5-22

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2010-2011

Séances plénières

Jeudi 12 mai 2011

Séance de l’après-midi

5-22

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2010-2011

Plenaire vergaderingen

Donderdag 12 mei 2011

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

 

Sommaire

Inhoudsopgave

Renvoi en commission

Questions orales

Proposition de loi insérant un article 134quinquies dans la nouvelle loi communale, relatif aux compétences de police du bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les réseaux de traite d’êtres humains (de Mme Vanessa Matz; Doc. 5-455)

Nomination des délégués au Conseil interparlementaire consultatif de Benelux

Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État

Prise en considération de propositions

Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État

Votes

Ordre des travaux

Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État

Excusés

Annexe

Votes nominatifs

Propositions prises en considération

Demandes d’explications

Cour constitutionnelle – Arrêts

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Parquet

Terugzending naar commissie

Mondelinge vragen

Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van mensenhandel (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk 5-455)

Benoeming van de afgevaardigden bij de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad

Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State

Inoverwegingneming van voorstellen

Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State

Stemmingen

Regeling van de werkzaamheden

Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State

Berichten van verhindering

Bijlage

Naamstemmingen

In overweging genomen voorstellen

Vragen om uitleg

Grondwettelijk Hof – Arresten

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

Parket

Présidence de M. Danny Pieters

(La séance est ouverte à 15 h 00.)

Voorzitter: de heer Danny Pieters

(De vergadering wordt geopend om 15.00 uur.)

Renvoi en commission

Terugzending naar commissie

M. le président. – À l’ordre du jour de cet après-midi figure la proposition de loi réglementant la publicité relative aux interventions à visée esthétique (Doc. 5-61/1).

De voorzitter. – De agenda van deze namiddag vermeldt het wetsvoorstel tot regeling van de reclame voor cosmetische ingrepen (Gedr. St. 5-61/1).

Il semble que le texte de la proposition, tel qu’il a été adopté en commission, contient quelques imperfections légistiques et linguistiques.

Conformément à la décision du Bureau de ce midi, je vous propose de renvoyer la proposition à la commission des Affaires sociales.

La proposition sera remise à l’ordre du jour de la séance plénière de jeudi prochain.

Het blijkt dat de door de commissie aangenomen tekst van het voorstel een aantal legistieke en taalkundige onvolkomenheden vertoont.

In overeenstemming met de beslissing van het Bureau van deze middag stel ik u voor het voorstel terug te zenden naar de commissie voor de Sociale Aangelegenheden.

Het voorstel zal opnieuw worden ingeschreven op de agenda van de plenaire vergadering van aanstaande donderdag.

(Assentiment)

(Instemming)

Questions orales

Mondelinge vragen

Question orale de Mme Elke Sleurs à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur «la consommation du sel et l’organisation de campagnes de prévention» (nº 5-141)

Mondelinge vraag van mevrouw Elke Sleurs aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over «de consumptie van zout en het organiseren van preventiecampagnes» (nr. 5-141)

Mme Elke Sleurs (N-VA). –

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). – Onlangs publiceerde professor Staessen een onderzoek over de effecten van zoutconsumptie op de bevolking. Hij concludeerde dat matig gebruik van zout niet tot minder hartaandoeningen leidt. Hoewel sterk overmatig zoutgebruik wel schadelijk kan zijn voor de gezondheid, werd aangetoond dat mensen die onvoldoende zout eten, net meer neiging hebben om cardiovasculaire problemen te ontwikkelen.

Die recente bevindingen gaan dus in tegen de uitgangspunten van het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan van de minister, een plan dat bovendien niet tot haar bevoegdheden behoort. Sinds 2006 besteed de FOD Volksgezondheid heel wat federale middelen aan de sensibilisering en het aanleren van gezonde voedingsgewoontes aan de bevolking. Een van de speerpunten was de campagne "Stop het zout". In dit kader schreef de minister de gehele bevolking hetzelfde zoutarm dieet voor. Nochtans tonen cijfers aan dat cardiovasculaire aandoeningen sterk verschillen van gemeenschap tot gemeenschap. Men kan zich dan ook de vraag stellen in welke mate de campagne effectief heeft geleid tot een lagere incidentie van die aandoeningen. Niet voor niets zijn de gemeenschappen bevoegd om preventieve campagnes ter bescherming van de gezondheid in te stellen.

Ondanks die legitieme bezwaren werd het Nationaal Voedingsplan tussen 2006 en 2010 uitgevoerd. Dit plan, waarmee de federale overheid gedurende vijf jaar lang een beleid voerde buiten haar bevoegdheden, eindigde dan nog in een vreemde climax. In december 2010 riep minister Onkelinx immers de gemeenschapsministers van Media op het matje naar aanleiding van het volgens haar te hoge zoutgebruik in kookprogramma’s. In de media stond destijds te lezen dat ze de betrokken ministers verzocht om politieke druk uit te oefenen op de openbare omroepen, zodat zout van het televisiescherm zou worden geweerd.

Dit en het feit dat er een rondzendbrief bestaat die voorziet in een Nationaal Voedingsplan 2010-2015, doet mij vermoeden dat de minister het gevoerde preventiebeleid inzake zout vurig wenst voort te zetten.

Het gevolg hiervan is dat het beleid zich op dit moment niet enkel ent op een fictieve grondwettelijke basis, maar dat ook de wetenschappelijke fundamenten ervan vandaag de dag worden ondergraven.

Waarom erkent de minister niet dat de gemeenschappen en niet de federale overheid bevoegd zijn om wetenschappelijk gefundeerde preventiecampagnes te organiseren? Hoe kan ze in tijden van besparing legitimeren dat zowel de federale overheid als de gemeenschappen naast elkaar ageren?

Mme Laurette Onkelinx, vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique, chargée de l’Intégration sociale. –

Mevrouw Laurette Onkelinx, vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, belast met Maatschappelijke Integratie. – Het probleem van de overconsumptie van zout en het verband met verhoogde risico’s op cardiovasculaire problemen is steeds een punt van discussie geweest. Het is dan ook aangewezen rekening te houden met zoveel mogelijk studies die het onderwerp behandelen. De overgrote meerderheid van de studies toont aan dat er een zeker verband is tussen de overconsumptie van zout en het risico op cardiovasculaire aandoeningen. Het probleem van de overconsumptie van zout door de Belgische bevolking is voor de hele bevolking identiek.

Uit een studie van het WIV van 2010 blijkt dat de inname van natrium in Vlaanderen bijna hetzelfde is als in Wallonië. In beide regio’s lag de inname bij mannen ongeveer 20% hoger dan bij vrouwen. Het onderzoek toont dus aan dat de zoutinname twee keer hoger is dan de door de WHO aanbevolen maximale inname van 5 gram zout per dag per volwassene.

Ik herinner er eveneens aan dat de zoutinname sterk van lidstaat tot lidstaat verschilt. Een vergelijking op Europees vlak over zoutiname heeft ons geleerd dat België tot de landen met de hoogste zoutinname behoort, meer in het bijzonder meer dan 10 gram per dag. Hongarije, Italië, Polen en Zwitserland zitten in dezelfde categorie. De zoutinname daalde wel in volgende landen: in Polen sinds 2000, in Finland sinds 1979, in Frankrijk sinds 2002 en in het Verenigd Koninkrijk sinds 2001.

Het uitvoeren van de Belgische strategie is dan ook hoogst noodzakelijk en een eenvormige uitvoering biedt alleen maar voordelen. België heeft via het NVGP op alle vlakken acties ondernomen. Ik geef enkele concrete voorbeelden.

Ten eerste, gegevensinzameling, onder meer op het vlak van voedselconsumptiepeiling: welke producten dragen het meest bij tot de zoutinname.

Ten tweede, samenwerking met de industrie en de horeca, met onder meer engagementen per sector en een zoutconvenant met FEVIA en COMEOS, versterkte controles door het FAVV op het zoutgehalte in brood, gebruik van geïodeerd zout in brood via het zoutconvenant met de broodsector.

Ten derde, een informatiecampagne. Ik verwijs hiervoor naar www.stophetzout.be. Er werden 1,2 miljoen brochures en zoutmeters verspreid via de supermarkten, de apothekers en de ziekenfondsen en er bestaat samenwerking met verschillende media om de campagne te versterken, evenals een evaluatie van de campagne door het CRIOC.

Ten vierde, monitoring van de herformulering en zoutinname, met onder meer impactsanalyse van de herformulering, uitgevoerd door de Universiteit Gent en het WIV, van zoutgehaltes en etikettering van voedingsmiddelen, via een onafhankelijke studie door het CRIOC in kaart gebracht, evenals een 24-uurs urineanalyse, door het WIV in 2009 uitgevoerd.

Een van de prioriteiten in het toekomstig Voedings- en Gezondheidsplan – al dan niet federaal - zal erin bestaan de samenwerking tussen de verschillende entiteiten te intensifiëren om nog efficiënter te zijn en een gemeenschappelijk antwoord te bieden om de gezondheid van onze medeburgers te verbeteren, zowel in het noorden als in het zuiden van het land.

 

Daarnaast vestig ik er de aandacht op dat de brief over de kookprogramma’s die ik de ministers van Media in januari jongstleden heb gestuurd bij mijn collega van de Vlaamse regering een positieve weerklank vond. Ze betuigde mij bij die gelegenheid in een brief van 27 april haar steun voor het Nationaal Voedings- en Gezondheidsplan en zijn doelstellingen.

Mme Elke Sleurs (N-VA). –

Mevrouw Elke Sleurs (N-VA). – Aangezien de minister inderdaad het plan verder wil uitvoeren, hoop ik dat ze zeker contact opneemt met de gemeenschappen. Uit de nieuwe medische gegevens blijkt immers niet alleen het nut van preventie maar ook dat het belangrijk is van te werken met doelgroepen waardoor men bij gemeenschapsbevoegdheid terecht komt.

Question orale de M. Gérard Deprez au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur «l’annonce sur Twitter de la décision de Standard & Poor’s de ne pas dégrader la note de la Belgique» (nº 5-145)

Mondelinge vraag van de heer Gérard Deprez aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over «het Twitterbericht over de beslissing van Standard & Poor’s om de rating van België niet te verlagen» (nr. 5-145)

M. Gérard Deprez (MR). – Monsieur le premier ministre, permettez-moi tout d’abord de vous féliciter pour la maîtrise évidente que vous manifestez dans l’usage des nouvelles technologies, d’après ce que racontent les journaux. Pouvez-vous cependant nous dire quels sont les éléments factuels sur lesquels vous vous êtes basé pour annoncer, le week-end dernier sur Twitter, la décision de Standard and Poor’s de ne pas dégrader, en tout cas dans l’immédiat, la note de notre pays ?

Nous soutenons bien sûr les mesures prises par le gouvernement en affaires courantes, notamment l’élaboration d’un budget qui présente des chiffres très rassurants pour l’avenir de notre pays. Néanmoins, quand vous considérez simultanément à votre annonce, les déclarations de Marko Mrsnik, l’analyste de Standard & Poors, et celles des agences Fitch et Moody’s, ne croyez vous pas que cette dégradation tant redoutée par le monde économique et politique belge soit tout simplement retardée et que la menace persiste donc bel et bien ?

Vous savez mieux que moi que les agences de notation se basent sur plusieurs critères pour établir la note de crédit à un État : la richesse économique, la structure de l’économie, les indicateurs fiscaux, la flexibilité monétaire, la balance des paiements courants mais aussi la stabilité politique du pays.

Sachant cela, que répondez-vous aux experts de ces agences de notation quand ils affirment qu’« un transfert significatif des ressources financières du gouvernement fédéral vers les régions et communautés serait de nature à accentuer la pression à la baisse du rating de notre pays, parce que ce transfert diminuera significativement les recettes fiscales et donc les moyens financiers que le gouvernement fédéral pourra consacrer tant au remboursement de la dette, qu’à la gestion budgétaire des dépenses sociales et du vieillissement de la population » ?

De heer Gérard Deprez (MR). –

M. Yves Leterme, premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile. – Je tiens d’abord à vous remercier pour les commentaires positifs vis-à-vis de ma maîtrise technologique. Il est vrai que je suis l’exemple du président du Conseil européen qui communique les décisions via ce même média.

Standard & Poor’s est, avec Fitch et Moody’s, une des agences de notation d’origine anglo-saxonne qui évaluent la capacité de remboursement tant de sociétés, de groupes industriels, de banques que d’États. Il existe de nombreuses présomptions concernant le rapport de Standard & Poor’s de décembre de l’année dernière. En effet, le 13 décembre 2010, Standard & Poor’s a écrit : « We could lower the sovereign rating on Belgium one notch if we conclude that the lack of consensus will result in the government not being able to stabilize its debt trajectory and to move forward on reforms designed to improve political cohesion. If Belgium fails to form a government soon, a downgrade could occur, potentially within six months ».

Concernant ce rapport et les communications qui s’en sont suivies, y compris de ma part, la semaine passée, on verse dans les extrêmes : tantôt on crie au drame, annonçant que Standard & Poor’s est sur le point de dégrader la note de la Belgique, tantôt, lorsqu’une réaction vient nuancer les propos de Standard & Poors, on déclare que le risque est passé. Vous-même, dans le titre de votre question, vous parlez de « l’annonce de la décision de Standard & Poor’s ». Ce n’est pas exact. Je n’ai pas annoncé de décision, j’ai simplement souligné que la situation était beaucoup moins préoccupante et, me basant sur le communiqué publié par Standard & Poor’s par l’intermédiaire de l’agence Reuters, que l’agence n’était pas à deux doigts de prendre une décision négative pour notre pays.

De heer Yves Leterme, eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid.

Dans la presse, la déclaration que j’ai citée a souvent été résumée à une diminution automatique de la notation si, dans les six mois, notre pays ne disposait pas d’un nouveau gouvernement.

Tel n’est toutefois pas le cas. Standard & Poor’s a seulement affirmé que notre pays risquait d’être rétrogradé si l’absence de gouvernement de plein exercice menaçait d’hypothéquer notre situation économique.

Après l’avertissement du 13 décembre 2010, le gouvernement en affaires courantes a pris des décisions et les choses ont évolué. À la suite de l’incapacité des partenaires sociaux de confirmer leur accord paraphé, nous avons déposé au parlement un projet de loi qui impose une norme salariale et contient des éléments visant à maîtriser les coûts salariaux. Depuis lors, nous avons pris des décisions en matière d’inflation, mais beaucoup reste à faire à ce sujet.

Nous avons également déposé à la Chambre un projet de budget 2011 présentant un solde net à financer de 3,6% du PIB, ce qui est nettement inférieur aux prévisions et aux engagements pris à l’échelon européen.

À la fin de la semaine dernière, je me trouvais dans la région de Boston, qui bénéficie de moyens financiers considérables et compte de nombreuses compagnies spécialisées dans l’asset management.

J’y ai exposé les résultats de la Belgique, à savoir que la croissance économique est supérieure à celle de l’Union européenne, que le déficit budgétaire est moins important que prévu, que le taux de chômage est inférieur à la moyenne de la zone euro, que la balance commerciale des paiements est excédentaire, etc.

Il m’a été répondu que ces arguments sont frappants et convaincants et rendent dès lors très improbable une appréciation négative de notre capacité, tant dans le chef de la « société anonyme Belgique » que de celui de l’État fédéral, de rembourser les dettes contractées par le passé.

Le rôle de la société Standard & Poor’s est de confronter les paramètres économiques et leur évolution, y compris depuis décembre, aux neuf critères d’évaluation qu’elle utilise et de juger ensuite si elle nous dégrade, nous maintient sous surveillance négative ou laisse notre notation stable.

Sur la base des chiffres que j’ai cités, nous pouvons dire que la situation s’est améliorée. Nous savons que sur les marchés financiers, y compris les agences de notation, ce fait n’est pas passé inaperçu. Il est dès lors peu probable que nous soyons confrontés aux menaces brandies dans le rapport de Standard & Poor’s du 13 décembre de l’année dernière.

Cela ne signifie pas que nous ne devons pas rester très vigilants. Dans la zone euro, la sérénité n’est pas encore totale et nous devons être conscients du fait que des risques subsistent. La Belgique doit être attentive au maintien de son budget et continuer à prendre les décisions adéquates, de manière à ce que l’évolution positive dont j’ai fait état puisse se poursuivre. J’espère que nous pourrons tous ensemble contribuer à l’établissement d’un contexte politique serein dans les semaines et les mois qui viennent.

 

M. Gérard Deprez (MR). – Le premier ministre a clairement répondu à ma première question : la menace d’une dégradation à brève échéance de la note de la Belgique est écartée, grâce à l’ensemble des efforts accomplis par le gouvernement, ce dont je me réjouis.

En revanche, il n’a pas répondu à ma deuxième question portant sur le point de savoir si la menace persistera.

Il n’a pas non plus apporté de réponse à ma troisième question. Elle était pourtant relativement précise : toutes les agences de notation signalent qu’un transfert important de recettes fiscales du fédéral vers les régions, couplé à une absence de mesures pour faire face au vieillissement, au coût des pensions et aux dépenses sociales qui en résulteront, pourrait entraîner rapidement, si des mesures ne sont pas prises, une dégradation de la note de la Belgique.

J’ai pris bonne note de ce que le premier ministre a déclaré pour l’immédiat, mais je reste sur ma faim pour l’avenir.

