|
Proposition
de loi insérant un article 134quinquies dans la
nouvelle loi communale, relatif aux compétences de police
du bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les réseaux
de traite d’êtres humains (de Mme Vanessa Matz; Doc.
5-455)
|
Wetsvoorstel
tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe
gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de
burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van
mensenhandel (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk 5-455)
|
Discussion
générale
|
Algemene
bespreking
|
M.
Gérard Deprez (MR),
rapporteur.- – La proposition de loi qui nous est
soumise aujourd’hui a été examinée en
commission de l’Intérieur lors de ses réunions
des 5 et 27 avril et du 3 mai derniers. Elle vise à
insérer dans la loi communale un article 134quinquies,
qui donnerait compétence au bourgmestre de fermer les
établissements dans lesquels il y a suspicion de traite ou
de trafic d’êtres humains.
L’auteure de la présente
proposition de loi, Mme Vanessa Matz, estime qu’au regard
de la gravité et de la spécificité des
phénomènes de la traite ou du trafic d’êtres
humains et du caractère trop restrictif des situations
visées à l’article 134quater de la
nouvelle loi communale, il convient de donner au bourgmestre une
compétence de police particulière dans la lutte
contre ces phénomènes.
En commission de l’Intérieur,
un large consensus s’est rapidement dégagé
entre les différents groupes politiques quant à la
nécessité de renforcer les compétence du
bourgmestre lorsqu’il existe des indices sérieux
selon lesquels se déroulent dans un établissement
des faits de traite d’êtres humains au sens de
l’article 433quinquies du Code pénal ou de
trafic des êtres humains au sens de l’article 77bis
de la loi du 15 décembre 1980.
Comme l’a souligné
avec force le président de notre commission, M. Philippe
Moureaux, et comme cela figure dans le rapport que j’ai eu
l’honneur de présenter, la sauvegarde de la sécurité
et de la tranquillité publiques est l’élément
déterminant qui justifie l’attribution de cette
nouvelle compétence au bourgmestre. La commission a
elle-même insisté sur le fait que ce pouvoir
supplémentaire conféré au bourgmestre se
situe expressméent dans le cadre général de
ses compétences de police administrative.
Les membres de la commission
ont apporté ensemble toute une série de
modifications et de précisions au texte proposé.
Le bourgmestre sera en mesure
d’apposer des scellés si l’arrêté
de fermeture n’est pas respecté. Par conséquent,
l’article 283 du Code pénal qui érige en
sanction pénale le bris de scellés pourra également
s’appliquer.
La commission s’est
également inspirée, pour les autres amendements
communs, de la procédure de fermeture d’établissements,
telle que prévue à l’article 9bis de
la loi du 24 févier 1921 sur le trafic de stupéfiants
et psychotropes, cela à la suggestion expresse du
président de notre commission, dont nous saluons à
la fois l’expérience et la sagesse.
Premièrement, afin de
veiller à garantir une bonne collaboration entre les
autorités compétentes, le bourgmestre est tenu,
avant de prendre la décision de fermeture de
l’établissement, de se concerter avec les autorités
judiciaires.
Deuxièmement, afin de
garantir les droits de la défense et d’éviter
une prise de décision erronée ou précipitée,
le bourgmestre aura l’obligation d’auditionner
préalablement le responsable de l’établissement.
Troisièmement, la
décision de fermeture devra être portée à
la connaissance du conseil communal de la première séance
qui suit.
Autre inspiration de la loi
sur les stupéfiants énoncée par le président
de la commission et au vu de la gravité des faits : le
délai maximum de fermeture est porté à six
mois, au lieu des trois mois prévus.
Toutes ces précautions
et les amendements apportés par les membres de la
commission balisent cette nouvelle compétence et
permettront ainsi d’éviter d’éventuelles
dérives dans le chef de certains bourgmestres qui
pourraient être tentés d’agir "comme des
cow boys", soit par opportunisme politique, soit par
activisme moral.
La présente proposition
de loi telle que modifiée a été adoptée
à l’unanimité des dix membres présents.
J’espère que notre assemblée fera de même.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). –
|
Mme Vanessa
Matz (cdH). – Je voudrais tout d’abord remercier
mes collègues de la commission de l’Intérieur
pour l’excellent travail constructif que nous avons réalisé
sur la base d’apports importants de tous les groupes
politiques. Ils ont permis de perfectionner le texte. De plus,
notre président nous a guidés de manière
juste vers le meilleur texte à obtenir.
