2-34/1

2-34/1

Belgische Senaat

BUITENGEWONE ZITTING 1999

7 SEPTEMBER 1999


Voorstel van bijzondere wet tot definitieve vastlegging van de grens tussen Vlaanderen en Wallonië en tot afschaffing van de faciliteiten in de taalgrensgemeenten (1)

(Ingediend door de heren Wim Verreycken en Joris Van Hauthem)


TOELICHTING


Dit voorstel moet samengelezen worden met ons voorstel van bijzondere wet tot afschaffing van de faciliteiten in de randgemeenten. (Stuk 2-33/1).

Dit jaar is er reeds 35 jaar verstreken sinds de aanneming van de wet van 8 november 1962 tot wijziging van provincie-, arrondissements- en gemeentegrenzen en tot wijziging van de wet van 28 juni 1932 op het gebruik van de talen in bestuurszaken en van de wet van 14 juli 1932 houdende taalregeling in het lager en middelbaar onderwijs.

Na al die tijd moet het mogelijk zijn nuchter terug te blikken op deze uitermate belangrijke aangelegenheid. Belangrijk, omdat men meende dat door het vastleggen van de taalgrens er een einde zou komen aan de wisselende samenstelling van de bevolking langsheen deze grens. Belangrijk ook omdat men vooral langs Vlaamse kant meende dat de vastlegging van de taalgrens een einde zou maken aan de Waalse expansiezucht en de verdere verfransing van Vlaanderen.

Het stelsel van de faciliteiten werd toentertijd door de meeste Vlaamse politici als een noodzakelijk kwaad beschouwd, al moet het reeds in 1962 duidelijk geweest zijn dat de faciliteiten in Vlaanderen voor nieuwe problemen zouden zorgen.

Ook de rol van de verfranste Vlamingen, in Brussel en elders, moet hier worden aangeklaagd. Waar bijvoorbeeld de verfranste Vlamingen in Frans-Vlaanderen zich zonder problemen engageren in de (Frans-)Vlaamse Beweging, zijn de verfranste Vlamingen in « Belgisch »-Vlaanderen steeds een element van verdere verfransing geweest die vooraan stonden in de strijd tegen de Vlaamse Beweging.

Om de grens tussen Vlaanderen en Wallonië vast te leggen, zijn geen verdachte talentellingen of bezoeken aan gemeentehuizen nodig. Het volstaat na te gaan of het dialect in een dorp Vlaams dan wel Waals is om te bepalen of een dorp tot Vlaanderen of Wallonië moet behoren.

De onderhandelingen die het vastleggen van de officiële taalgrens voorafgingen, werden echter niet gevoerd op basis van een objectief wetenschappelijk onderzoek, maar wel op basis van de resultaten van de totaal ongeloofwaardige talentelling van 1947 en van de resultaten van het onderzoek dat werd uitgevoerd door het zogenaamde Harmel-centrum.

De talentellingen zijn in België steeds een soort « taalreferenda » geweest waarbij de verfransingspolitiek van het Belgische regime zwaar in de resultaten doorwoog en die resultaten konden sterk afwijken van de werkelijke toestand.

De talentelling van 1947 vond natuurlijk plaats twee jaar na het einde van Wereldoorlog II, op een ogenblik dat het Belgische establishment erin geslaagd was de Vlaamse Beweging te stigmatiseren. Op vele plaatsen oefenden lokale overheden een ongeoorloofde druk op de bevolking uit. Veel mensen voelden zich verplicht, uit angst of uit misplaatst « patriottisme » hun Vlaamse identiteit te verloochenen. De resultaten van deze talentelling gaven dan ook een vervalst beeld van de werkelijkheid.

Op veel plaatsen was het verschil met de resultaten van de talentelling van 1930 bespottelijk groot.

In het Studiecentrum Harmel waren de Vlamingen ondervertegenwoordigd. Daarnaast valt onder meer het totaal ontbreken op van één of meer Vlaamsnationalisten, terwijl er wel wallinganten vertegenwoordigd waren. Een wetenschappelijk onderzoek van de taalgrens veronderstelt trouwens een vakkundig onderzoek. Het was fout daarbij politieke mandatarissen te betrekken.

In de politieke afdeling van het Harmel-centrum vroeg Professor H. Draye in 1951 dat een wetenschappelijke regeringscommissie de loop van de taalgrens op een objectieve wijze zou vaststellen, daarbij steunend op criteria van Professor Blanquaert. Door franstalig en waals verzet is een dergelijke commissie nooit tot stand gekomen.

De door de commissie gebruikte kaart bleek, naar de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken in de Senaat verklaarde, onduidelijk te zijn en zelfs een vijftal grove vergissingen te bevatten.

Het door het Studiecentrum Harmel verrichte taalgrensonderzoek kan moeilijk als objectief en wetenschappelijk worden omschreven.

De bezoeken ter plaatse bleven vaak beperkt tot een bezoek aan het gemeentehuis. Dat de daar verkondigde meningen en verstrekte informatie niet altijd met de waarheid en de werkelijkheid strookten, hoeft geen betoog.

