Jacques de Lalaing en het "historische fresco" van de Belgische Senaat
Van "België sticht de monarchie"...
In november 1849 komen de senatoren voor het eerst samen in hun nieuwe "salle des délibérations" (vergaderzaal). De zaal is nog niet helemaal afgewerkt: de Belgische wapenschilden zijn weliswaar al uitgesneden in de lambrisering achter de voorzitterstribune en de bustes van Leopold I en Louise-Marie staan in de nissen aan de linker- en de rechterkant ervan, maar de koepel (die versierd is met de monogrammen van Leopold I en Louise-Marie en de wapenschilden van de provincies) is nog niet ingekleurd. Om het ontbreken van lambrisering rondom het halfrond te verbergen is het met grote doeken bespannen.
Vooraan is in de muur achter de voorzitterstribune plaats vrijgemaakt voor drie schilderijen.
In september 1853 zal een groot allegorisch schilderij, met als titel "België sticht de monarchie", ook wel "De Belgische Provincies" genaamd, het middelste deel bekleden.[ 1 ] Er is weinig over geweten. Het was een allegorie van "België, omringd door verpersoonlijkingen van de provincies of de grote steden van het land, die de symbolen dragen van de industrie of de handel waarvoor zij bekend staan".[ 2 ]
In 1848 hadden de senatoren geëist dat Edouard de Biefve (1808-1882) dit schilderij zou vervaardigen, maar blijkbaar heeft het resultaat hen ietwat teleurgesteld… Een criticus oordeelde toen "Nooit eerder was een schilderij zo ijzig officieel"![ 3 ] Wanneer de schilder enkele jaren later voorstelt om ook de schilderijen te leveren voor de andere twee nog lege plaatsen, en de minister van Binnenlandse Zaken er weer op aandringt, wijzen de senatoren zijn aanbod beleefd af: "Dit werk van de heer de Biefve is minder geslaagd dan de meeste van zijn andere werken." Aangezien de kosten ervan voor rekening van de Senaat komen, is het aan hem om te beslissen welke kunstenaar het halfrond zal versieren.[ 4 ]
Ondertussen had Louis Gallait de galerij van historische "portretten" in het halfrond voltooid. Zij werden er omstreeks 1878-1879 geplaatst, op de daarvoor bestemde plaatsen in de mahoniehouten lambrisering die er sinds de zomer van 1864 was aangebracht.
De senatoren, die laaiend enthousiast waren bij de oplevering van de portretten van historische personages (ondanks het feit dat de schilder er 16 jaar over gedaan heeft om ze te voltooien en hij hun geduld zwaar op de proef heeft gesteld!), vragen aan Gallait of hij ook de portretten van Leopold I en Louise-Marie, alsook die van Leopold II en Marie-Henriette kan maken. Het idee was dat zij de vrij gebleven plaatsen boven de perstribunes zouden bekleden, aan weerszijden van de voorzitterstribune en het doek van Edouard de Biefve.
De voorstelling in 1882 van de schetsen ervan wekt heel wat enthousiasme op. Helaas overlijdt Louis Gallait in november 1887, toen hij nog volop aan de schilderijen aan het werken was. De portretten van Leopold I en Marie-Louise heeft hij kunnen voltooien, aan dat van Marie-Henriette was hij slechts begonnen, en aan het portret van Leopold II was hij zelfs nog niet toegekomen. Het lijkt erop dat de kunstenaar ook schetsen had gemaakt voor het centrale gedeelte, dat een allegorie van de eedaflegging van Leopold I had moeten worden.
De schilderijen van Leopold I en Louise-Marie sierden de grote muur van de vergaderzaal van de Senaat van 1887 tot 1896, maar we hebben daar tot op heden nog geen enkele afbeelding van gevonden.[ 5 ] Dat is misschien geen toeval: het contrast, zelfs het markante gebrek aan harmonie, met het schilderij van de Biefve moet een kwelling voor het oog zijn geweest...