La présente
proposition s’inscrit dans un travail cohérent que
le Sénat a voulu poursuivre grâce à la
sous-commission « Traite des êtres humains et
prostitution ». Elle sera rapidement réactivée
alors qu’elle avait entrepris un travail important lors de
la dernière législature.
Je me suis
réjouie de l’adoption de cette proposition en
commission et je me réjouirai également du vote de
ce jour. Ce texte permet au bourgmestre, sans équivoque
juridique, de faire fermer un établissement présentant
des indices sérieux d’activités liées
à la traite des êtres humains ou au trafic d’êtres
humains. Le principe est ainsi posé dans la loi communale,
à côté d’autres compétences de
police administrative que la loi octroie déjà aux
bourgmestres. Toutefois, cette compétence qui lui sera
désormais octroyée est importante, même si
elle est d’ordre administratif. Nous avons dès lors
voulu l’entourer de garanties telles que la
concertation avec le parquet ou l’audition de l’intéressé.
Ce texte est
attendu par les personnes concernées. Il constitue un pas
énorme dans l’élaboration de dispositifs
légaux permettant de lutter sans relâche et à
tous les niveaux de pouvoir contre cette exploitation de la
misère humaine sous toutes ses formes.
En 2003, le Sénat
avait réalisé un travail important. Le voici de
nouveau à l’ouvre sur cette question. Nous devons
continuer à traquer la traite des êtres humains car
c’est tout simplement la dignité de la personne
humaine qui est en jeu.
|
Mevrouw Vanessa Matz (cdH).
–
|
M. Huub Broers
(N-VA). –
|
De heer Huub Broers (N-VA).
– Onze collega Matz moet wel de voorzienigheid in persoon
zijn, aangezien in ons verslag staat dat zij op 11 november 2011
dit voorstel zal indienen en het is nu al aangenomen! Die
inleiding moet worden verbeterd; het moet uiteraard
11 november 2010 zijn.
In de commissie werd aan onze
opmerkingen tegemoetgekomen door de amendementen die collega Matz
en andere collega’s hebben aangebracht. Het was overigens
erg plezierig om in die commissie dit punt te behandelen.
Ook de verlenging van de
sluitingstermijn tot zes maanden heeft onze goedkeuring
weggedragen. Mensenhandel is en blijft verwerpelijk, barbaars en
illegaal. Daarom moeten we de middelen daartegen goed definiëren.
De mogelijkheid om initieel en in de allereerste fase op te
treden, leggen we daarom best zo dicht mogelijk bij de bron, dus
ook bij de burgemeesters.
Een burgemeester zal uiteraard
nooit hinderlijk mogen optreden als ook het parket zich met de
zaak gaat belasten. In dit geval geldt voor de burgemeester
misschien wel een informatierol, omdat hij heel vaak zeer dicht
bij de feiten staat.
De commissie heeft er ons
inziens goed aan gedaan om het besluit van de burgemeester niet
ter bekrachtiging te laten voorleggen aan het College van
burgemeester en schepenen, maar om het ter kennis te laten
brengen van de gemeenteraad. Onze voorgangers hebben er immers
voor gezorgd dat acht gemeenten in dit land gedoteerd zijn met
een consensusverplichting, die in dit geval, en ook in vele
andere gevallen, nefast kan zijn. Door mededeling in de
gemeenteraad – op voorstel van collega Moureaux – is
dit euvel meteen uit de weg geruimd.
Wij kunnen dan ook de
geamendeerde tekst onderschrijven.
|
– La
discussion générale est close.
|
– De algemene
bespreking is gesloten.
|
Discussion
des articles
|
Artikelsgewijze
bespreking
|
(Pour le texte
adopté par la commission de l’Intérieur et
des Affaires administratives, voir document 5-455/4.)
|
(Voor de tekst aangenomen
door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de
Administratieve Aangelegenheden, zie stuk 5-455/4.)
|
M. le
président. – Je vous rappelle que la commission
propose un nouvel intitulé : Projet de loi
insérant un article 134quinquies dans
la nouvelle loi communale, relatif aux compétences de
police du bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les
réseaux de traite et de trafic d’êtres
humains.
|
De voorzitter. –
Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt:
Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 134quinquies
in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele
bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen
netwerken van mensenhandel en mensensmokkel.
|
– Les
articles 1er
et 2 sont adoptés sans observation.