In het verslag van het Centrum is sprake van een « akkoord waarover volledige eensgezindheid werd bekomen » en van een « eenparig aanvaarde grenslijn ».

Maar Professor Draye, lid van de politieke afdeling van het Harmel-centrum, verklaarde destijds evenwel dat bij zijn weten hierover nooit werd gestemd.

Tenslotte zij vermeld dat minister Vermeylen in 1958 in de Kamer van volksvertegenwoordigers verklaarde dat de besluiten van het Harmel-centrum onnauwkeurig waren en ongunstig voor de Vlamingen.

Zowel de talentelling van 1947 als het onderzoek van het Harmel-centrum speelden dus duidelijk in het voordeel van de Walen en Franstaligen. Alsof dat nog niet volstond, gaven de meeste Vlaamse politici bovendien blijk van een verregaande toegeeflijkheid. Daar waar de talentelling en Harmel-centrum met elkaar in tegenspraak waren, slaagden de Waalse en Franstalige parlementsleden er steeds weer in om de voor Wallonië meest voordelige bron als basis te doen nemen. De inschikkelijkheid van de Vlaamse parlementsleden lijkt onbegrijpelijk. De partijdiscipline binnen de toen nog unitaire partijen eiste blijkbaar haar tol.

De in 1962 gedane Vlaamse toegevingen waren niet van aard om de gebiedshonger van de Walen en Franstaligen te stoppen. Zij zijn onophoudelijk blijven ijveren voor het « retour à Liège » van de Voerstreek, voor de uitbreiding van de faciliteiten voor de Franstaligen en voor de uitbreiding van de grenzen van Brussel. Terwijl in Vlaanderen het faciliteitenstelsel strikt werd toegepast ­ in de praktijk konden en kunnen de Franstaligen dikwijls op meer rechten rekenen dan waarin de taalwetgeving voorziet ­ wordt de taalwetgeving in Brussel en Wallonië dagelijks overtreden. De Nederlandstalige minderheid in Wallonië verfranst, de Franstalige minderheid in Vlaanderen valt op door haar arrogantie en imperialisme. Het is veelzeggend dat het Franstalig onderwijs in Vlaanderen betaald wordt door Vlaanderen en dat het Nederlandstalig onderwijs in Wallonië betaald wordt door ... Vlaanderen !

De uitspraak van volksvertegenwoordiger Bracops (PSB) in de Kamer op 1 februari 1962 blijft evenwel gelden : « Inwijkelingen mogen niet tot gevolg hebben dat een Vlaams dorp tot een Franssprekende lokaliteit wordt omgeschapen ».

De definitieve scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië is evenwel onafwendbaar. Het Vlaams Blok wil de boedelscheiding op een georganiseerde en vreedzame manier laten verlopen. Daarom moet nu reeds de in 1962 opgedrongen regeling ongedaan worden gemaakt. Het is tijd om de grens tussen Vlaanderen en Wallonië op een eerlijke manier definitief vast te leggen.

Bij het formuleren van dit wetsvoorstel werd vertrokken van het uitgangspunt dat er in België een Vlaams en een Waals volk leeft en dat de grens tussen Vlaanderen en Wallonië moet samenvallen met de grens tussen de Vlaamse en de Waalse dialecten. De volkstaal moet dus ook de cultuurtaal en de taal van het bestuur zijn. Dit principe werd trouwens door de Walen gehuldigd om in Malmedy, waar de bevolking een Romaans dialect spreekt, het Duits door het Frans te vervangen. Maar daar waar de Franse cultuurtaal op basis van dezelfde argumentatie zou moeten wijken voor het Nederlands of het Duits, was en is dit principe voor de Walen en Franstaligen blijkbaar onaanvaardbaar.

Met andere woorden, de grens werd in 1962 op een voor Vlaanderen bijzonder nadelige wijze vastgelegd.

Met de voortdurende Waalse en Franstalige inmenging in de Vlaamse aangelegenheden, hun exorbitante aanspraken op Vlaams grondgebied, hun voortdurende provocaties en de flagrante niet-naleving van eerder gemaakte afspraken in het achterhoofd, was het voor de indieners van dit wetsvoorstel moeilijk om zich niet even onzinnig en imperialistisch op te stellen als sommige Waalse en Franstalige politici. Toch zijn zij erin geslaagd...

Artikel 2 betreft enkele uitgesproken Vlaamse gehuchten en deelgemeenten die in 1962 in Wallonië bleven en aldus het Frans taalregime behielden, al dan niet met faciliteiten voor Nederlandstaligen of Duitstaligen. Deze gehuchten en deelgemeenten worden zonder meer naar Vlaanderen overgeheveld en krijgen een Nederlands taalregime.

Artikel 3 betreft een aantal Vlaamse gemeenten die zich nu in Wallonië bevinden. Sommige van deze gemeenten behoorden reeds vóór 1962 tot een Waalse provincie. Andere werden in 1962 naar een Waalse provincie overgeheveld. Ze kennen op dit moment een Frans taalregime, soms ­ aanvankelijk in 13 gemeenten, na de fusie nog 4 gemeenten ­ met faciliteiten voor Nederlandstaligen. Al deze gemeenten worden naar Vlaanderen overgeheveld.

