De standbeelden van het peristilium van het Paleis der Natie
Immer lege nissen... eindelijk gevuld
Na de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815, wordt het huidige Parlementsgebouw, de voormalige zetel van de Raad van Brabant (een gerechtshof), omgebouwd om er de Staten-Generaal in te vestigen. Architect Charles Van der Straeten laat de nodige verbouwingen uitvoeren zodat de Eerste en de Tweede Kamer in Brussel kunnen vergaderen (de Kamers vergaderden toen om beurten in Brussel en Den Haag).
De ruime vestibule (vandaag "peristilium" genaamd) wordt geleidelijk aan voorzien van twee eretrappen, Dorische zuilen en zes nissen om er standbeelden in te plaatsen.
De beeldhouwer Gilles-Lambert Godecharle (1750-1835), die het reliëf van het fronton van het gebouw al had uitgevoerd, krijgt in 1817 de opdracht om de standbeelden van zes historische figuren te vervaardigen. De selectie brengt personages uit zowel de Verenigde Provinciën als de Zuidelijke Nederlanden samen: Willem van Oranje-Nassau (de Zwijger), de graaf van Egmont, Johan van Oldenbarnevelt, de admiralen Cornelis Tromp en Michiel De Ruyter, en Filips van Marnix van Sint-Aldegonde. Godecharle stelt modellen ervan voor in mei 1818, maar Willem I lijkt niet bereid om de standbeelden te laten maken. Na de brand van 1820 dringt de architect weer aan op de plaatsing van de beelden, maar de vorst blijft even onbuigzaam. De zes nissen blijven dus leeg.[ 1 ]
Bijna 25 jaar later wil Jean-Baptiste Nothomb, de toenmalige kabinetsleider en minister van Binnenlandse Zaken van het Koninkrijk België, een gerichter beleid voeren voor de aankoop van kunstwerken door de jonge Belgische staat. Om te beginnen wil hij een aankoopprogramma opstellen voor de versiering van het Paleis der Natie. In een brief aan de quaestoren van de Kamer, waarin hij hen vraagt om een overzicht te geven van de plekken in het Paleis der Natie die geschikt zouden zijn om er kunstwerken te plaatsen, stelt hij voor om er gedurende enkele jaren een jaarlijks bedrag van 20.000 à 25.000 frank aan te besteden.
De quaestoren, die iedere dag voorbij de lege nissen van het peristilium lopen, stellen in de eerste plaats voor om er eindelijk standbeelden te plaatsen. Vervuld van enthousiasme stellen zij ook voor om "twee liggende leeuwen" te plaatsen aan de voet van de trappen van de Kamer en de Senaat, en acht borstbeelden tegen de zuilen van het peristilium. Nothomb zal daar niet allemaal op ingaan... maar per koninklijk besluit van 17 juni 1845 bestelt hij de zes standbeelden die wij vandaag nog kennen... of toch ongeveer.[ 2 ]
Dit besluit wijst elk standbeeld toe aan een verschillende beeldhouwer, die het in Franse kalksteen en met een hoogte van 2m40 moet vervaardigen. De handtekeningen zijn nog vaag te zien op de voetstukken van de standbeelden (aan de linkerzijkant). Louis-Eugène Simonis krijgt de opdracht voor het standbeeld van Pepijn van Herstal, Louis Jehotte voor dat van Diederik van de Elzas, en Joseph Geefs voor dat van Boudewijn van Constantinopel. Zij zullen aan de kant van de Senaat worden geplaatst.
Aan de kant van de Kamer komen Jan II van Brabant door Karel Geerts, Filips de Goede door Jean-Baptiste De Cuyper en Karel V door Joseph-Jean-Baptiste de Bay senior.[ 3 ]
De brand van 1883 en de restauratie van de standbeelden
In december 1883 breekt een grote brand uit in het halfrond van de Kamer. Het wordt zwaar beschadigd, net als de aanpalende lokalen, waaronder de leeszaal van de Kamer die zich pal boven het peristilium bevindt. De planken vloeren storten in en belanden in de grote vestibule.
