3-1581/1

3-1581/1

Belgische Senaat

ZITTING 2005-2006

17 FEBRUARI 2006


Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek teneinde daarin het recht op een geweldloze opvoeding op te nemen alsmede het verbod op het plegen van psychisch of fysiek geweld tegen kinderen

(Ingediend door mevrouw Clotilde Nyssens en de heer Christian Brotcorne)


TOELICHTING


Dit wetsvoorstel wil een tweede lid in artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek invoegen teneinde in het Belgisch recht het principe van een geweldloze opvoeding op te nemen en het verbod te verankeren om lichamelijke straffen of andere vormen van psychisch of fysiek geweld toe te passen op kinderen.

Deze wetswijziging is niet bedoeld om tegen meer ouders of opvoeders strafvervolging te kunnen instellen. Het gaat er veeleer om categorisch duidelijk te maken dat het onaanvaardbaar en onwettig is een kind te slaan. Het is dus vooral de bedoeling de gedragingen en de praktijk te wijzigen, om aldus het geweld terug te dringen.

1. Context van het initiatief

In 2003 werd tegen België een klacht ingediend door de Wereldorganisatie tegen foltering (Organisation mondiale contre la torture — OMCT) omdat ons land niet daadwerkelijk verbiedt dat aan kinderen lijfstraffen worden toegediend en omdat het strafrecht noch het burgerlijk recht terzake in enige passende sanctie voorzien.

Na onderzoek van die klacht, concludeerde het Europees Comité inzake sociale rechten dat het Belgisch recht artikel 17 van het Europees Sociaal Handvest schendt doordat het ouders en « andere personen » niet uitdrukkelijk verbiedt kinderen lijfstraffen toe te dienen en doordat het al evenmin voorziet in middelen om kinderen binnen het gezin efficiënt te beschermen tegen dergelijke straffen (beslissing over de gegrondheid).

Op 8 juni 2005 verankerde het Comité van ministers van de Raad van Europa die beslissing met een resolutie die het dispositief van het rapport van het Europees Comité inzake sociale rechten overnam (1) .

Bovendien is het Europees Hof voor de rechten van de mens door opeenvolgende arresten tot de conclusie gekomen dat lijfstraffen een schending inhouden van de rechten van het kind, als gewaarborgd door het Europees Verdrag voor de rechten van de mens; die conclusies golden eerst de lijfstraffen die worden toegediend in de strafinrichtingen voor jonge delinquenten, vervolgens die welke op school (ook privé-scholen) worden toegepast en, heel recent, die welke in het gezin worden toegediend. Voorts hebben zowel de Europese Commissie voor de rechten van de mens tot in 1998, als het Hof onderstreept dat het verbod op enige lijfstraf geen schending inhoudt van het recht op een persoonlijke levens- en gezinssfeer, noch van het recht op godsdienstvrijheid (2) .

In juni 2004 heeft de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa met een heel ruime meerderheid een aanbeveling aangenomen waarin wordt gevraagd in Europa het toedienen van lijfstraffen op kinderen te verbieden (3) . Ook het Europees netwerk van ombudsmannen voor kinderen heeft in een in 2000 aangenomen principeverklaring, opgeroepen onverwijld komaf te maken met alle aan kinderen toegediende lijfstraffen (4) .

Dit wetsvoorstel strekt ertoe het Belgisch recht in overeenstemming te brengen met het verbod op het toedienen van lijfstraffen door ouders en andere personen. Eerder (in juli 2003) werd een wetvoorstel over hetzelfde vraagstuk in de Senaat ingediend door mevrouw Sabine de Bethune (stuk Senaat 3-149/1).

2. Kritiek van het Europees Comité inzake sociale rechten op de vigerende normatieve bepalingen

Hoewel artikel 22bis van de Grondwet bepaalt dat « elk kind (...) recht heeft op eerbiediging van zijn morele, lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit », meent het Comité dat het type toetsing waarvoor dit artikel in hoofdorde in aanmerking komt, alsmede de zeer beknopte formulering ervan niet van die aard zijn dat ze een sluitende bescherming bieden tegen lijfstraffen (met name met pedagogische doeleinden) (5) .

Voorts stelt het Comité, in verband met het Strafwetboek, dat ook al bestraft dat wetboek de feitelijkheden en voorziet het in zwaardere straffen zo ze ten opzichte van kinderen zijn gepleegd, zulks in rechte toch geen voldoende sluitend verbod vormt, gelet op artikel 17, § 1, van het herziene Handvest (6) .

Wat het Burgerlijk Wetboek betreft, is het Comité van oordeel dat de betekenis van artikel 17 van het Handvest spoort met het feit dat in dat wetboek in 1995 het wederzijdse respect tussen kind en ouders werd opgenomen in titel IX over het ouderlijk gezag (artikel 371); er wordt weliswaar aangestipt dat de algemene formulering ervan een beletsel vormt om zulks uit te leggen als een klare en duidelijke verplichting voor de ouders om geen lijfstraffen met een pedagogisch oogmerk aan te wenden (7) .

