5‑114COM

Sénat de Belgique

Session ordinaire 2011‑2012

Relations extérieures et Défense

Mardi 17 janvier 2012

Séance de l’après‑midi

5‑114COM

Belgische Senaat

Gewone Zitting 2011‑2012

Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging

Dinsdag 17 januari 2012

Namiddagvergadering

Compte rendu provisoire

 

Non encore approuvé par les orateurs.
Ne pas citer sans mentionner la source.

Voorlopig verslag

 

Nog niet goedgekeurd door de sprekers.
Niet citeren zonder de bron te vermelden.

Sommaire

Inhoudsopgave

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «l’impact des affaires courantes sur la désignation d’officiers supérieurs et généraux» (no 5‑1616) 3

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «la formation des militaires congolais» (no 5‑1617) 4

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «la livraison de frégates françaises à la Grèce» (no 5‑1618) 5

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «le programme de partenariat militaire avec le Bénin» (no 5‑1619) 6

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «les véhicules blindés équipés de canons de 90 millimètres» (no 5‑1621) 8

Demande d’explications de Mme Vanessa Matz au ministre de la Défense sur «la demande de certains États membres de l’UE d’un quartier général civilo-militaire» (no 5‑1569) 10

Demande d’explications de M. Richard Miller au ministre de la Défense sur «le projet de “sas de décompression”» (no 5‑1671) 11

Demande d’explications de M. Richard Miller au ministre de la Défense sur «les répercussions des coupes budgétaires de la Défense américaine sur la Belgique» (no 5‑1780) 12

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «le ravitaillement des militaires en missions à l’étranger» (no 5‑1685) 14

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «l’achat possible d’avions de chasse à réaction F35 américains» (no 5‑1689) 15

Demande d’explications de M. Francis Delpérée au ministre de la Défense sur «les graffiti des caves de la Gestapo situées à l’avenue Louise» (no 5‑1560) 19

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Défense sur «la disparition de missiles anti-aériens et la sécurisation des dépôts d’armes en Libye» (no 5‑1550) 21

 

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de impact van lopende zaken op de aanduiding van hogere officieren en opperofficieren» (nr. 5‑1616) 3

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de opleiding van Congolese militairen» (nr. 5‑1617) 4

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de levering van Franse fregatten aan Griekenland» (nr. 5‑1618) 5

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «het programma van militair partnerschap met Benin» (nr. 5‑1619) 6

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de pantservoertuigen die zijn uitgerust met de 90 millimeter-kanonnen» (nr. 5‑1621) 8

Vraag om uitleg van mevrouw Vanessa Matz aan de minister van Landsverdediging over «de vraag van enkele Europese lidstaten om een burgerlijk-militair hoofdkwartier op te richten» (nr. 5‑1569) 10

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over «het “decompressie-sassen”-project» (nr. 5‑1671) 11

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over «de gevolgen van de begrotingsverminderingen van de Amerikaanse Defensie voor België» (nr. 5‑1780) 12

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de bevoorrading van militairen op buitenlandse zendingen» (nr. 5‑1685) 14

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de mogelijke aankoop van Amerikaanse F35‑straaljagers» (nr. 5‑1689) 15

Vraag om uitleg van de heer Francis Delpérée aan de minister van Landsverdediging over «de graffiti in de kelders van de Gestapo gelegen aan de Louizalaan» (nr. 5‑1560) 19

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Landsverdediging over «vermiste luchtdoelraketten en de beveiliging van wapendepots in Libië» (nr. 5‑1550) 21

 

Présidence de M. Karl Vanlouwe

(La séance est ouverte à 15 h 10.)

Voorzitter: de heer Karl Vanlouwe

(De vergadering wordt geopend om 15.10 uur.)

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «l’impact des affaires courantes sur la désignation d’officiers supérieurs et généraux» (no 5‑1616)

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de impact van lopende zaken op de aanduiding van hogere officieren en opperofficieren» (nr. 5‑1616)

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Mijn vraag is een beetje gedateerd, maar de minister zal begrijpen waarom. Ik hoop echter dat het antwoord voldoende actueel zal zijn.

In april van vorig jaar kwam de benoeming van 150 officieren ter sprake. Het ging om 27 luitenant-kolonels, 49 majoors en 74 commandanten die voorlopig waren aangewezen voor een benoeming tot een hogere graad met het oog op de continuïteit van de dienstverlening. Voor de promotie tot opperofficier is er tot op heden nog geen vergadering van het bevorderingscomité gepland.

Graag kreeg ik van de minister de volgende informatie.

Hoeveel functies van opperofficieren en hogere officieren zijn tot op heden nog niet ingevuld door de periode van lopende zaken van vorig jaar?

Op welke manier en voor welke functies verhinderde de periode van lopende zaken de definitieve benoeming van een kandidaat? Graag een stand van zaken.

Hoeveel functies die in dezelfde periode vrijkwamen, zijn wel ingevuld geraakt?

Welke maatregelen kon de minister als ontslagnemend minister nemen om te voorkomen dat er ruimte werd gecreëerd voor niet-geplande benoemingen? Een voorganger van de minister heeft ooit de truc gebruikt om twee jaar tegelijkertijd te benoemen zodat ook minder goed geplaatste kandidaten toch een benoeming kregen. Vorig jaar was ik een beetje bang dat dat opnieuw zou gebeuren. Gelukkig is die angst weggenomen omdat de minister zichzelf heeft opgevolgd, maar het had ook anders kunnen uitdraaien. Daarom toch deze vraag. Kunnen we voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van een periode waarin niet kan worden benoemd?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik dank de heer Sevenhans voor zijn vraag en ben zeer tevreden dat ik met mijn antwoord zijn angst kan wegnemen.

Het statuut van de officieren bepaalt onder meer dat ze, zoals de andere ambtenaren van niveau A, door de Koning worden benoemd. De benoeming is een besluit dat door de Koning wordt ondertekend. Verder bepaalt het statuut dat het ambt uitgeoefend wordt krachtens dienstorders die uitgaan van de Koning of van een overheid die hij bepaalt. Het statuut van de militairen is soepel genoeg om de continuïteit van het functioneren van Defensie te waarborgen. Ook zonder benoeming is de continuïteit van de werking van Defensie gewaarborgd, namelijk door officieren met een lagere graad aan te wijzen voor het tijdelijk vervullen van sommige taken van een functie van een hogere graad. We kunnen dus niet echt spreken van niet-ingevulde plaatsen door toedoen van de periode van lopende zaken. Om het in ambtenarenjargon te zeggen: “de dienst wordt altijd verzekerd”.

Het klopt echter wel dat de benoemingsbesluiten die voortvloeiden uit de bevorderingscomités van 12 april 2011, niet werden ondertekend omdat we een regering van lopende zaken hadden. Het tegendeel zou, zacht gezegd, verwondering hebben gewekt. Nu we een regering met volheid van bevoegdheden hebben, heeft de Koning op 5 december 2011 benoemingsbesluiten ondertekend, die op 23 december 2011 in het Belgisch Staatsblad zijn gepubliceerd. Bovendien zijn we van plan om in het eerste semester van 2012 nieuwe bevorderingscomités te organiseren niet voor alleen opperofficieren, maar ook voor hogere officieren, zodat wie voor benoeming in aanmerking komt, ook effectief dat recht kan genieten.

 

Deze comités voor de bevordering tot opper- en hoofdofficier zijn onderworpen aan de procedures die in reglementaire teksten zijn vastgelegd. Tijdens deze bevorderingscomités worden op basis van de behoeften van de organisatie plaatsen opengesteld. Ik kan dus niet spreken over “niet-geplande” benoemingen. Concreet zullen er heel binnenkort, op een voorstel dat mij wordt voorgelegd door de stafchef van Defensie, bevorderingscomités plaatsvinden voor officieren, hogere officieren en opperofficieren, de bevorderingsgraden van majoor tot en met de verschillende generaals.