... tot het "fresco" van Jacques de Lalaing
Hoe dan ook schreef graaf Charles de Mérode Westerloo, voorzitter van de Senaat, op 18 maart 1890 een brief aan graaf Jacques de Lalaing, een schilder, om hem te belasten met "de opdracht de decoratie van de vergaderzaal af te ronden, die door het overlijden van de heer Gallait onafgewerkt was gebleven", met het argument dat "de assemblee niemand heeft gevonden die het werk van de vooraanstaande kunstenaar beter zou kunnen voortzetten dan u."[ 6 ]
Jacques de Lalaing (1858-1917), die "gentilhomme fait artiste" (gentleman-kunstenaar),[ 7 ] past inderdaad goed bij de Senaat.
Als schilder ging hij vanaf 1875 in de leer bij Jean-François Portaels, maar hij bezocht ook Alfred Cluysenaar en vooral Louis Gallait. Eerder aangetrokken door lijn, vorm en volume dan door kleur, leerde hij vanaf 1884 ook beeldhouwen bij Thomas Vinçotte.
Zijn eerste werk is historieschilderkunst, maar hij maakt ook portretten. Portretten van de high society die hij bezocht (als schilder en als een van haar leden), waaronder senatoren en hun echtgenotes. Zo schilderde hij mevrouw de Favereau in 1897, toen haar man, toekomstig voorzitter van de Senaat, zitting had in de Kamer van volksvertegenwoordigers. Hij schilderde in 1899 ook het portret van Nathalie de Mérode Westerloo, echtgenote van graaf Henri de Mérode Westerloo. Toen die laatste, net als zijn vader Charles, op zijn beurt voorzitter van de Senaat werd, vroeg hij de Lalaing om zijn officiële portret te schilderen (voltooid in 1905). Ook het portret van senator Georges Dupret uit 1907 is van zijn hand.[ 8 ]
Gedurende zijn hele carrière werd hij gevraagd voor vele officiële verzoeken en opdrachten. Hij valt bij sommige mensen in de smaak want: "Hij is verre van een protestkunstenaar, maar gebruikt klassieke en plechtige vormen die verwijzen naar een zekere esthetische duurzaamheid, en die zijn werk in een continuüm plaatsten dat in staat is de herinnering te doen herleven en een historische identiteit te versterken."[ 9 ] Dat is nu precies wat de senatoren zoeken voor hun halfrond...
Bovendien heeft Jacques de Lalaing een eigen fortuin en is daarom niet, zoals sommige van zijn tijdgenoten, een "behoeftige" kunstenaar of verplicht om van zijn kunst te leven. Uit de archieven van de Senaat blijkt dat men hem vóór de bestelling van de grote schilderijen voor het halfrond zijn "tarief" had gevraagd. De Lalaing antwoordt: "Uw vraag van vanmorgen heeft mij in dezelfde verlegenheid gebracht als toen de burgemeester van Brussel mij vroeg om een schatting te maken van het werk dat ik in het stadhuis moet doen. Ik zal u antwoorden, zoals ik dat bij hem heb gedaan, dat ik geen basis heb voor een raming. Het cijfer dat ik zal geven zou willekeurig zijn, het is zoals iemand die de huid van een beer verkoopt die nog rondloopt. Ik verwijs daarom naar de schatting van de quaestuur of van de deskundigen die deze heren eventueel willen aanstellen, en ik verbind mij ertoe de daaruit voortvloeiende beslissing te aanvaarden."[ 10 ] Een brief van de Stad Brussel deelt de senatoren mee dat de graaf "700 fr. per vierkante meter" zal worden betaald voor de schilderijen van het stadhuis! De Senaat zal hetzelfde bezoldigingsstelsel hanteren... dat dichter bij dat van schilders van gebouwen ligt dan bij dat van kunstschilders... Maar het komt wel goed uit voor de financiën van de Senaat!
Omdat ze in Jacques de Lalaing een man met een rijke cultuur zien, laten de senatoren hem de eerste keuze voor het historische programma van de schilderijen. Als beeldhouwer zag hij meteen het vloeiende en dynamische geheel dat hij kon voorstellen: "In een reeks van afzonderlijke groepen die nochtans onderling verbonden zijn door de grote lijnen zou ik op het oppervlak van de drie luiken de verschillende fasen van de geschiedenis van ons land willen ontvouwen, die niet worden onderverdeeld door regeerperiodes, maar door tijdperken en door invloeden. Ik zou kortom de politieke strekkingen willen afbeelden die België achtereenvolgens heeft gekend."