De heer Gérard Deprez (MR). –

Question orale de Mme Sabine de Bethune au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «les boat people en provenance de Libye» (nº 5-138)

Mondelinge vraag van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «de bootvluchtelingen uit Libië» (nr. 5-138)

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – De jongste weken wordt het Europese continent overspoeld door vluchtelingen die het door oorlog geteisterde Libië ontvluchten of gedwongen worden het te verlaten. Meestal trachten deze vluchtelingen de Middellandse Zee over te steken in weinig zeevaardige en vaak overladen boten. Daarom heeft de VN-vluchtelingenorganisatie (UNCHR) zijn bezorgdheid geuit over het toenemend aantal ongelukken met bootvluchtelingen. Volgens voorzichtige ramingen zouden er sinds het begin van het conflict in Libië ongeveer 800 vluchtelingen zijn omgekomen. Meer nog, uit getuigenissen blijkt dat steeds meer schepen geen hulp verlenen aan boten in nood, hoewel dat een verplichting is. Zo kwam op 25 maart een boot, die uit Tripoli vertrokken was, in de problemen. De enkele overlevenden getuigen dat ze aan hun lot werden overgelaten, hoewel er meerdere schepen, waaronder een NAVO-schip, in de buurt zouden zijn geweest. Blijkbaar waren meerdere instanties op de hoogte van het probleemschip, aangezien een helikopter er nog op 25 maart voedsel en drinken aan leverde. Ruim 60 mensen kwamen om het leven.

Vandaag lees ik in de krant een geloofwaardige getuigenis van een personeelslid van de IOM. Vrijdagochtend om vier uur zou een schip met ongeveer zeshonderd mensen aan boord bij het uitvaren uit Libië gezonken zijn. Er zouden nagenoeg geen overlevenden zijn. Mensen die niet meer wilden vertrekken, werden door Libische soldaten verplicht om toch de zee op te gaan. De getuigenissen worden dus steeds verontrustender.

Welk beleid en richtlijnen volgt ons land ter bescherming van bootvluchtelingen in het kader van dit conflict, op EU-, NAVO- of nationaal niveau?

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. –

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. – We hebben de Europese Commissie zoveel mogelijk informatie over deze incidenten gevraagd en blijven deze kwestie opvolgen.

De media geven de indruk dat het Europese continent overspoeld wordt met Libische vluchtelingen. Uit de cijfers van UNHCR blijkt echter dat minder dan 1% van de mensen die Libië ontvluchten zich richting Europa begeeft. De vele duizenden vluchtelingen die Libië verlaten zoeken vooral hun toevlucht in buurlanden, voornamelijk Egypte en Tunesië.

Los van deze numerieke overschatting is er echter wel degelijk een probleem inzake bootvluchtelingen die het Europese continent trachten te bereiken, met name dat ze hierbij geen hulpverlening krijgen van koopvaardij- of overheidsvaartuigen die wel degelijk de aanwezigheid van bootvluchtelingen opmerken. Deze vaartuigen overtreden hiermee duidelijk de regels van het internationaal zeerecht en het humanitair recht.

Zowel het internationaal gewoonterecht als de artikelen 58 en 98 van het Zeerechtverdrag van Montego Bay van 1982 verplichten staten ertoe bijstand te verlenen aan personen in nood in de exclusieve economische zone en op de volle zee. Ook het SOLAS-verdrag, Safety of Life at Sea, en het SAR-verdrag, Search and Rescue, waarbij zowel België als de Europese Middellandse Zeelanden partij zijn, omvatten de verplichting dat personen in nood die op zee worden aangetroffen zo snel mogelijk op een veilige locatie aan land moeten worden gebracht.

 

In de praktijk zorgen deze verplichtingen al decennia voor problemen: vaak zijn bootvluchtelingen politieke maar ook economische vluchtelingen. Staten willen dan ook bepaalde garanties alvorens deze vluchtelingen op hun grondgebied toe te laten. Gezagvoerders van koopvaardijschepen negeren daarom vaak de aanwezigheid van bootvluchtelingen en overtreden dus de regels van het internationaal recht, omdat ze riskeren de toegang tot een haven geweigerd te worden, precies omdat ze bootvluchtelingen aan boord hebben.

Deze kwestie is voor de inzet van Belgische agenten tot op heden niet relevant. De Belgische politie wordt bij deelname aan Frontex-operaties in het Middellandse Zeegebied steeds aan land ingezet en wordt dus nooit geconfronteerd met een redding op zee. Desondanks blijft dit een aandachtspunt, ook op Europees niveau. In de wettelijke basis voor Frontex, die de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement op het moment in onderling overleg aanpassen, wordt expliciet het respect voor de internationale maritieme wetgeving ingeschreven. Dat houdt in dat voorafgaandelijk aan elke operatie de regels duidelijk moeten worden neergeschreven.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de regering en het leger van Libië of andere instanties die voor de Libische overheid optreden, vluchtelingen de dood injagen op de Middellandse Zee. U zegt dat onze schepen of politie niet zelf met die vluchtelingen worden geconfronteerd, maar u kunt er in Europees verband wel voor pleiten dat NAVO- en andere schepen niet alleen de internationale wetten respecteren, maar ook dat men pro-actief naar die vluchtelingen op zoek zou gaan. Het gaat hier niet om de globale vluchtelingenproblematiek die we al jaren kennen. Het gaat hier om hele gezinnen, die op schamele boten door de oorlogsvoerende krachten in Libië de zee worden opgejaagd. Ik spreek hier over gezinnen met kleine kinderen, zoals er het voorbije weekend nog gered werden door de Italiaanse kustwacht. Dat zijn geen economische vluchtelingen, maar oorlogsvluchtelingen. De NAVO heeft de verantwoordelijk om die mensen op zee op te vangen en te redden. Ik vraag u om op Europees niveau en in het kader van de JAI hiervoor te pleiten.

Question orale de Mme Caroline Désir au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur «le retour des enfants dans les centres fermés» (nº 5-148)

Mondelinge vraag van mevrouw Caroline Désir aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over «het opnieuw opsluiten van kinderen in gesloten asielcentra» (nr. 5-148)

Mme Caroline Désir (PS). – À deux reprises, et notamment dans l’affaire Tabitha en 2006, la Belgique a été condamnée par la Cour européenne des droits de l’homme pour avoir détenu des enfants mineurs dans des centres fermés pour illégaux. À la suite de ces condamnations, notre gouvernement a décidé de sortir les familles avec des enfants mineurs de ces centres pour les placer dans des structures « ouvertes » au sein desquelles elles font l’objet d’un coaching, ce qui permet également aux enfants de suivre une scolarité normale en dehors du centre.

J’apprends cependant, monsieur le secrétaire d’État, que vous souhaitez, grâce à la construction de logements spécifiques pour les familles avec enfants dans l’enceinte du 127bis, le retour de certains enfants mineurs dans les centres fermés. Comment un tel retour en arrière permet-il de répondre aux condamnations de Strasbourg alors que, selon la Cour, la détention d’enfants mineurs « cause de graves conséquences psychologiques » à ces derniers et s’apparente dès lors à un traitement inhumain et dégradant ? Ne pourrait-on davantage travailler sur une amélioration de la prise en charge de ces familles dans les centres ouverts actuels et veiller à un meilleur encadrement en renforçant le coaching ?

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

M. Melchior Wathelet, secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales. – Il convient d’abord de préciser que le dossier Tabitha concernait des mineurs non accompagnés alors que, dans le cas présent, il s’agit de familles. Le champ d’application de l’arrêt n’est dès lors pas tout à fait le même.

À l’heure actuelle, conformément à l’arrêté royal du 14 mai 2009, les familles sont logées dans des lieux d’hébergement ouverts et cela ne changera pas. Toutefois, on ne peut fermer les yeux sur le nombre d’évasions. En effet, le nombre de familles qui s’évadent des lieux d’hébergement est maheureusement en augmentation. En 2010, les lieux d’hébergement ont accueilli 66 familles dont 17 se sont évadées, 25 ont été éloignées et 24 ont été libérées pour des motifs divers – reconnaissance en tant que réfugiées, octroi de la protection subsidiaire, demande d’asile, décision judiciaire, problème d’identification, etc. En 2011, les lieux d’hébergement ont accueilli jusqu’à ce jour 42 familles dont 32 ont déjà quitté les hébergements : 12 se sont évadées, 11 ont été éloignées et 9 ont été libérées pour les divers motifs précités.

Il a dès lors été décidé d’aménager en première instance cinq unités unifamiliales dans l’enceinte du centre 127bis afin d’accueillir les familles qui ne respectent pas les obligations liées à leur hébergement, comme prévu à l’article 48 de l’arrêté royal du 14 mai 2009 qui fixe le régime et les règles de fonctionnement applicables aux lieux d’hébergement : « En cas de non-coopération au retour effectif, la famille peut faire l’objet d’un maintien en détention dans un centre fermé dont les règles de fonctionnement sont déterminées par l’arrêté royal du 2 août 2002 ». C’est le cas des familles qui s’évadent et qui seraient à nouveau interceptées par la police.

Ces nouvelles unités unifamiliales garantiront toutefois aux familles une indépendance et une intimité plus grande en respectant la structure unifamiliale. Par ailleurs, les familles bénéficieront des mêmes conditions d’accompagnement par les coaches que dans les maisons « ouvertes ».

Cette mesure n’entre pas du tout en contradiction avec les arrêts de la Cour européenne des droits de l’homme. En effet, dans son arrêt du 19 janvier 2010 relatif à une famille tchétchène et condamnant la Belgique, la Cour avait stipulé que les quatre mineurs accompagnés étaient maintenus dans le centre 127bis « dont l’infrastructure était inadaptée à l’accueil d’enfants ». Comme je viens de vous l’expliquer, cet accueil sera adapté, même s’il est assuré dans l’enceinte du centre 127bis. Il sera spécifique pour les familles.

L’aménagement des unités unifamiliales prévu à Steenokkerzeel demeure donc conforme à cet arrêt. L’occupation de ces installations constitue une malheureuse mais ultime étape. D’autres solutions auront été offertes aux parents dans une autre phase. Cette mesure constitue un signal adressé aux familles qui sont dans des lieux d’hébergement et qui seraient tentées de s’évader et de ne pas respecter les conditions.

De heer Melchior Wathelet, staatssecretaris voor Begroting, voor Migratie- en asielbeleid, voor Gezinsbeleid en voor de Federale Culturele Instellingen. –

Mme Caroline Désir (PS). – Je comprends qu’il est difficile de s’occuper de situations dans lesquelles les familles ne respectent pas les règles relatives aux retours. Les enfants ne doivent toutefois pas faire les frais de la situation administrative de leurs parents. Les arrêts citent plusieurs rapports démontrant les conséquences extrêmement néfastes de l’enfermement sur la santé mentale et physique des enfants.

Vous nous dites que des unités particulières seront aménagées pour ces familles. On peut toutefois s’interroger sur la compatibilité de ce type d’unité au sein d’un centre fermé avec les arrêts de la Cour européenne.

Mevrouw Caroline Désir (PS). –

Question orale de M. François Bellot à la ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique sur «la faible croissance du nombre de starters» (nº 5-146)

Mondelinge vraag van de heer François Bellot aan de minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid over «de geringe toename van het aantal starters» (nr. 5-146)

M. François Bellot (MR). – Je m’interroge sur le nombre de nouveaux entrepreneurs – starters – ayant commencé leur activité en Belgique durant le premier trimestre 2011.

Sur la base des données du bureau d’informations commerciales Coface Services Belgium, le nombre de starters qui ont lancé leur entreprise pendant le premier trimestre de 2011 aurait à peine augmenté par rapport à celui des trois premiers mois de 2010 malgré l’incitation à la création d’entreprises.

Ainsi, 19 441 entreprises auraient été fondées pendant le premier trimestre de 2011 pour 19 381 en 2010 ; si ces chiffres se confirment, il s’agirait d’une modeste croissance.

Confirmez-vous ces données et si oui, pouvez-vous nous dire quels sont les facteurs qui justifient cette faible croissance ? Par ailleurs, cette croissance est-elle identique sur l’ensemble du territoire ?

De heer François Bellot (MR). –

Mme Sabine Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique. – J’ai pris acte du rapport de Coface. Si on s’en tient à ces données brutes, la croissance du nombre de nouvelles entreprises est modeste. Néanmoins, je ne connais pas précisément la méthode de calcul utilisée par Coface. Il faut dès lors considérer ces chiffres avec circonspection.

Si l’on regarde l’évolution du nombre de faillites, les nouvelles étaient bonnes en janvier et en février 2011, les mois suivants semblent un peu moins favorables.

On se rend compte que la reprise est là, mais elle n’est pas aussi ferme que nous l’aurions souhaité. Cela prouve toutefois que les mesures que nous avons prises durant la crise notamment, pour les indépendants, les reports de paiement, les dispenses de cotisations, etc., étaient vraiment utiles et nécessaires.

Deux mesures ont été prises plus spécialement pour faire face au retrécissement du crédit (credit crunch) et aux trop longs délais de paiement des pouvoirs publics : Initio et Casheo.

Ces deux mesures sont soumises à une évaluation. Pour l’instant la demande pour ces deux produits diminue. Il faudra donc voir ce que nous en ferons.

Une autre mesure reste malheureusement utile : l’installation d’un médiateur du crédit en février 2009. Grâce à ce médiateur, ce sont, à ce jour, plus de 2 500 emplois qui ont pu être sauvés. Beaucoup d’entreprises font encore actuellement appel à ses services.

Un des gros freins à la création d’entreprises est l’insécurité. Depuis quelques années, pour la diminuer, nous avons pris des mesures comme l’insaisissabilité du domicile lorsque l’entreprise est une personne physique, les facilités de mise en société lorsqu’on exerce des professions libérales ou encore la création du statut de sprl "starter" qui existe depuis moins d’un an mais qui représente aujourd’hui cinq pour cent des nouvelles entreprises.

Pour tempérer le sentiment peu positif que suscitent les chiffres que vous avez cités, monsieur Bellot, je vais vous en donner deux autres, plus favorables.

Le nombre d’indépendants en Belgique était de 935 500 à la fin 2009 et nous arrivons à 952 300 à la fin de 2010. Autrement dit, il y a eu en 2010 au moins 20 mille emplois créés par des indépendants.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. –

M. François Bellot (MR). – Il est indéniable, madame la ministre, que sans ces mesures, le nombre de starters aurait été plus faible encore. Cependant, nous devons continuer à porter des projets comme celui sur le décalage entre l’établissement des cotisations sociales et les périodes de référence. Certains - jeunes ou moins jeunes - qui se lancent dans le statut d’indépendant ont des craintes à l’égard de ce statut social qui, quoique fortement amélioré, fait toujours l’objet de préjugés ou de fantasmes, à propos notamment du domicile qui serait apporté en garantie alors que la règle de l’insaisissabilité du bien a été acquise par nos assemblées.

Je suivrai ce dossier avec beaucoup d’attention, sachant que le nombre de faillites suit un cycle. Pouvez-vous donner des chiffres par région ou par secteur ?

De heer François Bellot (MR). –

Mme Sabine Laruelle, ministre des PME, des Indépendants, de l’Agriculture et de la Politique scientifique. – Nous ne disposons pas encore d’une ventilation régionale.

Mevrouw Sabine Laruelle, minister van KMO’s, Zelfstandigen, Landbouw en Wetenschapsbeleid. –

Question orale de Mme Claudia Niessen à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur «les enjeux ferroviaires en Euregio» (nº 5-140)

Mondelinge vraag van mevrouw Claudia Niessen aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over «de uitdagingen voor de spoorwegen in de Euregio» (nr. 5-140)

Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Près de quatre millions d’habitants vivent dans la région frontalière entre la Belgique, les Pays-Bas et l’Allemagne. Leur mobilité n’est pas limitée à l’offre de transport public géré par chacun des États nationaux concernés, mais bien orientée vers une combinaison d’offres provenant des différents pays voisins. Pour l’Euregio Meuse-Rhin, le bon fonctionnement du réseau ferroviaire est primordial, et inclut notamment des correspondances fréquentes en trains à grande vitesse.

La Deutsche Bahn finalise actuellement un projet de liaison entre Londres et Francfort. Une partie importante de ce nouveau ICE relèvera du réseau belge et il est d’ailleurs est prévu que les trains ICE s’arrêtent à Bruxelles. Des aménagements seront nécessaires en gare de Bruxelles-Midi pour accueillir ce service et la SNCB Holding dispose donc en conséquence d’une capacité de négociation avec l’opérateur.

II y a vingt ans, les forces vives liégeoises se sont mobilisées pour que la ligne à grande vitesse entre Bruxelles et l’Allemagne passe par Liège. Près d’un demi-milliard d’euros d’argent public a été investi pour accueillir la grande vitesse à Liège-Guillemins. Il serait incompréhensible que cet investissement ne soit pas valorisé au maximum.

Les trains à grande vitesse devront dans tous les cas ralentir pour traverser Liège et la perte de temps suscitée par un arrêt sera en conséquence relativement limitée. L’aménagement d’un quai particulier et les travaux de sécurisation nécessaires ne représenteraient qu’un coût modique au regard des services ainsi offerts à tous les passagers de l’Euregio et des retombées économiques évidentes.

Renseignements pris à bonne source, il semble en effet tout à fait possible techniquement d’adapter la gare de Liège-Guillemins aux exigences particulières d’un service ferroviaire empruntant le tunnel sous la Manche.

La ville de Liège est candidate à l’organisation d’une exposition internationale en 2017 et la ville de Maastricht est candidate au titre de Capitale européenne de la culture en 2018, candidatures pour lesquelles une liaison ferroviaire avec de grandes métropoles européennes serait un atout certain.

La gare de Liège dessert non seulement l’agglomération liégeoise, mais constitue aussi un point de correspondance important, notamment pour le trafic venant du Limbourg belge ou de la dorsale wallonne et se dirigeant vers l’Allemagne ainsi que pour celui venant du Limbourg hollandais et se dirigeant vers Bruxelles ou Londres.

