Over de jaren heen is de samenstelling van de Senaat sterk geëvolueerd. Aanvankelijk gebeurden deze wijzigingen door de veranderingen in de maatschappij op sociaal vlak. In recente jaren was dit vooral het gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen.

Oorspronkelijk, in 1831, waren er 51 senatoren en 400 tot senator verkiesbare burgers. Die zware beperking was het gevolg van de wens om met de Senaat een bezadigd en conservatief tegenwicht te vormen tegen een mogelijk te voortvarende Kamer van volksvertegenwoordigers. Vandaar de minimum leeftijdsgrens van 40 jaar en de hoge financiële drempel (lees: het betalen van hoge grondbelastingen) om verkiesbaar te zijn. Ook het kiezerskorps, samengesteld op basis van het cijnskiesrecht, was beperkt: slechts 46.000 burgers ('uiteraard' enkel mannen) op een totale bevolking van 4 miljoen.

Zowel voor de Senaat als voor de Kamer versoepelden de regels van verkiesbaarheid, net als de eisen om kiezer te zijn. Dit ging van het algemeen meervoudig stemrecht in 1893 (alle mannen mochten stemmen, maar rijken en hoger geschoolden hadden recht op twee of drie stemmen), over het algemeen enkelvoudig stemrecht voor mannen (elke man één stem) na de Eerste Wereldoorlog en het stemrecht voor vrouwen in 1948, tot de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 18 jaar in 1981.

In 1993 werden de voorwaarden om tot senator te kunnen verkozen worden verder versoepeld. Het volstond Belg te zijn, in België te wonen, burgerlijke en politieke rechten te genieten en minstens 21 jaar te zijn.

In 2014 is de minimumleeftijd om senator te worden verlaagd naar 18 jaar. Sinds 2014 mag maximaal twee derden van de senatoren van hetzelfde geslacht zijn. Op een totaal van 60 senatoren moeten er dus minstens 20 vrouwen en minstens 20 mannen in de Senaat zetelen.

 

algemeen enkelvoudig stemrecht