5‑114COM Sénat de Belgique Session ordinaire 2011‑2012 Relations extérieures et Défense Mardi 17 janvier 2012 Séance de l’après‑midi |
5‑114COM Belgische Senaat Gewone Zitting 2011‑2012 Buitenlandse Betrekkingen en
Landsverdediging Dinsdag 17 januari 2012 Namiddagvergadering |
Compte rendu provisoire Non encore approuvé par les orateurs. |
Voorlopig verslag Nog niet goedgekeurd door de sprekers. |
Sommaire |
Inhoudsopgave |
|
|
Présidence
de M. Karl Vanlouwe (La séance
est ouverte à 15 h 10.) |
Voorzitter:
de heer Karl Vanlouwe (De
vergadering wordt geopend om 15.10 uur.) |
Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «l’impact
des affaires courantes sur la désignation d’officiers supérieurs et généraux»
(no 5‑1616) |
Vraag om uitleg van
de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de impact
van lopende zaken op de aanduiding van hogere officieren en opperofficieren»
(nr. 5‑1616)
|
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Mijn vraag is een beetje gedateerd, maar de
minister zal begrijpen waarom. Ik hoop echter dat het antwoord voldoende
actueel zal zijn. In april van
vorig jaar kwam de benoeming van 150 officieren ter sprake. Het ging om 27
luitenant-kolonels, 49 majoors en 74 commandanten die voorlopig waren
aangewezen voor een benoeming tot een hogere graad met het oog op de
continuïteit van de dienstverlening. Voor de promotie tot opperofficier is er
tot op heden nog geen vergadering van het bevorderingscomité gepland. Graag kreeg ik
van de minister de volgende informatie. Hoeveel
functies van opperofficieren en hogere officieren zijn tot op heden nog niet
ingevuld door de periode van lopende zaken van vorig jaar? Op welke manier
en voor welke functies verhinderde de periode van lopende zaken de
definitieve benoeming van een kandidaat? Graag een stand van zaken. Hoeveel
functies die in dezelfde periode vrijkwamen, zijn wel ingevuld geraakt? Welke
maatregelen kon de minister als ontslagnemend minister nemen om te voorkomen
dat er ruimte werd gecreëerd voor niet-geplande benoemingen? Een voorganger
van de minister heeft ooit de truc gebruikt om twee jaar tegelijkertijd te
benoemen zodat ook minder goed geplaatste kandidaten toch een benoeming
kregen. Vorig jaar was ik een beetje bang dat dat opnieuw zou gebeuren.
Gelukkig is die angst weggenomen omdat de minister zichzelf heeft opgevolgd,
maar het had ook anders kunnen uitdraaien. Daarom toch deze vraag. Kunnen we
voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van een periode waarin niet kan
worden benoemd? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik dank de heer Sevenhans voor zijn vraag en ben zeer tevreden dat ik met
mijn antwoord zijn angst kan wegnemen. Het statuut van
de officieren bepaalt onder meer dat ze, zoals de andere ambtenaren van
niveau A, door de Koning worden benoemd. De benoeming is een besluit dat door
de Koning wordt ondertekend. Verder bepaalt het statuut dat het ambt
uitgeoefend wordt krachtens dienstorders die uitgaan van de Koning of van een
overheid die hij bepaalt. Het statuut van de militairen is soepel genoeg om
de continuïteit van het functioneren van Defensie te waarborgen. Ook zonder
benoeming is de continuïteit van de werking van Defensie gewaarborgd,
namelijk door officieren met een lagere graad aan te wijzen voor het
tijdelijk vervullen van sommige taken van een functie van een hogere graad.
We kunnen dus niet echt spreken van niet-ingevulde plaatsen door toedoen van
de periode van lopende zaken. Om het in ambtenarenjargon te zeggen: “de
dienst wordt altijd verzekerd”. Het klopt
echter wel dat de benoemingsbesluiten die voortvloeiden uit de
bevorderingscomités van 12 april 2011, niet werden ondertekend
omdat we een regering van lopende zaken hadden. Het tegendeel zou, zacht
gezegd, verwondering hebben gewekt. Nu we een regering met volheid van
bevoegdheden hebben, heeft de Koning op 5 december 2011
benoemingsbesluiten ondertekend, die op 23 december 2011 in het Belgisch
Staatsblad zijn gepubliceerd. Bovendien zijn we van plan om in het eerste
semester van 2012 nieuwe bevorderingscomités te organiseren niet voor alleen
opperofficieren, maar ook voor hogere officieren, zodat wie voor benoeming in
aanmerking komt, ook effectief dat recht kan genieten. |
|
Deze comités
voor de bevordering tot opper- en hoofdofficier zijn onderworpen aan de
procedures die in reglementaire teksten zijn vastgelegd. Tijdens deze
bevorderingscomités worden op basis van de behoeften van de organisatie
plaatsen opengesteld. Ik kan dus niet spreken over “niet-geplande”
benoemingen. Concreet zullen er heel binnenkort, op een voorstel dat mij
wordt voorgelegd door de stafchef van Defensie, bevorderingscomités
plaatsvinden voor officieren, hogere officieren en opperofficieren, de
bevorderingsgraden van majoor tot en met de verschillende generaals. |
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Het antwoord van de minister heeft me
enigszins gerustgesteld, waarvoor mijn dank. |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik ben tevreden dat ik alvast deze
angst heb kunnen wegnemen. |
Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «la
formation des militaires congolais» (no 5‑1617) |
Vraag om uitleg van
de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de
opleiding van Congolese militairen» (nr. 5‑1617)
|
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Enkele weken geleden gingen negentig
Belgische militairen van start met de opleiding van het 322ste bataljon van
het Congolese leger. De opleiding kadert in het technisch akkoord dat de
minister in 2009 met zijn Congolese ambtsgenoot Charles
Nsimba sloot, en zal zes maanden duren. Mag ik hieruit
besluiten dat de opleiding van het 321ste bataljon voldoening heeft gegeven?
Wat zijn de eerste indrukken van de instructeurs? De voorbije verkiezingen hebben niet echt problemen opgeleverd, maar de situatie kan snel veranderen. Behoort een interventie van onze militairen dan tot de mogelijkheden? Naar mijn weten zou het kabinet van de minister daar wel rekening mee houden. Kan de minister hierover een nadere toelichting geven? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Hoewel eind oktober 2011 gestart
werd met de opleiding van het 322e bataljon van de Unités
de Réaction Rapide of
URR, de snelle interventiestrijdkrachten, is de opleiding van het 321e
bataljon URR nog niet volledig afgelopen. Binnenkort zullen we in de
commissie die zich bezighoudt met de opvolging van militaire operaties,
hierover nadere toelichting verstrekken. De gegevens die we zullen meedelen,
zijn weliswaar niet wereldschokkend, maar alleszins wel interessant. Een 175‑tal
militairen van het 321e bataljon dient nog een klein deel van hun opleiding
te krijgen. Die zullen ze samen met de militairen van het 322e bataljon URR
krijgen. In
september 2010 werd het 321e bataljon een eerste maal positief
geëvalueerd. De tweede evaluatie, gepland in maart 2011, diende te
worden uitgesteld omdat de eenheid inmiddels werd ingezet in Kinshasa. Dat
gebeurde in een gemeenschappelijke benadering van het opleidingsniveau door
de Belgische autoriteiten in samenspraak met de Congolese autoriteiten. Deze
evaluatie wordt momenteel gepland in maart 2012. Zowel nationaal als
internationaal is er veel waardering voor de opleiding van 321e bataljon URR.
