4-1080/1

4-1080/1

Belgische Senaat

ZITTING 2008-2009

22 DECEMBER 2008


Wetsvoorstel tot wijziging van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument, wat de gerechtsdeurwaarders betreft

(Ingediend door de heer Wouter Beke c.s.)


TOELICHTING


Dit voorstel herneemt de tekst van een voorstel ingediend in de Kamer van volksvertegenwoordigers door mevrouw Katrien Partyka c.s. op 17 oktober 2008 (stuk Kamer, nr. 52-1500/1).

Het voorstel voorziet in de quasi volledige toepassing van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument voor gerechtsdeurwaarders. Tot nu toe waren een aantal regels inzake consumentenbescherming bij het uitoefenen van de « activiteit van minnelijke invordering van schulden » niet van toepassing voor die beroepen. Voortaan moeten deze regels ook toegepast worden door gerechtsdeurwaarders.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

De voorgestelde wijziging heeft twee doelstellingen.

Een eerste doelstelling is dat er geen reden is om de activiteit van minnelijke invordering van schulden door gerechtsdeurwaarders te onttrekken aan de controlebevoegdheid van de FOD Economie. De huidige situatie creëert voor de controlediensten van de FOD Economie een dubbelzinnige situatie. De FOD kan wel de minnelijke invordering van schulden door gerechtsdeurwaarders controleren (hoofdstuk III), maar niet hun activiteit van minnelijke invordering van schulden (hoofdstuk IV). Hierdoor wordt in de praktijk de controle van gerechtsdeurwaarders onmogelijk, de inspecteurs kunnen immers niet altijd bij het begin van hun onderzoek (bijvoorbeeld bij een klacht van een consument) weten of het gaat om een minnelijke invordering dan wel om een activiteit van minnelijke invordering door een gerechtsdeurwaarder.

Gerechtsdeurwaarders zijn weliswaar onderworpen aan de tuchtrechtelijke procedures van hun arrondissementskamer. Maar dit verhindert niet dat de misbruiken van deurwaarders bij het uitoefenen van de activiteit van minnelijke invordering van schulden blijven bestaan. Hiervoor kan verwezen worden naar het Memorandum « Dat doet de deur dicht » van een achttal verbruikers- en sociale organisaties, die om controle door de inspectiediensten van de FOD Economie vragen (1) . Het platform kreeg slechts van vier arrondissementele kamers een reactie, die dan nog overwegend formeel was. De gerechtsdeurwaarders geven zelf toe dat zij machteloos staan tegenover de misbruiken van een beperkt aantal van hun collega's (2) .

Tot slot gelden voor de invorderingen van consumentenkredietschulden de specifieke regels van artikel 27bis van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, wet waarin gerechtsdeurwaarders wel volledig gecontroleerd kunnen worden door de FOD Economie.

Het schrappen van de uitzondering zal bijgevolg tot een efficiëntere controle en een meer doorzichtige regelgeving leiden.

Een tweede doelstelling van de wijziging van artikel 2 is te zorgen dat gerechtsdeurwaarders die overgaan tot een minnelijke invordering van schulden alle bepalingen van de wet van 20 december 2002 moeten respecteren, behalve de verplichting tot inschrijving bij de FOD Economie. De invordering van een schuld door een gerechtsdeurwaarder op basis van een uitvoerbare titel (vonnis, notariële akte, ...) wordt geregeld door het Gerechtelijk Wetboek. Voor een buitengerechtelijke invordering treden de deurwaarders niet als gerechtelijk ambtenaar op, maar als mandataris voor de schuldeiser. Op dat ogenblik is er in wezen geen verschil tussen bijvoorbeeld een incassokantoor en een deurwaarder. Dit geeft aanleiding tot misbruiken. Een consument zal door een brief van een gerechtsdeurwaarder al snel geïntimideerd worden, hij zal meestal niet weten of het om een gerechtelijke dan wel om een buitengerechtelijke procedure gaat. Bovendien kan er van een vorm van oneerlijke concurrentie gesproken worden tussen incassokantoren die zich aan de wet houden en (een beperkt aantal) malafide deurwaarders die aan minnelijke invordering doen zonder zich aan de wet te hoeven houden.

Zo rekenen deze deurwaarders aan consumenten aanzienlijke kosten aan die voorzien zijn in hun tarieven vastgesteld bij koninklijk besluit van 30 november 1976 (bijvoorbeeld aanmaningskosten), maar ook kosten die niet voorzien zijn, bijvoorbeeld kosten kantoor, administratiekosten, enz. Deze praktijken verhogen vaak aanzienlijk de schuldenlast van de consument, zonder tot een wezenlijke oplossing bij te dragen.

Niet alleen de verbruikersorganisaties, ook de OCMW's van de drie gewesten signaleren dit probleem in hun federaal memorandum van 2007 : « Sommige gerechtsdeurwaarders volharden in hun inspanningen om acties te ondernemen bij mensen van wie reeds overvloedig vastgesteld is dat ze niet in staat zijn om hun schulden te betalen. Deze tussenkomsten verhogen wel de kosten die door de betrokkenen moeten betaald worden. Deze tussenkosten hebben vaak het karakter van een betaling in der minne, dit wil zeggen buiten enige juridische procedure of zonder enige uitvoerbare titel. Daarnaast stellen we vast dat gerechtsdeurwaarders zich meer en meer opstellen als incassobureaus maar zonder onderworpen te zijn aan alle wettelijke verplichtingen die op incassobureaus rusten. » (3)

Ook de aanbevelingen van het Observatoire du Crédit et de l'Endettement gaan in dezelfde richting (4) .