Het Comité stelt ook vast dat niet werd verwezen naar enige jurisprudentie waarbij voormelde bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en van het Strafwetboek worden uitgelegd als zouden zij voor de ouders en « andere personen » een verbod inhouden om iedere vorm van geweld — ook als dat pedagogisch is bedoeld — aan te wenden ten opzichte van het kind (8) .

Volgens de interpretatie van het Comité is geen enkele van de — samen of afzonderlijk genomen — nationale regels in voldoende nauwkeurige bewoordingen gesteld om de ouders en « andere personen » de mogelijkheid te bieden hun handelwijze af te stemmen op artikel 17 van het Handvest en het door die bepaling opgelegde resultaat te halen (9) .

3. Wetsbepalingen die lijfstraffen verbieden in de andere lidstaten van de Raad van Europa

De trend om lijfstraffen ten opzichte van kinderen te verbieden ontstond in Zweden in 1957 met de opheffing van de strafbepaling die voorzag in een verschoningsgrond voor ouders die bij hun kinderen beperkte lichamelijke letsels hadden veroorzaakt door lijfstraffen op hen toe te passen.

In 1979 ging Zweden nog een stap verder : het werd het eerste land ter wereld om een uitdrukkelijk verbod in te voeren op lijfstraffen en andere onterende straffen of behandelingen jegens kinderen. Een en ander is opgenomen in het Zweedse Wetboek voor ouderschap en voogdij, dat voortaan het volgende bepaalt : « kinderen hebben recht op bijstand, veiligheid en een degelijke opvoeding. Ze moeten worden behandeld met eerbiediging van hun persoon en hun eigenheid en mogen niet aan lijfstraffen of aan welke andere vernederende behandeling ook worden onderworpen » (vertaling).

In Finland werd het verbod op lijfstraffen een onderdeel van een algemene hervorming van de rechten van het kind in 1983.

Sindsdien hebben twaalf andere Europese landen uitdrukkelijk een verbod op lijfstraffen ingevoerd, met name Noorwegen (1987), Oostenrijk (1989), Cyprus (1994), Denemarken (1997), Letland (1998), Kroatië (1999), Bulgarije (2000), Duitsland (2000), Ierland (2003), Hongarije (2004), Roemenië (2004) en Oekraïne (2004). De jongste jaren is het hervormingsproces geïntensifieerd. In Italië verklaarde het Hof van Cassatie in 1996 iedere door de ouders toegediende lijfstraf onwettig; in 1994 heeft het Portugese Hoogste Gerechtshof een soortgelijk arrest gewezen. Die beslissingen werden evenwel nog niet duidelijk in de wet bevestigd. In 2005 hebben de regeringen van Nederland, de Slowaakse Republiek en Slovenië zich — in hun antwoord op een door de Verenigde Naties verspreide vragenlijst over geweld tegen kinderen — ertoe verbonden terzake in wetgeving te voorzien (10) .

Hieronder worden de meest verhelderende wetsbepalingen van enkele Europese Staten weergegeven (11)  :

— in Finland begint de wet van 1983 inzake het gezag over kinderen en het bezoekrecht met een principeverklaring, namelijk : het kind moet worden opgevoed in een geest van begrip, veiligheid en liefde. Het mag niet worden onderworpen, lichamelijk gestraft anderszins vernederd. Zijn ontwikkeling naar onafhankelijkheid, verantwoordelijkheid en volwassenheid moet worden aangemoedigd, ondersteund en bijgestaan;

— in Noorwegen is in januari 1987 op de wet inzake ouders en kinderen een amendement in werking getreden, volgens hetwelk het kind niet mag worden blootgesteld aan fysiek geweld of aan een behandeling die zijn lichamelijke of geestelijke gezondheid in gevaar kan brengen;

— in Duitsland heeft de Bundestag in juli 2000 in het Bürgerliches Gesetzbuch een bepaling ingevoegd, volgens welke kinderen recht hebben op een geweldloze opvoeding; lijfstraffen, psychische krenkingen en andere vernederende maatregelen zijn verboden.

Dit wetsvoorstel is rechtstreeks ingegeven door de Duitse bepaling.

4. Voorgestelde wetswijziging

In de Belgische rechtsorde vloeit het verbod van lijfstraffen ten aanzien van kinderen impliciet voort uit artikel 22bis van de Grondwet, en uit artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, dat er is opgenomen onder « Titel IX — Ouderlijk Gezag » en dat bepaalt dat « Een kind en zijn ouders (...) op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd [zijn]. ». In geval van overtreding van die regel kan de jeugdrechtbank « in het belang van het kind » op grond van artikel 387bis van het Burgerlijk Wetboek alle beschikkingen met betrekking tot het ouderlijk gezag opleggen of wijzigen.