Met andere woorden, er werd een fundamentele bijdrage geleverd aan de
opleiding van die militairen. |
|
Er is geen rechtstreeks
geweld gebruikt tegen Belgen. Vanzelfsprekend is werken de FOD Buitenlandse
Zaken en het ministerie van Defensie nauw samen om de veiligheidssituatie te
volgen. Ook de algemene veiligheidssituatie blijft voor ons een bijzondere
bekommering. De opleiding
van de Congolese militairen is volkomen in overeenstemming met de standaarden
die wij hebben vastgelegd |
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Uiteraard zullen we op deze aangelegenheid
terugkomen in de door de minister vermelde commissie. Uit zijn antwoord maak
ik op dat vooral het militair onderdeel voldoening geeft. Het betalen van de
troepen behoort niet tot onze verantwoordelijkheid, maar is toch belangrijk.
Het stemt me tevreden te vernemen dat deze operatie goed loopt en als het
goed is, mag dat ook worden gezegd. |
Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «la
livraison de frégates françaises à la Grèce» (no 5‑1618) |
Vraag om uitleg van
de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de levering
van Franse fregatten aan Griekenland» (nr. 5‑1618)
|
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Eind oktober las ik in de pers dat het
Franse bedrijf DCNS van plan zou zijn om drie nieuwe fregatten gedurende vijf
jaar gratis te laten gebruiken door Griekenland. Na die periode zou het land
moeten beslissen of het de fregatten aankoopt, waarbij het wel een korting
zou genieten. Ik begrijp dat
de minister zich niet kan uitlaten over een transactie tussen twee NAVO‑landen,
maar gelet op het feit dat bijna heel Europa financieel mee opdraait voor
Griekenland, en ons land in het bijzonder, sluit ik me toch aan bij de Duitse
afkeuring van die operatie. Het lijken
vreemde verkoopvoorwaarden te zijn, maar natuurlijk is het best mogelijk dat
die in de strategie van de firma passen. Is zo’n procedure gebruikelijk? Zijn
de minister of zijn kabinet op de hoogte van de aanlokkelijke voorwaarden? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Wij zijn niet op de hoogte van die
aanlokkelijke aanbiedingen voor ons militair materieel. Ik weet van de
transactie, maar de contractuele voorwaarden behoren tot de bilaterale
onderhandelingen tussen twee staten, in dit geval dus Frankrijk en
Griekenland. Wij hebben
materieel vervreemd aan Bulgarije, waarbij de contractuele voorwaarden bekend
werden gemaakt in de commissie die toeziet op de legeraankopen en – verkopen.
Die voorwaarden blijven echter deel uitmaken van de clausule van
geheimhouding die inherent zijn aan de contractuele en soms zelfs verdragrechtelijke overeenkomsten tussen twee landen.
Volgens mij ging het om een optionele transactie, maar helaas kan ik over die
aangelegenheid niet meer zeggen. |
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Ik neem aan dat het niet over een
gebruikelijke transactie gaat, anders zouden we moeten spreken van vreemde
praktijken. Ik leid af uit
het antwoord dat dergelijke transacties ooit tot stand zijn gekomen of dat op
zijn minst voorstellen in die zin zijn geformuleerd. Dat kunnen we in het
achterhoofd houden als we ooit weer de middelen hebben om dat soort materieel
aan te kopen. Ik vond het alleszins een vreemd verhaald waarover ik graag
even met de minister van gedachten wilde wisselen. |
Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «le
programme de partenariat militaire avec le Bénin» (no 5‑1619) |
Vraag om uitleg van
de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «het
programma van militair partnerschap met Benin» (nr. 5‑1619)
|
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Eind vorig jaar is het programma van
militair partnerschap tussen Benin en België een paar keer in de media
gekomen toen de Ministerraad besliste een C‑130 in te zetten bij de training
van de Beninse para’s. Het militair partnerschap bestaat sinds 1999 en heeft
geregeld tot vrij goede contacten tussen beide landen geleid. Het
partnerschap is vooral ingegeven door strategische redenen en in 1999 was
Benin op dat punt de meest aangewezen partner. Hoeveel
Belgische militairen hebben sinds de start van het programma al in Benin
getraind? Welke eenheden van de Belgische krijgsmacht beschikken op het
ogenblik over expertise in oorlogsvoering in tropische omstandigheden,
uiteraard opgedaan in Benin? Bestaan er
alternatieven voor deze trainingen? Hoeveel
inkomsten haalt Defensie uit de verkoop van materieel en ondersteuning aan
het Beninse leger? Over welk materieel gaat het dan vooral? Ik begrijp dat
hier gevoelige informatie bij zit en ik wil zeker geen inbreuk doen op de
geheimhouding daarvan. Ik wil graag informatie over wat iedereen mag weten en
de rest kan dan misschien in een andere commissievergadering aan bod komen. Ik weet dat Defensie al heeft bekeken of Benin nog altijd de beste keuze is. Wat is het huidige standpunt daarover? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik ken de betrokkenheid van
de heer Sevenhans bij het partnerschap
met Benin en zijn positieve en wel eens kritische standpunten in dat verband. Sinds de
inwerkingtreding van het Programme Partenariat Militaire, het PPM, in 1999 hebben ongeveer
3500 Belgische militairen in Benin deelgenomen aan trainingsactiviteiten en
vormingen. De voornaamste eenheden van Defensie die tot nog toe operaties in
tropische omstandigheden uitvoerden en daardoor over enige Afrika-expertise
beschikken, zijn de eenheden van de Light Brigade en de Genie voor de
Landcomponent, de 15de Wing Luchttransport van de Luchtomponent en het logistiek steunschip Godetia van de Marinecomponent. Dankzij de
goede contacten met Benin kunnen de verschillende capaciteiten van Defensie
op een autonome basis trainen. In het kader van de opleidingen die Defensie
in landen rond de evenaar verzorgt, doen de Belgische militairen bovendien
ervaring op in leven en werken in tropische omstandigheden. Bijgevolg is er
tot nu toe geen noodzaak geweest om alternatieven voor training in tropische
omstandigheden te zoeken. Voor de maritime capacity building en
de regionale kustwachtbeveiliging is een degelijke praktische ondersteuning
in opleiding en training enkel mogelijk in situ. De diverse Beninse
walinstanties – hoofdkwartier, havenautoriteiten, kustwachtinstelling –
dienen namelijk betrokken te worden bij de veiligheidsprocedures en de
maritieme beeldopbouw, de bestrijding van de piraterij en de illegale handel. De totale
inkomsten van Defensie uit de verkoop van materieel aan Benin bedragen
3.718.275 euro. Defensie verkocht aan Benin hoofdzakelijk pantservoertuigen
M113, vrachtwagens Man en Volvo en helikopters A‑109. Dankzij de
steun van Defensie heeft in het bijzonder Benin de kans gekregen actief deel
te nemen aan vredesondersteunende operaties van de
Verenigde Naties in Ivoorkust en in de Democratische Republiek Congo. |
|
Deze aanpak
heeft in verschillende domeinen positieve resultaten opgeleverd. Zo is Benin
in staat deze opdrachten autonoom uit te voeren. |
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Ik dank de minister voor het uitgebreide
antwoord. Eén ding heeft hij over het hoofd gezien, namelijk de vraag of er
alternatieven zijn. Hebben we gelijkaardige trainingsmogelijkheden in de
omgeving of kunnen we simulaties doen? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Andere trainingsmogelijkheden zijn
niet uitgesloten. Amper vier jaar geleden was we bijvoorbeeld nog betrokken
bij een operatie in het zuiden van de republiek Tsjaad die uitging van
bepaalde landen van de Europese Unie. We proberen de trainingen wel in één
land te concentreren. Voor trainingen in evacuaties zijn er goede contacten
met andere landen, maar Benin is een platform waarin ver voor mijn tijd werd
geïnvesteerd en waaruit ik de meerwaarde tracht te halen. Er is geen
indicatie dat we redenen hebben om die samenwerking anders te bekijken, al
kunnen we zeker kanttekeningen maken. |
Demande d’explications de M. Luc Sevenhans au ministre de la Défense sur «les
véhicules blindés équipés de canons de 90 millimètres» (no 5‑1621) |
Vraag om uitleg van
de heer Luc Sevenhans aan de minister van Landsverdediging over «de
pantservoertuigen die zijn uitgerust met de 90 millimeter-kanonnen»
(nr. 5‑1621)
|
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – De historiek en problematiek van de 18 AIV
DF90 voertuigen met 90 millimeter-kanonnen zijn in de commissie ruim bekend.