Niet alleen de sociale sector en de OCMW's, ook de incassobureaus zelf vragen om een uitbreiding van de wet tot de gerechtsdeurwaarders omwille van de concurrentieverstoring (5) .

Concreet zullen gerechtsdeurwaarders zich door de wetswijziging bij minnelijke invordering moeten houden aan de regels die voor de activiteit van minnelijke invordering van schulden van toepassing zijn :

— geen andere vergoedingen vragen dan in de onderliggende overeenkomsten werd voorzien (artikel 5 van de wet), ook niet de vergoedingen voorzien in artikel 519 van het Gerechtelijk Wetboek, vermits het om een buitengerechtelijke procedure gaat. Het schrijven van aanmaningsbrieven behoort trouwens niet tot het monopolie van de gerechtsdeurwaarder (artikel 516 Gerechtelijk Wetboek);

— het gebruik van een ingebrekestelling conform artikel 6, waarbij een nieuwe, specifiek op hen gerichte bepaling wordt gevoegd om elke verwarring met een gerechtelijke invordering te voorkomen (cf. artikel 3 van dit voorstel);

— het respecteren van de regels inzake huisbezoek zoals voorzien in artikel 7.

Artikel 3

Het platform van sociale en consumentenorganisaties vraagt in zijn memorandum om de verbodsbepaling in artikel 3 § 2, eerste streepje, van de wet te verduidelijken, in die zin dat een gerechtsdeurwaarder de consument niet mag misleiden over de aard van de invordering. Maar een deurwaarder die onjuiste juridische inlichtingen of onjuiste juridische bedreigingen in zijn mededelingen gebruikt, valt al onder de verbodsbepaling van het tweede gedachtestreepje van artikel 3, § 2. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een gerechtsdeurwaarder verkeerdelijk laat uitschijnen dat het gaat om een gerechtelijke invordering, terwijl het om een minnelijke invordering gaat.

De voorgestelde wijziging van artikel 6 geeft een positieve invulling aan de door de consumentenorganisaties gewenste duidelijkheid. Een brief van een gerechtsdeurwaarder in het kader van een minnelijke invordering zal sowieso bij de meeste consumenten al dadelijk de indruk wekken dat het om een gerechtelijke procedure gaat. Daarom wordt bij invorderingen door deurwaarders de verplichting ingevoerd om op de ingebrekestelling te vermelden dat het gaat om een minnelijke invordering die onderworpen is aan de wet van 20 december 2002. Om de vermelding begrijpelijk te maken voor de modale burger wordt een letterlijk te vermelden tekst verplicht.

Artikel 4

Om de gerechtsdeurwaarders voldoende tijd te geven hun procedures aan de nieuwe regeling aan te passen, wordt in een drietal maanden voorzien alvorens de wijzigingen in werking treden.

Wouter BEKE
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Els VAN HOOF
Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

In artikel 2 van de wet van 20 december 2002 betreffende de minnelijke invordering van schulden van de consument wordt paragraaf 2 vervangen als volgt :

« § 2. De artikelen 3 en 5 tot 15 zijn van toepassing op de minnelijke invordering van schulden die wordt uitgeoefend door een ministerieel ambtenaar. »

Art. 3

Artikel 6, § 2, van dezelfde wet wordt aangevuld met de bepaling onder 6º, luidende :

« 6º ingeval de invordering geschiedt door een ministerieel ambtenaar de volgende vermelding : « Deze brief betreft een minnelijke invordering en niet een gerechtelijke invordering. Dit betekent dat u nog niet voor de rechtbank wordt gedagvaard of beslag gelegd wordt. In een volgende stap kan echter overgegaan worden tot gerechtelijke invordering ». »

Art. 4

Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na die waarin ze in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

11 december 2008.

Wouter BEKE
Pol VAN DEN DRIESSCHE
Els VAN HOOF
Tony VAN PARYS
Hugo VANDENBERGHE.

(1) « Dat doet de deur dicht. Over wanpraktijken bij gerechtsdeurwaarders. », memorandum van april 2007, door Verbruikersateljee, CAW Archipel, Dignitas, Grepa, OIVO, Vlaams Centrum Schuldbemiddeling, Vlaams Netwerk van Verenigingen waar armen het woord nemen, Welzijnszorg.

(2) Zie verslag van de algemene vergadering van 18 juni 2007 van de Conferentie van Vlaamse gerechtsdeurwaarders, Nieuwsbrief van oktober 2007.

(3) Union des Villes et Communes de Wallonie — Fédération des CPAS; Stad en Gemeenten van Brussel-Hoofdstad — afdeling maatschappelijk welzijn; Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten — Afdeling OCMW's, Federaal Memorandum 2007 van de OCMW's., blz. 19.

(4) Observatoire du Crédit et de l'Endettement, Recommandations suite à la table ronde « Huissiers de justice et recouvrement de créances », Brussel, 26 oktober 2006.

(5) Zie persbericht van 13 september 2007 van de Association Belge des sociétés de Recouvrement de créances — Belgische Vereniging van Incasso-ondernemingen, Onrechtmatige opeising van kosten door een deurwaarder in het kader van minnelijke invordering. Één geval bekrachtigd door de rechter tegenover duizenden misbruiken per dag. Cf. persbericht ABR-BVI van 27 februari 2007 : « De ABR-BVI vraagt zich af of de gerechtsdeurwaarders nu gerechtsmedewerkers of gewone handelaars zijn. De dubbelzinnige rol van de deurwaarder heeft de zwakste consumenten 20 miljoen euro gekost in 2006. »