Artikel 4 voorziet in een aantal overgangsmaatregelen die voor een periode van dertig jaar worden ingesteld in de in artikel 3 opgesomde gemeenten.

Dit wetsvoorstel is gebaseerd op eerdere initiatieven van wijlen senator Wim Jorissen en volksvertegenwoordiger Karel Dillen. Het heeft geen betrekking op de Vlaamse hoofdstad Brussel.

Artikel 5 betreft de faciliteiten in de taalgrensgemeenten die gelden voor de Franstaligen.

Deze dienen onmiddellijk te worden afgeschaft.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

§ 1. De inwoners van de gemeenten Orroir, Amengijs en Rozenaken, thans gefusioneerd tot de gemeente Mont-de-l'Enclus, waren in 1962 in meerderheid Vlamingen. Toch werd dit gebied, alweer op basis van de zeer bedenkelijke talentelling van 1947, naar Wallonië overgeheveld. Dit wetsvoorstel laat toe dat de drie bovenvermelde gemeenten opnieuw, samen met de gemeente Kluisbergen, een nieuwe fusiegemeente Kluisbergen zullen vormen.

§ 2. Het gehucht Vierwinden wordt van Elzele in Henegouwen gescheiden en gevoegd bij Maarkedal, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

§ 3. Vloesberg was indertijd één van de gemeenten waar de Franstaligen de meeste heisa rond maakten. Ze vonden het ongehoord dat deze grote, overwegend Waalse gemeente faciliteiten kreeg omwille van het gehucht D'Hoppe.

Zowat alle bronnen waren het er in 1962 over eens dat D'Hoppe haast volledig Vlaams was. Er woonden slechts twee Waalse families. Het oorspronkelijke wetsontwerp van minister Gilson voorzag erin dat de Vlaamse gehuchten D'Hutte en D'Hoppe naar Oost-Vlaanderen zouden worden overgeheveld.

Uiteindelijk werd alleen D'Hutte overgeheveld. Het gehucht D'Hoppe bleef bij Henegouwen en dit ... omwille van de investeringen die Vloesberg in de toeristische infrastructuur van D'Hoppe had gedaan !

§ 4. Ook de sterk vooruitstekende punt tussen Opbrakel en Everbeek tussen de Verrebeek en de Buistemberg, met het Hof Te Levieren, is Vlaams.

§ 5. In 1962 werden de taalgemengde gehuchten Groenstraat en Warresaart die tot Bever behoorden bij de Henegouwse gemeente Zullik gevoegd, zonder faciliteiten voor Nederlandstaligen. Aangezien het om taalgemengde gehuchten ging, was er geen enkele reden om de wijken over te hevelen. Integendeel : in Bever genieten de Franstaligen faciliteiten.

§ 6. De wijk « 't Wallineke », op de weg van Rode naar Zevenborre, en de wijk Zevenborre werden ten onrechte bij het Franse taalgebied ingedeeld, hoewel bewezen was dat zij overwegend Nederlandstalig waren.

§ 7. De strook in het uiterste noorden van Waver, gelegen tussen Ottenburg en Tombeek (Overijse), met de hoeven Bilande en Kleine Bilande en de Hoeve der Tempeliers, wordt overgeheveld van de gemeente Waver, arrondissement Nijvel, naar Ottenburg, deelgemeente van Huldenberg, arrondissement Leuven.

Zowel het Harmel-centrum als de minister van Binnenlandse Zaken in diens oorspronkelijk wetsontwerp voorzagen in de overheveling naar Ottenburg van deze inham. Dit ging niet door onder Franstalige druk. Het verschil van behandeling met het grondgebied « de Boschelle Hoeve » dat zonder slag of stoot van Montenaken naar Cras-Avernas werd overgeheveld omwille van één Waalse boer, illustreert treffend de politiek van twee maten en twee gewichten die toentertijd gevoerd werd.

§ 8. Sluizen is in feite een tweelinggemeente met twee kernen : een Vlaamse dorpskom en een Waalse kern Sclimpré. De dorpskom ligt trouwens slechts gedeeltelijk in Wallonië. Zelfs een amendement dat destijds erg minimalistisch in het behoud in Vlaams-Brabant van het noordelijk deel, aan de baan Tienen-Bevekom, voorzag, werd afgeketst. In dit wetsvoorstel blijft Sclimpré bij Wallonië, maar keert Sluizen terug naar Vlaanderen.

§ 9. Het vooruitspringende uiterste zuidpunt van Montenaken, gelegen tussen het centrum van Evernijs en dat van Kortijs werd omwille van één hoeve afgestaan aan een Waalse gemeente, omdat die hoeve toevallig door een Waals landbouwersgezin werd bewoond. Vreemd genoeg werd die redenering niet aangehouden bij een vergelijkbare situatie in de noordspits van Waver, of ten aanzien van gehuchten als D'Hoppe en Kokejane die ondanks hun honderden Vlaamse inwoners veroordeeld werden om bij Wallonië te blijven.