In mijn vorig leven, nog niet zo lang geleden, heb ik me altijd tegen die
aankoop verzet. Niet omdat het wapensysteem niet performant zou zijn,
integendeel, maar omdat het een politieke aankoop was. Ondanks alle
bezwaren bestelde de regering-Verhofstadt, op voorstel van de toenmalige
minister, in januari 2006 toch 242 voertuigen bij de Zwitserse
constructeur Mowag, waarvan 18 stuks uitgerust
moesten zijn met het betwiste 90 millimeter-kanon. De bestelling kostte toen
700 miljoen euro. Bij zijn
aantreden werd de huidige minister al snel duidelijk gemaakt dat de AIV DF90
een nogal aparte keuze was geweest. Ik ben dus benieuwd wat er zou gebeuren
nadat hij op 20 juli 2010 het wapensysteem als “niet nuttig” had
bestempeld. In zijn antwoord op een mondelinge vraag van collega Grosemans in de Kamer liet hij op 26 januari
verstaan dat de toestellen die op het ogenblik in het bezit van Defensie
zijn, voor trainingsdoeleinden zullen worden gebruikt. Een operationele inzet
werd dus niet overwogen. De concrete mogelijkheden om de AIV DF90 te
verkopen, waren op dat ogenblik nog niet volledig onderzocht. Momenteel zijn
we weer enkele maanden verder en heb ik volgende vragen voor de minister. Zijn op het
ogenblik de mogelijkheden tot verkoop van de AIV DF 90 onderzocht? Zo ja, kan
de minister er meer uitleg bij geven? Aan welke kopers wordt gedacht? Wat is
eventueel de vraagprijs? Begin vorig
jaar waren negen toestellen geleverd. Dat zullen er nu wel meer zijn.
Wellicht kan de minister me over de huidige toestand informeren. Hoeveel
hebben we er momenteel en waar zijn ze gestationeerd? In het geval er
nog geen concrete plannen zijn om de voertuigen te verkopen, heeft de
minister intussen een andere visie ontwikkeld op de doeleinden waarvoor ze
kunnen worden gebruikt? Hoeveel uren staan er momenteel op de teller van die voertuigen? Hoe vaak werden ze al gebruikt voor trainingsdoeleinden? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – De concrete mogelijkheden voor de
verkoop en de eventuele prijs van de AIV DF90, de Armoured
Infantry Vehicle Direct Fire 90 mm, werden tijdens
de periode van lopende zaken niet onderzocht. Begin 2011
waren er negen AIV DF90’s in gebruik. In oktober en november 2011 zijn
er nog vijf geleverd, wat het totaal op veertien brengt, zoals contractueel
was overeengekomen. Die voertuigen
zijn gestationeerd in het Medium Bataljon Bevrijding 5de Linie te Leopoldsburg en in het Medium Bataljon Chasseurs ardennais in Marche-en-Famenne. Momenteel wordt
de AIV DF90 enkel en alleen voor training gebruikt. De AIV DF90’s
hebben in 2011 gemiddeld 2 500 kilometer afgelegd. Iedereen kent
mijn mening over het wapensysteem en mijn visie is tot op heden onveranderd
gebleven. Ik kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeggen
dat die visie ook niet zal veranderen. Ik kom hierop echter terug bij de
uiteenzetting van mijn beleidsvisie en – plannen. |
M. Luc Sevenhans (N‑VA). – |
De heer Luc
Sevenhans (N‑VA). – Ik kan het eens zijn met de minister.
Misschien nog één opmerking. Ik ken het wapensysteem goed, ik heb het in
Brasschaat, in mijn achtertuin, weten testen. Toch wil ik heel graag weten
wat die toestellen nu precies kunnen, vooral omdat ik ervan uitga dat we
ermee opgescheept zitten, aangezien ze tweedehands helemaal niets meer te
betekenen hebben. Ze zijn geleverd en worden, weliswaar op bescheiden schaal,
gebruikt. Daarom de volgende suggestie. Is het niet mogelijk eens een oefening
met die intussen zeer bekende toestellen mee te maken? Daar kunnen we
eventueel in een andere commissievergadering op terugkomen, maar ik wil de
vraag formeel stellen. Het zou ons de mogelijkheid geven de wapens vanuit een
ander standpunt te bekijken, namelijk als wapensystemen waarover Defensie
beschikt, en na te gaan wat we ermee kunnen doen. |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Dat is overeengekomen. |
Demande d’explications de Mme Vanessa Matz au ministre de la Défense
sur «la demande de certains États membres de l’UE d’un quartier général civilo-militaire» (no 5‑1569) |
Vraag om uitleg van
mevrouw Vanessa Matz aan de minister van Landsverdediging over «de vraag
van enkele Europese lidstaten om een burgerlijk-militair hoofdkwartier op te
richten» (nr. 5‑1569)
|
Mme Vanessa
Matz (cdH). – L’opération en Libye a montré les limites
d’une future Europe de la Défense. Les déclarations de l’ancien secrétaire
américain à la Défense sur le fossé entre les moyens mis en place par les
Américains et les Européens étaient éloquentes à cet égard. Vous avez
vous-même déjà mentionné à plusieurs reprises l’intérêt d’une étroite
coopération entre les armées des États membres de l’Union européenne, à
l’image notamment de celle au sein du Benelux. Il y a quelques
mois, cinq États, à savoir la France, l’Allemagne, l’Italie, l’Espagne et la
Pologne ont écrit à Mme Ashton pour demander le renforcement de la
coopération européenne dans le domaine de la Défense, en relançant l’idée
d’un quartier général civilo-militaire basé à
Bruxelles. On connait déjà les réticences britanniques à cet égard. Quelle est la
position de la Belgique à ce sujet ? La Belgique était-elle au courant
de la démarche de ces cinq États ? Si oui, pourquoi ne s’y est-elle pas
associée ? Si non, n’est-ce pas un mauvais début pour ce type de
coopération renforcée ? |
Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – La lettre du 2 septembre à laquelle vous
avez fait allusion a été signée par les ministres des Affaire étrangères
français, allemand, polonais, espagnol et italien en marge de la réunion
informelle des ministres des Affaires étrangères européens à Sopot en
Pologne. En ce qui
concerne le développement d’un quartier général opérationnel autonome
européen, les ministres des Affaires étrangères espagnol et italien se sont
ralliés à une lettre antérieure signée par les ministres de la Défense et les
ministres des Affaires étrangères français, allemand et polonais. Par leur
lettre du 6 décembre 2010, les pays du triangle de Weimar ont
introduit des propositions concrètes visant à donner une nouvelle impulsion à
la politique commune de Sécurité et de Défense de l’Union européenne. Cette
initiative portait plus particulièrement sur la réalisation d’un quartier
général civilo-militaire permanent pour l’union, ce
qui ne constitue pas une duplication des structures de l’OTAN. J’ai
personnellement soutenu ces deux initiatives lors de la réunion informelle
des ministres de la Défense le 23 septembre 2011. En outre, notre
pays a créé, à l’occasion de la réunion informelle des ministres de la
Défense à Gand, durant la présidence belge de l’Union européenne, le momentum politique en vue d’une collaboration
renforcée entre États membres dans le but de réaliser un développement
optimal des capacités en appui de la politique européenne de Sécurité et de
Défense. À l’instar de plusieurs autres pays membres, la Belgique est bien
consciente de l’importance d’une coopération civilo-militaire