Gewelddaden tegen kinderen vallen onder het algemeen strafrecht :

— zo bestraffen de artikelen 398 en vlg. van het Strafwetboek de opzettelijke slagen en verwondingen en leveren krachtens de artikelen 405bis en vlg. dergelijke daden ten aanzien van minderjarigen verzwarende omstandigheden op;

— de wet van 14 juni 2002 (artikelen 417bis tot 417quinquies) voorziet in specifieke strafbaarstellingen voor foltering, onmenselijke of onterende behandeling;

— voorts bestraft artikel 425 van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 28 november 2000 betreffende de strafrechtelijke bescherming van minderjarigen, meer bepaald de daad die erin bestaat een minderjarige opzettelijk voedsel of verzorging te onthouden, in dusdanige mate dat zijn gezondheid in het gedrang wordt gebracht.

Gelet op de solide samenhang van die bepalingen lijkt het ons niet opportuun een bijzondere strafbepaling toe te voegen voor de « lijfstraffen » omdat een dergelijke bepaling noodzakelijkerwijs een overlapping zou vormen met de bestaande strafbepalingen.

Om het verbod op het plegen van fysiek of psychisch geweld met een pedagogisch oogmerk door de ouders en andere personen te verduidelijken, stellen de indieners evenwel voor aan artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek een tweede lid toe te voegen dat het verbod ondubbelzinnig formuleert :

« Het kind heeft recht op een geweldloze opvoeding. Het mag niet worden onderworpen aan lijfstraffen of aan andere vormen van fysiek of psychisch geweld. ».

Ofschoon die bepaling zou worden opgenomen onder de titel betreffende het ouderlijk gezag, zou die tekst bij uitbreiding ook gelden voor de andere personen die belast zijn met de opvoeding van het kind, zoals de opvoeders of de leerkrachten.

Artikel 22bis van de Grondwet en het nieuwe lid van artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, vormen samen met die strafbepalingen een werkzame grondslag om de lijfstraffen uitdrukkelijk te verbieden, zowel binnen het gezin als op school.

Het is belangrijk erop te wijzen dat deze wetswijziging niet is bedoeld om meer ouders voor de strafrechter te brengen. Het is er veeleer om te doen categorisch duidelijk te maken dat het even onaanvaardbaar als onwettig is dat wie dan ook een kind slaat. Het is dus vooral de bedoeling de houding en de praktijk te wijzigen om aldus het geweld terug te dringen.

De gemeenschappen zouden dat recht op een geweldloze opvoeding en het verbod van fysiek of psychisch geweld met een opvoedend oogmerk kunnen opnemen in de kaderdecreten betreffende het onderwijs.

COMMENTAAR BIJ DE ARTIKELEN

Artikel 2

Krachtens artikel 371, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek zijn « Een kind en zijn ouders (...) op elke leeftijd aan elkaar respect verschuldigd. ».

De voorgestelde bepaling wil een tweede lid toevoegen, luidend : « Het kind heeft recht op een geweldloze opvoeding. Het mag niet worden onderworpen aan lijfstraffen of aan andere vormen van fysiek of psychisch geweld. ».

Clotilde NYSSENS.
Christian BROTCORNE.

WETSVOORSTEL


Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2

Artikel 371 van het Burgerlijk Wetboek, als gewijzigd bij de wet van 13 april 1995, wordt aangevuld met een tweede lid, luidende :

« Het kind heeft recht op een geweldloze opvoeding. Het mag niet worden onderworpen aan lijfstraffen of aan andere vormen van fysiek of psychisch geweld. ».

14 juli 2005.

Clotilde NYSSENS.
Christian BROTCORNE.

(1) Resolutie van het Comité van ministers van de Raad van Europa van 8 juni 2005 [ResChS(2005)10].

(2) Aanbeveling 1666 (2004) van de Parlementaire Assemblee : « Interdire le châtiment corporel des enfants en Europe », aangenomen door de Assemblee op 24 juni 2004, nr. 2.

(3) Aanbeveling 1666 (2004) op. cit.

(4) www.ombudsnet.org

(5) Europees Comité inzake sociale rechten, klacht nr. 21/2003, beslissing over de gegrondheid, overweging nr. 43.

(6) Op. cit., overweging nr. 44.

(7) Op. cit., overweging nr. 45.

(8) Op. cit., overweging nr. 46.

(9) Op. cit., overweging nr. 48.

(10) http://violencestudy.org/europe-ca/Word/Background %20papers/French/FINAL%20-%20Home%20French.doc

(11) http://www.coe.int/T/F/Projets_integres/Violence/01_ Programme/05_Programme_d'activité%E9s_2003/corpora1_ punishment_of_childrenF.asp