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Het antwoord van de minister heeft me enigszins gerustgesteld, waarvoor mijn dank.

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik ben tevreden dat ik alvast deze angst heb kunnen wegnemen.

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «la formation des militaires congolais» (no 5‑1617)

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de opleiding van Congolese militairen» (nr. 5‑1617)

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Enkele weken geleden gingen negentig Belgische militairen van start met de opleiding van het 322ste bataljon van het Congolese leger. De opleiding kadert in het technisch akkoord dat de minister in 2009 met zijn Congolese ambtsgenoot Charles Nsimba sloot, en zal zes maanden duren.

Mag ik hieruit besluiten dat de opleiding van het 321ste bataljon voldoening heeft gegeven? Wat zijn de eerste indrukken van de instructeurs?

De voorbije verkiezingen hebben niet echt problemen opgeleverd, maar de situatie kan snel veranderen. Behoort een interventie van onze militairen dan tot de mogelijkheden? Naar mijn weten zou het kabinet van de minister daar wel rekening mee houden. Kan de minister hierover een nadere toelichting geven?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Hoewel eind oktober 2011 gestart werd met de opleiding van het 322e bataljon van de Unités de Réaction Rapide of URR, de snelle interventiestrijdkrachten, is de opleiding van het 321e bataljon URR nog niet volledig afgelopen. Binnenkort zullen we in de commissie die zich bezighoudt met de opvolging van militaire operaties, hierover nadere toelichting verstrekken. De gegevens die we zullen meedelen, zijn weliswaar niet wereldschokkend, maar alleszins wel interessant.

Een 175‑tal militairen van het 321e bataljon dient nog een klein deel van hun opleiding te krijgen. Die zullen ze samen met de militairen van het 322e bataljon URR krijgen.

In september 2010 werd het 321e bataljon een eerste maal positief geëvalueerd. De tweede evaluatie, gepland in maart 2011, diende te worden uitgesteld omdat de eenheid inmiddels werd ingezet in Kinshasa. Dat gebeurde in een gemeenschappelijke benadering van het opleidingsniveau door de Belgische autoriteiten in samenspraak met de Congolese autoriteiten. Deze evaluatie wordt momenteel gepland in maart 2012. Zowel nationaal als internationaal is er veel waardering voor de opleiding van 321e bataljon URR. Met andere woorden, er werd een fundamentele bijdrage geleverd aan de opleiding van die militairen.

 

Er is geen rechtstreeks geweld gebruikt tegen Belgen. Vanzelfsprekend is werken de FOD Buitenlandse Zaken en het ministerie van Defensie nauw samen om de veiligheidssituatie te volgen. Ook de algemene veiligheidssituatie blijft voor ons een bijzondere bekommering.

De opleiding van de Congolese militairen is volkomen in overeenstemming met de standaarden die wij hebben vastgelegd

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Uiteraard zullen we op deze aangelegenheid terugkomen in de door de minister vermelde commissie. Uit zijn antwoord maak ik op dat vooral het militair onderdeel voldoening geeft. Het betalen van de troepen behoort niet tot onze verantwoordelijkheid, maar is toch belangrijk. Het stemt me tevreden te vernemen dat deze operatie goed loopt en als het goed is, mag dat ook worden gezegd.

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «la livraison de frégates françaises à la Grèce» (no 5‑1618)

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de levering van Franse fregatten aan Griekenland» (nr. 5‑1618)

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Eind oktober las ik in de pers dat het Franse bedrijf DCNS van plan zou zijn om drie nieuwe fregatten gedurende vijf jaar gratis te laten gebruiken door Griekenland. Na die periode zou het land moeten beslissen of het de fregatten aankoopt, waarbij het wel een korting zou genieten.

Ik begrijp dat de minister zich niet kan uitlaten over een transactie tussen twee NAVO‑landen, maar gelet op het feit dat bijna heel Europa financieel mee opdraait voor Griekenland, en ons land in het bijzonder, sluit ik me toch aan bij de Duitse afkeuring van die operatie.

Het lijken vreemde verkoopvoorwaarden te zijn, maar natuurlijk is het best mogelijk dat die in de strategie van de firma passen. Is zo’n procedure gebruikelijk? Zijn de minister of zijn kabinet op de hoogte van de aanlokkelijke voorwaarden?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Wij zijn niet op de hoogte van die aanlokkelijke aanbiedingen voor ons militair materieel. Ik weet van de transactie, maar de contractuele voorwaarden behoren tot de bilaterale onderhandelingen tussen twee staten, in dit geval dus Frankrijk en Griekenland.

Wij hebben materieel vervreemd aan Bulgarije, waarbij de contractuele voorwaarden bekend werden gemaakt in de commissie die toeziet op de legeraankopen en – verkopen. Die voorwaarden blijven echter deel uitmaken van de clausule van geheimhouding die inherent zijn aan de contractuele en soms zelfs verdragrechtelijke overeenkomsten tussen twee landen. Volgens mij ging het om een optionele transactie, maar helaas kan ik over die aangelegenheid niet meer zeggen.

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Ik neem aan dat het niet over een gebruikelijke transactie gaat, anders zouden we moeten spreken van vreemde praktijken.

Ik leid af uit het antwoord dat dergelijke transacties ooit tot stand zijn gekomen of dat op zijn minst voorstellen in die zin zijn geformuleerd. Dat kunnen we in het achterhoofd houden als we ooit weer de middelen hebben om dat soort materieel aan te kopen. Ik vond het alleszins een vreemd verhaald waarover ik graag even met de minister van gedachten wilde wisselen.

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «le programme de partenariat militaire avec le Bénin» (no 5‑1619)

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «het programma van militair partnerschap met Benin» (nr. 5‑1619)

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Eind vorig jaar is het programma van militair partnerschap tussen Benin en België een paar keer in de media gekomen toen de Ministerraad besliste een C‑130 in te zetten bij de training van de Beninse para’s. Het militair partnerschap bestaat sinds 1999 en heeft geregeld tot vrij goede contacten tussen beide landen geleid. Het partnerschap is vooral ingegeven door strategische redenen en in 1999 was Benin op dat punt de meest aangewezen partner.

Hoeveel Belgische militairen hebben sinds de start van het programma al in Benin getraind? Welke eenheden van de Belgische krijgsmacht beschikken op het ogenblik over expertise in oorlogsvoering in tropische omstandigheden, uiteraard opgedaan in Benin?

Bestaan er alternatieven voor deze trainingen?

Hoeveel inkomsten haalt Defensie uit de verkoop van materieel en ondersteuning aan het Beninse leger? Over welk materieel gaat het dan vooral? Ik begrijp dat hier gevoelige informatie bij zit en ik wil zeker geen inbreuk doen op de geheimhouding daarvan. Ik wil graag informatie over wat iedereen mag weten en de rest kan dan misschien in een andere commissievergadering aan bod komen.

Ik weet dat Defensie al heeft bekeken of Benin nog altijd de beste keuze is. Wat is het huidige standpunt daarover?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik ken de betrokkenheid van de heer Sevenhans bij het partnerschap met Benin en zijn positieve en wel eens kritische standpunten in dat verband.

Sinds de inwerkingtreding van het Programme Partenariat Militaire, het PPM, in 1999 hebben ongeveer 3500 Belgische militairen in Benin deelgenomen aan trainingsactiviteiten en vormingen. De voornaamste eenheden van Defensie die tot nog toe operaties in tropische omstandigheden uitvoerden en daardoor over enige Afrika-expertise beschikken, zijn de eenheden van de Light Brigade en de Genie voor de Landcomponent, de 15de Wing Luchttransport van de Luchtomponent en het logistiek steunschip Godetia van de Marinecomponent.