L’enjeu est loin de se limiter à la liaison avec la seule ville de Londres, mais concerne toutes les destinations desservies par cette ligne ainsi que les correspondances qu’elle permettra, et donc l’insertion de Liège et de toute sa région dans le réseau à grande vitesse européen.

Je souhaite dès lors connaître la position de la ministre et de la SNCB sur ce dossier crucial en termes de services à la clientèle wallonne, allemande et hollandaise et de retombées économiques pour toute une région transfrontalière.

Etes-vous informée des projets actuels de la Deutsche Bahn concernant un arrêt supplémentaire dans l’Euregio Meuse-Rhin ? Cette nouvelle correspondance s’arrêtera-t-elle à Liège ? La nouvelle gare de Liège est-elle équipée d’une voie spéciale permettant d’effectuer le contrôle de sécurité obligatoire pour passer l’Eurotunnel ainsi que la frontière de Schengen ?

Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). –

Mme Inge Vervotte, ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques. – J’ai appris via la SNCB que la Deutsche Bahn envisage de faire rouler un train ICE entre Francfort et Londres à partir de 2013 à raison de trois trains par jour. La Deutsche Bahn n’a pas encore communiqué son plan de transport.

Dans le cadre de la législation européenne, le marché du transport de voyageurs en trafic international est libéralisé depuis début 2010. Dès lors, chaque opérateur ferroviaire est autorisé à demander une licence d’opérateur dans n’importe quel pays européen. Il peut ensuite demander des trajets et une autorisation pour le matériel et le personnel de train dans les pays concernés. C’est ce que la Deutsche Bahn fait dans le cadre d’une future desserte Francfort-Londres.

En tant que ministre de tutelle de la SNCB, je ne suis pas informée des intentions des opérateurs étrangers. En outre, le gouvernement ne peut pas intervenir dans un marché libéralisé. Je comprends l’intérêt d’une desserte directe Liège-Londres pour la région, mais il appartient à l’opérateur de décider où le train s’arrêtera.

Par ailleurs, les voyageurs à destination de la Grande-Bretagne sont soumis à un contrôle strict opéré par les services de l’immigration britannique. La gare de Liège-Guillemins ne dispose pas de la voie libre nécessaire à la bonne exécution de ces contrôles.

Si la Deutsche Bahn ou tout autre opérateur ferroviaire qui souhaiterait mettre en place une liaison avec Londres adresse une demande concrète d’arrêt en gare de Liège-Guillemins à la SNCB-Holding, une étude spécifique devra être réalisée par le Corporate Security Service de la SNCB Holding. Un dispositif de sécurité similaire à celui actuellement établi dans le Channel Terminal de la gare de Bruxelles-Midi devrait en effet être mis en place en gare de Liège-Guillemins afin de répondre aux dispositions légales et réglementaires en la matière.

Depuis 1994, l’Eurostar relie Bruxelles-Midi à Londres. La clientèle liégeoise qui désire se rendre à Londres dispose de plusieurs liaisons rapides avec Bruxelles-Midi qui permettent une correspondance rapide et aisée.

Mevrouw Inge Vervotte, minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven. –

Mme Claudia Niessen (Ecolo). – Je remercie la ministre de sa réponse.

Pour l’instant, les villes sont un peu comme les pompiers qui interviennent chaque fois que c’est nécessaire. Il conviendrait selon moi de créer une sorte de plan global de mobilité sur le réseau ferroviaire dans l’Euregio Meuse-Rhin. Le pôle de cette région peut être Liège, Aix-la-Chapelle ou Maastricht. Je pense que le niveau fédéral a aussi intérêt à influencer les choses, même si le rail est privatisé au niveau européen.

Mevrouw Claudia Niessen (Ecolo). –

Question orale de Mme Inge Faes au ministre de la Justice sur «les déclarations du ministre concernant le Conseil d’État» (nº 5-142)

Mondelinge vraag van mevrouw Inge Faes aan de minister van Justitie over «de uitspraken van de minister betreffende de Raad van State» (nr. 5-142)

Mme Inge Faes (N-VA). –

Mevrouw Inge Faes (N-VA). – Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State over de tramwerken in Deurne-Wijnegem liet de minister zich ontvallen dat het algemeen belang bij grote bouwwerken zou moeten primeren op het individuele belang. Hij ging zelfs verder door voor te stellen om bepaalde projecten die het algemeen belang ten goede komen, "immuun" te maken voor individuele klachten.

In deze zaak schorste de Raad van State de bouwvergunning van een tramlijn, die al bijna voltooid is, na een klacht die een buurtbewoner vier jaar geleden indiende. Ook in een zaak over de stadsvernieuwing in Lommel oordeelde de Raad van State in het nadeel van het algemeen belang. Een buurtbewoner die vreest minder zonlicht te hebben eens het project voltooid is, diende klacht in bij de Raad van State, die het project nu schorst.

Hoewel kan worden toegegeven dat in deze gevallen het algemeen belang door het vonnis van de Raad van State geschaad wordt, lijkt het vrij vergaand om in de toekomst bepaalde grote bouw- en infrastructuurwerken immuun te maken voor individuele klachten. In het geval van de tramlijn in Deurne-Wijnegem gaat het over een Vlaamse bevoegdheid, maar de minister heeft zelf ook al moeilijkheden ondervonden, bijvoorbeeld bij de bouw van gevangenissen.

Het voorgestelde spoor kan inderdaad een oplossing zijn voor de problemen waarmee hij te kampen hebt, maar immuniteit voor grote bouwprojecten laat de burger wel volledig in de kou staan en kan misbruiken in de hand werken.

De Raad van State reageerde reeds op de kritiek die ze de voorbije dagen moest slikken door te stellen dat een belangenafweging niet tot zijn bevoegdheid behoort en dat de raad dus niet anders kan dan te schorsen of vernietigen wanneer hij de klacht gegrond acht.

Er zijn ook andere oplossingen te bedenken voor het eindeloze geprocedeer met vaak verstrekkende gevolgen, zoals de Raad van State de mogelijkheid te bieden een belangenafweging te maken. In Nederland kan de Raad van State beperkte bijsturingen voorstellen en de overheid de mogelijkheid geven om kleinere fouten in haar besluiten te herstellen.

Hoe zal de minister in de toekomst het algemeen belang bij grote bouwwerken laten primeren zonder de rechten van de individuele burgers al te veel te beperken?

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. –

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – Ik heb inderdaad in een interview tijdens het weekend gesteld dat er soms problemen zijn met uitspraken van de Raad van State. Het verhaal van de tramlijn in Antwerpen is daar een voorbeeld van.

Ik verdedig al langer dat we het administratief recht moeten herbekijken. Ik ben een voorstander van administratieve rechtbanken. We hebben een debat gehad over de eenheidsrechtbank, over specialisaties en hyperspecialisaties. Alles is zo complex geworden. Er zijn zoveel maatregelen die burgers kunnen raken en waartegen die burgers moeten kunnen reageren, zodat er mijns inziens beter administratieve rechtbanken worden opgericht waarvoor de Raad van State als beroepsinstantie fungeert. Dit is een visie voor de lange termijn. Het behoort tot het politieke debat. Ik ga er dus op dit moment niet verder op in.

Op de korte of halflange termijn bevestigt ook de Raad van State dat zijn instrumentarium beperkt is. Dat leidt soms tot moeilijkheden, ook buiten de wil van de Raad van State om. De Raad van State is gebonden door een kader. Soms moet hij kiezen voor een alles-of-niets-oplossing en kan hij geen genuanceerde uitspraak doen, zoals in Nederland. Het Grondwettelijk Hof biedt meer mogelijkheden. Het Hof van Cassatie heeft eveneens een rechtspraak ontwikkeld die meer flexibiliteit en afwegingen mogelijk maakt. Ik pleit er dus voor om ook voor de Raad van State mogelijkheden te creëren zodat de raad een uitspraak kan doen die beter aansluit bij de realiteit.

Ik heb het woord "immuniteit" gebruikt. Daarmee bedoel ik niet dat burgers geen rechten meer krijgen.

 

Integendeel! Ik heb zelf al bij grote projecten procedures begeleid en overleg gepleegd met de bevolking. Ik ben dus de eerste om de rechten van elke burger te beschermen. Het moet voor iedere burger mogelijk zijn om rechten uit te oefenen, klachten in te dienen en procedures in te leiden, maar op een bepaald ogenblik moet men ermee kunnen ophouden en ervoor zorgen dat de het project gerealiseerd wordt. Op een bepaald ogenblik moet er voor heel belangrijke projecten een "immuniteit" kunnen zijn. Nu kan door een opeenvolging van soms zeer lang durende procedures het project retroactief toch nog onderuit worden gehaald.

Ik heb het nu over een federale materie die eigenlijk onder de bevoegdheid van mijn collega van Binnenlandse Zaken valt. Er is natuurlijk ook de gewestelijke materie, de ruimtelijke ordening. In Vlaanderen was er een belangrijk debat met het verslag van Bert Sauwens. De bevoegde Vlaamse minister onderzoekt mee hoe de wetgeving op de ruimtelijke ordening kan worden aangepast om bepaalde projecten op een bepaald moment als een project van groot belang te verklaren waarvan de uitvoering verzekerd moet zijn.

Ik denk in dit verband aan de acht gevangenissen die moeten worden gebouwd. Op het federale niveau zijn we met die dossiers volledig klaar. De vraag is hoe de departementen van ruimtelijke ordening mee zullen functioneren opdat de timing die we vooropgesteld hebben, in acht kan worden genomen.

Dit pleidooi is een algemene insteek en het politieke debat daarover moet worden voortgezet. In het verleden zijn over het administratief recht en de Raad van State al diverse voorstellen geformuleerd, ook in de Senaat. Ze kunnen leiden tot meer rechtszekerheid in onze maatschappij.

Mme Inge Faes (N-VA). –

Mevrouw Inge Faes (N-VA). – Ik dank de minister voor zijn antwoord en noteer dat hij gezegd heeft dat het woord "immuniteit" misschien ongelukkig gekozen was.

Het algemeen belang en het individuele belang van de burger worden beschermd door onze wetgeving, die ook geldt voor de overheid. De minister zal dus politieke debat moeten aangaan om de wetgeving op de procedures voor de Raad van State aan te pakken. Dat is een goede zaak.

Hij zal tevens het debat moeten aangaan met zijn collega van Binnenlandse Zaken, want ik verneem dat zij ook niet in haar schik was met zijn uitspraak.

Question orale de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur «la loi Lejeune» (nº 5-144)

Mondelinge vraag van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over «de wet-Lejeune» (nr. 5-144)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De wet-Lejeune ligt onder vuur. Ik begrijp dat veel mensen in de huidige situatie zeggen : "Iemand komt vrij, dat is totaal onaanvaardbaar, gelet op de gruweldaden die in het verleden hebben plaatsgevonden."

Toch durf ik hier het debat aangaan over de waarden die aan de wet-Lejeune verbonden zijn. Vooreerst moeten we kunnen bekijken of die wet niet kan worden verbeterd. Er zitten zeker gaten in. Het feit dat men bij recidive slechts na twee derde van de straf voorwaardelijk kan vrijkomen, moet vanzelfsprekend gelden voor alle niveaus, zowel correctioneel als voor assisen.

Tevens hoor ik geregeld het argument dat het ook voor de gevangenen niet oninteressant is om te weten wanneer ze vrij kunnen komen.

 

Toch heb ik al gehoord dat veel wetenschappelijk onderzoek erop wijst dat de mogelijkheid van vervroegde invrijheidstelling, zoals vervat in de wet-Lejeune, zeer positief is om mensen beter te laten reïntegreren in de samenleving, wat één van de doelstellingen is van ons detentiebeleid. De wet-Lejeune biedt de mogelijkheid de mensen te begeleiden wanneer ze voorlopig vrij worden gelaten.

De wet-Lejeune ligt echter onder vuur. Ons rechtssysteem heeft er echter belang bij dat het door de samenleving wordt gedragen.

Hoe kan een minister van Justitie er mee voor zorgen dat er een draagvlak is voor de idee die aan de basis ligt van de wet-Lejeune? Ik ga hiermee tegen de stroom in, maar ik ben bang dat populistische beslissingen worden genomen die op lange termijn zeer negatief zouden kunnen zijn.

r

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. – De discussie over de wet-Lejeune is een zeer fundamenteel debat. De wet van 1888 doorkruist al mijn volledige politieke loopbaan. Na de zaak-Dutroux, die in 1996 is losgebarsten, hebben we in 1997 uitvoerig over de wet-Lejeune gedebatteerd en ze gewijzigd. Er werden toen commissies geïnstalleerd die in de plaats van de minister de beslissingen inzake voorwaardelijke invrijheidstellingen moesten nemen. Dat was een zeer belangrijke stap. We hebben toen ook gedebatteerd over de niet-samendrukbare straffen, over het feit of één derde dan wel twee derde van de straf moest worden uitgezeten.

In 2006 werd de wet opnieuw besproken. Toen werden de strafuitvoeringsrechtbanken opgericht en werd opnieuw gediscussieerd over het deel van de straf dat effectief moest worden uitgezeten. Er is toen ook bepaald hoe een strafuitvoeringsrechtbank moet functioneren en of er al dan niet beroep of voorziening in cassatie mogelijk zou zijn.

Vandaag staat de wet-Lejeune opnieuw ter discussie als gevolg van een mogelijke vrijlating. Dit is een zeer emotioneel moment, omdat de slachtoffers en hun families opnieuw met het verleden worden geconfronteerd en met een beslissing van de strafuitvoeringsrechtbank in het dossier-Dutroux, waarbij iemand onder welbepaalde voorwaarden in voorwaardelijke vrijheid wordt gesteld. Er is nu kritiek op die strafuitvoeringsrechtbank en op de wet-Lejeune.

Ik verdedig echter de uitgangspunten van de wet-Lejeune, omdat ze een deel is van ons strafuitvoeringsbeleid, dat de veroordeelde een perspectief biedt voor reïntegratie in de maatschappij en dat ook controle mogelijk maakt op de mensen die opnieuw in de maatschappij komen. Wanneer ze de opgelegde voorwaarden niet naleven, moeten ze immers opnieuw naar de gevangenis.

 

Het is een methode om gedurende een bepaalde periode meer toezicht te kunnen uitoefenen en te kijken of de opgelegde voorwaarden worden nageleefd. Als iemand tot het einde van zijn straf in de gevangenis zit en dan vrijkomt is er geen enkel toezicht meer, dan is de betrokkene volledig vrij in zijn doen en laten.

Er zijn echter twee punten van kritiek die nu naar boven komen en die naar mijn mening terecht zijn. Het eerste is de omschrijving van de recidive. Recidive leidt ertoe dat men pas na het verlopen van twee derde van de straf vrij kan komen. Dat principe kan niet betwist worden. Het is een sanctie voor herhaling. Merkwaardig is wel dat recidive enkel wordt beschouwd als het plegen van een wanbedrijf na een wanbedrijf of van een misdaad na een misdaad en dat er geen recidive is wanneer iemand eerst een correctionele straf oploopt en daarna een straf krijgt van een hof van assisen. De Senaat heeft dat destijds ook al besproken en heeft daarover al een voorstel goedgekeurd, maar dat heeft de Kamer nooit bereikt. Toch zou de definitie van recidive moeten worden gecorrigeerd.

Het tweede punt is de vraag naar de mogelijkheid van hoger beroep. Als men een rechtbank installeert, is de vraag of er al dan niet dient te worden voorzien in een beroepsmogelijkheid een klassiek debat. In de meeste gevallen is het antwoord op die vraag positief. Na vijf jaar moeten we nu overgaan tot de evaluatie van de strafuitvoeringsrechtbanken en het debat openen over de mogelijkheid om te voorzien in een beroepsinstantie ten aanzien van die rechtbanken.

Kortom, de principes van de wet-Lejeune moeten behouden blijven, maar over deze twee punten kan worden gediscussieerd.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ben tevreden met het antwoord van de minister en ik ben het met hem eens. Het is ook mijn standpunt dat over die twee punten een grondig debat moet worden gevoerd.

Het is belangrijk dat de minister de principes van de wet-Lejeune blijft verdedigen, al weet ik dat het draagvlak daar vandaag niet zo groot voor is. Daarom wil ik de minister oproepen om ook het wetenschappelijke onderzoek dat daarover in het verleden is gevoerd te bekijken en bekend te maken. Dat bewees immers dat de toepassing van die principes belangrijk en goed zijn voor de veiligheid van onze samenleving. Vandaag heeft men het idee dat de wet-Lejeune synoniem is voor straffeloosheid. Dat idee moeten we durven bestrijden want dat is niet correct. Integendeel, de wet-Lejeune zorgt ervoor dat er meer veiligheid kan komen voor heel de samenleving.

Question orale de M. Louis Siquet au ministre de la Justice sur «le manque de personnel au parquet et au tribunal de première instance d’Eupen» (nº 5-147)

Mondelinge vraag van de heer Louis Siquet aan de minister van Justitie over «het personeelsgebrek bij het parket en de rechtbank van eerste aanleg van Eupen» (nr. 5-147)

M. Louis Siquet (PS). – Monsieur le ministre, depuis des années, l’arrondissement judiciaire d’Eupen ne dispose pas d’assez de personnel pour pouvoir traiter les dossiers soumis au tribunal de première instance. Le manque de moyens humains est aussi flagrant au parquet.

Le personnel du tribunal de première instance est confronté à une charge de travail importante, notamment en raison du bilinguisme existant dans l’arrondissement d’Eupen, lequel requiert des compétences particulières au niveau linguistique. En outre, il faut encore compter avec la proximité de la République fédérale d’Allemagne.