Maar als schilder wil hij "iets pittoresks" in deze opstelling, de "typische episodes van het moment, die een picturaal aspect hadden". Als tegenhanger van de Biefve verklaart hij: "filosoferen over de geschiedenis komt enkel de literatuur toe. De schilderkunst moet in de eerste plaats het pittoreske nastreven. Omdat men door middel van het schilderen plechtige en ongetwijfeld belangrijke handelingen heeft willen uitdrukken, die echter van groot moreel belang zijn en geen streling voor het oog betekenen, zoals het ondertekenen van een verdrag of het verlenen van een Blijde Inkomst, is de historieschilderkunst vaak een saaie aangelegenheid geweest."
Hij opteert er dan ook voor om tragische momenten in de geschiedenis van onze contreien te schilderen: "Ik voel de behoefte om me te verontschuldigen voor het feit dat ik veeleer de pijnlijke pagina's van onze geschiedenis heb blootgelegd en wil mijn keuze als volgt uitleggen: De momenten van voorspoed zijn niet van picturaal belang, de schilderkunst kan alleen maar een crisis weergeven en niet een staat, en ten slotte geloof ik dat ik uit het bekende spreekwoord 'Gelukkige volkeren hebben geen geschiedenis' kan afleiden dat de gelukkige fasen van het Belgische volk even saai zouden zijn om te schilderen als om te schrijven."[ 11 ]
De Lalaing stelt voor om pasteltekeningen te maken van het geheel dat hij zich voorstelt, waarbij hij dit medium verkiest boven schrijven of schetsen. Op 20 november 1890 kwamen de voorzitter van de Senaat en de quaestoren een kijkje nemen in zijn atelier, gelegen op een steenworp van het Parlement, Werkzaamheidstraat 92 (later omgedoopt tot Jacques de Lalaingstraat, het atelier bestaat nog steeds en herbergt vandaag de dag een "Food & Art Gallery").
Senator-quaestor Edmond Willems, erfgenaam van de Leuvense Brouwerij Artois (en die blijkbaar samen met burggraaf Vilain XIIII aan de basis lag van de keuze van Jacques de Lalaing voor de schilderijen), maakt kennelijk drie opmerkingen aan zijn adres: er staan te veel paarden in het linkerdeel dat gewijd is aan de "gemeentelijke milities" van de Guldensporenslag en de Slag bij Westrozebeke; in het middengedeelte moeten de oorlogen van Lodewijk XIV en de Spaanse periode worden omgekeerd zodat ze weer in chronologische volgorde komen te staan; en ten slotte moet de "harde historische waarheid" van het programma worden afgezwakt. De Lalaing stemt in met enkele aanpassingen, behalve wat de laatste opmerking betreft - hij heeft de gelegenheid gehad de toenmalige premier, de katholiek Auguste Beernaert, wiens zus schilder is, te raadplegen en die de vrees die het programma oproept bij de quaestoren niet deelde. Willems legde er zich uiteindelijk bij neer en het Bureau van de Senaat aanvaardde het programma zoals dat door de kunstenaar in december 1890 werd geschetst.
Eind januari 1893 bevestigde Jacques de Lalaing, na een bezorgde brief van de Senaat, dat hij zijn voorbereidende werkzaamheden voor het ontwerp van de drie luiken had voltooid en beloofde het eerste luik begin 1894 af te werken.[ 12 ] Eind september 1894 is het linkerluik inderdaad klaar, de twee andere zijn geschetst. Terwijl Jacques de Lalaing naar Parijs gaat om de kostuums voor het tweede luik te halen, bezoeken de quaestoren zijn atelier. Dit is wat ze ontdekken.
Op het linkerluik "de burgermilities en de ambachtslieden die rond de vaandels van de gilden staan en die steun bieden aan een roemrijke en ongelijke strijd tegen de Franse ridders", "deze ongelijke strijd waarvan de Slag bij Kortrijk het hoogtepunt vormde en de nederlaag bij Westrozebeke het noodlottige gevolg was". Vervolgens hoger "de macht van het Huis van Bourgondië, het moment waarop hertog Karel (de Stoute) zijn gevangene Lodewijk XI meesleepte voor het spektakel van de brandende stad Luik, waar de Franse koning de opstand had aangemoedigd".