Dankzij de goede contacten met Benin kunnen de verschillende capaciteiten van Defensie op een autonome basis trainen. In het kader van de opleidingen die Defensie in landen rond de evenaar verzorgt, doen de Belgische militairen bovendien ervaring op in leven en werken in tropische omstandigheden. Bijgevolg is er tot nu toe geen noodzaak geweest om alternatieven voor training in tropische omstandigheden te zoeken.

Voor de maritime capacity building en de regionale kustwachtbeveiliging is een degelijke praktische ondersteuning in opleiding en training enkel mogelijk in situ. De diverse Beninse walinstanties – hoofdkwartier, havenautoriteiten, kustwachtinstelling – dienen namelijk betrokken te worden bij de veiligheidsprocedures en de maritieme beeldopbouw, de bestrijding van de piraterij en de illegale handel.

De totale inkomsten van Defensie uit de verkoop van materieel aan Benin bedragen 3.718.275 euro. Defensie verkocht aan Benin hoofdzakelijk pantservoertuigen M113, vrachtwagens Man en Volvo en helikopters A‑109.

Dankzij de steun van Defensie heeft in het bijzonder Benin de kans gekregen actief deel te nemen aan vredesondersteunende operaties van de Verenigde Naties in Ivoorkust en in de Democratische Republiek Congo.

 

Deze aanpak heeft in verschillende domeinen positieve resultaten opgeleverd. Zo is Benin in staat deze opdrachten autonoom uit te voeren.

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Ik dank de minister voor het uitgebreide antwoord. Eén ding heeft hij over het hoofd gezien, namelijk de vraag of er alternatieven zijn. Hebben we gelijkaardige trainingsmogelijkheden in de omgeving of kunnen we simulaties doen?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Andere trainingsmogelijkheden zijn niet uitgesloten. Amper vier jaar geleden was we bijvoorbeeld nog betrokken bij een operatie in het zuiden van de republiek Tsjaad die uitging van bepaalde landen van de Europese Unie. We proberen de trainingen wel in één land te concentreren. Voor trainingen in evacuaties zijn er goede contacten met andere landen, maar Benin is een platform waarin ver voor mijn tijd werd geïnvesteerd en waaruit ik de meerwaarde tracht te halen. Er is geen indicatie dat we redenen hebben om die samenwerking anders te bekijken, al kunnen we zeker kanttekeningen maken.

Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «les véhicules blindés équipés de canons de 90 millimètres» (no 5‑1621)

Vraag om uitleg van de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de pantservoertuigen die zijn uitgerust met de 90 millimeter-kanonnen» (nr. 5‑1621)

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – De historiek en problematiek van de 18 AIV DF90 voertuigen met 90 millimeter-kanonnen zijn in de commissie ruim bekend. In mijn vorig leven, nog niet zo lang geleden, heb ik me altijd tegen die aankoop verzet. Niet omdat het wapensysteem niet performant zou zijn, integendeel, maar omdat het een politieke aankoop was.

Ondanks alle bezwaren bestelde de regering-Verhofstadt, op voorstel van de toenmalige minister, in januari 2006 toch 242 voertuigen bij de Zwitserse constructeur Mowag, waarvan 18 stuks uitgerust moesten zijn met het betwiste 90 millimeter-kanon. De bestelling kostte toen 700 miljoen euro.

Bij zijn aantreden werd de huidige minister al snel duidelijk gemaakt dat de AIV DF90 een nogal aparte keuze was geweest. Ik ben dus benieuwd wat er zou gebeuren nadat hij op 20 juli 2010 het wapensysteem als “niet nuttig” had bestempeld. In zijn antwoord op een mondelinge vraag van collega Grosemans in de Kamer liet hij op 26 januari verstaan dat de toestellen die op het ogenblik in het bezit van Defensie zijn, voor trainingsdoeleinden zullen worden gebruikt. Een operationele inzet werd dus niet overwogen. De concrete mogelijkheden om de AIV DF90 te verkopen, waren op dat ogenblik nog niet volledig onderzocht.

Momenteel zijn we weer enkele maanden verder en heb ik volgende vragen voor de minister.

Zijn op het ogenblik de mogelijkheden tot verkoop van de AIV DF 90 onderzocht? Zo ja, kan de minister er meer uitleg bij geven? Aan welke kopers wordt gedacht? Wat is eventueel de vraagprijs?

Begin vorig jaar waren negen toestellen geleverd. Dat zullen er nu wel meer zijn. Wellicht kan de minister me over de huidige toestand informeren. Hoeveel hebben we er momenteel en waar zijn ze gestationeerd?

In het geval er nog geen concrete plannen zijn om de voertuigen te verkopen, heeft de minister intussen een andere visie ontwikkeld op de doeleinden waarvoor ze kunnen worden gebruikt?

Hoeveel uren staan er momenteel op de teller van die voertuigen? Hoe vaak werden ze al gebruikt voor trainingsdoeleinden?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – De concrete mogelijkheden voor de verkoop en de eventuele prijs van de AIV DF90, de Armoured Infantry Vehicle Direct Fire 90 mm, werden tijdens de periode van lopende zaken niet onderzocht.

Begin 2011 waren er negen AIV DF90’s in gebruik. In oktober en november 2011 zijn er nog vijf geleverd, wat het totaal op veertien brengt, zoals contractueel was overeengekomen.

Die voertuigen zijn gestationeerd in het Medium Bataljon Bevrijding 5de Linie te Leopoldsburg en in het Medium Bataljon Chasseurs ardennais in Marche-en-Famenne.

Momenteel wordt de AIV DF90 enkel en alleen voor training gebruikt.

De AIV DF90’s hebben in 2011 gemiddeld 2 500 kilometer afgelegd.

Iedereen kent mijn mening over het wapensysteem en mijn visie is tot op heden onveranderd gebleven. Ik kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeggen dat die visie ook niet zal veranderen. Ik kom hierop echter terug bij de uiteenzetting van mijn beleidsvisie en – plannen.

M. Luc Sevenhans (N‑VA). –

De heer Luc Sevenhans (N‑VA). – Ik kan het eens zijn met de minister. Misschien nog één opmerking. Ik ken het wapensysteem goed, ik heb het in Brasschaat, in mijn achtertuin, weten testen. Toch wil ik heel graag weten wat die toestellen nu precies kunnen, vooral omdat ik ervan uitga dat we ermee opgescheept zitten, aangezien ze tweedehands helemaal niets meer te betekenen hebben. Ze zijn geleverd en worden, weliswaar op bescheiden schaal, gebruikt. Daarom de volgende suggestie. Is het niet mogelijk eens een oefening met die intussen zeer bekende toestellen mee te maken? Daar kunnen we eventueel in een andere commissievergadering op terugkomen, maar ik wil de vraag formeel stellen. Het zou ons de mogelijkheid geven de wapens vanuit een ander standpunt te bekijken, namelijk als wapensystemen waarover Defensie beschikt, en na te gaan wat we ermee kunnen doen.

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Dat is overeengekomen.