Depuis l’instauration de l’arrondissement judiciaire d’Eupen en 1988, le parquet et le tribunal d’Eupen doivent se passer des services d’un collaborateur « technique », dont la tâche serait le transport des dossiers, l’archivage, le classement, la correspondance, les travaux de déchiquetage et de photocopie, les petits travaux de réparation et d’autres services encore. Actuellement, ces tâches s’ajoutent à celles des autres membres du personnel.

Enfin, je souhaite vous remettre la copie d’un courrier faisant état des autres problèmes rencontrés par cet arrondissement.

Monsieur le ministre, il ne faudrait pas que la communauté germanophone ait le sentiment d’être traitée différemment des autres citoyens belges en matière d’accès à la justice. Il est dès lors urgent d’augmenter les cadres du parquet et du tribunal de première instance d’Eupen ou, à tout le moins, de prévoir dès à présent un élargissement du cadre et un recrutement.

Pouvez-vous m’indiquer les mesures que vous comptez prendre en ce sens ?

De heer Louis Siquet (PS). –

M. Stefaan De Clerck, ministre de la Justice. – Les cadres du tribunal de première instance d’Eupen et du parquet du procureur du Roi sont fixés par arrêté royal pour ce qui relève des secrétaires et du personnel administratif des greffes et secrétariats de parquet et par la loi du 2 juillet 1975 pour ce qui concerne les greffiers. Le cadre du greffe est fixé à douze unités. À ce jour, il est complet. Le cadre du parquet est fixé à quinze unités. Actuellement, l’effectif est de 15,35 unités, soit un léger dépassement.

Le gouvernement a décidé que chaque service public devait réaliser d’importantes économies sur l’ensemble des crédits budgétaires pour les dépenses en personnel pour les années 2010 et 2011, principalement via le non-remplacement des départs mais, en ce concerne l’organisation judiciaire, j’ai toujours défendu l’idée qu’il fallait garantir le remplissage des cadres fixés par la loi. Je maintiendrai cette position jusqu’à nouvel ordre.

Il appartient aux autorités judiciaires de fixer le profil des emplois techniques dans les limites du cadre et au besoin d’affecter un collaborateur à cette fonction. Une analyse de la charge de travail auprès des cours d’appel est en cours.

De heer Stefaan De Clerck, minister van Justitie. –

Partout en Belgique, les besoins sont fixés sur la base d’une analyse de la charge de travail. L’objectif est, à terme, d’étendre cette analyse à chaque type de juridiction. Je souhaite attendre les résultats de cette analyse et pouvoir disposer d’un instrument opérationnel avant d’envisager toute éventuelle augmentation de cadre.

J’essaie donc de respecter la situation spécifique du tribunal d’Eupen. Le cadre y est complet. Je ne procéderai pas à une augmentation structurelle de ce cadre avant de connaître en détail la mesure de la charge de travail. Quant au support technique, un dossier a été présenté aux autorités en date du 6 mai dernier.

 

M. Louis Siquet (PS). – Je vous remercie de votre réponse. Je me rends compte que vous êtes bien conscient du problème dû, notamment, au bilinguisme caractérisant cet arrondissement judiciaire.

J’aimerais que l’on envisage une modification éventuelle du cadre, car des problèmes se posent à tous les niveaux. D’ailleurs, la lettre que je vous ai remise en atteste clairement.

De heer Louis Siquet (PS). –

Question orale de Mme Marleen Temmerman au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur «le droit à la santé» (nº 5-136)

Mondelinge vraag van mevrouw Marleen Temmerman aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «het recht op gezondheid» (nr. 5-136)

Mme Marleen Temmerman (sp.a). –

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – Eergisteren had in het parlement een rondetafel plaats over "Het recht op gezondheid en gezondheidszorg voor iedereen". Het actieplatform Gezondheid en solidariteit, gesteund door verschillende sociale partners, niet-gouvernementele organisaties en universiteiten, organiseerde deze bijeenkomst om een charter aan het grote publiek voor te stellen en aan de Belgische regering een duidelijke oproep te doen.

 

Gezondheid is een recht voor iedereen. Dat behelst de uitbouw van een efficiënt gezondheidssysteem met aandacht voor kwaliteitsvolle gezondheidspreventie en -zorg. Het systeem moet kaderen binnen het gezondheidsbeleid van een bepaald land of regio, tegemoet komen aan de lokale noden en toegankelijk zijn voor iedereen.

Uitgaand van deze principes kwamen uit de rondetafel twee duidelijke eisen naar voren.

Ten eerste, werd ervoor gepleit om België inzake gezondheid opnieuw een internationale voortrekkersrol te laten spelen. Wij zijn die positie immers kwijtgeraakt. In steeds meer partnerlanden merken we dat gezondheidszorg op de wip zit als prioritaire sector. Die tendens moet worden omgekeerd. België moet blijven investeren in basisgezondheidszorg. Om dit te garanderen moet minimaal 15 procent van ons ontwikkelingsgeld budgettair verankerd worden.

Daarnaast werd erop gewezen dat twee miljard mensen geen toegang hebben tot geneesmiddelen. Toch zien we dat in het Europese handelsbeleid, onder meer in het akkoord met India dat het Europees Parlement gisteren goedkeurde, nieuwe drempels worden opgeworpen voor ontwikkelingslanden. Aldus wordt het voor die landen moeilijk om aan levensnoodzakelijke, generieke, kwaliteitsvolle en betaalbare geneesmiddelen te geraken. Infrastructuur en knowhow voor eigen productie, distributie en reglementering van geneesmiddelen in het Zuiden moeten worden versterkt en ondersteund. De privégezondheidssector moet worden gereguleerd zodat de toegankelijkheid van gezondheidszorg niet wordt ondermijnd.

Minister Onkelinx was op het seminarie aanwezig. De minister van Ontwikkelingssamenwerking kon er door een late agendawijziging niet bij zijn. Vandaar dat ik hem vandaag twee vragen wil stellen.

Hoeveel procent van het ontwikkelingsbudget wordt momenteel aan basisgezondheidszorg gespendeerd en halen wij de beoogde 15 procent?

Welke maatregelen neemt de minister om ervoor te zorgen dat de toegang tot geneesmiddelen ook voor mensen in ontwikkelingslanden gegarandeerd wordt?

M. Olivier Chastel, ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes. –

De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. – De toegang van mannen en vrouwen tot kwalitatief goede gezondheidszorg is een recht en een belangrijke factor in de strijd tegen armoede. Gezondheid blijft een prioritaire sector in twaalf van de achttien indicatieve samenwerkingsprogramma’s met onze partnerlanden.

De beslissing om ons in sommige van onze partnerlanden terug te trekken uit de gezondheidssector, is het resultaat van overleg in het kader van de Europese gedragscode met de partnerlanden en de andere donoren in het land. Hierdoor kunnen de donoren hun acties concentreren op een beperkt aantal sectoren en zo hun impact vergroten en vermijden dat sommige sectoren te weinig aandacht krijgen.

Op multilateraal vlak heeft België de jongste jaren de bijdrage aan de multilaterale organisaties die in de gezondheidssector actief zijn, verhoogd.

Ongeveer 11 procent van onze hulp gaat naar gezondheidszorg. Dit percentage is het resultaat van een voluntaristisch beleid dat rekening houdt met de noden van onze partners en met de werkverdeling, bijvoorbeeld op Europees niveau.

 

In de Belgische beleidsnota "Recht op gezondheid en gezondheidszorg" wordt specifiek aandacht besteed aan goede en toegankelijke geneesmiddelen. Toegang tot geneesmiddelen is dus een belangrijk onderdeel van het Belgische beleid, dat het recht op gezondheidszorg voor iedereen verdedigt. Toegang tot goede geneesmiddelen maakt deel uit van de Belgische projecten in het kader van de rechtstreekse bilaterale samenwerking. België heeft ook projecten gesteund die de toegang tot goede geneesmiddelen moeten vergemakkelijken, onder andere in de Democratische Republiek Congo, waar ondersteuning wordt gegeven aan de regionale distributiecentrales voor noodzakelijke geneesmiddelen, een project dat momenteel wordt afgerond.

Daarnaast ondersteunt de Belgische ontwikkelingssamenwerking het charter van Be-cause Health I voor kwaliteitsvolle en toegankelijke geneesmiddelen. Het charter werd ondertekend door een twintigtal Belgische actoren in de medische internationale samenwerking, waaronder de BTC.

België financiert ook QUAMED, een onderdeel van het raamakkoord ITG-DG. Het is een netwerk van partners uit het Noorden en het Zuiden dat tot doel heeft de kwaliteit van geneesmiddelen te bewaken, informatie uit te wisselen en werkinstrumenten te ontwikkelen. Het netwerk wil ook een pleitbezorger zijn van de toegang tot kwaliteitsvolle geneesmiddelen.

Mme Marleen Temmerman (sp.a). –

Mevrouw Marleen Temmerman (sp.a). – De minister verwijst naar de verklaring van Parijs, waarin de donoren het werk als het ware verdelen. In de Democratische Republiek Congo heeft België zich teruggetrokken uit de sector van de gezondheidszorg en het is nog altijd niet duidelijk welke donor de rol van ons land heeft overgenomen. Kan de minister daarover meer uitleg geven?

M. Olivier Chastel, ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes. –

De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. – Neen.

Question orale de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur «la loi ‘anti-homosexualité’ en Ouganda» (nº 5-143)

Mondelinge vraag van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over «de antihomowet in Uganda» (nr. 5-143)

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Een dezer dagen zou in het Ugandese parlement de Anti-Homosexuality Bill worden goedgekeurd. Die wet beoogt de strafbaarheid van homoseksualiteit, die in Uganda reeds is verboden, verder uit te breiden. Er zouden zware straffen - tot zelfs de doodstraf - worden ingevoerd voor homoseksuelen of mensen die HIV-positief zijn. De wet zou zelfs straffen mogelijk maken voor homoseksuele Ugandezen die in het buitenland wonen en die aan Uganda kunnen worden uitgeleverd. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in straffen voor individuen, bedrijven, en ngo’s die homorechten steunen.

Onder druk van voornamelijk Amerikaanse beleidsmakers, internationale mensen-rechtenorganisaties en een online petitie heeft het Ugandese parlement gisteren het debat en de stemming over de wet voorlopig opgeschort. Uiteraard ben ik verheugd over die tijdelijke ontwikkeling, maar we mogen niet vergeten dat de bespreking en de stemming van de wet eerder ook al werden uitgesteld, maar uiteindelijk toch opnieuw op de agenda werden geplaatst. Volgens de meest recente informatie zou het wetsvoorstel volgende week vrijdag opnieuw in het parlement worden behandeld.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Morgen.

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Ik had begrepen volgende week vrijdag.

 

Homoseksualiteit blijft dus nog altijd strafbaar in Uganda, maar blijkbaar zou de doodstraf niet meer worden geëist.

Het opzet van de wet is homoseksualiteit te verbannen uit het land. Homo’s worden in Uganda namelijk beschouwd als een gevaarlijke minderheidsgroep die jongeren rekruteert en zelfs besmet met HIV. Het diep-christelijke land bengelt onderaan in de ontwikkelingsindex van de VN en is een gemakkelijke prooi voor bijgeloof, daarin aangespoord door bepaalde buitenlandse stromingen. Het land voert een publieke heksenjacht op homoseksuelen en mensen die besmet zijn met HIV.

Het Ugandese parlementslid David Bahati diende zijn wetsvoorstel pas in 2009 in, maar homoseksuelen krijgen het al langer zwaar te verduren in Uganda. Zo was er de tabloid Rolling Stone die onder de titel Hang them honderd namen, foto’s en adressen van homoseksuelen publiceerde. Begin dit jaar was er de moord op homoactivist David Kato, die nog steeds niet is opgehelderd.

Gezien de recente ontwikkelingen waar het Ugandese Parlement voorlopig beslist heeft de wet niet op de agenda te plaatsen, zou ik graag vernemen welke stappen ons land, als belangrijke donor, op bilateraal en multilateraal vlak kan doen om ervoor te zorgen dat LGBT-rechten blijvend worden gerespecteerd en niet telkens opnieuw focus worden van een hetze.

M. Olivier Chastel, ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes. –

De heer Olivier Chastel, minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken. – De strijd tegen de criminalisering van LGBT’s, zijnde Lesbian, Gay, Bisexual and Transgenders, vormt een prioriteit voor het mensenrechtenbeleid dat we voeren.

De internationale gemeenschap volgt al enkele maanden met aandacht het wetsvoorstel van het Ugandese parlementslid David Bahati over de straffen voor homoseksualiteit. Ook al gaat het om een wetsvoorstel van een parlementslid en zal het democratische debat in het Ugandese parlement moeten plaatsvinden, toch gaat het hier onmiskenbaar om een aantasting van de individuele vrijheid en van de mensenrechten.

Bij mijn contacten met regeringsleden van de partnerlanden vestig ik steeds de aandacht op de strijd tegen alle vormen van discriminatie, en dus ook die op basis van seksuele geaardheid. In de meeste partnerlanden van de Belgische ontwikkelingssamenwerking pleegt België overleg met andere donoren, teneinde een gemeenschappelijk standpunt te bepalen en zo een grotere invloed uit te oefenen.

De kwestie is niet nieuw en er werd al vaak over gesproken met de Ugandese regering. Blijkbaar hebben de Ugandese regering en de president zich tegen het voorstel uitgesproken. Dus valt het te betwijfelen dat het wetsvoorstel wordt goedgekeurd in het parlement. Ik heb begrepen dat het wetsvoorstel gisteren in de commissie werd besproken en dat de doodstraf er uit werd gehaald, onder druk van de civiele maatschappij en de internationale gemeenschap.

Wij volgen natuurlijk het dossier met aandacht. Gisteren heeft België aan mevrouw Ashton gevraagd om telefonisch contact op te nemen met Sam Kutesa, de minister van Buitenlandse Zaken van Uganda, om het EU-standpunt te bevestigen.

Momenteel wordt een nieuw Indicatief Samenwerkingsprogramma met Uganda voorbereid. Mocht het Ugandese parlement de wet toch goedkeuren, dan zou dat worden beschouwd als een ernstige aantasting van de mensenrechten en dan rijst de vraag of een akkoord over een nieuw samenwerkingsprogramma nog opportuun is. De tekst van het nieuwe ISP vermeldt immers duidelijk dat "beide regeringen zich ertoe verbinden om de good governance, de mensenrechten, gender en de democratie te bevorderen en dat een overtreding van het principe van democratie, van rechtsstaat of van de mensenrechten tot een onderbreking van ons samenwerkingsprogramma zou kunnen leiden".

M. Karl Vanlouwe (N-VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N-VA). – Gisteren is in de commissie onder internationale druk de doodstraf uit het Ugandese wetsvoorstel gehaald. Ik ben het met de minister eens dat dat lang niet voldoende is, want de bedoeling is natuurlijk dat er een einde komt aan de hele hetze tegen homoseksualiteit en de criminalisering ervan.

Ik hoop ook dat België nog verdere acties plant. Zo kunnen we de ambassadeur van Uganda ontbieden om hem er eveneens op te wijzen dat een wetgeving die homoseksuelen criminaliseert, voor een partnerland van België totaal onaanvaardbaar is. België heeft mevrouw Ashton gevraagd iets te ondernemen, maar België kan dat ook zelf doen, aangezien we een partnerland van Uganda zijn en in belangrijke mate in dat land investeren. Ik hoop dat de Ministerraad de zaak verder blijft volgen.

Question orale de M. Jurgen Ceder à la ministre de l’Intérieur sur «l’incident survenu lors des contrôles de licence des taxis à l’aéroport national» (nº 5-139)

Mondelinge vraag van de heer Jurgen Ceder aan de minister van Binnenlandse Zaken over «het incident tijdens de controles op taxi’s zonder vergunning aan de nationale luchthaven» (nr. 5-139)

M. Jurgen Ceder (VB). –

De heer Jurgen Ceder (VB). – De nationale luchthaven werd in de nacht van dinsdag op woensdag gedurende ruim acht uur afgesloten door taxichauffeurs die uit "solidariteit" met een neergeschoten collega de toegangswegen blokkeerden. De chauffeur in kwestie, die niet over een vergunning voor de luchthaven beschikte, had even tevoren een politiecontrole willen ontwijken en reed daarbij op politieagenten in. Eén agent werd daarbij, naar gelang van de versie, tussen twee en vier kilometer meegesleurd op de motorkap van de taxi. Bij dat incident vuurde de agent de bestuurder in de schouder. De taxichauffeur liep hierbij enkel een schampschot op en mocht vrijwel onmiddellijk het ziekenhuis verlaten.

Mijn vraag gaat over wat er zich nadien heeft afgespeeld. De blokkade door zo’n 200 taxichauffeurs, van wie er geen enkele over een vergunning voor Zaventem beschikte, verliep bij momenten bijzonder grimmig. Mensen van het parket die het incident onderzochten, moesten worden beschermd door met stokken gewapende politieagenten. Duizenden passagiers, maar ook bemanningsleden, kwamen vast te zitten in de luchthaven of op de toegangswegen naar de luchthaven.

Het aantal chauffeurs dat onwettig werkt rond de luchthaven van Zaventem en dus rijdt zonder het geel-blauwe embleem, is niet te overzien en is een doorn in het oog van de vele chauffeurs die zich wel aan de regels houden. Officiële taxibedrijven klagen trouwens reeds lang omdat onofficiële voertuigen zelden of nooit worden gecontroleerd.