renforcée, également en matière de commandement et de contrôle, d’autant plus
que cela représente une des particularités uniques de l’union. La mise sur
pied éventuelle d’un tel quartier général permanent doit être vue dans le
contexte élargi de la révision des capacités de l’union, plus
particulièrement dans le domaine de la planification et de la conduite des
missions de gestion de crise exigeantes et multidimensionnelles. |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – |
Mme Vanessa
Matz (cdH). – On sait combien il est difficile de
progresser dans ces dossiers-là. La déclaration du gouvernement comporte des
éléments importants concernant une future Europe de la Défense. J’espère
qu’il sera possible, sans pour autant « faire des infidélités » à
l’OTAN, de continuer à œuvrer de manière efficace à cette future Europe de la
Défense dont les derniers évènements en Libye ont encore souligné toute
l’utilité. |
Mevrouw Vanessa Matz (cdH). – |
Vraag om uitleg van
de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over
«het “decompressie-sassen”-project» (nr. 5‑1671)
|
|
M. Richard
Miller (MR). – Le
projet de « sas de décompression « pour les militaires de retour de
leur mission en Afghanistan a été proposé à plusieurs reprises par le général
Charles-Henri Delcour. Cette proposition, qui est
d’application en France et aux Pays-Bas, permettrait aux soldats d’effectuer
une période d’accompagnement psychologique de trois jours à Chypre, dans le
but de les « réacclimater « à la vie en
famille. Pourtant, le ministre aurait refusé ce projet car, selon ses propos
relatés dans le quotidien La Libre Belgique du 5 décembre
dernier, « les moyens actuels (en matière d’assistance psychologique
lors d’une telle mission ou à son issue) sont suffisants ». Je souhaiterais
connaître les raisons de ce refus. Est-ce pour des motifs budgétaires ou
parce que le gouvernement était alors en affaires courantes ? Si c’est
le cas, quelle est la position du nouveau gouvernement à ce sujet ? Le
ministre a-t-il connaissance des évaluations des effets positifs de cette
période de décompression sur les soldats français et néerlandais ? Je profite de
ce contexte pour demander au ministre des précisions concernant les études
réalisées sur l’état psychologique des soldats revenant de mission dans les
régions sensibles. J’ai déjà eu l’occasion de l’interroger sur leur suivi
médical. Je souhaiterais obtenir davantage d’informations sur le suivi des
soldats ayant reçu le diagnostic de stress post-traumatique. Le ministre
avait indiqué que trois soldats avaient été évalués comme présentant cette
pathologie par le Centre de santé mentale entre les mois de septembre et
décembre 2010. Qu’en est-il pour l’année 2011 ? De quelle manière
nos soldats ayant présenté des symptômes de trouble de stress post-traumatique
sont-ils pris en charge ? D’autres syndromes psychiatriques ont-ils été
observés chez les soldats revenant de mission ? |
De heer Richard
Miller (MR). – |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – Ainsi que je l’ai déjà dit en commission des
Relations extérieures et de la Défense des 6 janvier,
20 octobre 2010 et 26 avril 2011, je ne suis pas opposé à
une telle initiative, pour autant qu’elle complète les possibilités d’accueil
existantes. Actuellement,
la Défense dispose de conseillers en opérationnalité mentale, d’aumôniers,
d’assistants sociaux, d’une plate-forme de concertation psychosociale, d’un
service de psychologie traumatique à l’hôpital militaire, de journées pour
les familles, d’infrastructures spéciales dans le cadre des clubs Paola et
Mathilde et d’un numéro de téléphone spécial. Au cours des
dernières semaines de leur mission à l’étranger, tous les militaires
participent à des ateliers préparatoires au retour et reçoivent des brochures
qui leur proposent une assistance de la Défense, des conseils pour les
retrouvailles avec la famille et des indications sur de possibles problèmes
d’ordre psychique. Les militaires qui se plaignent de troubles psychiques
sont systématiquement suivis par le centre de soins de santé mentale de l’hôpital
militaire Reine Astrid. En 2011, ce centre a examiné 272 militaires dont
certains venaient de rentrer de zone d’opération. Parmi eux, 9 ont déclaré
souffrir de stress post-traumatique et ont été traités par des psychologues
et des infirmiers psychologues utilisant des traitements modernes. Des
psychiatres peuvent éventuellement compléter l’intervention
psychothérapeutique par un traitement médicamenteux. Enfin, la
Défense évalue le moral des troupes à trois reprises par le biais d’un
questionnaire : avant le départ, au milieu de la mission et deux mois
après le retour. Mon attitude
n’est aucunement motivée par des raisons budgétaires. Je suis profondément
convaincu que les moyens actuellement mis en œuvre sont suffisants et qu’un
projet de sas de décompression ne s’impose pas. |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – |
M. Richard
Miller (MR). – À partir
du moment où, compte tenu des responsabilités qui sont les siennes, le
ministre estime qu’un tel sas de décompression n’est pas nécessaire, vu
toutes les procédures évoquées, nous ne pouvons que lui faire confiance. |
De heer Richard
Miller (MR). – |
Vraag om uitleg van
de heer Richard Miller aan de minister van Landsverdediging over
«de gevolgen van de begrotingsverminderingen van de Amerikaanse Defensie voor
België» (nr. 5‑1780)
|
|
M. Richard
Miller (MR). – Le
département américain de la Défense prévoit de faire plus de 450 milliards de
dollars d’économies sur les dix prochaines années. Afin de réaliser les
coupes budgétaires nécessaires, une des pistes évoquées par le secrétaire
américain à la Défense, M. Panetta, consisterait à diminuer leur arsenal
nucléaire, plus précisément dans le système européen de missiles. Une
diminution d’ogives nucléaires est envisagée ; réduire leur nombre à
1 200 têtes et celui des missiles intercontinentaux à 300 constituerait
une économie de 79 milliards de dollars. Cet objectif tout à fait louable
irait dans le sens de la non-prolifération des armes nucléaires. Ces coupes
budgétaires pourraient avoir des répercussions directes sur notre pays. Entre
dix et vingt bombes B61 seraient déployées dans la base aérienne de Kleine-Brogel. La maintenance de ces armes est confiée à
110 Américains, membre de la 701e MUNSS, Munitions Support Squadron. Selon le journal Le Soir du
12 décembre dernier, il est possible que la maintenance ne soit plus
confiée à cette équipe. Si ces affirmations sont correctes, certaines
questions s’imposent. Je suis
conscient qu’il ne s’agit pour le moment que d’une piste parmi d’autres afin
que le secteur de la Défense américaine entreprenne les coupes budgétaires
nécessaires. Néanmoins, je souhaiterais avoir l’avis du ministre et connaître
les informations dont il dispose à ce sujet. |
De heer Richard
Miller (MR). – |
Par ailleurs,
les États-Unis souhaitent procéder à un rééquilibrage géopolitique de leur armée.