– Il
sera procédé ultérieurement au vote sur
l’ensemble de la proposition de loi.
|
– De artikelen 1 en 2
worden zonder opmerking aangenomen.
– De stemming over
het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.
|
Nomination
des délégués au Conseil interparlementaire
consultatif de Benelux
|
Benoeming
van de afgevaardigden bij de Raadgevende Interparlementaire
Beneluxraad
|
M. le
président. – La
modification suivante est proposée dans la composition de
la délégation du Sénat au Conseil
interparlementaire consultatif de Benelux :
|
De voorzitter. –
De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van
de Senaatsafvaardiging bij de Interparlementaire Beneluxraad :
|
– Mme
Dominique Tilmans remplace M. Alain Courtois comme membre.
|
– mevrouw Dominique
Tilmans vervangt de heer Alain Courtois als lid.
|
(Assentiment)
|
(Instemming)
|
Il en sera donné
connaissance au président de ce Conseil.
|
Hiervan zal kennis worden
gegeven aan de voorzitter van die Raad.
|
Présentation
de candidats pour une fonction de conseiller d’état
(F) au Conseil d’État
|
Voordracht
van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van
State
|
M. le
président. – Par
lettre du 18 avril 2011, le premier président du
Conseil d’État porte à la connaissance du
Sénat qu’en son audience publique du 29 mars 2011,
l’assemblée générale du Conseil a
procédé, conformément à l’article
70 des lois coordonnées sur le Conseil d’État,
à l’établissement d’une liste de
candidats présentés en vue de la nomination à
une fonction de conseiller d’état d’expression
française.
|
De voorzitter. –
Bij brief van 18 april 2011 deelt de
eerste voorzitter van de Raad van State mee dat de algemene
vergadering van de Raad ter openbare zitting van 29 maart 2011,
overeenkomstig artikel 70 van de gecoördineerde wetten op de
Raad van State, overgegaan is tot het opmaken van een lijst van
kandidaten voorgedragen voor de benoeming tot een ambt van
Franstalig staatsraad.
|
Le premier
président du Conseil d’état a reçu les
candidatures des personnes suivantes :
|
De eerste
voorzitter van de Raad van State heeft de kandidaturen van de
volgende personen ontvangen:
|
– M.
Serge Bodart, président du Conseil du Contentieux des
étrangers;
|
– de
heer Serge Bodart, voorzitter van de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen;
|
– Mme
Anne-Françoise
Bolly, auditeur au Conseil d’état;
|
– mevrouw
Anne-Françoise Bolly, auditeur
bij de Raad van State;
|
– M.
Christian Coppens, juge au tribunal de police de Bruxelles.
|
– de
heer Christian
Coppens, rechter
in de politierechtbank van Brussel.
|
Le Conseil d’État
a présenté une liste triple de candidats, sans
unanimité toutefois :
|
De Raad van State
heeft een drievoudige lijst van kandidaten voorgedragen, evenwel
zonder eenparigheid van stemmen :
|
– comme
premier candidat : M. Serge Bodart;
– comme
deuxième candidat : Mme Anne-Françoise Bolly;
– comme
troisième candidat : M. Christian Coppens.
|
– als
eerste kandidaat : de heer Serge Bodart;
– als
tweede kandidaat : mevrouw Anne-Françoise Bolly;
– als
derde kandidaat : de heer Christian Coppens.
|
Étant
donné que la présentation n’est pas unanime,
le Sénat peut, dans un délai ne pouvant dépasser
trente jours à compter de la réception de cette
présentation :
|
Aangezien de
voordracht niet unaniem is kan de Senaat, binnen een termijn van
ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van
deze voordracht van de Raad:
|
– soit
confirmer la liste présentée par le Conseil
d’État ;
– soit
présenter par scrutin secret, une deuxième liste de
trois noms qui fait l’objet d’une motivation
formelle.
|
– hetzij
de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen;
– hetzij
bij geheime stemming een tweede lijst met drie namen die
uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen.
|
Le 2 mai
dernier, la commission de l’Intérieur et des
Affaires administratives a entendu les candidats.
|
De commissie voor
de Binnenlandse Aangelegenheden en voor de Administratieve
Aangelegenheden heeft op 2 mei jongstleden de kandidaten
gehoord.
|
Un membre de la
commission demande-t-il la parole ?
|
Vraagt een lid
van de commissie het woord?
|
M. Gérard
Deprez (MR), rapporteur. – J’ai été
désigné comme rapporteur pour cette question par la
commission de l’Intérieur et des Affaires
administratives.
