5-1162/1 | 5-1162/1 |
8 JULI 2011
I. De GAS-wet
Ingevolge de zogenaamde GAS-wet van 13 mei 1999, die de Nieuwe Gemeentewet wijzigde, kunnen de gemeenten zelf in een aantal gevallen overlast aanpakken. Momenteel kunnen sommige « kleinere » overtredingen bestraft worden met gemeentelijke administratieve sancties (GAS). Een strafrechtelijke vervolging is niet meer in alle gevallen nodig. Concreet gaat het over het opleggen van een geldboete voor hondenpoep, afvalgerelateerde inbreuken, graffiti, sluiting van een overlastgevende inrichting, ...
De GAS-wet had verschillende doelstellingen. Ten eerste beoogde zij door het opleggen van gemeentelijke administratieve sancties, te voorkomen dat er een gevoel van straffeloosheid zou ontstaan. Het was immers zo dat feiten die onder de GAS-wet vallen vaak door het parket werden geseponeerd. Nu kunnen de gemeenten deze vormen van overlast zelf aanpakken. Daarnaast was het de bedoeling dat de niet al te ernstige gedragingen die onder de GAS-wet vallen, maar die in het dagelijks leven toch als erg storend worden ervaren, niet langer strafrechtelijk zouden worden afgehandeld. Ten slotte wilde men vermijden dat de veroordeling tot een administratieve sanctie in het strafregister zou komen.
Kortom, de GAS-wet moest een passend antwoord bieden op de zogenaamde « overlastproblematiek ». De gemeentelijke politiebevoegdheid werd daarvoor uitgebreid naar « situaties van overlast » die niet onder het begrip openbare orde vallen.
II. Nood aan aanpassingen
De gemeentelijke administratieve sancties blijken sinds de invoering ervan een goed middel om een doelgericht lik-op-stuk beleid te voeren. Toch zijn er twaalf jaar na de inwerkingtreding van de GAS-wet dringend wijzigingen nodig om de wetgeving aan te passen aan de realiteit op het terrein en zo de « situaties van overlast » degelijk te kunnen aanpakken. Zo niet dreigen er juridische problemen.
a) Sanctionering door intergemeentelijke samenwerking
Steeds meer gemeenten werken samen bij de aanpak van overlastproblemen. De GAS-wet bepaalt dat de sanctionerend ambtenaar in het kader van GAS een geldboete kan opleggen voor inbreuken op een politieverordening. De omschrijving van deze functie stat in het koninklijk besluit van 7 januari 2001 (1) . De sanctionerend ambtenaar kan een gemeentesecretaris, een gemeentelijk ambtenaar van vereist niveau of een provinciale ambtenaar zijn (mits een overeenkomst met de gemeente). Later werd hier een ambtenaar op het niveau van de politiezone aan toegevoegd.
Niet alle gemeenten hebben echter de mogelijkheid om zelf een ambtenaar te belasten met deze taak of een beroep te doen op provinciale ondersteuning. Om die reden zijn de jongste jaren veel intergemeentelijke samenwerkingsverbanden in het kader van GAS ontstaan. De mogelijkheid tot het afsluiten van deze intergemeentelijke samenwerkingsverbanden werd evenwel niet voorzien in het betreffende koninklijk besluit van 7 januari 2001. Het Vlaamse decreet op de intergemeentelijke samenwerking kwam er immers pas op 6 juli 2001. Deze lacune heeft er toe geleid dat veel opgelegde GAS-boetes voor overlastfenomenen door politierechters in beroep ongedaan worden gemaakt. Een wettelijke verankering van de intergemeentelijke samenwerking hieromtrent is dus noodzakelijk.
b) Vaststelling door intergemeentelijke samenwerking
Ook wat de vaststelling van de inbreuken betreft rijzen er problemen. De wetgever gaf in 1999 de bevoegdheid om vaststellingen te doen op inbreuken uit de politieverordening die met GAS strafbaar zijn aan politiediensten en gemeentelijke ambtenaren. Met de inwerkingtreding van het Gemeentedecreet in Vlaanderen werden de mogelijkheden om op lokaal niveau tot verzelfstandiging van bepaalde diensten over te gaan versterkt. Het ontstaan van nieuwe organisatievormen binnen de gemeente en de uitbreiding van de vaststellingsbevoegdheden op andere niveaus zorgt er voor dat de huidige groep van personen met vaststellingsbevoegdheid in het kader van de GAS-wet beperkend geïnterpreteerd moet worden. Het is daarom belangrijk dat ook de vaststellingsbevoegdheid van provinciale ambtenaren, gewestelijke ambtenaren, ambtenaren van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden en autonome gemeentebedrijven wettelijk verankerd wordt.