En effet, le département américain de la Défense compte retirer un grand
nombre de ses soldats basés en Europe au profit d’une présence renforcée en
Asie. C’est dans ce contexte que la presse locale montoise, qui est très lue
dans les milieux du SHAPE, a annoncé l’intention du département américain de
la Défense de supprimer 73 postes occupés par du personnel américain présent
en Belgique, ainsi que 62 emplois civils locaux, dont 14 au SHAPE. Je
souhaiterais obtenir davantage de précisions à ce sujet. Monsieur le
ministre, disposez-vous d’informations officielles au sujet de ces coupes
budgétaires ? Avez-vous été récemment en contact avec votre homologue
américain ? L’ambassadeur américain en Belgique vous a-t-il fait
parvenir un rapport complet au sujet des conséquences des coupes budgétaires
sur notre pays ? Dans le cas où
l’équipe de la 701e MUNSS serait menacée par les coupes budgétaires, qui sera
chargé de la maintenance des ogives présentes à Kleine-Brogel ?
Existe-t-il une possibilité que le département américain de la Défense
envisage de retirer son arsenal nucléaire présent en Belgique ? Avez-vous plus
de précisions concernant la suppression des 62 emplois civils ?
S’agit-il de licenciements secs, de mises à la retraite ou d’une autre forme
de suppression de postes ? Sur les 62 postes civils supprimés, 14 se
trouvent au SHAPE dans la région montoise. Qu’en est-il des 48 autres ?
Où se situent-ils ? Les coupes
budgétaires du département américain de la Défense entraîneront-elles
d’autres conséquences en Belgique ? |
|
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – La Belgique a marqué son accord sur le
concept stratégique de l’OTAN qui prévoit que la dissuasion et la sécurité
soient basées sur des capacités conventionnelles et nucléaires. Les
modifications de la politique de l’OTAN en matière nucléaire font l’objet
d’une décision consensuelle des États membres et relèvent de la compétence
des décideurs politiques. Appartenant à l’OTAN, la Belgique appuie la
politique générale de l’Alliance. Pour des
raisons de sécurité et afin de ne pas compromettre l’effet dissuasif de la
politique nucléaire, l’OTAN ne fournit aucune information à propos de la
présence, du nombre ou des sites de déploiement de ces armes sur le
territoire européen. Je ne dispose
pas d’informations concernant la suppression de postes occupés par des
militaires américains en Belgique ni sur les conséquences des coupes
budgétaires au sein de la Défense américaine. Enfin, 14 civils belges sur 62 sont directement concernés par la restructuration américaine au SHAPE. Un départ volontaire sera favorisé. |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – |
M. Richard
Miller (MR). – Je
continuerai à être attentif à ce dossier, notamment pour ce qui concerne les
implications de l’éventuelle suppression des postes civils au SHAPE étant
donné que les convention conclues avec le SHAPE ne permettent pas d’assurer
un licenciement dans les meilleures règles. Je sais qu’au niveau de la Région
wallonne, le ministre a exprimé sa préoccupation à ce sujet. |
De heer Richard
Miller (MR). – |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «le
ravitaillement des militaires en missions à l’étranger» (no 5‑1685) |
Vraag om uitleg van
de heer Bert Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de
bevoorrading van militairen op buitenlandse zendingen» (nr. 5‑1685)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik vat mijn vraag bondig samen. Welke lessen
werden er getrokken uit de gebrekkige bevoorrading van onze militairen in het
buitenland.? Postzendingen waren soms een maand of langer onderweg en
arriveerden soms pas ter plaatse als de bestemmeling al naar huis was
teruggekeerd. Is de toestand nog ongewijzigd of kan de minister vandaag met
een gerust geweten bevestigen dat die euvels zijn weggewerkt en dat onze
militairen in het buitenland voortaan correct worden bevoorraad en hun
postzendingen tijdig ontvangen? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Defensie werkt nu met een nieuw
beheerssysteem, het Management of European Air Transport, maar dat is zeker
niet de oorzaak van de logistieke problemen. De problemen
met de bagage werden en worden soms nog veroorzaakt doordat het een vliegtuig
dient te worden vervangen door een toestel van een kleiner type om de
rotaties naar Kaboel en Kunduz volgens het geplande
tijdschema te kunnen uitvoeren. Zo kon het gebeuren dat een vliegtuig al het
materiaal niet onmiddellijk kon meenemen en er een vertraging ontstond in de
logistieke keten. Alle militairen
die op buitenlandse zending vertrekken, hebben altijd recht op
50 kilogram check in-bagage en op een persoonlijke koffer van
40 kilogram. De persoonlijke koffer kan echter nog tot een maand na
aankomst afgeleverd worden, zodat de militair zich tijdens de eerste maand
dient te behelpen met de 50 kilogram check- in-bagage die hij
zelf meeneemt. Zo kreeg onlangs een aantal militairen in Kaboel hun
persoonlijke koffer negentien dagen na aankomst. Alle post voor
buitenlandse zendingen wordt verzameld op één plaats, het logistieke centrum
van Berlaar. Het operatiecentrum te Evere krijgt iedere dag de nodige
gegevens van de te verzenden post. Die post gaat prioritair mee met de eerst
beschikbare vlucht. Dankzij dat systeem kan alle post op de snelst mogelijke
manier naar het operatietoneel worden verzonden. |
|
Er waren vooral
problemen met de post richting België. Het staat het detachement ter plaatse
vrij om te beslissen wat prioritair naar België wordt gezonden. Het totale
volume van wat een detachement mag versturen, blijft echter beperkt tot een
deel van het voor de verschillende detachementen beschikbare volume aan boord
van het vliegtuig. De lokale dienst Movement Control
beslist ter plaatse wat al dan niet en op welk tijdstip vertrekt. In principe
krijgt een postzak steeds de hoogste prioriteit. De sociale
voorzieningen voor het personeel in operaties zijn de laatste jaren sterk
verbeterd dankzij onder meer de ter beschikking gestelde elektronica voor
elektronisch postverkeer, de gratis belminuten, de sociale en psychologische
opvang en niet in niet minst ook dankzij het sociale internet, dat behoudens
een enkele hapering optimaal functioneert. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik dank de minister voor het antwoord.
Alleen vraag ik hem erop toe te zien dat militairen met zending in het
buitenland hun postpakketten niet met al te grote vertraging ontvangen.
Natuurlijk begrijp ik dat er beperkingen zijn en dat rekening moet worden
gehouden met de beschikbare vliegtuigen. |
Demande d’explications de M. Bert Anciaux au ministre de la Défense sur «l’achat
possible d’avions de chasse à réaction F35 américains» (no 5‑1689) |
Vraag om uitleg van de heer Bert
Anciaux aan de minister van Landsverdediging over «de mogelijke aankoop van
Amerikaanse F35‑straaljagers» (nr. 5‑1689)
|
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Ik ben wat achterdochtig ten aanzien van dit
dossier. In de vorige regeerperiode had de minister contact met de
Amerikaanse ambassadeur over een mogelijke aankoop van Amerikaanse F35‑
straaljagers ter vervanging van onze huidige F16‑toestellen. Ik ben het eens
met het opstellen van een planning. Vooruitkijken biedt immers voordelen,
maar met betrekking tot een mogelijke aankoop in 2020 moeten we er toch over
waken dat de concurrentieregels kunnen spelen. Anderzijds moeten er geen
legeraankopen gebeuren als die niet echt noodzakelijk zijn. Over hoeveel
F16‑toestellen beschikt ons leger momenteel? Wanneer werden die toestellen
aangekocht of geproduceerd. Moet rekening worden gehouden met verschillende
data? Die informatie is belangrijk met het oog op de vervanging door F35‑straaljagers. Wanneer moeten
de F16’s uit gebruik worden genomen? Moet nog zwaar worden geïnvesteerd in de
huidige F16’s om tot einddatum slagkrachtig te kunnen worden gebruikt? Klopt
de informatie dat tegen 2020 de F16’s moeten zijn vervangen? Behouden die
toestellen nog een restwaarde en zal België ze op de tweedehandsmarkt voor
oorlogstuig brengen? |
|
Beaamt de
minister dat hij interesse heeft in de aankoop van F35‑toestellen ter
vervanging van de F16’s? Waarom beoordeelt hij de Amerikaanse F35’s nu reeds
als voorkeuraankoop voor de luchtmacht? Kan de minister die voorkeur
expliciet uiten of gelden hier ook de dwingende regels van de
overheidsopdrachten? In een openbare
aanbesteding voor openbare verlichting in Brussel stonden ooit de lampen
zodanig in detail beschreven dat er toevallig slechts een enkele firma, die
bovendien familiale banden had met een politicus, aan de voorwaarden kon
voldoen. Met die vertrouwelijke informatie die van lang geleden dateert, wil
ik alleen maar zeggen dat dat soort aanbesteding niet kan. Ik ga er echter
van uit dat de minister noch zijn staf een dergelijke handelwijze hanteren. In welke mate
kan de minister zich nu reeds engageren voor een grote legeraankoop in 2020?