Demande d’explications de Mme Vanessa Matz au ministre de la Défense sur «la demande de certains États membres de l’UE d’un quartier général civilo-militaire» (no 5‑1569)

Vraag om uitleg van mevrouw Vanessa Matz aan de minister van Landsverdediging over «de vraag van enkele Europese lidstaten om een burgerlijk-militair hoofdkwartier op te richten» (nr. 5‑1569)

Mme Vanessa Matz (cdH). – L’opération en Libye a montré les limites d’une future Europe de la Défense. Les déclarations de l’ancien secrétaire américain à la Défense sur le fossé entre les moyens mis en place par les Américains et les Européens étaient éloquentes à cet égard. Vous avez vous-même déjà mentionné à plusieurs reprises l’intérêt d’une étroite coopération entre les armées des États membres de l’Union européenne, à l’image notamment de celle au sein du Benelux.

Il y a quelques mois, cinq États, à savoir la France, l’Allemagne, l’Italie, l’Espagne et la Pologne ont écrit à Mme Ashton pour demander le renforcement de la coopération européenne dans le domaine de la Défense, en relançant l’idée d’un quartier général civilo-militaire basé à Bruxelles. On connait déjà les réticences britanniques à cet égard.

Quelle est la position de la Belgique à ce sujet ? La Belgique était-elle au courant de la démarche de ces cinq États ? Si oui, pourquoi ne s’y est-elle pas associée ? Si non, n’est-ce pas un mauvais début pour ce type de coopération renforcée ?

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). –

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. – La lettre du 2 septembre à laquelle vous avez fait allusion a été signée par les ministres des Affaire étrangères français, allemand, polonais, espagnol et italien en marge de la réunion informelle des ministres des Affaires étrangères européens à Sopot en Pologne.

En ce qui concerne le développement d’un quartier général opérationnel autonome européen, les ministres des Affaires étrangères espagnol et italien se sont ralliés à une lettre antérieure signée par les ministres de la Défense et les ministres des Affaires étrangères français, allemand et polonais. Par leur lettre du 6 décembre 2010, les pays du triangle de Weimar ont introduit des propositions concrètes visant à donner une nouvelle impulsion à la politique commune de Sécurité et de Défense de l’Union européenne. Cette initiative portait plus particulièrement sur la réalisation d’un quartier général civilo-militaire permanent pour l’union, ce qui ne constitue pas une duplication des structures de l’OTAN.

J’ai personnellement soutenu ces deux initiatives lors de la réunion informelle des ministres de la Défense le 23 septembre 2011. En outre, notre pays a créé, à l’occasion de la réunion informelle des ministres de la Défense à Gand, durant la présidence belge de l’Union européenne, le momentum politique en vue d’une collaboration renforcée entre États membres dans le but de réaliser un développement optimal des capacités en appui de la politique européenne de Sécurité et de Défense. À l’instar de plusieurs autres pays membres, la Belgique est bien consciente de l’importance d’une coopération civilo-militaire renforcée, également en matière de commandement et de contrôle, d’autant plus que cela représente une des particularités uniques de l’union.

La mise sur pied éventuelle d’un tel quartier général permanent doit être vue dans le contexte élargi de la révision des capacités de l’union, plus particulièrement dans le domaine de la planification et de la conduite des missions de gestion de crise exigeantes et multidimensionnelles.

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. –

Mme Vanessa Matz (cdH). – On sait combien il est difficile de progresser dans ces dossiers-là. La déclaration du gouvernement comporte des éléments importants concernant une future Europe de la Défense. J’espère qu’il sera possible, sans pour autant « faire des infidélités » à l’OTAN, de continuer à œuvrer de manière efficace à cette future Europe de la Défense dont les derniers évènements en Libye ont encore souligné toute l’utilité.

Mevrouw Vanessa Matz (cdH). –

Demande d’explications de M. Richard Miller au ministre de la Défense sur «le projet de “sas de décompression”» (no 5‑1671)

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over «het “decompressie-sassen”-project» (nr. 5‑1671)

M. Richard Miller (MR). – Le projet de « sas de décompression « pour les militaires de retour de leur mission en Afghanistan a été proposé à plusieurs reprises par le général Charles-Henri Delcour. Cette proposition, qui est d’application en France et aux Pays-Bas, permettrait aux soldats d’effectuer une période d’accompagnement psychologique de trois jours à Chypre, dans le but de les « réacclimater « à la vie en famille. Pourtant, le ministre aurait refusé ce projet car, selon ses propos relatés dans le quotidien La Libre Belgique du 5 décembre dernier, « les moyens actuels (en matière d’assistance psychologique lors d’une telle mission ou à son issue) sont suffisants ».

Je souhaiterais connaître les raisons de ce refus. Est-ce pour des motifs budgétaires ou parce que le gouvernement était alors en affaires courantes ? Si c’est le cas, quelle est la position du nouveau gouvernement à ce sujet ? Le ministre a-t-il connaissance des évaluations des effets positifs de cette période de décompression sur les soldats français et néerlandais ?

Je profite de ce contexte pour demander au ministre des précisions concernant les études réalisées sur l’état psychologique des soldats revenant de mission dans les régions sensibles. J’ai déjà eu l’occasion de l’interroger sur leur suivi médical. Je souhaiterais obtenir davantage d’informations sur le suivi des soldats ayant reçu le diagnostic de stress post-traumatique. Le ministre avait indiqué que trois soldats avaient été évalués comme présentant cette pathologie par le Centre de santé mentale entre les mois de septembre et décembre 2010. Qu’en est-il pour l’année 2011 ? De quelle manière nos soldats ayant présenté des symptômes de trouble de stress post-traumatique sont-ils pris en charge ? D’autres syndromes psychiatriques ont-ils été observés chez les soldats revenant de mission ?

De heer Richard Miller (MR). –

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. – Ainsi que je l’ai déjà dit en commission des Relations extérieures et de la Défense des 6 janvier, 20 octobre 2010 et 26 avril 2011, je ne suis pas opposé à une telle initiative, pour autant qu’elle complète les possibilités d’accueil existantes.

Actuellement, la Défense dispose de conseillers en opérationnalité mentale, d’aumôniers, d’assistants sociaux, d’une plate-forme de concertation psychosociale, d’un service de psychologie traumatique à l’hôpital militaire, de journées pour les familles, d’infrastructures spéciales dans le cadre des clubs Paola et Mathilde et d’un numéro de téléphone spécial.

Au cours des dernières semaines de leur mission à l’étranger, tous les militaires participent à des ateliers préparatoires au retour et reçoivent des brochures qui leur proposent une assistance de la Défense, des conseils pour les retrouvailles avec la famille et des indications sur de possibles problèmes d’ordre psychique. Les militaires qui se plaignent de troubles psychiques sont systématiquement suivis par le centre de soins de santé mentale de l’hôpital militaire Reine Astrid. En 2011, ce centre a examiné 272 militaires dont certains venaient de rentrer de zone d’opération. Parmi eux, 9 ont déclaré souffrir de stress post-traumatique et ont été traités par des psychologues et des infirmiers psychologues utilisant des traitements modernes. Des psychiatres peuvent éventuellement compléter l’intervention psychothérapeutique par un traitement médicamenteux.

Enfin, la Défense évalue le moral des troupes à trois reprises par le biais d’un questionnaire : avant le départ, au milieu de la mission et deux mois après le retour.

Mon attitude n’est aucunement motivée par des raisons budgétaires. Je suis profondément convaincu que les moyens actuellement mis en œuvre sont suffisants et qu’un projet de sas de décompression ne s’impose pas.

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. –

M. Richard Miller (MR). – À partir du moment où, compte tenu des responsabilités qui sont les siennes, le ministre estime qu’un tel sas de décompression n’est pas nécessaire, vu toutes les procédures évoquées, nous ne pouvons que lui faire confiance.