Waarom zijn de ordediensten niet of nauwelijks opgetreden tegen een illegale actie, namelijk het blokkeren ven de zeer drukke en belangrijke wegen naar de luchthaven, door niet-vergunde en dus illegale taxichauffeurs die blijkbaar boos waren omdat ze geen politieagenten mogen aanrijden of op zijn minst solidair waren met een taxichauffeur die werd gecontroleerd en die dat wel had gedaan?

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. –

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. – Ik heb in de Kamer dezelfde vraag gekregen en heb daar mijn historisch kortste antwoord ooit gegeven, namelijk twee keer "ja", maar ik zal in de Senaat iets meer uitleg geven.

Een inspecteur controleert taxichauffeurs en één chauffeur wil zich aan die controle ontrekken want hij heeft geen vergunning. De agent plaatst zich voor het voertuig, maar de betrokkene rijdt op hem in en schept hem op de motorkap. De agent wordt twee kilometer meegesleurd en de chauffeur rijdt ook zigzaggend. Hij doet er dus alles aan om de agent van de taxi te laten vallen. Dat zoiets kan gebeuren is schrikwekkend. Iemand op je motorkap meesleuren en proberen hem er af te gooien, is levensgevaarlijk.

 

De reactie van de agent in kwestie lijkt mij dan ook een gepaste, noodzakelijke reactie te zijn geweest. Ik steun dan ook volledig deze agent, die volgens mij correct heeft gehandeld.

Ik ben tevreden dat het parket zo doortastend optreedt. Ik verneem dat men de feiten kwalificeert als poging tot doodslag, wat kan worden bestraft met 15 tot 20 jaar opsluiting, en dat de dader aangehouden is.

Ik hoop dat justitie de procedure snel en adequaat afhandelt. Ik heb dan ook geen begrip voor de reactie van de taxichauffeurs. Men brengt niet alleen het leven van een agent in gevaar, maar men blokkeert ook de toegangswegen tot de luchthaven.

De actie van de taxichauffeurs werd niet op een harde manier aangepakt. Zij waren immers vooral kwaad op de politie en een tussenkomst van haar kant had hoogstwaarschijnlijk enkel geleid tot een escalatie met nog meer blokkades en nog grotere fysieke, commerciële en materiële schade tot gevolg. Het is in dergelijke gevallen de taak van de politie af te wegen wat de beste manier van handelen is.

Overheid en politie hebben de onderhandelingen nog een kans gegeven en dat lijkt achteraf een goede beslissing te zijn geweest.

De volgende morgen kon een nieuwe actie worden voorkomen door een oordeelkundige aanwezigheid van de politie. Ik steun de politiemensen voluit.

M. Jurgen Ceder (VB). –

De heer Jurgen Ceder (VB). – De minister zegt dat ze de politie steunt, maar dat blijkt niet uit de feiten, want ze trad niet op tegen de acht uur durende blokkade. Dat was geen symbolische actie. Ze was bang voor escalatie en ze heeft gelijk. Ze koos echter de weg van de minste weerstand. De mensen die vastzaten op weg naar Zaventem of in Zaventem hebben geen rel geschopt of politieagenten aangevallen. De Zaventemse taxichauffeurs zijn ook niet op straat gekomen. Als er één beroepsgroep was die op straat had moeten komen, was het die van de politieagenten. Één van hen was immers aangevallen tijdens het uitvoeren van zijn job. Als minister van Binnenlandse Zaken zou ik me afvragen waar de normvervaging en een klimaat van straffeloosheid vandaan komt. Wel, precies van dit soort zaken, waarbij een illegale actie van illegale taxibestuurders, uit solidariteit met een andere illegale daad, acht uur lang wordt toegelaten. Als de minister had willen tonen dat ze solidair was met de politieagent, dan had ze moeten optreden tegen de actievoerders die solidair waren met zijn aanvaller.

Question orale de M. Willy Demeyer à la ministre de l’Intérieur sur «la formation des inspecteurs de police» (nº 5-149)

Mondelinge vraag van de heer Willy Demeyer aan de minister van Binnenlandse Zaken over «de opleiding van politie-inspecteurs» (nr. 5-149)

M. Willy Demeyer (PS). – Les inspecteurs de police qui souhaitent devenir inspecteurs généraux doivent actuellement suivre une formation d’une durée de neuf mois, à temps plein.

Pendant cette période, ces policiers restent financièrement à charge de la zone de police à laquelle ils appartiennent bien qu’ils n’y exercent plus de missions.

Lorsqu’ils accèdent au rang d’inspecteur général, ils sont libres d’intégrer une place vacante dans la zone de police de leur choix. Il en résulte un double préjudice pour la zone à laquelle ils appartenaient initialement puisque celle-ci perd un de ses membres après avoir dû en supporter le traitement pendant les neuf mois de formation.

Madame la ministre, dans l’hypothèse où des places sont vacantes dans la zone de police d’origine, ne serait-il pas opportun que ces inspecteurs généraux la réintègrent pour une durée à déterminer ? Une telle proposition ne serait-elle pas de nature à concilier le principe de mobilité des agents avec celui de bonne gestion des zones de police ?

De heer Willy Demeyer (PS). –

Mme Annemie Turtelboom, ministre de l’Intérieur. – Comme vous le savez sans doute, l’article 128 de la loi sur la police intégrée garantit la mobilité des fonctionnaires de police au sein de la police fédérale, entre les corps de police locale et entre celle-ci et la police fédérale.

Les éventuels emplois vacants d’inspecteurs principaux dans la zone d’origine des aspirants, qui suivent la formation dans le cadre de la promotion sociale, sont attribués par le biais de la mobilité.

Grâce au système de mobilité, les aspirants provenant de la zone concernée peuvent également se porter candidats.

Le principe est que les affectations par mobilité interviennent exclusivement sur une base volontaire. On ne peut donc pas imposer aux aspirants concernés de postuler un emploi dans la zone d’origine.

La formation et les affectations dans le cadre de la promotion sociale sont basées sur les principes du fonctionnement intégré et de la solidarité et valent de la même manière pour toutes les entités de la police, c’est-à-dire les 195 corps de police locale et la police fédérale.

Dans les faits, bon nombre de lauréats sont finalement promus dans leur zone et y restent. Le système me semble donc équilibré.

Mevrouw Annemie Turtelboom, minister van Binnenlandse Zaken. –

M. Willy Demeyer (PS). – Dans certaines zones, ce n’est pas le cas et cela pose problème.

De heer Willy Demeyer (PS). –

Question orale de M. Guido De Padt au secrétaire d’État à la Mobilité sur «les vingt recommandations de la Commission fédérale pour la Sécurité routière» (nº 5-137)

Mondelinge vraag van de heer Guido De Padt aan de staatssecretaris voor Mobiliteit over «de twintig aanbevelingen van de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid» (nr. 5-137)

M. Guido De Padt (Open Vld). –

De heer Guido De Padt (Open Vld). – We hadden gisteren het genoegen de Staten-generaal van de Verkeersveiligheid bij te wonen. De Federale Commissie van de Verkeersveiligheid formuleerde er 20 prioritaire aanbevelingen voor de regering om de verkeersveiligheid in ons land te verbeteren. En dat dit laatste nodig is, blijkt uit de Europese vergelijking. België kan zeker niet tot de beste leerlingen van de klas worden gerekend want van de 30 landen komen we voor algemene verkeersveiligheid slechts op de 21ste plaats.

De goede wil en intenties bestaan wel, maar spijtig genoeg is het niet zo zeker dat die ook effectief geïmplementeerd worden. Ik wil daar enkele voorbeelden van geven.

Reeds in 2007 heeft de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid het belang onderstreept van onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar de factoren die een ongeval veroorzaken, maar tot op heden werd daar, met uitzondering van het BART-project binnen het BIVV, nog maar weinig werk van gemaakt. Een ernstig beleid ter preventie van verkeersongevallen is mijn inziens niet mogelijk zonder dergelijke ongevallenanalyses. In de Kamer heb ik ooit een resolutie in die zin kunnen laten goedkeuren.

In 2007 werd ook al gepleit voor de invoering van een nummerplaat voor bromfietsen. U weet dat ik daar tegen gekant ben, al was het maar omdat het niet opgaat om 280.000 bromfietsers te gaan opzadelen met lasten en kosten als er nog andere middelen zijn om een fenomeen zoals opgedreven bromfietsen, te bestrijden.

Een ander voorbeeld zijn de alcoholcontroles. In aanbeveling 13 vraagt de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid meer controles op het gebruik van alcohol, wat ook al in 2002 en in 2007 werd gevraagd. De commissie streeft naar 2,1 miljoen ademtesten. De campagne zou moeten beginnen in 2011, maar de staatssecretaris antwoordde me gisteren nog dat de nieuwe ademtesttoestellen, die dat mogelijk moeten maken, nog niet gehomologeerd of goedgekeurd zijn en hij verwacht dat de uitrol van nieuwe ademtesttoestellen pas eind 2015 zal zijn gerealiseerd.

Deze voorbeelden doen heel wat vragen rijzen. Er worden wel acties gepland die over verschillende jaren lopen en er worden doelstellingen vastgelegd, maar de financiering van die acties blijft achterwege. Zou de staatssecretaris niet beter eerst nagaan over welke middelen hij beschikt en vervolgens zijn beleidsintenties en -planning daarop baseren?

Vandaar mijn concrete vraag. Heeft de staatssecretaris bij het concipiëren van de 20 aanbevelingen ook een analyse gemaakt van de bijkomende financiering die de uitvoering ervan tot gevolg zal hebben? Zo ja, hoeveel bedraagt die? Is er bij een gelijkblijvend financieel beleid voldoende geld beschikbaar om de aanbevelingen een ernstig uitvoeringsdraagvlak te geven?

M. Etienne Schouppe, secrétaire d’État à la Mobilité, adjoint au premier ministre. –

De heer Etienne Schouppe, staatssecretaris voor Mobiliteit, toegevoegd aan de eerste minister. – Het behoort uiteraard niet tot de opdracht van de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid om de financiële implicaties van haar eigen aanbevelingen te onderzoeken. Het zou ook een verkeerd signaal zijn om de leden van deze Commissie te vragen dat ze bij het uitwerken van hun voorstellen ook de financiële haalbaarheid ervan moeten aantonen. Hun bezorgdheid gaat naar de verkeersveiligheid. Als de aanbevelingen worden gevolgd, is het aan de uitvoerders om er de nodige middelen voor te zoeken. Tegenover nieuwe lasten zullen overigens belangrijke baten staan: minder doden, minder zwaar- en lichtgewonden, dus minder maatschappelijke kosten.

De twintig aanbevelingen van de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid liggen nu voor. De verschillende bevoegde federale en gewestelijke autoriteiten hebben daar kennis van genomen en kunnen ermee akkoord gaan.

Deze overheden moeten nu die aanbevelingen in een actieplan omzetten, ieder wat zijn bevoegdheden betreft. Dit actieplan zal opgezet worden in het kader van de Task Force Verkeersveiligheid, in opdracht van het Interministerieel Comité voor de Verkeersveiligheid.

Bij de uitwerking van dit actieplan komen uiteraard ook financiële en andere implicaties om de hoek kijken. Zo vereist de verdubbeling van het aantal alcoholcontroles tot 1.200.000 tegen 2015 zodat 2 op 10 chauffeurs jaarlijks worden gecontroleerd, zoals minister Turtelboom gisteren heeft aangekondigd, investeringen in nieuwe apparatuur voor de politie.

Omgekeerd is gebleken dat de efficiëntie kan worden verhoogd waardoor de uitgespaarde middelen of capaciteit voor andere doeleinden kunnen worden aangewend. Zo kan de afschaffing van de dubbele zending worden afgeschaft, zodat de uitnodiging tot betaling van de onmiddellijke inning tegelijk met het proces-verbaal van de overtreding wordt opgestuurd, of kan de procedure voor de follow-up van de niet of laattijdig betaalde boetes worden herzien, zodat de werkoverlast van de parketten sterk kan worden verminderd.

Met de financiële middelen die op deze wijze worden vrijgemaakt en de andere middelen die beschikbaar zijn vanuit het Verkeersveiligheidsfonds, kunnen de maatregelen die in het kader van het actieplan worden genomen, worden gefinancierd.

M. Guido De Padt (Open Vld). –

De heer Guido De Padt (Open Vld). – Het cijfer van 2.100.000 staat in de brochure, maar misschien is dat een vergissing .

Een beleid wordt pas ernstig genomen als het effectief wordt uitgevoerd. Het is niet goed dat de Federale Commissie van de Verkeersveiligheid om de twee of drie jaar dezelfde aanbevelingen moet doen. Ik neem aan dat de minister nauwgezet het uitvoeringsschema van de aanbevelingen zal volgen. Alleen op die manier kan het signaal worden gegeven dat het de minister ernst is.

Proposition de loi insérant un article 134quinquies dans la nouvelle loi communale, relatif aux compétences de police du bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les réseaux de traite d’êtres humains (de Mme Vanessa Matz; Doc. 5-455)

Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van mensenhandel (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk 5-455)

Discussion générale

Algemene bespreking

M. Gérard Deprez (MR), rapporteur.- – La proposition de loi qui nous est soumise aujourd’hui a été examinée en commission de l’Intérieur lors de ses réunions des 5 et 27 avril et du 3 mai derniers. Elle vise à insérer dans la loi communale un article 134quinquies, qui donnerait compétence au bourgmestre de fermer les établissements dans lesquels il y a suspicion de traite ou de trafic d’êtres humains.

L’auteure de la présente proposition de loi, Mme Vanessa Matz, estime qu’au regard de la gravité et de la spécificité des phénomènes de la traite ou du trafic d’êtres humains et du caractère trop restrictif des situations visées à l’article 134quater de la nouvelle loi communale, il convient de donner au bourgmestre une compétence de police particulière dans la lutte contre ces phénomènes.

En commission de l’Intérieur, un large consensus s’est rapidement dégagé entre les différents groupes politiques quant à la nécessité de renforcer les compétence du bourgmestre lorsqu’il existe des indices sérieux selon lesquels se déroulent dans un établissement des faits de traite d’êtres humains au sens de l’article 433quinquies du Code pénal ou de trafic des êtres humains au sens de l’article 77bis de la loi du 15 décembre 1980.

Comme l’a souligné avec force le président de notre commission, M. Philippe Moureaux, et comme cela figure dans le rapport que j’ai eu l’honneur de présenter, la sauvegarde de la sécurité et de la tranquillité publiques est l’élément déterminant qui justifie l’attribution de cette nouvelle compétence au bourgmestre. La commission a elle-même insisté sur le fait que ce pouvoir supplémentaire conféré au bourgmestre se situe expressméent dans le cadre général de ses compétences de police administrative.

Les membres de la commission ont apporté ensemble toute une série de modifications et de précisions au texte proposé.

Le bourgmestre sera en mesure d’apposer des scellés si l’arrêté de fermeture n’est pas respecté. Par conséquent, l’article 283 du Code pénal qui érige en sanction pénale le bris de scellés pourra également s’appliquer.

La commission s’est également inspirée, pour les autres amendements communs, de la procédure de fermeture d’établissements, telle que prévue à l’article 9bis de la loi du 24 févier 1921 sur le trafic de stupéfiants et psychotropes, cela à la suggestion expresse du président de notre commission, dont nous saluons à la fois l’expérience et la sagesse.

Premièrement, afin de veiller à garantir une bonne collaboration entre les autorités compétentes, le bourgmestre est tenu, avant de prendre la décision de fermeture de l’établissement, de se concerter avec les autorités judiciaires.

Deuxièmement, afin de garantir les droits de la défense et d’éviter une prise de décision erronée ou précipitée, le bourgmestre aura l’obligation d’auditionner préalablement le responsable de l’établissement.

Troisièmement, la décision de fermeture devra être portée à la connaissance du conseil communal de la première séance qui suit.

Autre inspiration de la loi sur les stupéfiants énoncée par le président de la commission et au vu de la gravité des faits : le délai maximum de fermeture est porté à six mois, au lieu des trois mois prévus.

Toutes ces précautions et les amendements apportés par les membres de la commission balisent cette nouvelle compétence et permettront ainsi d’éviter d’éventuelles dérives dans le chef de certains bourgmestres qui pourraient être tentés d’agir "comme des cow boys", soit par opportunisme politique, soit par activisme moral.

La présente proposition de loi telle que modifiée a été adoptée à l’unanimité des dix membres présents. J’espère que notre assemblée fera de même.

De heer Gérard Deprez (MR). –

Mme Vanessa Matz (cdH). – Je voudrais tout d’abord remercier mes collègues de la commission de l’Intérieur pour l’excellent travail constructif que nous avons réalisé sur la base d’apports importants de tous les groupes politiques. Ils ont permis de perfectionner le texte. De plus, notre président nous a guidés de manière juste vers le meilleur texte à obtenir.

La présente proposition s’inscrit dans un travail cohérent que le Sénat a voulu poursuivre grâce à la sous-commission « Traite des êtres humains et prostitution ». Elle sera rapidement réactivée alors qu’elle avait entrepris un travail important lors de la dernière législature.

Je me suis réjouie de l’adoption de cette proposition en commission et je me réjouirai également du vote de ce jour. Ce texte permet au bourgmestre, sans équivoque juridique, de faire fermer un établissement présentant des indices sérieux d’activités liées à la traite des êtres humains ou au trafic d’êtres humains. Le principe est ainsi posé dans la loi communale, à côté d’autres compétences de police administrative que la loi octroie déjà aux bourgmestres. Toutefois, cette compétence qui lui sera désormais octroyée est importante, même si elle est d’ordre administratif. Nous avons dès lors voulu l’entourer de garanties telles que la concertation avec le parquet ou l’audition de l’intéressé.