Is de minister nu reeds zeker dat ons land dan nog steeds over een vloot
jachtvliegtuigen moet beschikken? Ligt de langetermijnplanning in verband met
de identiteit en de prioriteiten van onze defensie nu reeds vast? Daarover
had ik graag meer informatie gekregen. Waar vind ik die keuzes en
prioriteiten op langere termijn en wie stelt ze vast? Worden ze door de NAVO
bepaald? Kortom, wie bepaalt de rol van onze luchtmacht in 2020? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Defensie heeft zestig F16‑vliegtuigen,
waarvan er 54 in operationele staat zijn. De overige toestellen zullen tegen
midden 2012 worden bewaard als attritiereserve. Men
kan dat zien als een soort cocooning. De toestellen worden als het ware in
een cocon gestopt, zijn niet meer in gebruik, maar kunnen te allen tijde na
aanpassingswerken weer in gebruik worden genomen. Alle
operationele vliegtuigen beschikken over dezelfde capaciteiten. Het aantal
gepresteerde vluchturen is de determinerende parameter voor de bepaling van
de datum van “uitomloopname”. De maximaal
toegelaten levensduur van een F16 is 8 000 vluchturen. De F16’s die momenteel
ready to fly zijn,
zullen die limiet bereiken tussen 2023 en 2028. Voor die periode moet dus ook
de graduele uitfasering van de huidige vloot worden gepland. De F16’s zullen
op dat moment, als wapensysteem geen residuele waarde meer hebben. De
aankoopprocedure van de F16‑toestellen dateert uit de tweede helft van de
jaren zeventig. Ze bereiken dus wel een gezegende leeftijd. Ongetwijfeld
herinnert de heer Anciaux zich uit zijn jeugd “de koop van de eeuw”
en waartegenover hij en ik een verschillend standpunt innamen! Vanuit
operationele en economische overwegingen, blijft de Belgische F16’s deel
uitmaken van het partnerschap MNFP, het Multinational Fighter Program. Dat is
een internationaal samenwerkingsverband tussen Verenigde Staten, België,
Nederland, Portugal, Noorwegen, Denemarken. |
|
In deze context
worden door de leden van het partnerschap nog gemeenschappelijke progressieve
updates voorbereid om de operationele capaciteiten van dit multi-role-platform
zolang als nodig te blijven verzekeren. Multi-role
betekent dat een toestel inzetbaar is voor meerdere doeleinden, zoals
training, opleiding, deelname aan operaties in verschillende configuraties,
al dan niet verdedigend of aanvallend. De recente
operaties in Libië en in Afghanistan tonen aan dat België onder andere met de
F16 een vooraanstaande rol speelt als EU‑ en NAVO‑partner. Het ambitieniveau
dat wordt bepaald door de aan Defensie opgedragen politieke en strategische
keuzes, voorziet in het behoud van een gevechtscapaciteit op langere termijn.
De gevechtscapaciteit gelinkt aan deze module van materiaal zal dus
aangehouden blijven. De transitie
naar een nieuwe generatie gevechtsvliegtuigen omvat naast het aankoopproces
conform de dwingende regels van de overheidsopdrachten, ook de contractuele
onderhandelingen, de productie van de vliegtuigen, de nodige opleidingen en
de operationele voorbereiding voor de ingebruikname ervan. Hiervoor moet een
periode van acht tot tien jaar in acht worden genomen. Momenteel hebben de
Verenigde Staten, Canada, Groot-Brittannië, Italië, Nederland, Noorwegen en
Denemarken al de keuze gemaakt om actief betrokken te zijn bij de
ontwikkeling van de F‑35 Joint Strike Fighter. De meeste van die landen
hebben al een engagement genomen voor de aankoop van die toestellen.
Groot-Brittannië, Duitsland, Spanje en Italië hebben gezamenlijk de Eurofighter ontwikkeld en hebben dat vliegtuig al enkele
jaren in gebruik. Frankrijk heeft voor de ontwikkeling van de Rafale gekozen en is hiervan de enige gebruiker. De Defensiestaf
volgt de evolutie van deze verschillende platformen op via open source
bronnen, zonder enige vorm van verbintenis met de industrie. Op basis van de
graduele uitfasering van de F16 post 2023 en de nodige voorbereidingstijd om
een opvolger te verwerven, heeft België er geen belang bij om nu al
definitieve keuzes te maken over de vervanger van de F16. Ik leg er de nadruk
op dat dit het standpunt is in januari 2012. In het
regeerakkoord staat gestipuleerd: “In het verlengde van het geactualiseerd
investeringsplan, dat door de minister van Landsverdediging zal voorgelegd
worden, zal men nadenken over de problematiek van de vervanging op lange
termijn van de grote uitrustingsprogramma’s.” De opvolging van de huidige
F16’s vormt uiteraard een groot uitrustingsprogramma. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – In het vooruitzicht van grote aankopen wordt
nogal eens beslist om uit economisch belang in te stappen in de ontwikkeling
en productie van een product. Op die manier wordt in feite de beslissing
genomen om het product later aan te kopen. Zo ontstaat er natuurlijk een
vermenging van economisch eigenbelang en van de regels voor de openbare
aanbesteding. België heeft
tot op heden dus niet beslist in te stappen in de ontwikkeling van de F35. Ik
veronderstel dan ook dat ons land niet veel tijd meer heeft om voor te
stellen een bepaald onderdeel tot ontwikkeling te brengen of een firma aan te
wijzen die namens ons land participeert in die ontwikkeling. |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Ik heb het standpunt van België
zojuist uitgelegd. |
|
De Belgische
paarsgroene regering heeft in 1999 of in 2000 beslist niet in te treden in
het zogeheten ticketing programme,
wat ik toen een verkeerde keuze vond. De Nederlanders hebben dezelfde
beslissing genomen. Of de ontwikkeling van het toestel al dan niet goed
loopt, laat ik nu even in het midden. Er komt een
opvolger van de F16 die een belangrijke rol zal worden toebedeeld, maar het
zal gaan om een aankoop off the shelf. Met
andere woorden, we zullen kiezen volgens onze noodwendigheden en wensen uit
wat dan beschikbaar is. Dat kan misschien zelfs goedkoper zijn, maar dat
moeten we uiteraard afwachten. Voor alle
duidelijkheid, we hebben dus geen voorafname gedaan op de aankoop van de
opvolger van de F16. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Vooralsnog is dus nog geen beslissing
genomen om het toestel ter vervanging van de F16 mee te ontwikkelen. Ik dacht
dat het daarvoor vrij laat is, maar de minister ontkent dat. Ik noteer ook
dat de minister in januari 2012 verklaart dat ons land nu geen belang
heeft bij een definitieve keuze over de naar zijn mening noodzakelijke
vervanging van de F16, eventueel door de F35. Uit zijn antwoord besluit ik
ook dat de beslissing om de F16 te vervangen nog moet worden genomen, evenals
de beslissing over het soort toestel als tot vervanging wordt overgegaan.
