3-61 | 3-61 |
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Elke dag stellen we een sterke stijging van de olieprijs op de internationale markten vast. De Belgische consument en de bedrijven hebben het effect meteen gevoeld. Prijzen van vliegtuigtickets worden verhoogd, een bezoek aan het tankstation wordt iedere dag pijnlijker en onze bedrijven zien hun vervoerskosten stijgen. Nu enkele dagen geleden een piek van 40 dollar per vat werd gehaald lijkt het mij aangewezen om hierover een vraag te stellen.
Volgens de Nederlandse pers zou bij onze noorderburen de verhoogde olieprijs al een fiscale meevaller hebben opgeleverd van 400 miljoen euro, zijnde 0,1 procent van het bruto binnenlands product. Als dit prijspeil aanhoudt, kan dit nog dit jaar oplopen tot 900 miljoen euro.
In België heeft de accijnzenverhoging vóór einde mei reeds tussen de 100 en de 200 miljoen euro fiscale meeropbrengsten met zich meegebracht. De andere kant van het verhaal is uiteraard dat het consumentenvertrouwen en de concurrentiekracht van onze bedrijven een flinke deuk krijgen. De Britse pers meldt vandaag dat de Britse minister van Financiën bereid is de belastingen op brandstof te verlagen als de olieprijzen zo hoog blijven. Net als bij de verkeersboetes is de automobilist het kind van de rekening.
Hoeveel bedraagt de fiscale meevaller van de gestegen olieprijzen voor de Belgische schatkist tot dusver en wat is de prognose voor 2004 bij een gemiddelde dagprijs van 40 dollar per vat? Wat is de impact op het bruto binnenlands product? Welke maatregelen denkt de minister te moeten nemen om het consumentenvertrouwen te herstellen en de concurrentiekracht van onze bedrijven in stand te houden? Moet het mechanisme van de accijnzen op brandstoffen niet dringend worden herzien?
Mevrouw Fientje Moerman, minister van Economie, Energie, Buitenlandse Handel en Wetenschapsbeleid. - De accijns op petroleumproducten, zowel motor- als gewone brandstoffen, is een vast forfaitair bedrag, uitgedrukt in euro per 1000 liter. Het bedrag van de accijns op de totale hoeveelheid in België verbruikte brandstoffen blijft dus constant, ongeacht of de prijs van de bruto aardolie stijgt of daalt.
Het enige wat natuurlijk verandert is de BTW, die wordt berekend op de prijs zonder BTW aan de pomp. De BTW wordt, volgens de zesde BTW richtlijn uit 1977, berekend aan het normale tarief, met name minstens 15%.
Krachtens artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en diensten bij die tarieven, is het normale tarief dat in België toegepast wordt, in toepassing van artikel 37 van het BTW Wetboek, sinds 1 januari 1996 21%.
Als men dit BTW-tarief van 21% wil aanpassen en verlagen, zal het nieuwe tarief natuurlijk niet alleen van toepassing zijn op petroleumproducten maar ook op alle producten en op alle diensten die momenteel onderworpen zijn aan het normale tarief van 21%, wat budgettair gesproken zal leiden tot zeer hoge bedragen.
Er moet ook rekening worden gehouden met het feit dat, vermits het om professioneel verbruik gaat, de BTW aftrekbaar is voor 70% van de diesel en voor 25% van de benzine. Bovendien wordt voor 70% van de diesel de bijkomende accijns op die welke vanaf 1 januari 2004 geheven werd, met name 304,9090 euro per 1000 liter, wordt terugbetaald aan de professionele gebruikers die omschreven worden in het koninklijk besluit van 29 februari 2004. Nu is dat bedrag van 304 euro het Europese minimum, voorgeschreven in de richtlijn 2003/96/EG en sinds 1 januari 2004 verplicht in alle Lidstaten.
Tegenover al die verplichte wettelijke bepalingen zie ik geen mogelijkheid om welke taks ook te verlagen. Bij zijn aantreden op het departement in juni 1999 erfde collega Reynders een normaal BTW-tarief van 21%, dat hij sindsdien nooit opgetrokken heeft, zoals in vorige regeringen vrij regelmatig het geval was.
Hoewel de gevolgen van een verhoogde olieprijs belangrijk zijn voor Europa als olie-importeur, meer bepaald op het vlak van economische groei en inflatie, mogen ze ook niet worden overschat. Allereerst zijn de huidige prijzen nog lang niet op een zelfde hoogte dan in vorige perioden van prijsverhogingen, zijnde 1979-1980 en 1999-2000. Hoewel de prijzen vandaag nominaal hetzelfde niveau bereiken als tijdens de tweede oliecrisis van de jaren 1979-1980 - 40 dollar per vat ruwe olie - zijn de huidige olieprijzen in reële termen nog heel wat lager dan toen. Volgens een nota van de Europese Commissie van 18 mei jongstleden over de economische gevolgen van de hogere olieprijzen zou eenzelfde prijsniveau in reële termen neerkomen op een prijs van meer dan 60 dollar per vat ruwe olie.