c) Strengere bestraffing voor recidivisten
Vaak blijkt dat personen die overlast veroorzaken, zich enige tijd nadien aan dezelfde feiten bezondigen. Één van de redenen is dat de geldboetes in sommige gevallen niet hoog genoeg zijn om een afschrikwekkend effect te hebben. Daarom verdubbelt dit wetsvoorstel de maximumgrens van de geldboetes in geval van herhaling.
d) Verlaging leeftijdsgrens voor GAS
Een laatste probleem is de leeftijdsgrens van personen voor het opleggen van GAS. Vele lokale besturen ervaren momenteel een gebrek aan mogelijkheden om op te treden tegen minderjarige overtreders jonger dan zestien jaar. Het is een fenomeen dat vooral zichtbaar is in steden en gemeenten met een centrumfunctie, die vaak af te rekenen hebben met overlastverschijnselen rond bijvoorbeeld scholen of uitgaansgelegenheden. Daarom zou de leeftijdsgrens voor het opleggen van overlastboetes best verlaagd worden naar veertien jaar in plaats van zestien jaar nu. Vanzelfsprekend zullen de rechtswaarborgen die nu reeds gelden voor minderjarigen ook op deze groep van toepassing zijn. Zo zijn er de mogelijkheid tot verweer, de verplichte voorafgaande bemiddeling en de mogelijkheid tot het opleggen van bijzondere maatregelen inzake jeugdzorg.
Het heeft ook geen zin om de administratieve geldboete te halveren ingeval het een inbreuk door een minderjarige betreft. De indieners stellen dan ook voor om de geldboete die maximaal 250 euro kan betreffen, ook onverminderd van toepassing te maken indien het feiten betreft die door een minderjarige zijn gepleegd. Het gaat niet zozeer om het bedrag van de boete, maar wel over de ernst van de feiten. In elk geval moet in de praktijk veel meer de nadruk gelegd worden op de herstelschade die aan de overtreder kan worden opgelegd. De procedure van bemiddeling is trouwens heel expliciet voorzien in artikel 119ter NGW en is bij inbreuken door een minderjarige steeds verplicht.
Artikel 2
Artikel 2 omvat verschillende wijzigingen. De wijziging in het 1º heeft tot doel, in geval van recidive, het maximumbedrag van een geldboete te verdubbelen. De bovengrens komt daardoor op 500 euro te liggen in plaats van 250 euro.
In het 2º wordt de intergemeentelijke samenwerking, wat de sanctionering betreft wettelijk verankerd. Indien er geen ambtenaar beschikbaar is die valt onder één van de categorieën vermeld in het koninklijk besluit van 7 januari 2001, kunnen twee of meer gemeenten in het kader van een intergemeentelijk samenwerkingsverband beslissen om één gezamenlijke ambtenaar aan te wijzen die met het opleggen van de administratieve geldboetes belast is. Deze praktijk is momenteel reeds gangbaar, maar behoeft nog een wettelijke regeling.
Het 3º en het 6º hebben tot doel de leeftijdsgrens voor minderjarige overtreders van zestien jaar te verlagen tot veertien jaar.
Voorts wordt de wet in die zin gewijzigd dat de halvering van de boete wanneer feiten gepleegd worden door een minderjarige niet langer voorzien is.
Het 4º maakt het mogelijk dat ook ambtenaren van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, ambtenaren van autonome gemeentebedrijven, provinciale ambtenaren en gewestelijke ambtenaren vaststellingen kunnen doen van inbreuken.
Het 5º bepaalt dat deze ambtenaren na een vaststelling dezelfde procedure dienen te volgen als de ambtenaren van vervoersmaatschappijen.
Artikel 3
Ook artikel 119ter van de Nieuwe Gemeentewet dient te worden aangepast om de leeftijdsgrens voor minderjarige overtreders op veertien jaar te brengen.