Wordt die beslissing genomen door de regering of door Defensie? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Het stemt me tevreden dat ik een antwoord
heb kunnen geven dat de spreker bijna voldoening stelt. Momenteel is er
geen deelname van België noch van Belgische bedrijven aan het project voor de
F35. In deze legislatuur wordt geen beslissing genomen met betrekking tot de
F35, zoals blijkt uit het regeerakkoord. De
moderniseringsprogramma’s van de F16 worden voortgezet. De F16 heeft zijn
zichtbare en inzetbare capaciteit voor de Belgische defensie bewezen. Ooit
zal het dossier van de opvolger van dat toestel aan de orde komen, zij het
niet in deze legislatuur. De beslissing
of er een opvolger komt voor de jachtcapaciteit van de F16 is een politieke
beslissing. Ik herhaal dat ze nog niet genomen is, maar met een aan zekerheid
grenzende waarschijnlijkheid meen ik te mogen zeggen dat het voor onze
defensie belangrijk is in een opvolger te voorzien. Pooling and sharing, mutualisatie en verdeling kunnen belangrijk zijn bij een eventuele groepsaankoop. Zowel Nederland, Denemarken als ons land staan voor een opvolgingsdossier. Sommige landen hebben deels bijgedragen aan de ontwikkeling van het toestel, met een optionele mogelijkheid om er al dan niet in te stappen. Wij gaan alleszins ongebonden de discussie aan. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – De minister gaat ervan uit dat de
gevechtscapaciteit op langere termijn behouden moet blijven. |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Dat is een politieke afweging. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Inderdaad, maar die beslissing is nog niet
genomen. |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Het gaat over de opvolging van de F16. |
M. Bert
Anciaux (sp.a). – |
De heer Bert
Anciaux (sp.a). – Maar blijkbaar ook over het behoud van de
jachtcapaciteit. Ooit hebben de
minister en ik samen in zaal F van de Senaat gezeten, en toen waren we het
wel eens. Weliswaar ging het niet over de F16 en zijn opvolger. |
M. le président. – |
De voorzitter. –
Dat is wel lang geleden! |
Demande d’explications de M. Francis Delpérée au ministre de la Défense sur «les
graffiti des caves de la Gestapo situées à l’avenue Louise» (no 5‑1560) |
Vraag om uitleg van
de heer Francis Delpérée aan de minister van Landsverdediging
over «de graffiti in de kelders van de Gestapo gelegen aan de Louizalaan» (nr. 5‑1560)
|
M. Francis
Delpérée (cdH). – Le 21 octobre dernier, un
colloque s’est tenu à Bruxelles, à la Bibliothèque royale, à l’initiative de
la Fondation Auschwitz, sous la présidence du Baron Halter.
Ce colloque avait pour thème : « Le siège de la Gestapo à Bruxelles
– reconnaissance et conservation ». Le débat a
porté sur l’opportunité de sauvegarder un ensemble de messages tracés à la
main sur les murs des caves de bâtiments réquisitionnés, à savoir les
immeubles situés aux numéros 453, 347 et 510 de l’avenue Louise, à Bruxelles.
Ces murs présentent en effet des graffiti réalisés par des personnes détenues
et interrogées, durant la Seconde Guerre mondiale, au siège de la Gestapo. Il
s’agit des seules traces « vivantes » qui témoignent de manière
très concrète des agissements de la Gestapo dans son siège bruxellois. Jusqu’à nouvel
ordre, aucune mesure de classement n’a été prise pour protéger les caves en
question et les graffiti qu’elles contiennent. Ces derniers remontent à
septante ans et l’on peut craindre une dégradation progressive de ces
éléments importants de mémoire collective. Des initiatives
pourraient être prises par les autorités communales ou régionales. D’autres
interventions pourraient s’inscrire dans le cadre d’une action éducative mise
en œuvre par les communautés ou par les commissions communautaires à
Bruxelles. Si je m’adresse
à vous, monsieur le ministre, c’est parce que je sais quel rôle votre
département joue comme plaque tournante, comme cellule de coordination des
efforts accomplis par d’autres autorités publiques. Je ne dois pas rappeler
ici le Mémorial du Fort de Breendonk. Quelles sont
les démarches que le ministre de la Défense compte accomplir pour coordonner
ce type d’interventions et pour sauvegarder ces marques significatives de
notre passé ? |
De heer Francis Delpérée (cdH). – |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – Les matières ayant trait au classement des
immeubles relèvent en effet des régions. Le classement de l’immeuble de
l’avenue Louise dans lequel sont situées les caves de la Gestapo relève donc
de la Région de Bruxelles-Capitale. Par ailleurs,
les matières ayant trait à l’éducation relèvent des communautés. Enfin, les
bâtiments en question sont aux mains de propriétaires privés de sorte qu’une
concertation et des accords avec ceux-ci seront nécessaires. Sur le plan
fédéral, l’Institut des Vétérans – Institut national des invalides de guerre,
anciens combattants et victimes de guerre, dispose d’une compétence
mémorielle étendue fixée par le législateur. Dans ce cadre, l’institut
développe depuis 1999 de nombreux projets de mémoire destinés au grand public
en général et à la jeunesse en particulier. Parmi ces projets, les activités qui privilégient les rencontres avec les rescapés des camps et autres victimes de la barbarie nazie, activités dites de transmission de la mémoire, ont pris un essor tout particulier. J’ai donc demandé à l’IV‑INIG quel rôle il pourrait jouer dans ce dossier. Avec mon cabinet, je me chargerai d’une initiative de coordination en vue de la préservation et de la sauvegarde de ces témoignages, tout en tenant compte des droits privés exercés sur les lieux mêmes. En tout cas, je m’engagerai personnellement. |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – |
M. Francis
Delpérée (cdH). – Il faut évidemment respecter les
patrimoines. Ces caves sont effectivement situées dans des immeubles
privatifs, dans des locaux appartenant à des particuliers. Peut-être
pourrait-on envisager d’autres méthodes, sachant que des graffitis peuvent
être copiés, photographiés ou reproduits en d’autres endroits. |
De heer Francis Delpérée (cdH). – |
(M. Francis Delpérée,
prend place au fauteuil présidentiel.) |
(Voorzitter:
de heer Francis Delpérée.) |
Demande d’explications de M. Karl Vanlouwe au ministre de la Défense sur «la
disparition de missiles anti-aériens et la sécurisation des dépôts d’armes en
Libye» (no 5‑1550) |
Vraag om uitleg van
de heer Karl Vanlouwe aan de minister van Landsverdediging over «vermiste
luchtdoelraketten en de beveiliging van wapendepots in Libië» (nr. 5‑1550)
|
M. Karl
Vanlouwe (N‑VA). – |
De heer Karl
Vanlouwe (N‑VA). – Over de jaren heen heeft het paranoïde
regime van Kadhafi een grote voorraad munitie en
wapens aangelegd, die nu verspreid liggen over het hele land, haast in elk
dorp. Sinds het begin