§ 10. De gemeenten Roost en Korsworm waren in 1962 uiterlijk inderdaad verfranst maar het dialect van de dorpen was en bleef Limburgs. Toch werd er in het wetsontwerp Gilson niet over Roost gesproken. Een amendement dat werd ingediend om minstens Roost-statie over te hevelen, werd verworpen.

§ 11. De volkstaal van Wouteringen was steeds een Limburgs dialect.

Artikel 3

§ 1. Komen en omgeving (Houtem, Neerwaasten, Waasten en Ploegsteert) is in de loop der eeuwen enkele keren van taalregime veranderd. Het in de Middeleeuwen duidelijk Vlaamse Komen werd in de Nieuwe Tijd verfranst, om in de 19e en 20e eeuw opnieuw te vervlaamsen. Onder het Belgisch regime is het onderwijs in Komen evenwel steeds Franstalig geweest. De leidinggevende en invloedrijke posities waren in handen van Franstaligen.

De fel betwiste en in volle repressieperiode uitgevoerde talentelling van 1947 geeft ons, wanneer men de inwoners samentelt die verklaarden uitsluitend, meestal of ook Nederlands te spreken, het volgende overzicht :

Komen : 59 %,

Houtem : 52 %,

Neerwaasten : 38 %,

Waasten : 40 %,

Ploegsteert : 40 %.

Totaal (gemiddeld) : 49 %.

Uit steekproeven die naderhand werden verricht bleek dat nog eens 10 tot 12 % van de Nederlandssprekenden het niet eens hadden aangedurfd zelfs maar te verklaren dat ze ook Nederlandssprekend waren. Hieruit kunnen we afleiden dat er in 1947 in het Komense minstens 60 % Nederlandstaligen moeten geweest zijn.

Het oorspronkelijk wetsontwerp van de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Gilson voorzag trouwens in het behoud van de bedoelde gemeenten bij West-Vlaanderen, zij het onder een Frans taalregime met faciliteiten voor Nederlandstaligen. Maar uiteindelijk vormde Komen samen met Moeskroen de wel zeer dure pasmunt voor de overheveling van de Voerstreek naar Vlaanderen. Zelfs de meest uitgesproken Vlaamse deelgebieden van het Komense moesten mee naar Henegouwen : het Brugske, Nachtegaalstraat, Brusselsemeersen tot het Ploegsteertbos (Ploegsteert); het noorden van Waasten en Neerwaasten, de gemeente Houtem (waar in 1962 zo'n 85 % van de door de openbare bibliotheek uitgeleende boeken Nederlandstalig waren); de hele omgeving van Komen-ten-Brielen (waarvan de landbouwbevolking uitdrukkelijk vroeg bij West-Vlaanderen te blijven); de Komense gehuchten Korentje en Godshuis...

De overheveling naar Henegouwen gebeurde bovendien duidelijk tegen de wil van de plaatselijke bevolking en zelfs tegen de wil van het gemeentebestuur. De ingevoerde faciliteiten bleven grotendeels dode letter. De heibel die er ontstond toen in 1980 toch een schooltje werd opgericht dat Nederlandstalig onderwijs verstrekte, is veelbetekenend. De Franse Gemeenschap weigerde dit onderwijs te financieren, alhoewel ze daartoe wettelijk verplicht was.

Er is weinig tegengewicht voor de verfransing en de bevolking staat onder zware druk. Weinig mensen durven dan ook in Vlaanderen gaan stemmen bij de parlementsverkiezingen.

§ 2. De geschiedenis van Moeskroen en omgeving (Lowingen, Dottenijs en Herzeeuw) is vergelijkbaar met die van het Komense. De beruchte talentelling van 1947 gaf hier volgende resultaten (uitsluitend, meestal en ook Nederlandssprekend samengeteld) :

Moeskroen : 53 %,

Lowingen : 53 %,

Herzeeuw : 43 %,

Dottenijs : 42 %,

Spiere : 51 %.

Totaal (gemiddeld) : 51 %

Ook hier kan men aannemen dat het werkelijke aantal Nederlandstaligen minstens 60 % bedroeg.

Het oorspronkelijke wetsontwerp van minister Gilson voorzag in het behoud van deze gemeenten bij West-Vlaanderen, zij het opnieuw onder een Frans taalregime met faciliteiten voor Nederlandstaligen. En ook hier werden uitgesproken Vlaamse gehuchten naar Henegouwen overgeheveld : de Moeskroense gehuchten Aalbeke Station, Klein Cornil en Kompas en de wijk Tombroek van Lowingen.

§ 3. Het niet overhevelen van Edingen naar Vlaanderen vormde voor de Vlamingen een even grote kaakslag als het verlies van Komen-Moeskroen. Van een stadje met een verfranste bourgeoisie en een Vlaams dialectsprekende bevolking evolueerde Edingen op amper 17 jaar tijd van (officieel) 50,8 % Nederlandstaligen in 1930 naar 10,9 % in 1947.