De heer Richard Miller (MR). –

Demande d’explications de M. Richard Miller au ministre de la Défense sur «les répercussions des coupes budgétaires de la Défense américaine sur la Belgique» (no 5‑1780)

Vraag om uitleg van de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over «de gevolgen van de begrotingsverminderingen van de Amerikaanse Defensie voor België» (nr. 5‑1780)

M. Richard Miller (MR). – Le département américain de la Défense prévoit de faire plus de 450 milliards de dollars d’économies sur les dix prochaines années. Afin de réaliser les coupes budgétaires nécessaires, une des pistes évoquées par le secrétaire américain à la Défense, M. Panetta, consisterait à diminuer leur arsenal nucléaire, plus précisément dans le système européen de missiles. Une diminution d’ogives nucléaires est envisagée ; réduire leur nombre à 1 200 têtes et celui des missiles intercontinentaux à 300 constituerait une économie de 79 milliards de dollars. Cet objectif tout à fait louable irait dans le sens de la non-prolifération des armes nucléaires.

Ces coupes budgétaires pourraient avoir des répercussions directes sur notre pays. Entre dix et vingt bombes B61 seraient déployées dans la base aérienne de Kleine-Brogel. La maintenance de ces armes est confiée à 110 Américains, membre de la 701e MUNSS, Munitions Support Squadron. Selon le journal Le Soir du 12 décembre dernier, il est possible que la maintenance ne soit plus confiée à cette équipe. Si ces affirmations sont correctes, certaines questions s’imposent.

Je suis conscient qu’il ne s’agit pour le moment que d’une piste parmi d’autres afin que le secteur de la Défense américaine entreprenne les coupes budgétaires nécessaires. Néanmoins, je souhaiterais avoir l’avis du ministre et connaître les informations dont il dispose à ce sujet.

De heer Richard Miller (MR). –

Par ailleurs, les États-Unis souhaitent procéder à un rééquilibrage géopolitique de leur armée. En effet, le département américain de la Défense compte retirer un grand nombre de ses soldats basés en Europe au profit d’une présence renforcée en Asie. C’est dans ce contexte que la presse locale montoise, qui est très lue dans les milieux du SHAPE, a annoncé l’intention du département américain de la Défense de supprimer 73 postes occupés par du personnel américain présent en Belgique, ainsi que 62 emplois civils locaux, dont 14 au SHAPE. Je souhaiterais obtenir davantage de précisions à ce sujet.

Monsieur le ministre, disposez-vous d’informations officielles au sujet de ces coupes budgétaires ? Avez-vous été récemment en contact avec votre homologue américain ? L’ambassadeur américain en Belgique vous a-t-il fait parvenir un rapport complet au sujet des conséquences des coupes budgétaires sur notre pays ?

Dans le cas où l’équipe de la 701e MUNSS serait menacée par les coupes budgétaires, qui sera chargé de la maintenance des ogives présentes à Kleine-Brogel ? Existe-t-il une possibilité que le département américain de la Défense envisage de retirer son arsenal nucléaire présent en Belgique ?

Avez-vous plus de précisions concernant la suppression des 62 emplois civils ? S’agit-il de licenciements secs, de mises à la retraite ou d’une autre forme de suppression de postes ? Sur les 62 postes civils supprimés, 14 se trouvent au SHAPE dans la région montoise. Qu’en est-il des 48 autres ? Où se situent-ils ?

Les coupes budgétaires du département américain de la Défense entraîneront-elles d’autres conséquences en Belgique ?

 

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. – La Belgique a marqué son accord sur le concept stratégique de l’OTAN qui prévoit que la dissuasion et la sécurité soient basées sur des capacités conventionnelles et nucléaires.

Les modifications de la politique de l’OTAN en matière nucléaire font l’objet d’une décision consensuelle des États membres et relèvent de la compétence des décideurs politiques. Appartenant à l’OTAN, la Belgique appuie la politique générale de l’Alliance.

Pour des raisons de sécurité et afin de ne pas compromettre l’effet dissuasif de la politique nucléaire, l’OTAN ne fournit aucune information à propos de la présence, du nombre ou des sites de déploiement de ces armes sur le territoire européen.

Je ne dispose pas d’informations concernant la suppression de postes occupés par des militaires américains en Belgique ni sur les conséquences des coupes budgétaires au sein de la Défense américaine.

Enfin, 14 civils belges sur 62 sont directement concernés par la restructuration américaine au SHAPE. Un départ volontaire sera favorisé.

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. –

M. Richard Miller (MR). – Je continuerai à être attentif à ce dossier, notamment pour ce qui concerne les implications de l’éventuelle suppression des postes civils au SHAPE étant donné que les convention conclues avec le SHAPE ne permettent pas d’assurer un licenciement dans les meilleures règles. Je sais qu’au niveau de la Région wallonne, le ministre a exprimé sa préoccupation à ce sujet.

De heer Richard Miller (MR). –

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «le ravitaillement des militaires en missions à l’étranger» (no 5‑1685)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de bevoorrading van militairen op buitenlandse zendingen» (nr. 5‑1685)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik vat mijn vraag bondig samen. Welke lessen werden er getrokken uit de gebrekkige bevoorrading van onze militairen in het buitenland.? Postzendingen waren soms een maand of langer onderweg en arriveerden soms pas ter plaatse als de bestemmeling al naar huis was teruggekeerd. Is de toestand nog ongewijzigd of kan de minister vandaag met een gerust geweten bevestigen dat die euvels zijn weggewerkt en dat onze militairen in het buitenland voortaan correct worden bevoorraad en hun postzendingen tijdig ontvangen?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Defensie werkt nu met een nieuw beheerssysteem, het Management of European Air Transport, maar dat is zeker niet de oorzaak van de logistieke problemen.

De problemen met de bagage werden en worden soms nog veroorzaakt doordat het een vliegtuig dient te worden vervangen door een toestel van een kleiner type om de rotaties naar Kaboel en Kunduz volgens het geplande tijdschema te kunnen uitvoeren. Zo kon het gebeuren dat een vliegtuig al het materiaal niet onmiddellijk kon meenemen en er een vertraging ontstond in de logistieke keten.

Alle militairen die op buitenlandse zending vertrekken, hebben altijd recht op 50 kilogram check in-bagage en op een persoonlijke koffer van 40 kilogram. De persoonlijke koffer kan echter nog tot een maand na aankomst afgeleverd worden, zodat de militair zich tijdens de eerste maand dient te behelpen met de 50 kilogram check- in-bagage die hij zelf meeneemt. Zo kreeg onlangs een aantal militairen in Kaboel hun persoonlijke koffer negentien dagen na aankomst.

Alle post voor buitenlandse zendingen wordt verzameld op één plaats, het logistieke centrum van Berlaar. Het operatiecentrum te Evere krijgt iedere dag de nodige gegevens van de te verzenden post. Die post gaat prioritair mee met de eerst beschikbare vlucht. Dankzij dat systeem kan alle post op de snelst mogelijke manier naar het operatietoneel worden verzonden.

 

Er waren vooral problemen met de post richting België. Het staat het detachement ter plaatse vrij om te beslissen wat prioritair naar België wordt gezonden. Het totale volume van wat een detachement mag versturen, blijft echter beperkt tot een deel van het voor de verschillende detachementen beschikbare volume aan boord van het vliegtuig. De lokale dienst Movement Control beslist ter plaatse wat al dan niet en op welk tijdstip vertrekt. In principe krijgt een postzak steeds de hoogste prioriteit.

De sociale voorzieningen voor het personeel in operaties zijn de laatste jaren sterk verbeterd dankzij onder meer de ter beschikking gestelde elektronica voor elektronisch postverkeer, de gratis belminuten, de sociale en psychologische opvang en niet in niet minst ook dankzij het sociale internet, dat behoudens een enkele hapering optimaal functioneert.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor het antwoord. Alleen vraag ik hem erop toe te zien dat militairen met zending in het buitenland hun postpakketten niet met al te grote vertraging ontvangen. Natuurlijk begrijp ik dat er beperkingen zijn en dat rekening moet worden gehouden met de beschikbare vliegtuigen.

Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «l’achat possible d’avions de chasse à réaction F35 américains» (no 5‑1689)

Vraag om uitleg van de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de mogelijke aankoop van Amerikaanse F35‑straaljagers» (nr. 5‑1689)

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Ik ben wat achterdochtig ten aanzien van dit dossier. In de vorige regeerperiode had de minister contact met de Amerikaanse ambassadeur over een mogelijke aankoop van Amerikaanse F35‑ straaljagers ter vervanging van onze huidige F16‑toestellen. Ik ben het eens met het opstellen van een planning. Vooruitkijken biedt immers voordelen, maar met betrekking tot een mogelijke aankoop in 2020 moeten we er toch over waken dat de concurrentieregels kunnen spelen. Anderzijds moeten er geen legeraankopen gebeuren als die niet echt noodzakelijk zijn.

Over hoeveel F16‑toestellen beschikt ons leger momenteel? Wanneer werden die toestellen aangekocht of geproduceerd. Moet rekening worden gehouden met verschillende data? Die informatie is belangrijk met het oog op de vervanging door F35‑straaljagers.

Wanneer moeten de F16’s uit gebruik worden genomen? Moet nog zwaar worden geïnvesteerd in de huidige F16’s om tot einddatum slagkrachtig te kunnen worden gebruikt? Klopt de informatie dat tegen 2020 de F16’s moeten zijn vervangen? Behouden die toestellen nog een restwaarde en zal België ze op de tweedehandsmarkt voor oorlogstuig brengen?

 

Beaamt de minister dat hij interesse heeft in de aankoop van F35‑toestellen ter vervanging van de F16’s? Waarom beoordeelt hij de Amerikaanse F35’s nu reeds als voorkeuraankoop voor de luchtmacht? Kan de minister die voorkeur expliciet uiten of gelden hier ook de dwingende regels van de overheidsopdrachten?

In een openbare aanbesteding voor openbare verlichting in Brussel stonden ooit de lampen zodanig in detail beschreven dat er toevallig slechts een enkele firma, die bovendien familiale banden had met een politicus, aan de voorwaarden kon voldoen. Met die vertrouwelijke informatie die van lang geleden dateert, wil ik alleen maar zeggen dat dat soort aanbesteding niet kan. Ik ga er echter van uit dat de minister noch zijn staf een dergelijke handelwijze hanteren.

In welke mate kan de minister zich nu reeds engageren voor een grote legeraankoop in 2020? Is de minister nu reeds zeker dat ons land dan nog steeds over een vloot jachtvliegtuigen moet beschikken? Ligt de langetermijnplanning in verband met de identiteit en de prioriteiten van onze defensie nu reeds vast? Daarover had ik graag meer informatie gekregen. Waar vind ik die keuzes en prioriteiten op langere termijn en wie stelt ze vast? Worden ze door de NAVO bepaald? Kortom, wie bepaalt de rol van onze luchtmacht in 2020?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Defensie heeft zestig F16‑vliegtuigen, waarvan er 54 in operationele staat zijn. De overige toestellen zullen tegen midden 2012 worden bewaard als attritiereserve. Men kan dat zien als een soort cocooning. De toestellen worden als het ware in een cocon gestopt, zijn niet meer in gebruik, maar kunnen te allen tijde na aanpassingswerken weer in gebruik worden genomen.

Alle operationele vliegtuigen beschikken over dezelfde capaciteiten. Het aantal gepresteerde vluchturen is de determinerende parameter voor de bepaling van de datum van “uitomloopname”.

De maximaal toegelaten levensduur van een F16 is 8 000 vluchturen. De F16’s die momenteel ready to fly zijn, zullen die limiet bereiken tussen 2023 en 2028. Voor die periode moet dus ook de graduele uitfasering van de huidige vloot worden gepland. De F16’s zullen op dat moment, als wapensysteem geen residuele waarde meer hebben. De aankoopprocedure van de F16‑toestellen dateert uit de tweede helft van de jaren zeventig. Ze bereiken dus wel een gezegende leeftijd. Ongetwijfeld herinnert de heer Anciaux zich uit zijn jeugd “de koop van de eeuw” en waartegenover hij en ik een verschillend standpunt innamen!

Vanuit operationele en economische overwegingen, blijft de Belgische F16’s deel uitmaken van het partnerschap MNFP, het Multinational Fighter Program. Dat is een internationaal samenwerkingsverband tussen Verenigde Staten, België, Nederland, Portugal, Noorwegen, Denemarken.

 

In deze context worden door de leden van het partnerschap nog gemeenschappelijke progressieve updates voorbereid om de operationele capaciteiten van dit multi-role-platform zolang als nodig te blijven verzekeren. Multi-role betekent dat een toestel inzetbaar is voor meerdere doeleinden, zoals training, opleiding, deelname aan operaties in verschillende configuraties, al dan niet verdedigend of aanvallend.

De recente operaties in Libië en in Afghanistan tonen aan dat België onder andere met de F16 een vooraanstaande rol speelt als EU‑ en NAVO‑partner. Het ambitieniveau dat wordt bepaald door de aan Defensie opgedragen politieke en strategische keuzes, voorziet in het behoud van een gevechtscapaciteit op langere termijn. De gevechtscapaciteit gelinkt aan deze module van materiaal zal dus aangehouden blijven.

De transitie naar een nieuwe generatie gevechtsvliegtuigen omvat naast het aankoopproces conform de dwingende regels van de overheidsopdrachten, ook de contractuele onderhandelingen, de productie van de vliegtuigen, de nodige opleidingen en de operationele voorbereiding voor de ingebruikname ervan. Hiervoor moet een periode van acht tot tien jaar in acht worden genomen. Momenteel hebben de Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, Noorwegen en Denemarken al de keuze gemaakt om actief betrokken te zijn bij de ontwikkeling van de F‑35 Joint Strike Fighter. De meeste van die landen hebben al een engagement genomen voor de aankoop van die toestellen. Groot-Brittannië, Duitsland, Spanje en Italië hebben gezamenlijk de Eurofighter ontwikkeld en hebben dat vliegtuig al enkele jaren in gebruik. Frankrijk heeft voor de ontwikkeling van de Rafale gekozen en is hiervan de enige gebruiker.

De Defensiestaf volgt de evolutie van deze verschillende platformen op via open source bronnen, zonder enige vorm van verbintenis met de industrie. Op basis van de graduele uitfasering van de F16 post 2023 en de nodige voorbereidingstijd om een opvolger te verwerven, heeft België er geen belang bij om nu al definitieve keuzes te maken over de vervanger van de F16. Ik leg er de nadruk op dat dit het standpunt is in januari 2012.

In het regeerakkoord staat gestipuleerd: “In het verlengde van het geactualiseerd investeringsplan, dat door de minister van Landsverdediging zal voorgelegd worden, zal men nadenken over de problematiek van de vervanging op lange termijn van de grote uitrustingsprogramma’s.” De opvolging van de huidige F16’s vormt uiteraard een groot uitrustingsprogramma.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – In het vooruitzicht van grote aankopen wordt nogal eens beslist om uit economisch belang in te stappen in de ontwikkeling en productie van een product. Op die manier wordt in feite de beslissing genomen om het product later aan te kopen. Zo ontstaat er natuurlijk een vermenging van economisch eigenbelang en van de regels voor de openbare aanbesteding.