Ce texte est attendu par les personnes concernées. Il constitue un pas énorme dans l’élaboration de dispositifs légaux permettant de lutter sans relâche et à tous les niveaux de pouvoir contre cette exploitation de la misère humaine sous toutes ses formes.

En 2003, le Sénat avait réalisé un travail important. Le voici de nouveau à l’ouvre sur cette question. Nous devons continuer à traquer la traite des êtres humains car c’est tout simplement la dignité de la personne humaine qui est en jeu.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). –

M. Huub Broers (N-VA). –

De heer Huub Broers (N-VA). – Onze collega Matz moet wel de voorzienigheid in persoon zijn, aangezien in ons verslag staat dat zij op 11 november 2011 dit voorstel zal indienen en het is nu al aangenomen! Die inleiding moet worden verbeterd; het moet uiteraard 11 november 2010 zijn.

In de commissie werd aan onze opmerkingen tegemoetgekomen door de amendementen die collega Matz en andere collega’s hebben aangebracht. Het was overigens erg plezierig om in die commissie dit punt te behandelen.

Ook de verlenging van de sluitingstermijn tot zes maanden heeft onze goedkeuring weggedragen. Mensenhandel is en blijft verwerpelijk, barbaars en illegaal. Daarom moeten we de middelen daartegen goed definiëren. De mogelijkheid om initieel en in de allereerste fase op te treden, leggen we daarom best zo dicht mogelijk bij de bron, dus ook bij de burgemeesters.

Een burgemeester zal uiteraard nooit hinderlijk mogen optreden als ook het parket zich met de zaak gaat belasten. In dit geval geldt voor de burgemeester misschien wel een informatierol, omdat hij heel vaak zeer dicht bij de feiten staat.

De commissie heeft er ons inziens goed aan gedaan om het besluit van de burgemeester niet ter bekrachtiging te laten voorleggen aan het College van burgemeester en schepenen, maar om het ter kennis te laten brengen van de gemeenteraad. Onze voorgangers hebben er immers voor gezorgd dat acht gemeenten in dit land gedoteerd zijn met een consensusverplichting, die in dit geval, en ook in vele andere gevallen, nefast kan zijn. Door mededeling in de gemeenteraad – op voorstel van collega Moureaux – is dit euvel meteen uit de weg geruimd.

Wij kunnen dan ook de geamendeerde tekst onderschrijven.

La discussion générale est close.

De algemene bespreking is gesloten.

Discussion des articles

Artikelsgewijze bespreking

(Pour le texte adopté par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives, voir document 5-455/4.)

(Voor de tekst aangenomen door de commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden, zie stuk 5-455/4.)

M. le président. – Je vous rappelle que la commission propose un nouvel intitulé : Projet de loi insérant un article 134quinquies dans la nouvelle loi communale, relatif aux compétences de police du bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les réseaux de traite et de trafic d’êtres humains.

De voorzitter. – Ik herinner eraan dat de commissie een nieuw opschrift voorstelt: Wetsontwerp tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van mensenhandel en mensensmokkel.

Les articles 1er et 2 sont adoptés sans observation.

Il sera procédé ultérieurement au vote sur l’ensemble de la proposition de loi.

De artikelen 1 en 2 worden zonder opmerking aangenomen.

De stemming over het wetsvoorstel in zijn geheel heeft later plaats.

Nomination des délégués au Conseil interparlementaire consultatif de Benelux

Benoeming van de afgevaardigden bij de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad

M. le président. – La modification suivante est proposée dans la composition de la délégation du Sénat au Conseil interparlementaire consultatif de Benelux :

De voorzitter. – De volgende wijziging wordt voorgesteld in de samenstelling van de Senaatsafvaardiging bij de Interparlementaire Beneluxraad :

Mme Dominique Tilmans remplace M. Alain Courtois comme membre.

mevrouw Dominique Tilmans vervangt de heer Alain Courtois als lid.

(Assentiment)

(Instemming)

Il en sera donné connaissance au président de ce Conseil.

Hiervan zal kennis worden gegeven aan de voorzitter van die Raad.

Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État

Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State

M. le président. – Par lettre du 18 avril 2011, le premier président du Conseil d’État porte à la connaissance du Sénat qu’en son audience publique du 29 mars 2011, l’assemblée générale du Conseil a procédé, conformément à l’article 70 des lois coordonnées sur le Conseil d’État, à l’établissement d’une liste de candidats présentés en vue de la nomination à une fonction de conseiller d’état d’expression française.

De voorzitter. – Bij brief van 18 april 2011 deelt de eerste voorzitter van de Raad van State mee dat de algemene vergadering van de Raad ter openbare zitting van 29 maart 2011, overeenkomstig artikel 70 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State, overgegaan is tot het opmaken van een lijst van kandidaten voorgedragen voor de benoeming tot een ambt van Franstalig staatsraad.

Le premier président du Conseil d’état a reçu les candidatures des personnes suivantes :

De eerste voorzitter van de Raad van State heeft de kandidaturen van de volgende personen ontvangen:

M. Serge Bodart, président du Conseil du Contentieux des étrangers;

de heer Serge Bodart, voorzitter van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen;

Mme Anne-Françoise Bolly, auditeur au Conseil d’état;

mevrouw Anne-Françoise Bolly, auditeur bij de Raad van State;

M. Christian Coppens, juge au tribunal de police de Bruxelles.

de heer Christian Coppens, rechter in de politierechtbank van Brussel.

Le Conseil d’État a présenté une liste triple de candidats, sans unanimité toutefois :

De Raad van State heeft een drievoudige lijst van kandidaten voorgedragen, evenwel zonder eenparigheid van stemmen :

comme premier candidat : M. Serge Bodart;

comme deuxième candidat : Mme Anne-Françoise Bolly;

comme troisième candidat : M. Christian Coppens.

als eerste kandidaat : de heer Serge Bodart;

als tweede kandidaat : mevrouw Anne-Françoise Bolly;

als derde kandidaat : de heer Christian Coppens.

Étant donné que la présentation n’est pas unanime, le Sénat peut, dans un délai ne pouvant dépasser trente jours à compter de la réception de cette présentation :

Aangezien de voordracht niet unaniem is kan de Senaat, binnen een termijn van ten hoogste dertig dagen vanaf de ontvangst van de mededeling van deze voordracht van de Raad:

soit confirmer la liste présentée par le Conseil d’État ;

soit présenter par scrutin secret, une deuxième liste de trois noms qui fait l’objet d’une motivation formelle.

hetzij de door de Raad van State voorgedragen lijst bevestigen;

hetzij bij geheime stemming een tweede lijst met drie namen die uitdrukkelijk wordt gemotiveerd, voordragen.

Le 2 mai dernier, la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives a entendu les candidats.

De commissie voor de Binnenlandse Aangelegenheden en voor de Administratieve Aangelegenheden heeft op 2 mei jongstleden de kandidaten gehoord.

Un membre de la commission demande-t-il la parole ?

Vraagt een lid van de commissie het woord?

M. Gérard Deprez (MR), rapporteur. – J’ai été désigné comme rapporteur pour cette question par la commission de l’Intérieur et des Affaires administratives.

Je pensais que si le Bureau faisait la proposition de suivre l’avis de la commission, nous ne serions pas obligé de voter individuellement pour chaque nom.

De heer Gérard Deprez (MR). –

M. le président. – Un membre a demandé le scrutin.

De voorzitter. –

M. Gérard Deprez (MR). – Je demande dès lors aux collègues, s’ils veulent suivre l’avis de la commission, de voter pour M. Serge Bodart, comme premier candidat ; pour Mme Anne-Françoise Bolly, comme deuxième candidate et pour M. Christian Coppens comme troisième candidat.

De heer Gérard Deprez (MR). –

M. le président. – Nous procédons dès lors successivement par scrutin distinct, au vote pour la présentation d’un premier, deuxième et troisième candidat à la fonction vacante de conseiller d’état francophone.

De voorzitter. – Dan gaan wij nu achtereenvolgens over tot de afzonderlijke geheime stemming over de aanwijzing van een eerste, tweede en derde kandidaat voor het vacante ambt van Franstalig staatsraad.

Le curriculum vitae des candidats qui seront désignés seront annexés à la décision qui sera prise par le Sénat.

Pour chaque candidat (premier, deuxième et troisième) vous recevez enveloppes distinctes contenant les bulletins de vote requis.

De curricula vitae van de kandidaten die worden aangewezen zullen aan de beslissing van de Senaat worden gehecht.

U ontvangt voor elke kandidaat (eerste, tweede en derde) afzonderlijk omslagen met de nodige stemformulieren.

Le sort désigne M. Courtois et M. Bellot pour remplir la fonction de scrutateurs.

Les votes commencent par le nom de M. Bousetta.

Het lot wijst de heer Courtois en de heer Bellot aan om de functie van stemopnemers te vervullen.

De stemmingen beginnen met de naam van de heer Bousetta.

Premier candidat

Eerste kandidaat

M. le président. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du premier candidat à la fonction de conseiller d’État francophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote jaune.

De voorzitter. – Wij stemmen over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad. U kunt hiervoor gebruik maken van het gele stembiljet.

(Il est procédé au scrutin.)

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

M. le président. – Le scrutin est clos.

Le Sénat reprendra la suite de son ordre du jour pendant que les scrutateurs dépouillent les bulletins.

De voorzitter. – De stemming is gesloten.

De Senaat zal zijn agenda voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten nazien.

Prise en considération de propositions

Inoverwegingneming van voorstellen

M. le président. – La liste des propositions à prendre en considération a été distribuée.

Est-ce qu’il y a des observations ?

De voorzitter. – De lijst van de in overweging te nemen voorstellen werd rondgedeeld.

Zijn er opmerkingen?

M. Philippe Mahoux (PS). – Nous devons nous prononcer sur la prise en considération de plusieurs propositions.

Nous demandons que l’on procède spécialement au vote sur la prise en considération de la proposition de loi contenue dans le document 501/1. En effet, les auteurs de cette proposition proposent l’amnistie pour les auteurs d’actes d’incivisme et qualifient en outre ces actes d’incivisme de « prétendument » commis entre le 10 mai 1940 et le 8 mai 1945. De surcroît, les auteurs de cette proposition demandent l’indemnisation de ceux qui ont été condamnés pour acte d’incivisme !

De heer Philippe Mahoux (PS). –

M. Jacky Morael (Ecolo). – Je soutiens la demande de M. Mahoux. Aux aspects choquants qu’il a soulignés, j’ajouterai que, dans l’intitulé de la proposition, on décrit les inciviques comme des « victimes » de la répression à la Libération. C’est tout aussi choquant.

De heer Jacky Morael (Ecolo). –

M. Bart Tommelein (Open Vld). –

De heer Bart Tommelein (Open Vld). – Deze discussie is niet nieuw. Ze komt geregeld terug in beide kamers, en we hebben altijd dezelfde houding aangenomen. We zullen voor de inoverwegingneming stemmen. Dit gaat immers niet over de inhoud, maar over de ontvankelijkheid van een voorstel.

M. François Bellot (MR). – Je rejoins mes collègues et demande un vote sur la prise en considération.

De heer François Bellot (MR). –

Mme Liesbeth Homans (N-VA). –

Mevrouw Liesbeth Homans (N-VA). – Ik sluit mij aan bij collega Tommelein. Als voorstanders van het democratische debat vinden wij dat elk voorstel in de commissie moet kunnen worden besproken. We zullen voor stemmen.

Mme Sabine de Bethune (CD&V). –

Mevrouw Sabine de Bethune (CD&V). – Ook onze fractie zal in deze een consistente houding aannemen. In het verleden hebben we altijd geacht dat dergelijke voorstellen in overweging moeten kunnen worden genomen, wat in geen geval betekent dat we ermee zouden akkoord gaan of de bespreking daarover zouden willen openen.

M. Bart Laeremans (VB). –

De heer Bart Laeremans (VB). – Ik ben niet rouwig om de voorbije tussenkomsten. Dat geeft ons immers de gelegenheid om even de puntjes op de ‘i’ te zetten.

66 jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog lijkt het ons meer dan tijd dat op een serene wijze het debat kan worden gevoerd over de uitwassen van de repressie, want er zijn nog steeds mensen die daar de zware en onverdiende gevolgen van dragen.

Dit houdt geen verheerlijking in van een misdadige, mensonterende ideologie, noch van de collaboratie, laat staan van daden van verklikking of van misdaden van gemeen recht. Daar gaat het niet om. Wel wordt het tijd dat erkend wordt dat na de Tweede Wereldoorlog niet op een normale wijze recht werd gesproken en dat als gevolg daarvan vele duizenden mensen en hun familie, al te zwaar werden getroffen. Die onrechtvaardigheid blijft tot op de dag van vandaag voortduren.

Het was de Waalse minister en later eerste minister Pholien die de repressierechtspraak samenvatte in de onsterfelijke uitdrukking: "une justice de rois nègres". En het was de socialistische staatsminister Soudan, die in de Kamer op 21 juni 1951, dus 60 jaar geleden, over de militaire uitzonderingsrechtbanken, die toen legio waren, de volgende harde woorden uitsprak: "Ainsi nous avons vu certaines juridictions militaires qui siégeaient comme au théâtre. La foule était là, applaudissant les déclarations patriotiques des magistrats; la foule était là, qui réclamait des condamnations sévères, et la presse suivait. A certains moments nous avions le sentiment de nous trouver devant certains tribunaux de la Révolution française."

Collega’s, tijdens dit debat over de ontvankelijkheid vandaag vragen we enkel dat in dit parlement, waar het woord vrij zou moeten zijn, het debat kan worden aangegaan. Niets meer dan dat. Wij durven hopen op een parlementaire en democratische houding van u allen.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Het gaat hier inderdaad nog niet over een bespreking ten gronde. Wij zullen voor de inoverwegingneming stemmen, omdat we vinden dat in een parlement elk debat moet kunnen worden gevoerd.

M. Francis Delpérée (cdH). – On peut commenter une décision de justice, on peut la critiquer, on peut s’interroger sur sa portée ou sur ses conséquences, éventuellement à long terme. Mais on ne peut pas, dans une société démocratique, dire que les faits constatés par une juridiction ne sont pas établis. Or la proposition 5-1001/1 dit « …qu’il y a lieu d’effacer pour l’avenir les effets des condamnations et sanctions infligées du chef d’actes d’incivisme prétendument commis… ». Ce « prétendument commis », monsieur le président, chers collègues, est une violation de la foi due aux actes de justice, du principe fondamental de l’autorité de la chose jugée et donc d’un principe fondamental de l’État de droit dans lequel nous vivons. Dans ces conditions, je ne peux voter la recevabilité de ce texte, et mon groupe ne le fera pas non plus.

De heer Francis Delpérée (cdH). –

M. le président. – Nous passons au vote sur la prise en considération de la proposition de loi de M. Bart Laeremans et consorts, Doc. 5-1001/1.

De voorzitter. – Wij gaan nu over tot de naamstemming over de inoverwegingneming van het wetsvoorstel van de heer Bart Laeremans c.s., Stuk 5-1001/1.

Vote nº 1

Stemming 1

Présents: 56
Pour: 30
Contre: 26
Abstentions: 0

Aanwezig: 56
Voor: 30
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

La proposition de loi est prise en considération.

Het wetsvoorstel is in overweging genomen.

(La liste des propositions prises en considération figure en annexe.)

(De lijst van de in overweging genomen voorstellen wordt in de bijlage opgenomen.)

Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État

Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State

Résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat

Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat

M. le président. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du premier candidat à la fonction de conseiller d’État francophone:

De voorzitter. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de eerste kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad:

Nombre de votants : 52.

Bulletins blancs ou nuls : 1.

Votes valables : 31.

Majorité absolue : 26.

M. Serge Bodart obtient 51 suffrages.

Aantal stemmenden: 52.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 1.

Geldige stemmen: 31.

Volstrekte meerderheid: 26.

De heer Serge Bodart behaalt 51 stemmen.

En conséquence, M. Serge Bodart, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamé premier candidat.

Bijgevolg wordt de heer Serge Bodart, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot eerste kandidaat uitgeroepen.

Deuxième candidat

Tweede kandidaat

M. le président. – Nous procédons au scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la fonction de conseiller d’État francophone. Vous pouvez vous servir du bulletin de vote bleu.

Vous ne pouvez plus émettre de vote pour M. Bodart, qui est proclamé premier candidat.

De voorzitter. – Wij stemmen over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad. U kunt hiervoor gebruik maken van het blauwe stembiljet.

U kunt geen stem meer uitbrengen op de heer Bodart, die tot eerste kandidaat werd uitgeroepen.

(Il est procédé au scrutin.)

(Tot de geheime stemming wordt overgegaan.)

M. le président. – Le scrutin est clos.

Le Sénat reprendra la suite de son ordre du jour pendant que les scrutateurs dépouillent les bulletins.

De voorzitter. – De stemming is gesloten.

De Senaat zal zijn agenda voortzetten, terwijl de stemopnemers de stembiljetten nazien.

Votes

Stemmingen

(Les listes nominatives figurent en annexe.)

(De naamlijsten worden in de bijlage opgenomen.)

Proposition de loi insérant un article 134quinquies dans la nouvelle loi communale, relatif aux compétences de police du bourgmestre dans le cadre de la lutte contre les réseaux de traite et de trafic d’êtres humains (de Mme Vanessa Matz; Doc. 5-455)

Wetsvoorstel tot invoeging van een artikel 134quinquies in de nieuwe gemeentewet, met betrekking tot de politionele bevoegdheid van de burgemeester in het kader van de strijd tegen netwerken van mensenhandel en mensensmokkel (van mevrouw Vanessa Matz; Stuk 5-455)

Vote nº 2

Stemming 2

Présents: 55
Pour: 55
Contre: 0
Abstentions: 0

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

La proposition de loi est adoptée à l’unanimité.