Het is algemeen geweten dat het gemeentebestuur moedwillig de gegevens vervalste en dat er strafrechtelijk vervolgbare feiten werden gepleegd. Dit lag in de lijn van de politiek van manifeste wetsovertredingen die burgemeester Delanoy reeds vóór de oorlog voerde. Dit leidde in 1939 zelfs tot het niet herbevestigen in zijn ambt.

Geen enkele taalkundige, ook geen Franstalige, twijfelde eraan : Edingen werd altijd boven de taalgrens gesitueerd. Ook het Harmel-centrum kon niet aan het Vlaamse karakter van Edingen onderuit. Ook hier werden het verslag van het centrum Harmel en het oorspronkelijke wetsontwerp genegeerd.

Flagrant is wat er gebeurde met de wijk Kokejane : die moest, ondanks het overtuigend Vlaamse karakter van de wijk, bij Henegouwen blijven omdat het station van Edingen zich op het grondgebied van Kokejane bevindt !

De faciliteiten in Edingen worden op dit moment correct toegepast in het postkantoor, bij de politie en in de kredietinstellingen op de markt. De toepassing is minder aan de loketten van het station en op het gemeentehuis.

De oudere bevolking spreekt Brabants dialect, maar spreekt in het openbaar graag Frans. Dit Frans is soms zo slecht dat het lachwekkend is, en het is doorspekt met Vlaamse « fluisterzinnen ». De jongere generaties, de Waalse inwijkelingen en enkele rabiate franskiljons spreken meestal alleen Frans. Een deel van de bevolking is duidelijk ontevreden met de huidige toestand. Ze willen alvast meer Nederlands in het onderwijs. Sommigen willen uit Henegouwen weg.

Mark is sinds de fusie een deelgemeente van Edingen. Deze gemeente was vóór de Tweede Wereldoorlog overwegend Vlaams, maar telde bij de talentelling van 1947 opeens nog maar 8,9 % Nederlandstaligen ! Deze cijfers van 1947 waren te frappant om geloofwaardig te zijn. Het Harmel-centrum gaf trouwens toe dat, op Abele na, Mark wel degelijk Nederlandstalig is. Minister Gilson trok hieruit de logische conclusie. Maar de Franstaligen haalden naar goede gewoonte hun slag thuis. Op dit moment is de verfransing in Mark minder ver gevorderd als in de rest van Edingen. In Lettelingen is de verfransing het verst gevorderd.

§ 4. Bierk had vóór de wet van 8 november 1962 een tweetalig statuut dat de gemeenteraad wenste te behouden. De gemeente telde volgens de betwiste talentelling van 1947 nog altijd 23 % Nederlandstaligen. Minstens 15 % van de Vlamingen werd ertoe gebracht het Frans als moedertaal op te geven. Ondanks de zelfs officieel erkende aanzienlijke Nederlandstalige aanwezigheid, werd de gemeente in 1962 opgezadeld met een Frans taalregime zonder faciliteiten voor de Nederlandstaligen.

Ook Sint-Renelde kreeg een Frans taalregime zonder faciliteiten voor de Nederlandstaligen, alhoewel de gehuchten Trop en Herbeek in elk geval duidelijk Vlaams waren. Zelfs het Harmel-centrum gaf toe dat Herbeek Vlaams was en bij het arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde diende te blijven. Trouwens het oorspronkelijke wetsontwerp voorzag hierin.

In dit wetsvoorstel worden de deelgemeenten Bierk en Sint-Renelde gescheiden van de fusiegemeenten Robeke respectievelijk Tubeke, en bij Edingen gevoegd. De inwoners van Bierk en Sint-Renelde zullen aldus kunnen genieten van de in het voorstel van bijzondere wet tot afschaffing van de faciliteiten in de randgemeenten opgenomen overgangsmaatregelen.

§ 5. De fusiegemeente Heilissem omvat de deelgemeenten Neerheilissem, Opheilissem en Linsmeel. De wijk Aardevoor van Neerheilissem is nog altijd overwegend Nederlandstalig.

§ 6. De fusiegemeente Lijsem omvat ook Pellen en Raatshoven. Zeker in deze laatste gemeente wordt nog Nederlands (dialect) gesproken.

§ 7. De Jekervallei omvat de gemeenten Bitsingen (met Eben-Emaal, Wonk, Rukkelingen-aan-de-Jeker, Beurs en Glaaien) en Wezet (met de Vlaamse deelgemeenten Ternaaien en Lieze in het noorden en de Waalse deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte in het zuiden). De verfransing is oppervlakkig en van recente datum. Er wonen nog altijd aanzienlijke Vlaamse minderheden, vooral in Eben-Emaal en Ternaaien. Aanvankelijk was de Kamer in 1962 bereid om Klein-Ternaaien naar het Limburgse Kanne te laten gaan, maar onder invloed van een Luikse campagne in de Senaat ging dit uiteindelijk niet door.

§ 8. De « Platdietse streek » of het « Land van Overmaas » omvat de fusiegemeenten Blijberg (met Sippenaken, Gemmenich, Moresnet, Homburg en Montsen), Welkenraat (met Hendrik-Kapelle), Balen (met Membach) en Aubel.