Op de foto die de fotograaf Alexandre net na de brand heeft genomen, ziet men dat het peristilium tegenover de standbeelden aan de kant van de Senaat overstroomd is, dat het met brokstukken bezaaid is, en zwart van het roet lijkt. Een deel van een Dorische zuil aan de kant van de Kamer, en de plafonds/vloeren vlak achter de standbeelden zijn ingestort.
Maar de standbeelden zelf lijken vrij ongeschonden, waarschijnlijk dankzij de beschutting die de nissen boden. Kwetsbaardere en ietwat vooruitstekende delen, zoals het zwaard van Diederik van de Elzas en de scepter van Boudewijn van Constantinopel, zijn duidelijk nog heel. Hetzelfde geldt voor de luchter die het middengedeelte van het peristilium aan de kant van de Senaat verlicht.
Men kan zich bij gebrek aan foto moeilijk een idee vormen van de toestand aan de kant van de Kamer, maar de brand heeft er zeker harder gewoed dan in de Senaat (waarvan het halfrond niet getroffen werd, terwijl dat voor de rookkamer, de leeszaal en het huidige groene salon, toen de vestiaire van de senatoren, wel het geval was).
In juni 1886 beëindigt beeldhouwer Edmond Lefever (1839-1911) de restauratie van de beelden en wordt hem 2700 frank betaald als 3de en laatste aanbetaling.[ 5 ]
Vandaag zijn de beelden met een relatief dikke laag witte verf bedekt. Dat doet bij de kunsthistorici vragen rijzen over de omvang van de restauratie van Edmond Lefever.
Waren de beelden zozeer door de brand aangetast dat er een volledig afgietsel van moest worden vervaardigd, zoals Chantal Jordens-Leroy beweert in haar studie over Simonis? "De zes zwaar beschadigde beelden werden gerestaureerd. Gezien hun huidige staat is het meer dan waarschijnlijk dat ze naar nog beschikbare originele fragmenten werden afgegoten. Vandaag bevatten de nissen nog slechts beelden in beschilderd gips – ze waren van Franse kalksteen – en de lompheid en zachtheid ervan mag niet volledig de scheppende kunstenaars worden aangewreven. De Pepijn van Herstal heeft weinig uitstraling. De anatomische opbouw is onbeholpen; de drapering, waarin Simonis zich zo superieur toont, is hier onbeduidend en de uitwerking van de details is knoeiwerk; de zomen van de kleding, de tekening van het wapenschild worden nauwelijks weergegeven en zijn overigens voor de zes beelden naar hetzelfde model gemaakt."[ 6 ]
Werden ze echt volledig opnieuw gemaakt? Of werden na de brand leemten aangevuld en de beelden herschilderd, oorspronkelijk met behulp van kalkverf, om de rook-, roet- en watersporen te verbergen?
Op de rekening van Lefever is wel degelijk sprake van de "restauratie" en het "herplaatsen van de zes beelden" (letterlijk "la restauration et la remise en place des six statues"). Belangrijk is het woord "restauratie" en het feit dat men "beelden" herplaatst, geen afgietsels of gipsen beelden.
Als we er vanuit gaan dat Lefever driemaal 2700 frank betaald kreeg, dan is dat in totaal 8100 frank voor het geheel. Dat is 1350 frank per beeld, herplaatsing inbegrepen.[ 7 ] Dat lijkt heel weinig voor een volledig afgietsel, waarna alle details van de zes beelden opnieuw met de beitel moesten worden aangescherpt.
Bij het maken van een afgietsel, waarbij er opnieuw een vorm moest worden gemaakt aan de hand van het authentieke, beschadigde stenen beeld en vervolgens in die vorm een nieuw gipsbeeld moest worden gegoten, konden de details aan het oppervlak inderdaad "vervaagd" zijn. Maar dan zou de binnenkant van de beelden nu ook van gips moeten zijn, alsook de niet gebeeldhouwde delen aan de rugzijde, of ook de achterkant van de sokkel (die volgens de bestelling een geheel vormde met het beeld). De beelden aan de kant van de Senaat ondergingen echter in 2017 een oppervlakterestauratie,[ 8 ] waarbij duidelijk gebleken is dat de onder de huidige verflagen wel degelijk steen aanwezig is. Een donkerder steen, die hier en daar aan de achterkant van de sokkels en op de rugzijde van enkele beelden aan de oppervlakte komt.[ 9 ]
Door een betere verlichting ten slotte, met meer strijklicht dan de huidige achtergrondverlichting, worden veel details terug zichtbaar... ondanks enkele verdikkingen die veroorzaakt worden door de, in de loop van de tijd, aangebrachte verflagen. Dit pleit in het voordeel van de kunstenaars die de beelden hebben gemaakt.