Je pensais que si
le Bureau faisait la proposition de suivre l’avis de la
commission, nous ne serions pas obligé de voter
individuellement pour chaque nom.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). –
|
M. le
président. – Un membre a demandé le
scrutin.
|
De voorzitter. –
|
M. Gérard
Deprez (MR). – Je demande dès lors aux
collègues, s’ils veulent suivre l’avis de la
commission, de voter pour M. Serge Bodart, comme premier
candidat ; pour Mme Anne-Françoise Bolly, comme
deuxième candidate et pour M. Christian Coppens comme
troisième candidat.
|
De heer Gérard
Deprez (MR). –
|
M. le
président. – Nous
procédons dès lors successivement par scrutin
distinct, au vote pour la présentation d’un premier,
deuxième et troisième candidat à la fonction
vacante de conseiller d’état francophone.
|
De voorzitter. –
Dan gaan wij nu achtereenvolgens over tot de
afzonderlijke geheime stemming over de aanwijzing van een eerste,
tweede en derde kandidaat voor het vacante ambt van Franstalig
staatsraad.
|
Le curriculum
vitae des candidats qui seront désignés seront
annexés à la décision qui sera prise par le
Sénat.
Pour chaque
candidat (premier, deuxième et troisième) vous
recevez enveloppes distinctes contenant les bulletins de vote
requis.
|
De curricula
vitae van de kandidaten die worden aangewezen zullen aan de
beslissing van de Senaat worden gehecht.
U ontvangt voor
elke kandidaat (eerste, tweede en derde) afzonderlijk omslagen
met de nodige stemformulieren.
|
Le sort désigne M.
Courtois et M. Bellot pour remplir la fonction de scrutateurs.
Les votes commencent par le
nom de M. Bousetta.
|
Het lot wijst de heer Courtois
en de heer Bellot aan om de functie van stemopnemers te
vervullen.
De stemmingen beginnen met de
naam van de heer Bousetta.
|
Premier
candidat
|
Eerste
kandidaat
|
M. le
président. – Nous
procédons au scrutin pour la présentation du
premier candidat à la fonction de conseiller d’État
francophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote jaune.
|
De voorzitter. –
Wij stemmen over de voordracht van de eerste
kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad. U kunt
hiervoor gebruik maken van het gele stembiljet.
|
(Il est
procédé au scrutin.)
|
(Tot de geheime stemming
wordt overgegaan.)
|
M. le
président. – Le scrutin est clos.
Le Sénat reprendra la
suite de son ordre du jour pendant que les scrutateurs
dépouillent les bulletins.
|
De voorzitter. –
De stemming is gesloten.
De Senaat zal
zijn agenda voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten
nazien.
|
Prise
en considération de propositions
|
Inoverwegingneming
van voorstellen
|
M. le
président. – La liste des propositions à
prendre en considération a été distribuée.
Est-ce qu’il
y a des observations ?
|
De voorzitter. –
De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd
rondgedeeld.
Zijn er opmerkingen?
|
M. Philippe
Mahoux (PS). – Nous devons nous prononcer sur la prise
en considération de plusieurs propositions.
Nous demandons
que l’on procède spécialement au vote sur la
prise en considération de la proposition de loi contenue
dans le document 501/1. En effet, les auteurs de cette
proposition proposent l’amnistie pour les auteurs d’actes
d’incivisme et qualifient en outre ces actes d’incivisme
de « prétendument » commis entre le
10 mai 1940 et le 8 mai 1945. De surcroît,
les auteurs de cette proposition demandent l’indemnisation
de ceux qui ont été condamnés pour acte
d’incivisme !
|
De heer Philippe Mahoux
(PS). –
|
M. Jacky
Morael (Ecolo). – Je
soutiens la demande de M. Mahoux. Aux aspects choquants qu’il
a soulignés, j’ajouterai que, dans l’intitulé
de la proposition, on décrit les inciviques comme des
« victimes » de la répression à
la Libération. C’est tout aussi choquant.
|
De heer Jacky Morael
(Ecolo). –
|
M. Bart
Tommelein (Open Vld). –
|
De heer Bart Tommelein
(Open Vld). – Deze discussie is niet nieuw. Ze komt
geregeld terug in beide kamers, en we hebben altijd dezelfde
houding aangenomen. We zullen voor de inoverwegingneming stemmen.