Dit gebied vormt een overgang tussen het Nederlandse en het Duitse taalgebied. Historisch behoorden al deze gemeenten tot het oude hertogdom Limburg, waar de cultuurtaal het toenmalige (Brabants gekleurd) Nederlands was.

Onder de Franse bezetting werd de Nederlandse cultuurtaal vervangen door het Frans, wat de betrekkingen met de overheid betreft, en door het Duits, wat de kerktaal betreft. In 1839 werd dit gebied door de Belgisch-Nederlandse staatsgrens van Nederlands-Limburg gescheiden, wat een cultureel isolement en een verdere achteruitgang van het Nederlands als cultuurtaal tot gevolg had.

Na de Eerste Wereldoorlog won het Frans terrein. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd deze streek bij Duitsland ingelijfd. De aversie die tegen deze inlijving ontstond, lag aan de basis van de hoogst merkwaardige resultaten van de talentelling van 1947.

De logica die men heeft gevolgd om het Duits als cultuurtaal in Malmedy te verdringen door het Frans omdat de bevolking een Romaans dialect spreekt, heeft men destijds niet willen volgen in de Platdietse streek. Dit gebied kwam in het wetsontwerp van 1962 niet voor.

Volgens een onderzoek van de EG-Commissie in 1987 spraken nog 16 000 van de 19 000 inwoners van het gebied het plaatselijke « plattutsch » (=Platdiets) dialect, dat Limburgs is en niet wezenlijk verschilt van het dialect dat in Teuven of Remersdaal gesproken wordt.

De bevolking voelt zich in de eerste plaats « Belg » en koestert ­ omwille van de oorlogen ­ een groot wantrouwen tegenover de Duitsers (« den Pruis »). Als historische Limburgers kunnen zij zich moeilijk associëren met de Vlamingen (« der Flamender »), laat staan met de Vlaamse Beweging, maar zij zijn evenmin Walen (« Welsjen »).

Er kan hier gemakkelijk een parallel getrokken worden met de zogenaamde Luiksgezinden uit de Voerstreek.

Artikel 4

Wij zijn er ons goed van bewust dat heel wat Vlamingen in de betrokken gemeenten sedert de overheveling naar Wallonië in 1962 zich aan de nieuwe toestand hebben aangepast.

Vandaar deze ruim opgevatte overgangsmaatregelen. De nieuwe generaties zullen zich evenwel automatisch en gemakkelijk aan de hervonden Vlaamse aard van hun gemeente aanpassen.

Artikel 5

Met de taalwetten van 1962 en 1963 kregen de Franstaligen in 18 gemeenten faciliteiten. Het ging meer bepaald om zes gemeenten rond Brussel (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem) en twaalf gemeenten langs de Vlaamse zijde van de toen vastgelegde Vlaams-Waalse grens, namelijk Mesen, Spiere, Helkijn, Ronse, Bever, Herstappe, Moelingen, 's Gravenvoeren, Sint-Pieters-Voeren, Sint-Martens-Voeren, Remersdaal en Teuven. Na de fusie gaat het nog om 12 gemeenten.

Aanvankelijk werd het stelsel van de faciliteiten voorgesteld als een middel om de Franstaligen in Vlaanderen de kans te bieden zich aan te passen. In de praktijk werden de faciliteiten een bron van verdere verfransing, en middel voor de Franstaligen om zich vooral niet aan te passen.

Na bijna 35 jaar is bewezen dat de faciliteiten niet tot het beoogde resultaat geleid hebben. Om de verdere verfransing te stoppen, moeten de faciliteiten onmiddellijk afgeschaft worden. Dit artikel voorziet in de afschaffing in de taalgrensgemeenten.

Artikel 6

Op de tijdelijke tegemoetkomingen voor de Franstaligen in de over te hevelen gemeenten, deelgemeenten en gehuchten, zoals bepaald in artikel 4, staat een termijn van 30 jaar. Dit artikel zorgt voor het werkelijk uitdovend karakter van die tegemoetkomingen.

Wim VERREYCKEN.
Joris VAN HAUTHEM.

VOORSTEL VAN BIJZONDERE WET


Artikel 1

Deze bijzondere wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2

§ 1. De deelgemeenten Orroir, Amengijs en Rozenaken worden van de gemeente Mont-de-l'Enclus, arrondissement Doornik, gescheiden en gevoegd bij de gemeente Kluisbergen in het arrondissement Oudenaarde.

§ 2. Het gehucht Vierwinden wordt van Elzele in Henegouwen gescheiden en gevoegd bij Maarkedal, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

§ 3. Het gehucht D'Hoppe wordt gescheiden van Vloesberg in de provincie Henegouwen en gevoegd bij Brakel, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

§ 4. Het gehucht« Te Levieren », dat het gebied tussen de Verrebeek en de Buistemberg omvat, wordt gescheiden van Vloesberg in de provincie Henegouwen en gevoegd bij Brakel, arrondissement Oudenaarde in de provincie Oost-Vlaanderen.