Le projet de loi sera transmis à la Chambre des représentants.

Het wetsvoorstel is eenparig aangenomen.

Het wetsontwerp zal aan de Kamer van volksvertegenwoordigers worden overgezonden.

Ordre des travaux

Regeling van de werkzaamheden

M. le président. – Le Bureau propose l’ordre du jour suivant pour la semaine prochaine :

De voorzitter. – Het Bureau stelt voor volgende week deze agenda voor:

Jeudi 19 mai 2011 à 15 heures

Débat d’actualité et questions orales.

Proposition de loi réglementant la publicité relative aux interventions à visée esthétique (de Mme Dominique Tilmans et consorts); Doc. 5-61/1 à 5.

Prise en considération de propositions.

Donderdag 19 mei 2011 om 15 uur

Actualiteitendebat en mondelinge vragen.

Wetsvoorstel tot regeling van de reclame voor cosmetische ingrepen (van mevrouw Dominique Tilmans c.s.); Stuk 5-61/1 tot 5.

Inoverwegingneming van voorstellen.

À partir de 17 heures : Vote nominatif sur l’ensemble du point à l’ordre du jour dont la discussion est terminée.

Vanaf 17 uur : Naamstemming over het afgehandelde agendapunt in zijn geheel.

Le Sénat est d’accord sur cet ordre des travaux.

De Senaat is het eens met deze regeling van de werkzaamheden.

Présentation de candidats pour une fonction de conseiller d’état (F) au Conseil d’État

Voordracht van kandidaten voor het ambt van staatsraad (F) bij de Raad van State

Résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat

Uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat

M. le président. – Voici le résultat du scrutin pour la présentation du deuxième candidat à la fonction de conseiller d’État francophone:

De voorzitter. – Hier volgt de uitslag van de geheime stemming over de voordracht van de tweede kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad:

Nombre de votants : 50 .

Bulletins blancs ou nuls : 1.

Votes valables : 49.

Majorité absolue : 25.

Mme Anne-Françoise Bolly obtient 49 suffrages.

Aantal stemmenden: 50.

Blanco of ongeldige stembriefjes: 1.

Geldige stemmen: 49.

Volstrekte meerderheid: 25.

Mevrouw Anne-Françoise Bolly behaalt 49 stemmen.

En conséquence, Mme Anne-Françoise Bolly, ayant obtenu la majorité absolue des suffrages, est proclamé deuxième candidat.

Bijgevolg wordt mevrouw Anne-Françoise Bolly, die de volstrekte meerderheid der stemmen behaald heeft, tot tweede kandidaat uitgeroepen.

Troisième candidat

Derde kandidaat

M. le président. – Vu que M. Christian Coppens est le seul candidat restant pour la fonction conseiller d’état francophone, je le déclare proclamé troisième candidat, conformément l’article 82 du Règlement du Sénat.

De voorzitter. – Aangezien de heer Christian Coppens de enige overblijvende kandidaat voor het ambt van Franstalig staatsraad, verklaar ik hem, overeenkomstig artikel 82 van het Reglement van de Senaat, uitgeroepen tot derde kandidaat.

M. le président. – L’ordre du jour de la présente séance est ainsi épuisé.

La prochaine séance aura lieu le jeudi 19 mai à 15 h 00.

De voorzitter. – De agenda van deze vergadering is afgewerkt.

De volgende vergadering vindt plaats op donderdag 19 mei om 15.00 uur.

(La séance est levée à 17 h 25.)

(De vergadering wordt gesloten om 17.25 uur.)

Excusés

Berichten van verhindering

M. Sevenhans, pour raison de santé, MM. De Bruyn, Magnette et Vande Lanotte, à l’étranger, Mme Defraigne, MM. Cheron, Sannen et Vandenbroucke, pour d’autres devoirs, demandent d’excuser leur absence à la présente séance.

Afwezig met bericht van verhindering: de heer Sevenhans, om gezondheidsredenen, de heren De Bruyn, Magnette en Vande Lanotte, in het buitenland, mevrouw Defraigne, de heren Cheron, Sannen en Vandenbroucke, wegens andere plichten.

Pris pour information.

Voor kennisgeving aangenomen.

Annexe

Bijlage

Votes nominatifs

Naamstemmingen

Vote nº 1

Stemming 1

Présents : 56
Pour : 30
Contre : 26
Abstentions : 0

Aanwezig: 56
Voor: 30
Tegen: 26
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Bert Anciaux, Frank Boogaerts, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Patrick De Groote, Guido De Padt, Filip Dewinter, Jan Durnez, Inge Faes, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Bart Laeremans, Nele Lijnen, Lieve Maes, Danny Pieters, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Marleen Temmerman, Bart Tommelein, Güler Turan, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy.

Contre

Tegen

Marie Arena, François Bellot, Hassan Bousetta, Alain Courtois, Armand De Decker, Francis Delpérée, Willy Demeyer, Gérard Deprez, Caroline Désir, André du Bus de Warnaffe, Ahmed Laaouej, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Louis Siquet, Muriel Targnion, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

Vote nº 2

Stemming 2

Présents : 55
Pour : 55
Contre : 0
Abstentions : 0

Aanwezig: 55
Voor: 55
Tegen: 0
Onthoudingen: 0

Pour

Voor

Bert Anciaux, Marie Arena, François Bellot, Frank Boogaerts, Hassan Bousetta, Huub Broers, Yves Buysse, Jurgen Ceder, Dirk Claes, Alain Courtois, Rik Daems, Sabine de Bethune, Alexander De Croo, Armand De Decker, Patrick De Groote, Willy Demeyer, Guido De Padt, Gérard Deprez, Caroline Désir, Filip Dewinter, André du Bus de Warnaffe, Jan Durnez, Inge Faes, Cindy Franssen, Liesbeth Homans, Louis Ide, Ahmed Laaouej, Nele Lijnen, Lieve Maes, Philippe Mahoux, Vanessa Matz, Richard Miller, Jacky Morael, Philippe Moureaux, Claudia Niessen, Danny Pieters, Freya Piryns, Fatiha Saïdi, Louis Siquet, Elke Sleurs, Helga Stevens, Guy Swennen, Martine Taelman, Muriel Targnion, Marleen Temmerman, Cécile Thibaut, Dominique Tilmans, Bart Tommelein, Güler Turan, Anke Van dermeersch, Karl Vanlouwe, Peter Van Rompuy, Mieke Vogels, Fabienne Winckel, Olga Zrihen.

 

 

Propositions prises en considération

In overweging genomen voorstellen

Propositions de loi

Wetsvoorstellen

Article 77 de la Constitution

Artikel 77 van de Grondwet

Proposition de loi modifiant l’article 1er de la loi du 2 mai 1995 relative à l’obligation de déposer une liste de mandats, fonctions et professions et une déclaration de patrimoine (de M. Louis Ide et consorts ; Doc. 5-1022/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1 van de wet van 2 mei 1995 betreffende de verplichting om een lijst van mandaten, ambten en beroepen, alsmede een vermogensaangifte in te dienen (van de heer Louis Ide c.s. ; Stuk 5-1022/1).

  1. Envoi à la commission des Affaires institutionnelles.

  • Verzonden naar de commissie voor de Institutionele Aangelegenheden.

Article 81 de la Constitution

Artikel 81 van de Grondwet

Proposition de loi effaçant, pour l’avenir, tous les effets des condamnations et sanctions infligées du chef d’actes d’incivisme prétendument commis entre le 10 mai 1940 et le 8 mai 1945 et instituant une commission chargée d’indemniser les victimes de la répression d’après-guerre ou leurs descendants pour le préjudice financier subi à la suite desdites condamnations et sanctions (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-1001/1).

Wetsvoorstel tot uitwissing van alle gevolgen voor de toekomst van veroordelingen en sancties wegens tijdens de periode van 10 mei 1940 tot 8 mei 1945 gestelde vermeende daden van incivisme en tot oprichting van een commissie belast met de schadeloosstelling van de door de naoorlogse repressie getroffen personen of hun nabestaanden voor de ten gevolge van deze veroordelingen en sancties geleden financiële schade (van de heer Bart Laeremans c.s. ; Stuk 5-1001/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant la loi du 21 novembre 1989 relative à l’assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs en ce qui concerne l’introduction d’une vignette automobile (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-1002/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen wat betreft de invoering van een autosticker (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s. ; Stuk 5-1002/1).

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant les taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et des services selon ces taux, en vue de ramener de 21% à 6% le taux de la taxe sur la valeur ajoutée applicable aux bicyclettes (de Mme Anke Van dermeersch et consorts ; Doc. 5-1003/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven teneinde het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde voor fietsen te verlagen van 21 naar 6% (van mevrouw Anke Van dermeersch c.s. ; Stuk 5-1003/1).

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant l’arrêté royal nº 20 du 20 juillet 1970 fixant le taux de la taxe sur la valeur ajoutée et déterminant la répartition des biens et services selon ces taux, en ce qui concerne le taux de la taxe sur la valeur ajoutée applicable au gaz naturel et à l’électricité (de Mme Anke Van dermeersch ; Doc. 5-1004/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven, wat het tarief van de belasting over de toegevoegde waarde voor aardgas en elektriciteit betreft (van mevrouw Anke Van dermeersch; Stuk 5-1004/1).

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi modifiant le Code pénal en ce qui concerne la mendicité en compagnie de mineurs (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-1005/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek wat het bedelen met minderjarigen betreft (van de heer Bart Laeremans c.s. ; Stuk 5-1005/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant les lois coordonnées du 18 juillet 1966 sur l’emploi des langues en matière administrative (de M. Yves Buysse et consorts ; Doc. 5-1006/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken (van de heer Yves Buysse c.s. ; Stuk 5-1006/1).

  • Envoi à la commission l’Intérieur et des Affaires administratives

  • Verzonden naar de commissie de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

Proposition de loi modifiant le Code judiciaire en ce qui concerne les mesures de contrainte en cas de non-respect des règles relatives à l’hébergement et au droit aux relations personnelles (de Mme Martine Taelman ; Doc. 5-1007/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek wat de dwangmaatregelen bij niet-naleving van verblijfs- en omgangsregelingen betreft (van mevrouw Martine Taelman; Stuk 5-1007/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi instaurant la procédure accélérée de recouvrement (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-1008/1).

Wetsvoorstel tot instelling van de versnelde invorderingsprocedure (van de heer Bart Laeremans c.s. ; Stuk 5-1008/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant le Code pénal en matière d’avortement (de M. Bart Laeremans et consorts ; Doc. 5-1009/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van het Strafwetboek inzake abortus (van de heer Bart Laeremans c.s. ; Stuk 5-1009/1).

  • Envoi aux commissions réunies de la Justice et des Affaires sociales.

  • Verzonden naar de Verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden.

Proposition de loi complétant le Code d’instruction criminelle en vue de réglementer la procédure de dépistage d’une maladie contagieuse grave transmise lors de la commission d’une infraction (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-1013/1).

Wetsvoorstel tot aanvulling van het Wetboek van strafvordering met een regeling voor het onderzoek naar de mogelijkheid van overbrenging van een ernstige besmettelijke ziekte bij gelegenheid van een strafbaar feit (van mevrouw Sabine de Bethune c.s. ; Stuk 5-1013/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant l’article 329bis du Code civil, relatif à la reconnaissance d’un enfant (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-1014/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 329bis van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot de erkenning van een kind (van mevrouw Sabine de Bethune c.s. ; Stuk 5-1014/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant la loi du 13 juin 2005 relative aux communications électroniques, en ce qui concerne les tarifs de terminaison pour la téléphonie mobile (de MM. Ludo Sannen et Bert Anciaux ; Doc. 5-1016/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie betreffende de afgiftetarieven van mobiele telefonie (van de heren Ludo Sannen en Bert Anciaux; Stuk 5-1016/1).

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi instituant un Fonds des garanties locatives (de Mme Güler Turan et consorts ; Doc. 5-1017/1).

Wetsvoorstel tot instelling van een huurwaarborgfonds (van mevrouw Güler Turan c.s. ; Stuk 5-1017/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant l’article 35bis, §5, du Code rural (de M. Ludo Sannen ; Doc. 5-1018/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 35bis, §5, van het Veldwetboek (van de heer Ludo Sannen; Stuk 5-1018/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant l’article 7 de la loi sur les baux à ferme (de M. Ludo Sannen ; Doc. 5-1019/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 7 van de Pachtwet (van de heer Ludo Sannen; Stuk 5-1019/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi visant à améliorer la protection des consommateurs dans le secteur du crédit à la consommation et à préciser la définition des intermédiaires financiers (de Mme Olga Zrihen et M. Ahmed Laaouej ; Doc. 5-1021/1).

Wetsvoorstel voor een betere bescherming van de consumenten in de sector van het consumentenkrediet en een betere definitie van de financiële tussenpersonen (van mevrouw Olga Zrihen en de heer Ahmed Laaouej; Stuk 5-1021/1).

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Proposition de loi étendant la protection pénale des personnes vulnérables contre la maltraitance et la malmenance (de Mme Sabine de Bethune et consorts ; Doc. 5-1023/1).

Wetsvoorstel tot uitbreiding van de strafrechtelijke bescherming van bijzonder kwetsbare personen tegen mishandeling en misbehandeling (van mevrouw Sabine de Bethune c.s. ; Stuk 5-1023/1).

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.

Proposition de loi modifiant l’article 6, §2, de la loi du 13 juin 1986 sur le prélèvement et la transplantation d’organes (de M. Jacques Brotchi et consorts ; Doc. 5-1024/1).

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 6, §2, van de wet van 13 juni 1986 betreffende het wegnemen en transplanteren van organen (van de heer Jacques Brotchi c.s. ; Stuk 5-1024/1).

  • Envoi aux commissions réunies de la Justice et des Affaires sociales.

  • Verzonden naar de Verenigde commissies voor de Justitie en voor de Sociale Aangelegenheden.

Propositions de résolution

Voorstellen van resolutie

Proposition de résolution visant à la reconnaissance de l’État de Palestine par la Belgique (de M. Bert Anciaux ; Doc. 5-999/1).

Voorstel van resolutie tot erkenning van de Palestijnse Staat door België (van de heer Bert Anciaux; Stuk 5-999/1).

  • Envoi à la commission des Relations extérieures et de la Défense

  • Verzonden naar de commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Proposition de résolution visant à favoriser le développement économique du secteur horeca (de M. Dirk Claes et consorts; Doc. 5-1015/1).

Voorstel van resolutie tot bevordering van de economische ontwikkeling van de horecasector (van de heer Dirk Claes c.s. ; Stuk 5-1015/1).

  • Envoi à la commission des Finances et des Affaires économiques.

  • Verzonden naar de commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden.