Artikel 4
De bepalingen van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, die betrekking hebben op het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, verwijzen naar de gemeentelijke administratieve sancties. Dit artikel wijzigt artikel 35, 5º, van deze wet met het oog op het verlagen van de leeftijdsgrens tot veertien jaar voor minderjarige overtreders.
Artikel 5
Dit artikel wijzigt artikel 38bis van de wet van 8 april 1965 aan met het oog op het verlagen van de leeftijdsgrens tot veertien jaar voor minderjarige overtreders.
Dirk CLAES Jan DURNEZ. |
Artikel 1
Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2
In artikel 119bis van de Nieuwe Gemeentewet, ingevoegd bij de wet van 13 mei 1999 en laatst gewijzigd bij de wet van 25 januari 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1º In paragraaf 2 wordt tussen het tweede lid en het derde lid een nieuw lid ingevoegd, luidende :
« In geval van herhaling wordt het in het tweede lid bepaalde bedrag verdubbeld. Herhaling bestaat wanneer de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds is gesanctioneerd binnen de twaalf voorafgaande maanden. »;
2º In paragraaf 2 wordt het vierde lid vervangen als volgt :
« De administratieve geldboete wordt opgelegd door de ambtenaar behorend tot één van de categorieën vastgesteld door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die daartoe door de gemeenteraad wordt aangewezen. Wanneer er geen ambtenaar beschikbaar is behorend tot één van deze categorieën, kunnen twee of meer gemeenten in het kader van een intergemeentelijk samenwerkingsverband een gezamenlijke ambtenaar belasten met het opleggen van de administratieve geldboetes. Deze gezamenlijke ambtenaar, met het niveau waarvoor een universitair diploma van de tweede cyclus of een gelijkgesteld diploma is vereist, wordt aangeduid door de gemeenteraad van elke gemeente van het intergemeentelijk samenwerkingsverband.
De ambtenaar die de administratieve geldboete oplegt, hierna te noemen « de ambtenaar », mag niet dezelfde zijn als degene die op grond van paragraaf 6 de inbreuken vaststelt. »;
3º In paragraaf 2, zevende lid, wordt het cijfer « 16 » vervangen door het cijfer « 14 » en worden de woorden « In dat geval is het maximum evenwel vastgesteld op 125 euro » opgeheven;
4º In paragraaf 6, tweede lid, 2º, worden tussen de woorden « ambtenaren van vervoersmaatschappijen » en het woord « behorend » de woorden « , ambtenaren van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, ambtenaren van autonome gemeentebedrijven, provinciale ambtenaren en gewestelijke ambtenaren » ingevoegd;
5º In paragraaf 7, 4º, worden tussen de woorden « ambtenaar van een vervoersmaatschappij, » en het woord « wordt » de woorden « een ambtenaar van een intergemeentelijk samenwerkingsverband, een ambtenaar van een autonoom gemeentebedrijf, een provinciale ambtenaar of een gewestelijk ambtenaar, » ingevoegd;
6º In paragraaf 12, tweede lid, wordt het woord « zestien » vervangen door het woord « veertien ».
Art. 3
In artikel 119ter, eerste lid, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 17 juni 2004, wordt het cijfer « 16 » vervangen door het cijfer « 14 ».
Art. 4
In artikel 36, 5º, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, het ten laste nemen van minderjarigen die een als misdrijf omschreven feit hebben gepleegd en het herstel van de door dit feit veroorzaakte schade, laatst gewijzigd bij de wet van 13 juni 2006, wordt het cijfer « 16 » vervangen door het cijfer « 14 ».
Art. 5
In artikel 38bis, 1º, van dezelfde wet, ingevoegd bij de wet van 30 januari 1990 en laatst gewijzigd bij de wet van 27 december 2006, wordt het cijfer « 16 » vervangen door het cijfer « 14 ».
10 mei 2011.
Dirk CLAES Jan DURNEZ. |
(1) Koninklijk besluit van 7 januari 2001 tot vaststelling van de procedure tot aanwijzing van de ambtenaar en tot inning van de boetes in de uitvoering van de wet van 13 mei 1999 betreffende de invoering van gemeentelijke administratieve sancties.