§ 5. De gehuchten Groenstraat en Warresaert worden losgemaakt van Zullik, deelgemeente van Opzullik, en gevoegd bij de gemeente Bever, in het arrondissement Halle-Vilvoorde.

§ 6. De wijk « 't Walinneke » op de weg van Rode naar Zevenborre en de wijk Zevenborre worden van de gemeente Eigenbrakel gescheiden en gevoegd bij de gemeente Sint-Genesius-Rode, in het arrondissement Halle-Vilvoorde.

§ 7. De strook in het uiterste noorden van Waver, gelegen tussen Ottenburg en Tombeek (Overijse), met de hoeven Bilande en Kleine Bilande en de Hoeve der Tempeliers, wordt overgeheveld van de gemeente Waver, arrondissement Nijvel, naar Ottenburg, deelgemeente van Huldenberg, arrondissement Leuven.

§ 8. Sluizen, deelgemeente van Bevekom in het arrondissement Nijvel, wordt met uitsluiting van de wijk Sclimpré daarvan gescheiden en gevoegd bij Meldert, deelgemeente van Hoegaarden in het arrondissement Leuven.

§ 9. Het gehucht de Bosschelle Hoeve wordt losgemaakt van Evernijs, deelgemeente van Hannuit, arrondissement Borgworm, en gevoegd bij Kortijs, deelgemeente van Gingelom, provincie Limburg.

§ 10. De deelgemeenten Roost (zonder Krenwijk) en Korsworm worden losgemaakt van Berloz en gevoegd bij Gingelom, in de provincie Limburg.

§ 11. Wouteringen, deelgemeente van Oerle, arrondissement Borgworm, wordt daarvan gescheiden en gevoegd bij de gemeente Tongeren, arrondissement Tongeren, in de provincie Limburg.

Art. 3

§ 1. De fusiegemeente Komen, bestaande uit Komen, Houtem, Neerwaasten, Waasten en Ploegsteert, wordt gescheiden van de provincie Henegouwen en gevoegd bij het arrondissement Ieper in de provincie West-Vlaanderen.

§ 2. De fusiegemeente Moeskroen, bestaande uit Moeskroen, Lowingen, Herzeeuw en Dottenijs wordt gescheiden van de provincie Henegouwen en gevoegd bij het arrondissement Kortrijk in de provincie West-Vlaanderen. Het administratief arrondissement Moeskroen wordt afgeschaft.

§ 3. De fusiegemeente Edingen, met inbegrip van de deelgemeenten Mark en Lettelingen, wordt losgemaakt van de provincie Henegouwen en overgeheveld naar het arrondissement Halle-Vilvoorde, in de provincie Vlaams-Brabant.

§ 4. De deelgemeente Bierk wordt gescheiden van de fusiegemeente Robeke. De deelgemeente Sint-Renelde wordt gescheiden van de fusiegemeente Tubeke. Bierk en Sint-Renelde worden bij Edingen gevoegd.

§ 5. De fusiegemeente Heilissem (met Opheilissem, Neerheilissem en Linsmeel) wordt overgeheveld van het arrondissement Nijvel, provincie Brabant naar het arrondissement Leuven, provincie Vlaams-Brabant.

§ 6. De fusiegemeente Lijsem (inclusief de deelgemeenten Pellen en Raatshoven) wordt overgeheveld van het arrondissement Borgworm (provincie Luik) naar het arrondissement Leuven (provincie Vlaams-Brabant).

§ 7. De fusiegemeenten Bitsingen (met Eben-Emaal, Rukkelingen-aan-de-Jeker, Wonk, Beurs en Glaaien) en Wezet (met Ternaaien en Lieze, maar uitgezonderd de deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte) worden overgeheveld van het arrondissement Luik in de provincie Luik naar het arrondissement Tongeren in de provincie Limburg. De deelgemeenten Richelle, Argenteau en Cheratte blijven als de gemeente Cheratte in het arrondissement Luik.

§ 8. De fusiegemeenten Blijberg (met Sippenaken, Gemmenich, Moresnet, Homburg en Montsen), Welkenraat (met Hendrik-Kapelle), Balen (met Membach) en Aubel worden gescheiden van de provincie Luik en gevoegd bij het bestuurlijk arrondissement Tongeren in de provincie Limburg.

Art. 4

§ 1. Dit artikel is van toepassing op :

1º de gecentraliseerde en gedecentraliseerde openbare diensten van de Staat, de Vlaamse Gemeenschap, de provincies en de gemeenten, voor zover zij inzake taalgebruik niet beheerst worden door een andere wet;

2º op de natuurlijke en rechtspersonen die concessiehouder zijn van een openbare dienst of die belast zijn met een taak die de grenzen van een privé-bedrijf te buiten gaat en die de wet of de openbare machten hun in het algemeen belang hebben toevertrouwd;

3º op de administratieve handelingen van de rechterlijke macht en van de schooloverheden.

§ 2. De onderscheiden diensten met een bepaalde territoriale bevoegdheid van de hierboven bedoelde besturen, openbare diensten, instellingen en natuurlijke personen worden hierna « diensten » genoemd.