Demandes d’explications

Vragen om uitleg

Le Bureau a été saisi des demandes d’explications suivantes :

Het Bureau heeft volgende vragen om uitleg ontvangen:

de Mme Zakia Khattabi au ministre de la Justice sur « les difficultés budgétaires et fonctionnelles du Centre d’Appui Bruxellois (CAB) » (nº 5-901)

van mevrouw Zakia Khattabi aan de minister van Justitie over "de problemen inzake de begroting en het functioneren van het Brussels Steuncentrum" (nr. 5-901)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Fabienne Winckel au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « l’explication et la justification de l’octroi d’intérêts moratoires auprès des contribuables » (nº 5-902)

van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verduidelijking en verantwoording van het toekennen van moratoriumintresten aan belastingplichtigen" (nr. 5-902)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « la manière dont les sociétés de gestion chargées de la perception des droits d’auteur pour la Sabam et de la rémunération équitable répartissent les montants non attribués » (nº 5-903)

van de heer Bert Anciaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de wijze waarop de beheersvennootschappen belast met de inning voor Sabam en de billijke vergoeding omgaan met de niet toegewezen geïnde bedragen" (nr. 5-903)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Zakia Khattabi au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « les échafaudages du Palais de Justice de Bruxelles » (nº 5-904)

van mevrouw Zakia Khattabi aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de stellingen aan het Justitiepaleis van Brussel" (nr. 5-904)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. André du Bus de Warnaffe au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur « la coopération avec le Rwanda » (nº 5-906)

van de heer André du Bus de Warnaffe aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over "de samenwerking met Rwanda" (nr. 5-906)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Fabienne Winckel à la vice-première ministre et ministre de l’Emploi et de l’Égalité des chances, chargée de la Politique de migration et d’asile et à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « les élections sociales dans les entités publiques n’ayant pas de statut syndical propre » (nº 5-907)

van mevrouw Fabienne Winckel aan de vice-eersteminister en minister van Werk en Gelijke Kansen, belast met het Migratie- en asielbeleid en aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de sociale verkiezingen in openbare instanties zonder eigen syndicaal statuut" (nr. 5-907)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Martine Taelman à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « des incidents survenus sur le réseau ferroviaire » (nº 5-908)

van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "incidenten op het spoorwegnetwerk" (nr. 5-908)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles et au ministre de la Coopération au développement, chargé des Affaires européennes sur « la crise alimentaire en Libye » (nº 5-909)

van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen en aan de minister van Ontwikkelingssamenwerking, belast met Europese Zaken over "de voedselcrisis in Libië" (nr. 5-909)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Martine Taelman à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « la limitation de vitesse prévue dans le tunnel ferroviaire entre Anvers Central et Anvers Luchtbal » (nº 5-910)

van mevrouw Martine Taelman aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de snelheidsbeperking in de spoorwegtunnel tussen Antwerpen-Centraal en Antwerpen-Luchtbal" (nr. 5-910)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « les critères qui s’appliquent à l’ouverture ou à la fermeture de missions diplomatiques ou de postes consulaires » (nº 5-911)

van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de criteria voor het openen of sluiten van diplomatieke zendingen en consulaire posten" (nr. 5-911)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au ministre pour l’Entreprise et la Simplification sur « l’impossibilité de la Sabam de donner un aperçu de ses perceptions par région » (nº 5-912)

van de heer Bert Anciaux aan de minister voor Ondernemen en Vereenvoudigen over "de onmogelijkheid van Sabam om een overzicht te geven van haar inningen volgens gewest" (nr. 5-912)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Freya Piryns au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « la réduction du taux de TVA pour l’achat de vélos et de vélos de transport » (nº 5-913)

van mevrouw Freya Piryns aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de verlaging van het BTW-tarief voor fietsen en bakfietsen" (nr. 5-913)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Freya Piryns à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « le service vélo sur les trains » (nº 5-914)

van mevrouw Freya Piryns aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "het meenemen van fietsen op de trein" (nr. 5-914)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Freya Piryns à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « la suppression du train Bénélux entre Bruxelles et Amsterdam » (nº 5-915)

van mevrouw Freya Piryns aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de afschaffing van de Beneluxtrein tussen Brussel en Amsterdam" (nr. 5-915)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Freya Piryns au secrétaire d’État au Budget, à la Politique de migration et d’asile, à la Politique des familles et aux Institutions culturelles fédérales sur « les accords de réadmission conclus avec le Kosovo » (nº 5-916)

van mevrouw Freya Piryns aan de staatssecretaris voor Begroting, Migratie- en asielbeleid, Gezinsbeleid en Federale Culturele Instellingen over "de terugnameakkoorden met Kosovo" (nr. 5-916)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de Mme Vanessa Matz au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « le soutien à la Tunisie » (nº 5-918)

van mevrouw Vanessa Matz aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de steun aan Tunesië" (nr. 5-918)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le plan de management intégré du SPF Finances » (nº 5-919)

van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het geïntegreerd management plan van de FOD Financiën" (nr. 5-919)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la scandaleuse négligence de l’OTAN et de la garde côtière en Méditerranée » (nº 5-920)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de schandalige nalatigheid van de NAVO en de kustwacht in de Middellandse Zee" (nr. 5-920)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le grand écart entre les pauvres et les riches » (nº 5-921)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de grote kloof tussen arm en rijk" (nr. 5-921)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Anke Van dermeersch au secrétaire d’État aux Affaires sociales, chargé des Personnes handicapées sur « la fraude avec des cartes de stationnement pour personnes handicapées » (nº 5-922)

van mevrouw Anke Van dermeersch aan de staatssecretaris voor Sociale Zaken, belast met Personen met een handicap over "fraude met parkeerkaarten voor gehandicapte personen" (nr. 5-922)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « les incidents en matière de radiothérapie » (nº 5-923)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "incidenten bij stralingstherapie" (nr. 5-923)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre des Pensions et des Grandes villes sur « l’enquête consacrée récemment aux pensions et sur les possibilités offertes par le modèle suédois » (nº 5-924)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Pensioenen en Grote Steden over "recent onderzoek naar pensioenen en de mogelijkheden van het Zweedse model" (nr. 5-924)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Karl Vanlouwe au premier ministre, chargé de la Coordination de la Politique de migration et d’asile sur « sa conversation avec le premier ministre turque » (nº 5-925)

van de heer Karl Vanlouwe aan de eerste minister, belast met de Coördinatie van het Migratie- en asielbeleid over "zijn gesprek met de Turkse eerste minister" (nr. 5-925)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Alain Courtois au ministre de la Justice sur « le débat sur les peines incompressibles » (nº 5-926)

van de heer Alain Courtois aan de minister van Justitie over "het debat over de niet-samendrukbare straffen" (nr. 5-926)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Richard Miller au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « les minorités nationales en Lettonie et Estonie » (nº 5-927)

van de heer Richard Miller aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de nationale minderheden in Letland en Estland" (nr. 5-927

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. François Bellot au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la transcription dans les registres belges de l’état civil d’un acte de naissance étranger » (nº 5-928)

van de heer François Bellot aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de overschrijving in de Belgische registers van de burgerlijke stand van een buitenlandse geboorteakte" (nr. 5-928)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le gel des avoirs appartenant à des personnes considérées comme responsables du détournement de fonds publics en Tunisie » (nº 5-929)

van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "het bevriezen van de bezittingen van personen die verantwoordelijk worden geacht voor het verduisteren van overheidsgeld in Tunesië" (nr. 5-929)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’accueil d’enfants dans le centre fermé 127bis » (nº 5-930)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "de opvang van kinderen in het gesloten centrum 127bis" (nr. 5-930)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « l’assimilation de certains nouveaux jeunes immigrés à une bombe à retardement pour notre société » (nº 5-931)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over "nieuwe migrantenjongeren als een tikkende tijdbom" (nr. 5-931)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de M. Bert Anciaux au secrétaire d’État à l’Intégration sociale et à la Lutte contre la pauvreté sur « l’extension des droits sociaux fondamentaux au droit à l’eau et à l’énergie » (nº 5-932)

van de heer Bert Anciaux aan de staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie en Armoedebestrijding over "de uitbreiding van de sociale grondrechten met het recht op water en energie" (nr. 5-932)

Commission des Affaires sociales

Commissie voor de Sociale Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux à la ministre de l’Intérieur sur « la violence policière à l’encontre de jeunes lors du festival Steenrock » (nº 5-933)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Binnenlandse Zaken over "politiegeweld tegen jongeren tijdens het festival Steenrock" (nr. 5-933)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « le financement, par Dexia, de colonies israéliennes illégales » (nº 5-934)

van de heer Bert Anciaux aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "de financiering door Dexia van illegale Israëlische nederzettingen" (nr. 5-934)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Muriel Targnion au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’examen périodique universel et la collaboration avec les communautés et les régions » (nº 5-935)

van mevrouw Muriel Targnion aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het universeel periodiek onderzoek en de samenwerking met de gemeenschappen en de gewesten" (nr. 5-935)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Alain Courtois à la vice-première ministre et ministre des Affaires sociales et de la Santé publique sur « Beliris et les boulevards du centre de Bruxelles » (nº 5-936)

van de heer Alain Courtois aan de vice-eersteminister en minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid over "Beliris en de lanen in het centrum van Brussel" (nr. 5-936)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Bert Anciaux au ministre de la Justice sur « l’impérieuse nécessité de la mise en place d’une approche légale du problème des drogues de synthèse » (nº 5-937)

van de heer Bert Anciaux aan de minister van Justitie over "de hoge nood aan een wettelijke aanpak van synthetische drugs" (nr. 5-937)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Lieve Maes à la ministre de l’Intérieur sur « l’incident avec un chauffeur de taxi près de l’aéroport de Zaventem » (nº 5-938)

van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Binnenlandse Zaken over "het incident met een taxibestuurder bij de luchthaven van Zaventem" (nr. 5-938)

Commission de l’Intérieur et des Affaires administratives

Commissie voor de Binnenlandse Zaken en voor de Administratieve Aangelegenheden

de M. Hassan Bousetta à la ministre de la Fonction publique et des Entreprises publiques sur « la liaison ferroviaire entre Francfort et Londres » (nº 5-939)

van de heer Hassan Bousetta aan de minister van Ambtenarenzaken en Overheidsbedrijven over "de treinverbinding tussen Frankfurt en Londen" (nr. 5-939)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Lieve Maes au vice-premier ministre et ministre des Finances et des Réformes institutionnelles sur « Tax-on-web pour des non-Belges » (nº 5-940)

van mevrouw Lieve Maes aan de vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen over "Tax-on-web voor niet-Belgen" (nr. 5-940)

Commission des Finances et des Affaires économiques

Commissie voor de Financiën en voor de Economische Aangelegenheden

de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’examen périodique universel de la situation de droits de l’Homme en Belgique présenté au Conseil des droits de l’Homme de l’ONU » (nº 5-941)

van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het universeel periodiek onderzoek naar de situatie van de mensenrechten in België, voorgesteld aan de mensenrechtenraad van de VN" (nr. 5-941)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de M. Karl Vanlouwe au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’encerclement du monastère tibétain de Kirti par des unités de l’armée chinoise » (nº 5-942)

van de heer Karl Vanlouwe aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "de omsingeling van het Kirti klooster in Tibet door Chinese legereenheden" (nr. 5-942)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Lieve Maes au ministre de la Justice sur « la coopération entre la Cellule de traitement des informations financières et la Justice » (nº 5-943)

van mevrouw Lieve Maes aan de minister van Justitie over "de samenwerking tussen de Cel voor Financiële Informatieverwerking en Justitie" (nr. 5-943)

Commission de la Justice

Commissie voor de Justitie

de Mme Marie Arena au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « le statut de la délégation générale palestinienne à Bruxelles » (nº 5-944)

van mevrouw Marie Arena aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het statuut van de Palestijnse algemene afvaardiging in Brussel" (nr. 5-944)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Sabine de Bethune au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « la proposition de loi contre l’homosexualité en Ouganda » (nº 5-945)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het wetsvoorstel tegen homoseksualiteit in Oeganda" (nr. 5-945)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

de Mme Sabine de Bethune au vice-premier ministre et ministre des Affaires étrangères et des Réformes institutionnelles sur « l’accord de libre-échange européen avec l’Inde » (nº 5-946)

van mevrouw Sabine de Bethune aan de vice-eersteminister en minister van Buitenlandse Zaken en Institutionele Hervormingen over "het Europees vrijhandelsakkoord met India" (nr. 5-946)

Commission des Relations extérieures et de la Défense

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen en voor de Landsverdediging

Cour constitutionnelle – Arrêts

Grondwettelijk Hof – Arresten

En application de l’article 113 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 113 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof kennis aan de voorzitter van de Senaat van:

l’arrêt nº 59/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1385undecies du Code judiciaire (avant l’entrée en vigueur de l’article 53bis du même Code), posée par la Cour d’appel de Liège (numéro du rôle 4930) ;

het arrest nr. 59/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek (vóór de inwerkingtreding van artikel 53bis van hetzelfde Wetboek), gesteld door het Hof van Beroep te Luik (rolnummer 4930);

l’arrêt nº 60/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause le recours en annulation du décret de la Communauté flamande du 23 octobre 2009 portant interprétation des articles 44, 44bis et 62, §1er, 7º, 9º et 10º, du décret du 25 février 1997 relatif à l’enseignement fondamental, introduit par le président du Parlement de la Communauté française (numéro du rôle 4900) ;

het arrest nr. 60/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake het beroep tot vernietiging van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 23 oktober 2009 houdende interpretatie van de artikelen 44, 44bis en 62, §1, 7º, 9º en 10º, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, ingesteld door de voorzitter van het Parlement van de Franse Gemeenschap (rolnummer 4900);

l’arrêt n 61/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause les questions préjudicielles relatives aux articles 1453, 1466 et 1475 et suivants du Code civil, posées par le Tribunal de première instance de Dinant (numéro du rôle 4921) ;

het arrest nr. 61/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 1453, 1466 en 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Dinant (rolnummer 4921);

l’arrêt nº 62/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause les questions préjudicielles concernant l’article 70ter des lois relatives aux allocations familiales pour travailleurs salariés, coordonnées par arrêté royal du 19 décembre 1939, posées par le Tribunal du travail de Bruges (numéro du rôle 4931) ;

het arrest nr. 62/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vragen over artikel 70ter van de bij koninklijk besluit van 19 december 1939 samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Brugge (rolnummer 4931);

l’arrêt nº 63/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause la question préjudicielle relative à l’article 136 du Code des impôts sur les revenus 1992, posée par le Tribunal de première instance de Liège (numéro du rôle 4939) ;

het arrest nr. 63/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 136 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Luik (rolnummer 4939);

l’arrêt nº 64/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause la question préjudicielle relative à l’article 1404 du Code judiciaire, posée par le juge des saisies de Gand (numéro du rôle 4945) ;

het arrest nr. 64/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 1404 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de beslagrechter te Gent (rolnummer 4945);

l’arrêt nº 65/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause la question préjudicielle concernant l’article 15 de la loi du 1er mars 1958 relative au statut des officiers de carrière des forces terrestre, aérienne et navale et du service médical, ainsi que des officiers de réserve de toutes les forces armées et du service médical, posée par le Conseil d’Etat (numéro du rôle 4946) ;

het arrest nr. 65/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vraag over artikel 15 van de wet van 1 maart 1958 betreffende het statuut der beroepsofficieren van de land-, de lucht-, de zeemacht en de medische dienst en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst, gesteld door de Raad van State (rolnummer 4946);

l’arrêt nº 66/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause les questions préjudicielles relatives à l’article 19, §5, alinéa 6, de la loi du 10 avril 1990 réglementant la sécurité privée et particulière, posées par le Tribunal de première instance de Bruxelles (numéros du rôle 4948, 4949, 4963 et 4968) ;

het arrest nr. 66/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vragen betreffende artikel 19, §5, zesde lid, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel. (rolnummers 4948, 4949, 4963 en 4968);

l’arrêt nº 67/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause les questions préjudicielles concernant les articles 41 et 63, §1er, du décret de la Région flamande du 20 avril 2001 relatif à l’organisation du transport de personnes par la route, posées par le Tribunal de police de Vilvorde (numéro du rôle 4959) ;

het arrest nr. 67/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vragen over de artikelen 41 en 63, §1, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg, gesteld door de Politierechtbank te Vilvoorde (rolnummer 4959);

l’arrêt nº 68/2011, rendu le 5 mai 2011, en cause la question préjudicielle relative à l’article 3, alinéa 1er, 3º, du décret de la Région wallonne du 27 mai 2004 instaurant une taxe sur les sites d’activité économique désaffectés, posée par le Tribunal de première instance de Namur (numéro du rôle 4967).

het arrest nr. 68/2011, uitgesproken op 5 mei 2011, inzake de prejudiciële vraag betreffende artikel 3, eerste lid, 3º, van het decreet van het Waalse Gewest van 27 mei 2004 tot invoering van een belasting op de afgedankte bedrijfsruimten, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Namen (rolnummer 4967).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Cour constitutionnelle – Questions préjudicielles

Grondwettelijk Hof – Prejudiciële vragen

En application de l’article 77 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur la Cour d’arbitrage, le greffier de la Cour constitutionnelle notifie au président du Sénat :

Met toepassing van artikel 77 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, geeft de griffier van het Grondwettelijk Hof aan de voorzitter van de Senaat kennis van:

les questions préjudicielles relatives à l’article 3, §5, alinéa 3, du livre III, titre VIII, chapitre II, section 2, du Code civil (« Des règles particulières aux baux relatifs à la résidence principale du preneur »), inséré par l’article 73 de la loi-programme (I) du 27 décembre 2006, posées par le Juge de paix du canton de Furnes-Nieuport (numéro du rôle 5133) ;

de prejudiciële vragen betreffende artikel 3, §5, derde lid, van boek III, titel VIII, hoofdstuk II, afdeling 2, van het Burgerlijk Wetboek ("Regels betreffende de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het bijzonder"), ingevoegd bij artikel 73 van de programmawet (I) van 27 december 2006, gesteld door de Vrederechter van het kanton Veurne-Nieuwpoort (rolnummer 5133);

la question préjudicielle relative à l’article 356-2, §1er, du Code civil, posée par le Tribunal de la jeunesse de Termonde (numéro du rôle 5134) ;

de prejudiciële vraag betreffende artikel 356-2, §1, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Jeugdrechtbank te Dendermonde (rolnummer 5134);

la question préjudicielle relative à l’article 515 du Code judiciaire, posée par le Conseil d’Etat (numéro du rôle 5135) ;

de prejudiciële vraag betreffende artikel 515 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Raad van State (rolnummer 5135);

les questions préjudicielles relatives aux articles 44, 45 et 75 de la loi sur la protection de la concurrence économique, coordonnée le 15 septembre 2006, posées par la Cour d’appel de Bruxelles (numéro du rôle 5137) ;

de prejudiciële vragen betreffende de artikelen 44, 45 en 75 van de wet tot bescherming van de economische mededinging, gecoördineerd op 15 september 2006, gesteld door het Hof van Beroep te Brussel (rolnummer 5137);

la question préjudicielle relative à l’article 1412bis, §4, alinéa 2, du Code judiciaire, posée par le Tribunal de première instance de Bruxelles (numéro du rôle 5138).

de prejudiciële vraag betreffende artikel 1412bis, §4, tweede lid, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel (rolnummer 5138).

Pris pour notification.

Voor kennisgeving aangenomen.

Parquet

Parket

Par lettre du 5 mai 2011, le procureur du Roi de Courtrai a transmis au Sénat, conformément à l’article 346 du Code judiciaire, le rapport de fonctionnement 2010 du Parquet du Procureur du Roi de Courtrai, approuvé lors de son assemblée de corps du 29 mars 2011.

Bij brief van 5 mei 2011 heeft de Procureur des Konings te Kortrijk overeenkomstig artikel 346 van het Gerechtelijk Wetboek aan de Senaat overgezonden, het werkingsverslag 2010 van het Parket van de Procureur des Konings te Kortrijk, goedgekeurd tijdens zijn korpsvergadering van 29 maart 2011.

  • Envoi à la commission de la Justice.

  • Verzonden naar de commissie voor de Justitie.