Dit gaat immers niet over de inhoud, maar over de
ontvankelijkheid van een voorstel.
|
M. François
Bellot (MR). – Je rejoins mes collègues et
demande un vote sur la prise en considération.
|
De heer François
Bellot (MR). –
|
Mme Liesbeth
Homans (N-VA). –
|
Mevrouw Liesbeth Homans
(N-VA). – Ik sluit mij aan bij collega Tommelein. Als
voorstanders van het democratische debat vinden wij dat elk
voorstel in de commissie moet kunnen worden besproken. We zullen
voor stemmen.
|
Mme Sabine de
Bethune (CD&V). –
|
Mevrouw Sabine de Bethune
(CD&V). – Ook onze fractie zal in deze een
consistente houding aannemen. In het verleden hebben we altijd
geacht dat dergelijke voorstellen in overweging moeten kunnen
worden genomen, wat in geen geval betekent dat we ermee zouden
akkoord gaan of de bespreking daarover zouden willen openen.
|
M. Bart
Laeremans (VB). –
|
De heer Bart Laeremans
(VB). – Ik ben niet rouwig om de voorbije
tussenkomsten. Dat geeft ons immers de gelegenheid om even de
puntjes op de ‘i’ te zetten.
66 jaar na het einde van de
Tweede Wereldoorlog lijkt het ons meer dan tijd dat op een serene
wijze het debat kan worden gevoerd over de uitwassen van de
repressie, want er zijn nog steeds mensen die daar de zware en
onverdiende gevolgen van dragen.
Dit houdt geen verheerlijking
in van een misdadige, mensonterende ideologie, noch van de
collaboratie, laat staan van daden van verklikking of van
misdaden van gemeen recht. Daar gaat het niet om. Wel wordt het
tijd dat erkend wordt dat na de Tweede Wereldoorlog niet op een
normale wijze recht werd gesproken en dat als gevolg daarvan vele
duizenden mensen en hun familie, al te zwaar werden getroffen.
Die onrechtvaardigheid blijft tot op de dag van vandaag
voortduren.
Het was de Waalse minister en
later eerste minister Pholien die de repressierechtspraak
samenvatte in de onsterfelijke uitdrukking: "une justice de
rois nègres". En het was de socialistische
staatsminister Soudan, die in de Kamer op 21 juni 1951,
dus 60 jaar geleden, over de militaire uitzonderingsrechtbanken,
die toen legio waren, de volgende harde woorden uitsprak: "Ainsi
nous avons vu certaines juridictions militaires qui siégeaient
comme au théâtre. La foule était là,
applaudissant les déclarations patriotiques des
magistrats; la foule était là, qui réclamait
des condamnations sévères, et la presse suivait. A
certains moments nous avions le sentiment de nous trouver devant
certains tribunaux de la Révolution française."
Collega’s, tijdens dit
debat over de ontvankelijkheid vandaag vragen we enkel dat in dit
parlement, waar het woord vrij zou moeten zijn, het debat kan
worden aangegaan. Niets meer dan dat. Wij durven hopen op een
parlementaire en democratische houding van u allen.
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). –
|
De heer Bert Anciaux
(sp.a). – Het gaat hier inderdaad nog niet over een
bespreking ten gronde. Wij zullen voor de inoverwegingneming
stemmen, omdat we vinden dat in een parlement elk debat moet
kunnen worden gevoerd.
|
M. Francis
Delpérée (cdH). – On peut commenter une
décision de justice, on peut la critiquer, on peut
s’interroger sur sa portée ou sur ses conséquences,
éventuellement à long terme. Mais on ne peut pas,
dans une société démocratique, dire que les
faits constatés par une juridiction ne sont pas établis.
Or la proposition 5-1001/1 dit « …qu’il y
a lieu d’effacer pour l’avenir les effets des
condamnations et sanctions infligées du chef d’actes
d’incivisme prétendument commis… ».