Tenzij zij onder het gezag van een openbare macht staan, zijn de in § 1, 2º, bedoelde personen niet onderworpen aan de bepalingen in deze wet die betrekking hebben op de organisatie van de diensten, op de rechtspositie van het personeel en op de door dit laatste verkregen rechten.

§ 3. De plaatselijke diensten welke in de in artikel 3 opgesomde gemeenten gevestigd zijn, stellen de berichten, mededelingen en formulieren die voor het publiek bestemd zijn op in het Nederlands en in het Frans. Alle plaatsaanduidingen, straatnaamborden en verkeersborden zijn evenwel enkel in het Nederlands.

§ 4. De bekendmakingen die betrekking hebben op de burgerlijke stand worden gesteld in de taal van de akte waarmee zij in verband staan. Bekendmakingen in het Frans worden evenwel steeds vergezeld van een vertaling in het Nederlands.

§ 5. In hun betrekkingen met de in de gemeente gevestigde particulieren gebruiken de diensten de door betrokkene gebruikte taal voor zover die taal het Nederlands of het Frans is.

§ 6. De diensten stellen de aan de particulieren uitgereikte getuigschriften, verklaringen en machtigingen in het Nederlands op. Iedere in de gemeente gevestigde belanghebbende kan zonder bijkomende onkosten en zonder verantwoording van zijn aanvraag bij de dienst die het uitgereikte document heeft opgesteld, een Franse vertaling met waarde van uitgifte of een gelijkluidend afschrift bekomen.

§ 7. Alle akten, de akten van de burgerlijke stand inbegrepen, worden opgesteld in het Nederlands. Iedere in de gemeente gevestigde belanghebbende kan zonder bijkomende onkosten en zonder verantwoording van zijn aanvraag bij de dienst die het uitgereikte document heeft opgesteld, een Franse vertaling met waarde van uitgifte of een gelijkluidend afschrift bekomen.

§ 8. De in deze gemeenten gevestigde diensten gebruiken uitsluitend het Nederlands in hun binnendiensten en in hun betrekkingen met de diensten waaronder ze ressorteren, alsook in hun betrekkingen met alle diensten uit Vlaanderen, de Brusselse agglomeratie inbegrepen.

§ 9. In de plaatselijke diensten kan niemand tot een ambt of een betrekking benoemd of bevorderd worden indien hij de Nederlandse taal niet kent. De toelatings- en bevorderingsexamens geschieden uitsluitend in het Nederlands. De kandidaat wordt enkel tot het examen toegelaten voor zover uit de vereiste diploma's of studiegetuigschriften blijkt dat hij zijn onderwijs in het Nederlands heeft genoten.

Bij ontstentenis van een dergelijk diploma of getuigschrift moet de taalkennis door een examen bewezen worden.

Indien het ambt of de betrekking begeven wordt zonder toelatingsexamen dient de vereiste taalkennis vastgesteld te worden aan de hand van de daartoe in vorig lid voorgeschreven bewijzen.

§ 10. Voor zover nodig treft de Koning overgangsmaatregelen of maatregelen ter vrijwaring van verkregen rechten ten behoeve van het personeel dat bij de inwerkingtreding van deze wet verbonden is aan diensten gevestigd in de in artikel 3 opgesomde gemeenten. In geen geval mogen die maatregelen de toepassing van de wet in de weg staan.

§ 11. In hun betrekkingen met de plaatselijke diensten van de in artikel 3 opgesomde gemeenten, gebruiken de centrale diensten, de gewestelijke diensten waaronder de plaatselijke diensten ressorteren, alsook de plaatselijke en gewestelijke diensten uit Vlaanderen, de Brusselse agglomeratie inbegrepen, het Nederlands.

§ 12. De gouverneur van de provincie waaronder de betrokken gemeenten ressorteren, is belast met het toezicht op de toepassing van de wetten en verordeningen over het gebruik der talen in bestuurszaken en in het onderwijs in de in artikel 2 opgesomde gemeenten. Daartoe wordt hij door de organen, belast met het toezicht op de uitvoering van de wetten en verordeningen op de hoogte gehouden, van wat zij ten aanzien van deze gemeenten vaststellen.

Art. 5

Opgeheven worden in de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966 :

1º in artikel 8 : het 3º tot en met het 10º, alsook het laatste lid;

2º in artikel 11 : § 2, tweede lid, en § 3;

3º in artikel 12 : het derde lid;

4º in artikel 13, § 1, derde lid, de woorden « en in de taalgrensgemeenten »;

5º in artikel 13, § 1, het laatste lid;

6º in artikel 13, § 3, vierde lid, de woorden « een taalgrensgemeente, »;

7º in artikel 14, § 2, het laatste lid;

8º in artikel 15, § 2;

9º het artikel 16;

10º de artikelen 63 en 64.

Art. 6

Deze bijzondere wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en artikel 4 houdt op van kracht te zijn dertig jaar na de bekendmaking ervan.

Wim VERREYCKEN.
Joris VAN HAUTHEM.

(1) Dit wetsvoorstel werd reeds in de Senaat ingediend op 4 december 1997, onder het nummer 1-805/1 ­ 1997/1998.