Op het paneel in het midden, dat over de Spaanse en de Franse tijd gaat, "wil ik de schaduw van de hertog van Alva laten vallen over het laatste gesprek tussen de graaf van Egmont en de Prins van Oranje in Willebroek, toen ze de profetische woorden 'Vaarwel Prins zonder land, Vaarwel graaf zonder hoofd' tot elkaar richtten, een moment waaruit de solidariteit in de Vlaamse en Hollandse verzuchtingen blijkt".
"Daarna, op de voorgrond, de schilderrijke en voor ons rampzalige tijd van de oorlogen van Lodewijk XIV in België, met de strijd van de geallieerden Marlborough en Prins Eugenius tegen de indringer - in de vlakten van Ramilllies en Malplaquet - en achteraan het bombardement op Brussel door Maarschalk de Villeroi." "Boven die groep in de boog twee symbolische figuren, de Geschiedenis en het Noodlot."
Tot slot, rechts "het einde van de Oostenrijkse heerschappij in België – de Brabantse omwenteling staat, in de persoon van Vonck en van Van der Noot, op tegen het bewind van Jozef II. Vervolgens de inval van Dumouriez in België, die de vlag en de ideeën van de Franse revolutie bij ons komt planten, en ten slotte het moment waarop het Eerste Keizerrijk in de vlakte van Waterloo instort, door de inspanning van de geallieerden. Napoleon keert zich om en roept tevergeefs Grouchy te hulp".[ 13 ]
Dat drukke en compacte programma is niet gemakkelijk te begrijpen. Men moet een groot kenner zijn van de geschiedenis van onze gewesten om alle details ervan te vatten. Bij de inhuldiging van de panelen in 1896 en het persbezoek wordt de Lalaing gevraagd een "korte handleiding" te maken, die op 2000 exemplaren zal worden gedrukt.[ 14 ]
Het coloriet dat de kunstenaar voor zijn doeken heeft gekozen, vergemakkelijkt evenmin de lezing ervan. Het is nochtans heel typisch. Bij de Lalaing blijft de vaak matte kleur ondergeschikt aan de vorm en het volume.[ 15 ] De quaestoren weten dat. Het postscriptum dat burggraaf Vilain XIII bij zijn memo aan de griffier van de Senaat voegt, is veelzeggend: "Ik vrees dat hij ons grauwschilderingen heeft gemaakt, zoals in het Stadhuis."[ 16 ] De Lalaing anticipeert in zijn uitnodiging op hun reactie: "Ik hoop dat de heren niet worden afgeschrikt door de veeleer strenge kleurstelling van dat paneel. Het thema vereist dat. De kleurenpracht, waartoe de schitterende tijd van Lodewijk XIV noopt, hou ik in petto voor het centrale paneel."[ 17 ]
Die kleurenpracht is wel heel gematigd, want Jacques de Lalaing blijft zichzelf hierin trouw, hoewel het licht van de daklantaarn van de koepel, die zich oorspronkelijk dichter bij de doeken bevond, de kleuren wellicht beter tot hun recht deed komen. Vooral die van de kleren, waarvoor veel onderzoek werd verricht, en van de zadelkleden van de paarden, waarvan het gamma heel wat subtieler en genuanceerder is dan op het eerste zicht lijkt. Men merkt ook op dat hij met contrasten speelt door rode en witte vlakken te gebruiken, bijvoorbeeld die welke de personages Napoleon, Dumouriez en Jozef II in driehoeksvorm met elkaar verbinden in het rechterdoek. In het linkerdoek is het andersom. De journalist van het Journal de Bruxelles, die bij de inhuldiging aanwezig was, wees er al op, vooral bij de stedelijke milities: "Kleur betekent niets voor hem, noch bron van genot, noch uitdrukkingsmiddel. Zijn linkerpaneel is wat dat betreft bijna wonderbaarlijk. Alles is er bruin, grijs, zwart en koud. De vaandels zijn er grijs, zonder enige kleurtoets."[ 18 ]