Ce « prétendument commis », monsieur
le président, chers collègues, est une violation de
la foi due aux actes de justice, du principe fondamental de
l’autorité de la chose jugée et donc d’un
principe fondamental de l’État de droit dans lequel
nous vivons. Dans ces conditions, je ne peux voter la
recevabilité de ce texte, et mon groupe ne le fera pas non
plus.
|
De heer Francis Delpérée
(cdH). –
|
M. le
président. – Nous passons au vote sur la prise
en considération de la proposition de loi de M. Bart
Laeremans et consorts, Doc. 5-1001/1.
|
De voorzitter. –
Wij gaan nu over tot de naamstemming over de inoverwegingneming
van het wetsvoorstel van de heer Bart Laeremans c.s., Stuk
5-1001/1.
|
Vote nº 1
|
Stemming 1
|
Présents:
56 Pour: 30 Contre: 26 Abstentions: 0
|
Aanwezig: 56 Voor:
30 Tegen: 26 Onthoudingen: 0
|
– La
proposition de loi est prise en considération.
|
– Het wetsvoorstel is
in overweging genomen.
|
(La liste des
propositions prises en considération figure en annexe.)
|
(De lijst van de in
overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)
|
Présentation
de candidats pour une fonction de conseiller d’état
(F) au Conseil d’État
|
Voordracht
van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van
State
|
Résultat
du scrutin pour la présentation du premier candidat
|
Uitslag
van de geheime stemming over de voordracht van de eerste
kandidaat
|
M. le
président. – Voici le résultat du scrutin
pour la présentation du premier candidat à la
fonction de conseiller d’État francophone:
|
De voorzitter. –
Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht
van de eerste kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad:
|
Nombre de
votants : 52.
Bulletins blancs
ou nuls : 1.
Votes valables :
31.
Majorité
absolue : 26.
M. Serge Bodart
obtient 51 suffrages.
|
Aantal stemmenden: 52.
Blanco of ongeldige
stembriefjes: 1.
Geldige stemmen: 31.
Volstrekte meerderheid: 26.
De heer Serge Bodart behaalt
51 stemmen.
|
En conséquence,
M. Serge Bodart, ayant obtenu la majorité absolue des
suffrages, est proclamé premier candidat.
|
Bijgevolg wordt de heer Serge
Bodart, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft,
tot eerste kandidaat uitgeroepen.
|
Deuxième
candidat
|
Tweede
kandidaat
|
M. le
président. – Nous
procédons au scrutin pour la présentation du
deuxième candidat à la fonction de conseiller
d’État francophone. Vous pouvez vous servir du
bulletin de vote bleu.
Vous ne pouvez plus émettre
de vote pour M. Bodart, qui est proclamé premier candidat.
|
De voorzitter. –
Wij stemmen over de voordracht van de tweede kandidaat voor het
ambt van Franstalig staatsraad. U kunt hiervoor gebruik maken van
het blauwe stembiljet.
U kunt geen stem meer
uitbrengen op de heer Bodart, die tot eerste kandidaat werd
uitgeroepen.
|
(Il est
procédé au scrutin.)
|
(Tot de geheime stemming
wordt overgegaan.)
|
M. le
président. – Le scrutin est clos.
Le Sénat reprendra la
suite de son ordre du jour pendant que les scrutateurs
dépouillent les bulletins.
|
De voorzitter. –
De stemming is gesloten.
De Senaat zal
zijn agenda voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten
nazien.
|
Votes
|
Stemmingen
|
(Les listes
nominatives figurent en annexe.)
|
(De naamlijsten worden in
de bijlage opgenomen.)
|
Proposition
de loi insérant un article 134quinquies dans la nouvelle
loi communale, relatif aux compétences de police du
bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les réseaux
de traite et de trafic d’êtres humains (de Mme
Vanessa Matz; Doc. 5-455)
|
Wetsvoorstel
tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe
gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de
burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van
mensenhandel en mensensmokkel (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk
5-455)
|
Vote nº 2
|
Stemming 2
|
Présents:
55 Pour: 55 Contre: 0 Abstentions: 0
|
Aanwezig: 55 Voor:
55 Tegen: 0 Onthoudingen: 0
|
– La
proposition de loi est adoptée à l’unanimité.