België heeft tot op heden dus niet beslist in te stappen in de ontwikkeling van de F35. Ik veronderstel dan ook dat ons land niet veel tijd meer heeft om voor te stellen een bepaald onderdeel tot ontwikkeling te brengen of een firma aan te wijzen die namens ons land participeert in die ontwikkeling.

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik heb het standpunt van België zojuist uitgelegd.

 

De Belgische paarsgroene regering heeft in 1999 of in 2000 beslist niet in te treden in het zogeheten ticketing programme, wat ik toen een verkeerde keuze vond. De Nederlanders hebben dezelfde beslissing genomen. Of de ontwikkeling van het toestel al dan niet goed loopt, laat ik nu even in het midden.

Er komt een opvolger van de F16 die een belangrijke rol zal worden toebedeeld, maar het zal gaan om een aankoop off the shelf. Met andere woorden, we zullen kiezen volgens onze noodwendigheden en wensen uit wat dan beschikbaar is. Dat kan misschien zelfs goedkoper zijn, maar dat moeten we uiteraard afwachten.

Voor alle duidelijkheid, we hebben dus geen voorafname gedaan op de aankoop van de opvolger van de F16.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Vooralsnog is dus nog geen beslissing genomen om het toestel ter vervanging van de F16 mee te ontwikkelen. Ik dacht dat het daarvoor vrij laat is, maar de minister ontkent dat.

Ik noteer ook dat de minister in januari 2012 verklaart dat ons land nu geen belang heeft bij een definitieve keuze over de naar zijn mening noodzakelijke vervanging van de F16, eventueel door de F35. Uit zijn antwoord besluit ik ook dat de beslissing om de F16 te vervangen nog moet worden genomen, evenals de beslissing over het soort toestel als tot vervanging wordt overgegaan. Wordt die beslissing genomen door de regering of door Defensie?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Het stemt me tevreden dat ik een antwoord heb kunnen geven dat de spreker bijna voldoening stelt.

Momenteel is er geen deelname van België noch van Belgische bedrijven aan het project voor de F35. In deze legislatuur wordt geen beslissing genomen met betrekking tot de F35, zoals blijkt uit het regeerakkoord.

De moderniseringsprogramma’s van de F16 worden voortgezet. De F16 heeft zijn zichtbare en inzetbare capaciteit voor de Belgische defensie bewezen. Ooit zal het dossier van de opvolger van dat toestel aan de orde komen, zij het niet in deze legislatuur.

De beslissing of er een opvolger komt voor de jachtcapaciteit van de F16 is een politieke beslissing. Ik herhaal dat ze nog niet genomen is, maar met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid meen ik te mogen zeggen dat het voor onze defensie belangrijk is in een opvolger te voorzien.

Pooling and sharing, mutualisatie en verdeling kunnen belangrijk zijn bij een eventuele groepsaankoop. Zowel Nederland, Denemarken als ons land staan voor een opvolgingsdossier. Sommige landen hebben deels bijgedragen aan de ontwikkeling van het toestel, met een optionele mogelijkheid om er al dan niet in te stappen. Wij gaan alleszins ongebonden de discussie aan.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – De minister gaat ervan uit dat de gevechtscapaciteit op langere termijn behouden moet blijven.

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Dat is een politieke afweging.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Inderdaad, maar die beslissing is nog niet genomen.

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Het gaat over de opvolging van de F16.

M. Bert Anciaux (sp.a). –

De heer Bert Anciaux (sp.a). – Maar blijkbaar ook over het behoud van de jachtcapaciteit.

Ooit hebben de minister en ik samen in zaal F van de Senaat gezeten, en toen waren we het wel eens. Weliswaar ging het niet over de F16 en zijn opvolger.

M. le président. –

De voorzitter. – Dat is wel lang geleden!

Demande d’explications de M. Francis Delpérée au ministre de la Défense sur «les graffiti des caves de la Gestapo situées à l’avenue Louise» (no 5‑1560)

Vraag om uitleg van de heer Francis Delpérée aan de minister van Landsverdediging over «de graffiti in de kelders van de Gestapo gelegen aan de Louizalaan» (nr. 5‑1560)

M. Francis Delpérée (cdH). – Le 21 octobre dernier, un colloque s’est tenu à Bruxelles, à la Bibliothèque royale, à l’initiative de la Fondation Auschwitz, sous la présidence du Baron Halter. Ce colloque avait pour thème : « Le siège de la Gestapo à Bruxelles – reconnaissance et conservation ».

Le débat a porté sur l’opportunité de sauvegarder un ensemble de messages tracés à la main sur les murs des caves de bâtiments réquisitionnés, à savoir les immeubles situés aux numéros 453, 347 et 510 de l’avenue Louise, à Bruxelles. Ces murs présentent en effet des graffiti réalisés par des personnes détenues et interrogées, durant la Seconde Guerre mondiale, au siège de la Gestapo. Il s’agit des seules traces « vivantes » qui témoignent de manière très concrète des agissements de la Gestapo dans son siège bruxellois.

Jusqu’à nouvel ordre, aucune mesure de classement n’a été prise pour protéger les caves en question et les graffiti qu’elles contiennent. Ces derniers remontent à septante ans et l’on peut craindre une dégradation progressive de ces éléments importants de mémoire collective.

Des initiatives pourraient être prises par les autorités communales ou régionales. D’autres interventions pourraient s’inscrire dans le cadre d’une action éducative mise en œuvre par les communautés ou par les commissions communautaires à Bruxelles.

Si je m’adresse à vous, monsieur le ministre, c’est parce que je sais quel rôle votre département joue comme plaque tournante, comme cellule de coordination des efforts accomplis par d’autres autorités publiques. Je ne dois pas rappeler ici le Mémorial du Fort de Breendonk.

Quelles sont les démarches que le ministre de la Défense compte accomplir pour coordonner ce type d’interventions et pour sauvegarder ces marques significatives de notre passé ?

De heer Francis Delpérée (cdH). –

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. – Les matières ayant trait au classement des immeubles relèvent en effet des régions. Le classement de l’immeuble de l’avenue Louise dans lequel sont situées les caves de la Gestapo relève donc de la Région de Bruxelles-Capitale.

Par ailleurs, les matières ayant trait à l’éducation relèvent des communautés.

Enfin, les bâtiments en question sont aux mains de propriétaires privés de sorte qu’une concertation et des accords avec ceux-ci seront nécessaires.

Sur le plan fédéral, l’Institut des Vétérans – Institut national des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre, dispose d’une compétence mémorielle étendue fixée par le législateur. Dans ce cadre, l’institut développe depuis 1999 de nombreux projets de mémoire destinés au grand public en général et à la jeunesse en particulier.

Parmi ces projets, les activités qui privilégient les rencontres avec les rescapés des camps et autres victimes de la barbarie nazie, activités dites de transmission de la mémoire, ont pris un essor tout particulier. J’ai donc demandé à l’IV‑INIG quel rôle il pourrait jouer dans ce dossier. Avec mon cabinet, je me chargerai d’une initiative de coordination en vue de la préservation et de la sauvegarde de ces témoignages, tout en tenant compte des droits privés exercés sur les lieux mêmes. En tout cas, je m’engagerai personnellement.

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. –

M. Francis Delpérée (cdH). – Il faut évidemment respecter les patrimoines. Ces caves sont effectivement situées dans des immeubles privatifs, dans des locaux appartenant à des particuliers. Peut-être pourrait-on envisager d’autres méthodes, sachant que des graffitis peuvent être copiés, photographiés ou reproduits en d’autres endroits.

De heer Francis Delpérée (cdH). –

(M. Francis Delpérée, prend place au fauteuil présidentiel.)

(Voorzitter: de heer Francis Delpérée.)

Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Défense sur «la disparition de missiles anti-aériens et la sécurisation des dépôts d’armes en Libye» (no 5‑1550)

Vraag om uitleg van de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Landsverdediging over «vermiste luchtdoelraketten en de beveiliging van wapendepots in Libië» (nr. 5‑1550)

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Over de jaren heen heeft het paranoïde regime van Kadhafi een grote voorraad munitie en wapens aangelegd, die nu verspreid liggen over het hele land, haast in elk dorp.

Sinds het begin van de vijandelijke operaties in Libië liggen de wapendepots er onbewaakt bij. Journalisten berichtten de afgelopen weken dat ze in en rond Tripoli menige gebouwen hebben bezocht waar ze raketten, granaten en andere wapens konden vinden. Human Rights Watch berichtte dat één van hun medewerkers zonder moeilijkheden in een wapendepot kon binnenwandelen waarin naar schatting 100.000 antitank- en antipersoonsmijnen lagen. Maar tegelijk werden er lege dozen gevonden die voorheen verschillende soorten SAM‑luchtdoelraketten van Russische makelij bevatten.

Op woensdag 7 september 2011 verklaarde de antiterrorisme-coördinator van de Europese Unie, onze landgenoot Gilles de Kerckhove, dat het zeer waarschijnlijk is dat in de islamitische Maghreb AQIM, de Noord-Afrikaanse tak van Al-Qaeda, wapens uit Libië heeft kunnen bemachtigen en naar zijn basissen in Niger, Mali en Algerije heeft vervoerd. Vooral het feit dat AQIM nu over de gevreesde luchtdoelraketten zou beschikken, baart de Kerckhove zorgen omdat ze daarmee tot op een hoogte van 3,5 km een vliegtuig kunnen treffen. Het gaat om een variant van de Amerikaanse Stinger, die Washington te allen prijze uit de handen van Iran wil houden.

Ondertussen heeft ook een hoge militaire functionaris, admiraal Gianpaolo Di Paola, bevestigd dat elk spoor ontbreekt van minstens 10.000 luchtdoelraketten. Indien de vermiste raketten verspreid geraken vormen ze volgens hem een ernstige bedreiging voor de burgerluchtvaart in Noord-Afrika en in tal van crisisgebieden.

Specialisten maken zich eveneens zorgen om tot nog toe onbekende voorraden chemische wapens, zoals mosterdgas, die nog zouden in het land. aanwezig zijn Hoewel Libië in 2005 begon aan de ontmanteling van zijn massavernietigingswapens, blijven er nog vele vragen omtrent de hoeveelheid die Kadhafi werkelijk vernietigd heeft.

De Verenigde Staten beslisten al in juni een Zweeds en Engels bedrijf te contracteren om munitievoorraden te laten vernietigen in Libië

Van de minister had ik graag vernomen hoe hij de beveiliging van wapendepots in Libië inschat? Heeft de NAVO de depots volledig vernietigd?

Hoeveel wapendepots zijn er tot nu toe in Libië ontdekt en komt dit overeen met de verwachtingen van voor de militaire campagne? Hoe groot zijn ze?

Werken de Zweedse en Britse bedrijven die op Amerikaans verzoek instaan voor de opruiming van munitievoorraden in Libië, onder NAVO‑ of onder Amerikaans bevel?

Welke internationale initiatieven steunt hij om de wapenvoorraden in Libië op te ruimen? Welke bijdrage is hij bereid te leveren?

Zijn er mogelijk nog niet aangegeven voorraden van chemische wapens in Libië aanwezig?

Op een vraag van collega Lijnen in de plenaire vergadering eind december heeft minister Reynders geantwoord dat nu een inventaris en een evaluatie van die voorraden wordt gemaakt en dat hij begin 2012 met dat doel een diplomatieke missie naar Libië zou organiseren. Wat is het standpunt van de minister daarover?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – De luchtaanvallen uitgevoerd in het kader van de Operatie Unified Protector hebben zich gericht op de bescherming van de burgerbevolking. De militaire planning heeft zich dus geconcentreerd op de vernietiging van voertuigen en materieel gebruikt door de repressiestrijdkrachten van kolonel Kadhafi, hun commandocentra en hun wapendepots. Gebruik makend van het machtsvacuüm op het ogenblik van de val van het Kadhafi-regime, hebben strijders en burgers een deel van de wapendepots geplunderd.

 

Er zijn 36 militaire hoofdopslagplaatsen in Libië geïdentificeerd. Die hoofdopslagplaatsen konden soms een zeer groot aantal bunkers bevatten. Naast de hoofdopslagplaatsen waren er wapenvoorraden met een beperktere omvang bij de militaire eenheden onder leiding van Kadhafi.

De Verenigde Staten hebben beslist burgerspecialisten inzake bewapening naar Libië te zenden om de nieuwe Libische autoriteiten bij te staan bij voornoemde veiligheidstaken. Dankzij die ondersteunende zending kunnen de doelstellingen inzake de beveiliging van de wapendepots worden gerealiseerd en kunnen de nieuwe autoriteiten tevens leren hun eigen capaciteiten op dat gebied te ontwikkelen.

Elk internationaal initiatief dat de vorming van nieuwe democratische instellingen in Libië versnelt, waaronder ook de oprichting van nieuwe veiligheidstroepen, zal onze steun genieten. Gelet op de rol van ons land bij de afwikkeling en de beëindiging van het conflict, is het niet aangewezen om zelf een actie op het terrein te ontplooien.

De resterende voorraden van het Libische programma voor chemische bewapening bestaan uit iets meer dan 11 ton yperiet, waarvan 9 ton onder de bruikbare vloeibare vorm. We hebben verder geen weet van voorraden van agentia voor chemische oorlogsvoering op andere plaatsen in het land.

De proliferatie van de wapensystemen van het gewezen Khadafi-regime baart ons grote zorgen. Het komt erop aan het nieuwe regime te helpen bij de opbouw van zijn interne en externe veiligheid en het de know-how te bezorgen om de wapens van het oude regime zo niet te ontmantelen, dan toch te neutraliseren.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Kan de minister nog iets toevoegen over wat minister Reynders in het vooruitzicht heeft gesteld?

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Nog deze ochtend kon ik daarover van gedachten wisselen met collega Reynders over de vraag in welke mate ons land kan bijdragen aan de heropbouw van het land en hoe we daarbij een aantal niet-militaire, maar wel strategische belangen kunnen laten prevaleren.

Collega Reynders heeft senator Lijnen geantwoord dat hij in een breed uitgebouwde permanente vertegenwoordiging in Tripoli wenst uit te bouwen.

M. Karl Vanlouwe (N‑VA). –

De heer Karl Vanlouwe (N‑VA). – Minister Reynders liet uitschijnen dat België zou bijdragen aan de inventarisatie van de wapenvoorraden en daartoe een diplomatieke missie op de been zou brengen. Het ging heel concreet over een toch wel militair aspect, namelijk wapenvoorraden ter plaatse inventariseren en evalueren welk deel ervan kan worden gerecupereerd.

M. Pieter De Crem, ministre de la Défense. –

De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Toen ik vanochtend collega Reynders ontmoette, had ik zijn antwoord natuurlijk niet voor ogen, maar ik meen dat hij voornemens is zich tijdens de diplomatieke missie te vergewissen van de toestand ter plaatse en te onderzoeken op welke manier ons land kan bijdragen aan de inventarisatie en de neutralisatie van de wapenvoorraden. Voor zo ver ik nu weet, wordt er in die voorbereide fase voor het jaar 2012 van Defensie niets verwacht. Misschien zijn er wel mogelijkheden voor Belgische bedrijven.

(La séance est levée à 16 h 30.)

(De vergadering wordt gesloten om 16.30 uur.)