Jacques de Lalaing gebruikt ook hemels licht om de achtergrond van zijn doeken te "verlichten" en contrasten weer te geven. De personages Karel de Stoute en Lodewijk XI rijzen op die manier op uit de vuurzee van de brand van Luik; die van Marlborough en van Eugenius van Savoie trotseren de gloed van het bombardement op Brussel. Op het derde doek komen in de achtergrond van het schilderij "de drie geallieerden in galop toegesneld, afgetekend tegen de zalmkleurige hemel van de goede veldslagen, en Blücher die er bijkomt".[ 19 ]
Op 11 februari 's middags is de pers uitgenodigd. De artikels zijn meestal heel positief, ook al zijn sommigen het erover eens dat de symbolische figuren van de Geschiedenis en het Noodlot alsook de zwevende figuur van de hertog van Alva van het middenpaneel minder geslaagd zijn. Maar allen juichen de kunst van de beknoptheid en de compositie toe die de Lalaing tentoon heeft gespreid (ze doet denken aan Bernard van Orley, een andere Brusselse kunstenaar[ 20 ]), alsook zijn zeer groot meesterschap in het weergeven van de bewegingen van de paarden. Dat is zowat zijn handtekening.
Koning Leopold II, die op 11 en 19 februari had aangekondigd te zullen komen, komt uiteindelijk, samen met prinses Clementine, op woensdag 20 februari 1896 's middags naar de doeken kijken.[ 21 ] Ze worden ontvangen door de minister van Schone Kunsten, burggraaf Vilain XIIII, baron Snoy en de voorzitter van de Senaat, t'Kint de Roodenbeke, die hen dan ook de symboliek van de schilderijen uitlegt. Ze hebben ze gedurende een half uur bewonderd.
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Biefve: reeds op 13 augustus 1848, terwijl het halfrond nog in aanbouw was, had de Senaat aan de minister van Binnenlandse Zaken om een schilderij van de Biefve gevraagd, "een kunstenaar die een mooie uitvoering kan koppelen aan een keuze van bij uitstek nationale onderwerpen". Dit doek van Edouard de Biefve, een historieschilder die toen erg in zwang was, is spoorloos geraakt nadat het in 1896 werd weggehaald en vervangen door het "historische fresco" van Jacques de Lalaing. In het Prentenkabinet van de Koninklijke Bibliotheek zijn een aantal voorbereidende tekeningen ervan bewaard. Zie Judith Ogonovsky, "Edouard de Biefve (1808-1882), Une étoile filante au sein de l'art officiel belge", in Revue belge d'archéologie et d'histoire de l'art, nr. 71, 2002, p. 59-88. [ terug ]
- Archieven Belgische Senaat, dossier de Biefve, brief van Charles Rogier, minister van Binnenlandse Zaken aan de quaestoren van de Senaat, 25 maart 1852. [ terug ]
- Lucien Solvay, "Notice sur Edouard de Biefve, correspondant de l'Académie", in Annuaire de l'Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 1915-1919, p. 68: "Jamais peinture ne fut plus glacialement officielle". [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Biefve, brief van de voorzitter van de Senaat, prins de Ligne, aan de minister van Binnenlandse Zaken, 14 november 1876: "Monsieur de Biefve a été moins heureux dans cette œuvre que dans la plupart de ses autres productions." [ terug ]
- De portretten zouden dan opgehangen zijn in het kabinet van de minister van Financiën (Wetstraat 11?). [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, brief van de voorzitter van de Senaat, graaf de Merode Westerloo, aan Jacques de Lalaing, 18 maart 1890. [ terug ]
- Charles Lagasse de Locht in Bulletin des Commissions royales d'Art et d'Archéologie, toespraak tijdens de vergadering van 13 oktober 1917, naar aanleiding van het overlijden van de kunstenaar. Geciteerd door Catherine Leclercq, Jacques de Lalaing, artiste et homme du monde (1558-1917), Classe des Beaux-Arts, Académie royale de Belgique, Brussel, 2006, blz. 37. [ terug ]