De hand van Simonis komt aldus duidelijk aan het licht in de drapering waarmee Pepijn van Herstal getooid is. In vergelijking met die van zijn gezellen in hun nis is de kwaliteit van zijn drapering werkelijk superieur. De details van de kledij van Diederik van de Elzas en Boudewijn van Constantinopel zijn echter ook meer dan een blik waard.
- Luc Somerhausen en Willy Van den Steene, Het Paleis der Natie, Brussel, 1981, blz. 145; 159-160. De eretrap naar de Senaat werd pas na de brand van 1820 gebouwd. Tot dan betrok de Prins van Oranje een kamer aan de kant van de Senaat, waardoor deze trap niet kon worden aangelegd. Om dezelfde reden zou Willem I zich verzet hebben tegen de plaatsing van de standbeelden in de nissen. [ terug ]
- Nothomb neemt ontslag op 30 juli 1845: op enkele weken na zouden de huidige standbeelden er op hun beurt ook niet hebben gestaan! [ terug ]
- Het is niet geweten wie het historische programma van de standbeelden voor Nothomb heeft opgesteld. Zou het al Joseph Kervyn de Lettenhove [1817-1891] kunnen geweest zijn, een toen nog jonge historicus die reeds veel aandacht had voor de geschiedenis van onze contreien, en die in 1863 een gelijkaardig, maar vollediger, programma heeft voorgesteld voor het halfrond van de Senaat? [ terug ]
- F. Livrauw, La Chambre des Représentants en 1894-1895, blz. 445-446. [ terug ]
- ARA, Ministerie van Openbare Werken, Openbare gebouwen, dossier 64. De historische beelden aan de gevel van het Brussels stadhuis, op de Kleine Zavel, aan de Lakenhalle van Ieper, enz. hebben we te danken aan Lefever. [ terug ]
- JORDENS-LEROY Chantal, Un sculpteur belge du XIXe siècle: Louis-Eugène Simonis, Brussel, Académie Royale de Belgique, 1990, blz. 90-91: "Les six statues durement endommagées furent restaurées. Au vu de leur état actuel, il est plus probable qu'elles furent surmoulées à partir de fragments originaux encore disponibles. Aujourd'hui, les niches ne contiennent plus que des statues en plâtre peint – elles étaient en pierre de France – dont la lourdeur et la mollesse ne peuvent être imputées entièrement aux artistes créateurs. Le Pépin de Herstal a peu d'attrait. Il y a des maladresses dans la construction anatomique; les drapés où Simonis se montre tellement supérieur, sont ici insignifiants et le travail est bâclé quant au rendu des détails; les borderies des vêtements, le décor des armes, sont à peine indiqués et par ailleurs, faits sur le même modèle pour les six statues." [ terug ]
- Ter vergelijking: de schilder Gallait kreeg 6000 frank betaald voor een portret in de gaanderij van de Senaat. [ terug ]
- Senaat, dossier van de restauratie van de beelden van Pepijn van Herstal, Diederik van de Elzas en Boudewijn van Constantinopel in 2017 door Jacques Vereecke, bijgestaan door Cécile Van Seymortier. [ terug ]
- Omdat Lefever de beelden verwijderd heeft om ze te restaureren, mag men er vanuit gaan dat hij ze volledig met een laag kalkverf heeft bedekt, ook de rugzijde. Maar wanneer men ze herschilderd heeft (meer dan eens in de 20ste eeuw), was de rugzijde duidelijk moeilijker te bewerken. De verflaag is er dus duidelijk minder dik en op sommige plaatsen, vooral op de sokkels, is de oorspronkelijke steen zichtbaar. [ terug ]
© Belgische Senaat