van de vijandelijke operaties in Libië liggen de wapendepots er onbewaakt
bij. Journalisten berichtten de afgelopen weken dat ze in en rond Tripoli
menige gebouwen hebben bezocht waar ze raketten, granaten en andere wapens
konden vinden. Human Rights Watch berichtte dat één
van hun medewerkers zonder moeilijkheden in een wapendepot kon binnenwandelen
waarin naar schatting 100.000 antitank- en
antipersoonsmijnen lagen. Maar tegelijk werden er lege dozen gevonden die
voorheen verschillende soorten SAM‑luchtdoelraketten van Russische makelij
bevatten. Op woensdag
7 september 2011 verklaarde de antiterrorisme-coördinator van de
Europese Unie, onze landgenoot Gilles de Kerckhove,
dat het zeer waarschijnlijk is dat in de islamitische Maghreb
AQIM, de Noord-Afrikaanse tak van Al-Qaeda, wapens
uit Libië heeft kunnen bemachtigen en naar zijn basissen in Niger, Mali en
Algerije heeft vervoerd. Vooral het feit dat AQIM nu over de gevreesde
luchtdoelraketten zou beschikken, baart de Kerckhove
zorgen omdat ze daarmee tot op een hoogte van 3,5 km een vliegtuig
kunnen treffen. Het gaat om een variant van de Amerikaanse Stinger, die Washington te allen prijze
uit de handen van Iran wil houden. Ondertussen
heeft ook een hoge militaire functionaris, admiraal Gianpaolo
Di Paola, bevestigd dat elk spoor ontbreekt van minstens
10.000 luchtdoelraketten. Indien de vermiste raketten verspreid geraken
vormen ze volgens hem een ernstige bedreiging voor de burgerluchtvaart in
Noord-Afrika en in tal van crisisgebieden. Specialisten
maken zich eveneens zorgen om tot nog toe onbekende voorraden chemische
wapens, zoals mosterdgas, die nog zouden in het land. aanwezig zijn Hoewel
Libië in 2005 begon aan de ontmanteling van zijn massavernietigingswapens,
blijven er nog vele vragen omtrent de hoeveelheid die Kadhafi
werkelijk vernietigd heeft. De Verenigde
Staten beslisten al in juni een Zweeds en Engels bedrijf te contracteren om
munitievoorraden te laten vernietigen in Libië Van de minister
had ik graag vernomen hoe hij de beveiliging van wapendepots in Libië
inschat? Heeft de NAVO de depots volledig vernietigd? Hoeveel
wapendepots zijn er tot nu toe in Libië ontdekt en komt dit overeen met de
verwachtingen van voor de militaire campagne? Hoe groot zijn ze? Werken de
Zweedse en Britse bedrijven die op Amerikaans verzoek instaan voor de
opruiming van munitievoorraden in Libië, onder NAVO‑ of onder Amerikaans
bevel? Welke
internationale initiatieven steunt hij om de wapenvoorraden in Libië op te ruimen?
Welke bijdrage is hij bereid te leveren? Zijn er
mogelijk nog niet aangegeven voorraden van chemische wapens in Libië
aanwezig? Op een vraag van collega Lijnen in de plenaire vergadering eind december heeft minister Reynders geantwoord dat nu een inventaris en een evaluatie van die voorraden wordt gemaakt en dat hij begin 2012 met dat doel een diplomatieke missie naar Libië zou organiseren. Wat is het standpunt van de minister daarover? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – De luchtaanvallen uitgevoerd in het kader van
de Operatie Unified Protector hebben zich gericht
op de bescherming van de burgerbevolking. De militaire planning heeft zich
dus geconcentreerd op de vernietiging van voertuigen en materieel gebruikt
door de repressiestrijdkrachten van kolonel Kadhafi,
hun commandocentra en hun wapendepots. Gebruik makend van het machtsvacuüm op
het ogenblik van de val van het Kadhafi-regime,
hebben strijders en burgers een deel van de wapendepots geplunderd. |
|
Er zijn
36 militaire hoofdopslagplaatsen in Libië geïdentificeerd. Die
hoofdopslagplaatsen konden soms een zeer groot aantal bunkers bevatten. Naast
de hoofdopslagplaatsen waren er wapenvoorraden met een beperktere omvang bij
de militaire eenheden onder leiding van Kadhafi. De
Verenigde Staten hebben beslist burgerspecialisten inzake bewapening naar
Libië te zenden om de nieuwe Libische autoriteiten bij te staan bij
voornoemde veiligheidstaken. Dankzij die ondersteunende zending kunnen de
doelstellingen inzake de beveiliging van de wapendepots worden gerealiseerd
en kunnen de nieuwe autoriteiten tevens leren hun eigen capaciteiten op dat
gebied te ontwikkelen. Elk
internationaal initiatief dat de vorming van nieuwe democratische
instellingen in Libië versnelt, waaronder ook de oprichting van nieuwe
veiligheidstroepen, zal onze steun genieten. Gelet op de rol van ons land bij
de afwikkeling en de beëindiging van het conflict, is het niet aangewezen om
zelf een actie op het terrein te ontplooien. De
resterende voorraden van het Libische programma voor chemische bewapening
bestaan uit iets meer dan 11 ton yperiet, waarvan 9 ton onder de
bruikbare vloeibare vorm. We hebben verder geen weet van voorraden van
agentia voor chemische oorlogsvoering op andere plaatsen in het land. De proliferatie
van de wapensystemen van het gewezen Khadafi-regime
baart ons grote zorgen. Het komt erop aan het nieuwe regime te helpen bij de
opbouw van zijn interne en externe veiligheid en het de know-how
te bezorgen om de wapens van het oude regime zo niet te ontmantelen, dan toch
te neutraliseren. |
M. Karl
Vanlouwe (N‑VA). – |
De heer Karl
Vanlouwe (N‑VA). – Kan de minister nog iets toevoegen over wat
minister Reynders in het vooruitzicht heeft gesteld? |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter
De Crem, minister van Landsverdediging. – Nog deze ochtend kon ik daarover van
gedachten wisselen met collega Reynders over de vraag in welke mate ons land
kan bijdragen aan de heropbouw van het land en hoe we daarbij een aantal
niet-militaire, maar wel strategische belangen kunnen laten prevaleren. Collega
Reynders heeft senator Lijnen geantwoord dat hij in een breed uitgebouwde
permanente vertegenwoordiging in Tripoli wenst uit te bouwen. |
M. Karl
Vanlouwe (N‑VA). – |
De heer Karl
Vanlouwe (N‑VA). – Minister Reynders liet uitschijnen dat
België zou bijdragen aan de inventarisatie van de wapenvoorraden en daartoe
een diplomatieke missie op de been zou brengen. Het ging heel concreet over
een toch wel militair aspect, namelijk wapenvoorraden ter plaatse
inventariseren en evalueren welk deel ervan kan worden gerecupereerd. |
M. Pieter
De Crem, ministre de la Défense. – |
De heer Pieter De Crem, minister van Landsverdediging. – Toen ik vanochtend collega Reynders ontmoette, had ik zijn antwoord natuurlijk niet voor ogen, maar ik meen dat hij voornemens is zich tijdens de diplomatieke missie te vergewissen van de toestand ter plaatse en te onderzoeken op welke manier ons land kan bijdragen aan de inventarisatie en de neutralisatie van de wapenvoorraden. Voor zo ver ik nu weet, wordt er in die voorbereide fase voor het jaar 2012 van Defensie niets verwacht. Misschien zijn er wel mogelijkheden voor Belgische bedrijven. |
(La séance
est levée à 16 h 30.) |
(De
vergadering wordt gesloten om 16.30 uur.) |