– Le
projet de loi sera transmis à la Chambre des
représentants.
|
– Het wetsvoorstel is
eenparig aangenomen.
– Het wetsontwerp zal
aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.
|
Ordre
des travaux
|
Regeling van
de werkzaamheden
|
M. le
président. – Le Bureau propose l’ordre du
jour suivant pour la semaine prochaine :
|
De voorzitter. –
Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:
|
Jeudi 19 mai 2011
à 15 heures
Débat d’actualité
et questions orales.
Proposition de loi
réglementant la publicité relative aux
interventions à visée esthétique (de Mme
Dominique Tilmans et consorts); Doc. 5-61/1 à 5.
Prise en considération
de propositions.
|
Donderdag 19 mei 2011
om 15 uur
Actualiteitendebat en
mondelinge vragen.
Wetsvoorstel tot regeling van
de reclame voor cosmetische ingrepen (van mevrouw Dominique
Tilmans c.s.); Stuk 5-61/1 tot 5.
Inoverwegingneming van
voorstellen.
|
À partir de 17
heures : Vote nominatif sur l’ensemble du point à
l’ordre du jour dont la discussion est terminée.
|
Vanaf 17 uur : Naamstemming
over het afgehandelde agendapunt in zijn geheel.
|
– Le
Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.
|
– De Senaat is het
eens met deze regeling van de werkzaamheden.
|
Présentation
de candidats pour une fonction de conseiller d’état
(F) au Conseil d’État
|
Voordracht
van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van
State
|
Résultat
du scrutin pour la présentation du deuxième
candidat
|
Uitslag
van de geheime stemming over de voordracht van de tweede
kandidaat
|
M. le
président. – Voici le résultat du scrutin
pour la présentation du deuxième candidat à
la fonction de conseiller d’État francophone:
|
De voorzitter. –
Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht
van de tweede kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad:
|
Nombre de
votants : 50 .
Bulletins blancs
ou nuls : 1.
Votes valables :
49.
Majorité
absolue : 25.
Mme
Anne-Françoise Bolly obtient 49 suffrages.
|
Aantal stemmenden: 50.
Blanco of ongeldige
stembriefjes: 1.
Geldige stemmen: 49.
Volstrekte meerderheid: 25.
Mevrouw Anne-Françoise
Bolly behaalt 49 stemmen.
|
En conséquence,
Mme Anne-Françoise Bolly, ayant obtenu la majorité
absolue des suffrages, est proclamé deuxième
candidat.
|
Bijgevolg wordt mevrouw
Anne-Françoise Bolly, die de volstrekte meerderheid der
stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen.
|
Troisième
candidat
|
Derde
kandidaat
|
M. le
président. – Vu
que M. Christian Coppens est le seul candidat restant pour la
fonction conseiller d’état francophone, je le
déclare proclamé troisième candidat,
conformément l’article 82 du Règlement du
Sénat.
|
De voorzitter. –
Aangezien de heer Christian Coppens de enige overblijvende
kandidaat voor het ambt van Franstalig
staatsraad, verklaar ik hem, overeenkomstig artikel 82 van
het Reglement van de Senaat, uitgeroepen tot derde kandidaat.
|
M. le
président. – L’ordre du jour de la
présente séance est ainsi épuisé.
La prochaine
séance aura lieu le jeudi 19 mai à 15 h 00.
|
De voorzitter. –
De agenda van deze vergadering is afgewerkt.
De volgende vergadering vindt
plaats op donderdag 19 mei om 15.00 uur.
|
(La séance
est levée à 17 h 25.)
|
(De vergadering wordt
gesloten om 17.25 uur.)
|
Excusés
|
Berichten
van verhindering
|
M. Sevenhans,
pour raison de santé, MM. De Bruyn, Magnette et Vande
Lanotte, à l’étranger, Mme Defraigne, MM.
Cheron, Sannen et Vandenbroucke, pour d’autres devoirs,
demandent d’excuser leur absence à la présente
séance.
|
Afwezig met bericht van
verhindering: de heer Sevenhans, om gezondheidsredenen, de heren
De Bruyn, Magnette en Vande Lanotte, in het buitenland, mevrouw
Defraigne, de heren Cheron, Sannen en Vandenbroucke, wegens
andere plichten.
|
– Pris
pour information.
|
– Voor kennisgeving
aangenomen.
|