Verder worden de prijsstijgingen getemperd door de sterke euro. Wanneer we de prijsstijgingen in US dollar sinds 2002 vergelijken met de stijgingen in euro gedurende dezelfde periode, merken we een verschil op van 47%, zijnde 78% in US dollar tegenover 31% in euro.
Een ander positief element voor de eurozone is de ontkoppeling in vele landen van de olieprijs van de gezondheidsindex. Dit maakt de kans kleiner dat sterk stijgende prijzen zouden leiden tot een inflatoire spiraal door opeenvolgende indexeringen van de lonen. Een laatste verzachtende omstandigheid is de sterke daling van de energie-intensiteit van de Europese economieën gedurende de voorbije dertig jaar. Dit maakt de Europese economie minder gevoelig voor plotse stijgingen. Meer energie-intensieve landen, zoals de ontwikkelingslanden en de toetredingslanden, zijn kwetsbaarder. Als direct effect op korte termijn van de stijgende prijzen is er een herverdeling van het inkomen van de olie-importerende naar de olie-exporterende landen.
Ik herhaal dat we dankzij de ontkoppeling van de gezondheidsindex en de motorbrandstofprijzen niet meteen hoeven te vrezen voor een inflatoire spiraal. Hoe dan ook, ik heb het Planbureau gevraagd een simulatie uit te voeren van de effecten van de gestegen olieprijzen op de economie. Het Planbureau heeft hierbij gebruik gemaakt van het Hermes-model. De resultaten van deze simulatie luiden dat in het jaar van de olieprijsstijging de Belgische reële BBP-groei met 0,2 procentpunt zou worden afgeremd als gevolg van de zwakkere groei van de binnenlandse vraag en van de uitvoer, die slechts gedeeltelijk wordt gecompenseerd door een beperktere invoerstijging. De inflatie zou in dat jaar met 0,3 procentpunt toenemen.
In de vraag omtrent de maatregelen om het consumentenvertrouwen te herstellen en de concurrentiekracht van onze bedrijven in stand te houden, wordt gesuggereerd dat de hoge olieprijzen het consumentenvertrouwen aantasten en de concurrentiekracht van onze ondernemingen in gevaar brengen.
Wat de concurrentiekracht van onze ondernemingen betreft zijn de gestegen olieprijzen geen Belgisch fenomeen maar het gevolg van de notering van de prijs van een vat ruwe olie op de internationale markt. Het zijn dus niet alleen de Belgische bedrijven en gezinnen die meer dienen te betalen ingevolge de gestegen olieprijzen. Vanuit die optiek kan moeilijk staande worden gehouden dat de gestegen olieprijzen enkel voor de Belgische bedrijven een probleem zouden vormen en dus leiden tot een aantasting van hun concurrentiepositie.
Wat het consumentenvertrouwen betreft moet er op worden gewezen dat in ons land de prijzen van de motorbrandstoffen geen deel meer uitmaken van de gezondheidsindex. In welke mate de hoge olieprijzen het consumentenvertrouwen werkelijk zullen aantasten, zal vooraf afhangen van het antwoord op de vraag of deze prijsstijgingen al dan niet zullen stabiliseren.
Vandaag komen de landen van de OPEC samen om desgevallend een productieverhoging af te spreken en als ik de media deze ochtend goed heb geïnterpreteerd, zou een lichte prijsdaling zijn genoteerd. Ik hoop alleszins dat een dergelijk akkoord een impact zal hebben op de olieprijzen.
De heer Hugo Vandenberghe (CD&V). - Ik dank de minister voor het uitvoerige antwoord. Ik ga natuurlijk niet in discussie over het deel van minister Reynders, maar uit het antwoord blijkt toch dat de gestegen olieprijzen op jaarbasis potentieel 0,2% van het bruto binnenlandse product zouden kunnen aantasten. Dat onderstreept inderdaad het belang van deze prijsevolutie.
Wel wil ik nog even ingaan op de andere belangrijke vraag, namelijk die van de fiscale meeropbrengsten. Minister Reynders wijst er uitvoerig op dat het vroeger nog erger is geweest. Ik ben blij dat hij de vergelijking maakt en tot die conclusie komt, maar we mogen toch niet uit het oog verliezen dat de olieprijs van vandaag in Nederland zorgt voor een fiscale meeropbrengst van 900 miljoen euro of 36 miljard Belgische frank. Ruw geschat telt België 2/3 van het aantal inwoners van Nederland. Deze verhouding in acht genomen, betekent dit voor België een belastingverhoging door accijnzen en BTW van ten minste 24 miljard Belgische frank. Dat is een ware amputatie van de koopkracht van onze burgers.
Tot slot verwijs ik opnieuw naar de verklaring van de Britse minister van Financiën die ik vandaag in de Britse pers heb gelezen. Hij is bereid de fiscaliteit aan te passen als de olieprijs zo hoog blijft.