- Het portret van Henri de Merode Westerloo bevindt zich in de Senaat, dat van Georges Dupret is nog in bezit van de familie. Met dank aan Thierry Scaillet om te wijzen op dit laatste portret. Zie hierover: Thierry Scaillet en Dorothée Schneider, Histoire de la famille Dupret, 17e-20e siècles. En affaires et en politique, de Ath à Bruxelles, Brussel, 2019. [ terug ]
- C. Leclercq, Jacques de Lalaing, artiste et homme du monde (1558-1917), Classe des Beaux-Arts, Académie royale de Belgique, Brussel, 2006, blz. 49: "Loin d'être un artiste contestataire, il adopte les formes classiques et solennelles qui font référence à une certaine pérennité esthétique qui inscrivent l'œuvre dans une continuité apte à revivifier la mémoire et à renforcer une identité historique." [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, brief van Jacques de Lalaing aan baron Oscar Pycke de Peteghem, van 18 februari 1890: "Votre question de ce matin m'a remis dans le même embarras que jadis quand le Bourgmestre de Bruxelles m'a demandé d'estimer le travail que je dois exécuter à l'Hôtel de Ville. Je vous répondrai, comme à lui, que je n'ai aucune base d'appréciation, le chiffre que j'indiquerai serait donc arbitraire, que je me sens à ce sujet dans la situation de celui qui vend la peau d'un ours qui court encore. Je m'en rapporte donc à l'appréciation de la Questure ou de l'expert que ces messieurs voudront bien désigner, en m'engageant à accepter la décision qui en résultera." [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, Ongedateerde brief, waarschijnlijk uit de zomer van 1890, van Jacques de Lalaing aan een "heer", waarschijnlijk E. Willems. [ terug ]
- De vertraging bij de voltooiing kan worden verklaard door het onderzoek dat Jacques de Lalaing moest verrichten, maar ook door parallelle werkzaamheden: fresco's in het stadhuis van Brussel, het Coquilhat-monument, portretten, enz. Daarnaast werden in de jaren 1884-85 projecten voor de uitbreiding van de vergaderzaal aangehaald en bestudeerd, om plaats te maken voor het grotere aantal senatoren. Deze projecten kunnen een impact hebben gehad op de afmetingen van de schilderijen van de Lalaing. Hij waarschuwt de quaestoren hierover, maar uiteindelijk worden de werkzaamheden uitgesteld tot de jaren 1902-1904. In die periode werden de doeken die met loodwit waren gemaroufleerd inderdaad verwijderd en vervangen, waarbij het middendoek nu verder naar achteren stond ten opzichte van de twee andere doeken dan de kunstenaar oorspronkelijk had bedoeld. [ terug ]
- Programma van 1890 en handleiding van de Lalaing van 1896. [ terug ]
- De doeken worden met loodwit op de muren van de Senaat gemaroufleerd door Charles Léon Cardon (offerte van 27 december 1895). ARA, Ministerie van Openbare Werken, Burgerlijke Gebouwen, dossier 70. [ terug ]
- C. Leclercq, op. cit., blz. 22. [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, Brief van Vilain XIII aan de griffier (Warnant), van 4 december 1894. [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, Brief van J. de Lalaing aan burggraaf Vilain XIII, rond eind september 1894. [ terug ]
- Archief van de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, "Les peintures de M. de Lalaing au Sénat", in Journal de Bruxelles, Brussel, 23 februari 1896. [ terug ]
- Archief de Belgische Senaat, dossier de Lalaing, "Les peintures du Sénat" in La Réforme, 12 februari 1896. [ terug ]
- De persoonlijke dagboeken van Jacques de Lalaing bleven gedeeltelijk bewaard. Hij laat niet na daarin Brusselse woorden of woorden in het "brusseleer" te gebruiken, zoals "drache", "stoefer", "duive kot", "moi, j'ai le flauw", "zwanze". Catherine Leclercq stipt ze aan in haar monografie. [ terug ]
- Le Journal de Bruxelles, 20 februari 1896, blz. 1. L'Indépendance belge, 21 februari 1896, blz. 1. [ terug ]
© Belgische Senaat